NL1011758C2 - Werkwijze voor het melken van dieren. - Google Patents

Description

Werkwijze voor het melken van dieren.

De uitvinding betreft een werkwijze overeenkomstig de aanhef van conclusie 1. Dergelijke werkwijzen zijn bekend en worden toegepast bij het automatisch melken van 5 koeien met een zogenaamde melkrobot. Bij het melken van dieren is gebleken dat het dier dat zich bij de melkinrichting meldt niet altijd voldoende melk in de uier heeft, bijvoorbeeld omdat ze kort daarvoor gemolken is of omdat de melkgift te laag is, zoals dit aan het einde van 10 de lactatie het geval kan zijn. Ook komt he: voor dat een dier wel voldoende melk in de uier heeft zodat ze gemolken kan worden, maar dat ze niet gemolken wordt omdat de voorgaande melkbeurt te kort geleden beëindigd is.

De uitvinding beoogt deze nadelen te vermijden en 15 daartoe wordt de werkwijze uitgevoerd overeenkomstig het kenmerk van conclusie 1. Hierbij wordt aan de hand van bijvoorbeeld de voor het aansluiten van de melkbekers benodigde speenposities vastgesteld wat de vorm van de uier is en daarmee hoe gevuld de uier is. Hierdoor is het mo-20 gelijk te beslissen een dier te melken aan de hand van de vulling van de uier, hetgeen de melkgift ten goede komt.

Tevens omvat de uitvinding een werkwijze overeenkomstig conclusie 2. Het is gebleken dat hierdoor op eenvoudige wijze beslist kan worden of de uier voldoende gevuld 25 is.

Overeenkomstig een verdere verbetering wordt de werkwijze uitgevoerd overeenkomstig conclusie 3. Hierdoor worden de besturingscriteria aangepast aan de gemeten hoeveelheid melk, zodat rekening wordt gehouden met vorm-30 veranderingen van de uier tijdens de lactatie.

De uitvinding wordt hierna toegelicht aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld.

1011758 2

Een automatische melkinrichting is geplaatst in een ligboxenstal. In de ligboxenstal verblijven koeien die vrij rond kunnen lopen. In de melkinrichting krijgen de koeien lokvoer, waardoor ze gestimuleerd worden naar de 5 melkinrichting te komen.

De melkinrichting is uitgevoerd als melkstal waarin de te melken koe kan binnenlopen en kan worden ingesloten. De melkstal is voorzien van een vreetbak waarin het lokvoer wordt gedoseerd. Langs een van de lange zijden 10 van de melkstal is een melkrobot geplaatst, alsmede een melkrek met melkbekers. De melkrobot kan gekoppeld worden aan het melkrek en daardoor de melkbekers zodanig bewegen dat deze om de spenen van de uier van een te melken koe geplaatst worden. De melkrobot is voorzien van sensoren 15 die gebruikt worden voor het bepalen van de posities van de spenen van een in de melkstal aanwezige koe. Met behulp van deze sensoren kan ook de onderlinge positie van de spenen worden vastgesteld. Een inrichting zoals hiervoor beschreven is bekend uit diverse publicaties waaron-20 der uit EP-A-0440313, waarvan de inhoud hiermee geacht wordt deel uit te maken van deze aanvrage.

Het is gebleken dat de onderlinge positie van de spenen een indicatie geeft of de uier van een dier geschikt is om op dat moment gemolken te worden. Is een ui-25 er leeggemolken en is er nadat dit gebeurd is onvoldoende tijd verstreken dan is de uier nog onvoldoende gevuld met melk. Meestal blijkt dit uit het zeer dicht bij elkaar staan van de spenen. Hierdoor is het moeilijk en ongewenst de melkbekers om de spenen te plaatsen. In enkele 30 gevallen blijkt de leegheid van de uier uit het ver naar buiten steken van de spenen, wat eveneens ongewenst is.

Het blijkt dus mogelijk te zijn om de geschiktheid van de uier om gemolken te worden, omdat er bijvoorbeeld ry J*ï|. S S —v * La/ t -> ΰ 3 voldoende melk in de uier zit, af te leiden uit de stand van de spenen. Als de uier geschikt is om gemolken te worden bevinden de spenen van de uier zich elk in een bepaald gebied, welke gebieden een voor het betreffende 5 dier kenmerkende onderlinge locatie hebben. Door na het betreden van de melkstal bij het te melken dier de onderlinge locaties van de spenen te meten met een daarvoor geschikte sensor en deze meetgegevens te vergelijken met de gebieden die zijn vastgelegd in een geheugen dat deel 10 uitmaakt van de besturing van de inrichting, kan worden vastgesteld of de uier van een dier geschikt is om gemolken te worden en kan worden besloten of de melkbekers om de spenen worden aangebracht. Wordt het dier niet gemolken dan wordt het weer uit de melkstal gelaten door het 15 openen van de hekken. Wordt het wel gemolken dan worden de melkbekers om de spenen aangebracht.

De hiervoor genoemde gebieden waarbinnen de spenen gepositioneerd moeten zijn wil een dier geschikt zijn om te melken zijn bijvoorbeeld cirkels met een straal van 70 20 mm of vierkante gebieden van 70 bij 70 mm, waarbij deze gebieden zodanig gekozen worden dat de spenen binnen deze gebieden vallen als de uier net voldoende gevuld is en als de uier volledig gevuld is. Ook kan in de besturing opgenomen zijn aan welke zijden van elk gebied de spenen 25 buiten de grenzen van de gebieden zullen liggen bij een te lege en/of bij een te volle uier.

Teneinde te bereiken dat de plaats en/of afmeting van de in de besturing vastgelegde gebieden steeds worden aangepast aan de tijdens de lactatie veranderende vorm 30 van de uier, is er in de besturing een programma opgenomen waarmee deze aanpassing plaats vindt. Dit programma past de gebieden aan aan de hand van de gemeten speenpo-sities en de daarbij behorende hoeveelheid melk in de uier, zoals deze wordt vastgesteld na beëindigen van het 1011758 4 melken als afgenomen melkhoeveelheid. Daarbij kan steeds gerekend worden met de laatste melking, maar bij voorkeur wordt het gemiddelde genomen over een aantal melkingen.

Naast het hiervoor beschreven uitvoeringsvoorbeeld 5 zijn vele varianten in uitvoering mogelijk. Het is daarbij mogelijk om de melkrijpheid van een dier op andere wijze van de vorm van de uier af te leiden. Daarbij wordt dan niet de positie van de spenen gemeten, maar wordt bijvoorbeeld de vorm van de uier bepaald door het meten 10 van het contour ervan in één of meerdere richtingen.

1011758

Claims (3)

1. Werkwijze voor het melken van dieren zoals koeien met een automatische melkinrichting met melkbekers die voor het melken automatisch om de spenen van het dier 5 worden geplaatst, waarbij voorafgaande aan het plaat sen van de melkbekers de vorm van de uier of de posities van de spenen ten opzichte van elkaar worden gemeten met het kenmerk dat aan de hand van de vorm van de uier, eventueel vastgesteld met behulp van de geme-10 ten posities van de spenen, wordt vastgesteld of de melkbekers om de spenen zullen worden geplaatst.

2. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de melkbekers worden geplaatst als de posities van de spenen vallen binnen daarvoor voor het te melken dier 15 vastgestelde gebieden.

3. Werkwijze volgens conclusie 2 met het kenmerk dat de voor het te melken dier vastgestelde gebieden worden aangepast aan de hand van de gemeten posities van de spenen en de daarna afgenomen hoeveelheid melk. 1011758 JMiYiciv»icrM\moj v i_rvur\rtvj \roi/ RAPPORT BETREFFENDE NIEUWHEIDSONDERZOEK VAN INTERNATIONAAL TYPE IOENTIFIKATIE VAN-QE NATIONALE AANVRAGE Kenmerk van Ce aanvrager of van de gemachtigde I _ _ ~ 1003 NL 1 Nederlandse aanvrage n,, Indieningidatum " 1011758 8 april 1999 Ingeroepen voorrangsdatum Aanvrager INaam) Prolion B.v. Oatum van her verzoek voor een onderzoek van iniemationaal tvpe Door de Injranrie voor internationaal Onderzoek USA) aan her verzoek voor een onderzoek van internationaal type toegekend hr, SN 32821 NL I. CLASSIFICATIE VAN HET ONDERWERP (bij toepassing van verschillende classificaties, alle classificatiesymbolen opgeven) Volgen» de International* classificatie IIPC1 —— - Int.Cl.6: A 01 J 5/017 II. ONDERZOCHTE GEBIEDEN VAN DE TECHNIEK __ Onderzochte minimum documentatie _Classificatiesysteem_j_ Clauificatiesymöolen Int.Cl.6: A 01 J Onderzochte andere documentatie dan da minimum documentatie voor zover dergelijke documenten in de onderzochte gebieden zijn opgenomen III. I 1 GEEN ONDERZOEK MOGELIJK VOOR BEPAALDE CONCLUSIES (opmerkingen op aanvullingsblad) IV. 1 | GEBREK AAN EENHEID VAN UITVINDING (opmerkingen op aanvullingsbladl fj, rem ACT/ISA/rOtiaJ 07.1979