NL1010946C2 - Houdersamenstel voor mestmonsters. - Google Patents

Description

Houdersamenstel voor mestmonsters

De uitvinding heeft betrekking op een houdersamenstel voor monsters van mest of andere stoffen.

Steeds vaker worden ondernemers geconfronteerd met regelgeving die het nodig dan wel verplicht maakt om 5 van het door de onderneming gebruikte, vervaardigde of voortgebrachte produkt of stof monsters te nemen. Zo zal een veevoederfabriek van elke charge veevoeder een monster nemen om later -in verband met de produktaansprakelijkheid- aan te kunnen tonen dat een eventuele ziekte in vee 10 niet aan het veevoeder gelegen kan hebben. Een ander voorbeeld is die van het onder in 1998 van kracht wordende mestregelgeving verplichte aangiftesysteem voor mineralen, volgens welk systeem de boeren en tuinders heffingen moeten gaan betalen over het overschot tussen de hoeveel-15 heid mineralen (fosfaat en stikstof) die het bedrijf binnenkomt en de hoeveelheid die het bedrijf verlaat.

Deze heffing kan gebaseerd worden op een forfaitaire waarde van de mineralenbelasting of op een werkelijke waarde daarvan. Deze laatste zal doorgaans lager zijn 20 dan de forfaitaire waarde. De werkelijke waarde dient echter te kunnen worden bewezen, waartoe van elke mestpar-tij monsters genomen moeten worden.

Dergelijke monsters dienen op een zuivere wijze genomen en bewaard te worden, zonder dat vreemde stoffen 25 het monster kunnen verontreinigen of veranderen. Nog belangrijker is wellicht dat de monsters op een fraudebes- 1010946 2 tendige wijze bewaard moeten kunnen worden, hetgeen bereikt kan worden door gebruik te maken van verzegelde monsterhouders.

Een doel van de uitvinding is een houdersamen-5 stel van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, die geschikt is om op een zekere wijze apart hanteerbare informatie over de geanalyseerde inhoud en eventueel over de specifieke deksel en pot mee te dragen.

Hiertoe voorziet de uitvinding in een houders-10 amenstel omvattend een houder, zoals een pot, met een omtrekswand en een bodemwand, waarbij de pot voorts voorzien is van van de wand, in het bijzonder de bodemwand, of de wanden uitstekende steunmiddelen voor de pot, zoals steunlippen, en van een tussen de steunmiddelen gelegen 15 opneemruimte voor een informatie over de potinhoud dragend voorwerp.

De steunmiddelen vervullen hierbij een bijkomende functie in het afschermen van het informatiedragende voorwerp, naar opzij en -door hun steunverschaffing- naar 20 beneden wanneer de pot neergezet is.

Bij voorkeur is de opneemruimte voorzien van middelen voor het verwijderbaar vasthouden van het infor-matiedragend voorwerp, welke vasthoudmiddelen bij voorkeur gevormd zijn als snapmiddelen.

25 Een verder doel van de uitvinding is om een houdersamenstel te verschaffen waarvan de dop of deksel niet zonder direct zichtbare beschadiging van de houder verwijderd kan worden.

Vanuit één aspect voorziet de uitvinding in een 3 0 houdersamenstel met een houder zoals een pot en een deksel daarvoor, waarbij de pot en de deksel respectievelijk voorzien zijn van eerste en tweede met elkaar samenwerkende sluitmiddelen die door onderlinge verdraaiing om een hartlijn van de houder in en uit werkzame aangrijping met 35 elkaar gebracht kunnen worden, waarbij de pot en de deksel voorts respectievelijk voorzien zijn van eerste en tweede met elkaar samenwerkende grendelmiddelen die werkzaam zijn 1010946 3 in de richting van verdraaiing en waarbij tweede grendel-middelen voorzien zijn aan een onderrand van de deksel en althans in openende omtreksrichting radiaal opgesloten zijn door de eerste grendelmiddelen en door middel van een 5 bezwijkbare verbinding verbonden zijn met de rest van de deksel.

In het houdersamenstel volgens de uitvinding kunnen de tweede grendelmiddelen alleen na bezwijken van de genoemde verbinding uit ingrijping met de eerste gren-10 delmiddelen gebracht worden. Er zal derhalve altijd te zien zijn dat de deksel van de pot gehaald is.

Bij voorkeur zijn de tweede grendelmiddelen ook in de sluitende omtreksrichting radiaal opgesloten door de eerste grendelmiddelen. Hierdoor wordt uitgesloten dat er 15 enige speling in omtreksrichting is die ruimte zou kunnen bieden aan opzettelijke vervorming om de eerste grendelmiddelen te proberen te ontwijken.

Voorts heeft het de voorkeur indien de tweede grendelmiddelen ook in buitenwaartse richting opgesloten 20 zijn door de eerste grendelmiddelen.

Vanuit een ander aspect voorziet de uitvinding in een houdersamenstel met een houder zoals een pot en een deksel daarvoor, waarbij de pot en de deksel respectievelijk voorzien zijn van eerste en tweede met elkaar samen-25 werkende sluitmiddelen die door onderlinge verdraaiing om een hartlijn van de houder in en uit werkzame aangrijping met elkaar gebracht kunnen worden, waarbij de pot en de deksel voorts respectievelijk voorzien zijn van eerste en tweede met elkaar samenwerkende grendelmiddelen die werk-30 zaam zijn in de richting van verdraaiing en waarbij tweede grendelmiddelen voorzien zijn aan een onderrand van de deksel, waarbij de pot voorzien is van middelen voor het in neerwaartse axiale richting afschermen van het gebied tussen de onderrand van de deksel en de pot, waarbij de 35 eerste grendelmiddelen gevormd zijn in de afschermmidde-len.

Aldus wordt voor gereedschappen elke toegang tot 1010946 4 de binnenzijde van de deksel voorkomen. Bovendien kan de onderrand niet aangevat worden.

De tweede grendelmiddelen steken bij voorkeur in hoofdzaak axiaal uit van de deksel.

5 Bij voorkeur zijn de tweede grendelmiddelen gevormd als uitsteeksels en worden de afschermmiddelen gevormd door een aan de de pot gevormde flens die voorzien is van opneemruimtes voor de uitsteeksels.

In die uitvoering heeft het de voorkeur dat de 10 tweede grendelmiddelen middels een breekverbinding verbonden zijn met de rest van de deksel, bij voorkeur gevormd zijn aan een omlopende scheurstrook.

De breekverbinding omvat bij voorkeur een begin-gedeelte dat sterker is dan daarna te breken gedeelten. 15 Hierdoor wordt op vergaande wijze voorkomen dat de breekverbinding per ongeluk kapot gaat. Het eerste gedeelte zal alleen bezwijken indien dat ook de bedoeling van de gebruiker is en deze een verhoudingsgewijs grote trekkracht uitoefent op de breekverbinding.

20 De afschermmiddelen kunnen op voordelige wijze een verdere functie uitoefenen, indien zij een draagvlak omvatten voor informatie.

In een verdere ontwikkeling van het houdersamen-stel volgens de uitvinding is de pot boven de afschermmid-25 delen en beneden de eerste sluitmiddelen voorzien van omlopende wandverstijvingsmiddelen, waardoor een opgelegde vervorming van deksel en/of pot door indrukken van de deksel tegengegaan wordt.

In een verder ontwikkeling van het houdersamen-30 stel volgens de uitvinding zijn de pot en de deksel, in het bijzonder de sluitmiddelen, uitgevoerd voor het toelaten van een axiale sluitbeweging van de eerste en de tweede sluitmiddelen. Aldus kan de deksel op beheerste wijze op de pot geplaatst worden na vulling, hetgeen op 35 voordelige wijze geautomatiseerd plaats kan vinden.

Een teruggaande axiale beweging van de deksel wordt voorkomen doordat de deksel in hoofdzaak vrij is van 1010946 5 vlakken voor aangrijping door een trekwerktuig.

Dit wordt bijvoorbeeld bereikt doordat in een voorkeursuitvoering de deksel voorzien is van een aantal ribben. Een zuigwerktuig kan dan niet effectief worden 5 gebruikt.

Om de deksel met zogenaamde visiontechnieken goed te kunnen inspecteren is deze bij voorkeur van transparant materiaal. Bij voorkeur bezit de deksel daarbij een gebogen bovenwand, bij voorkeur met een concaaf bovenop-10 pervlak.

De uitvinding zal nu worden toegelicht aan de hand van een in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoering. Getoond wordt in: figuren 1A-1F het potgedeelte van een voorbeeld 15 van een houdersamenstel volgens de uitvinding, achtereenvolgens in figuur IA een zij-aanzicht van de pot; figuur 1B een verticale doorsnede door de pot; figuur 1C een doorsnede door het bovenrandgebied van de pot; figuur 1D een bovenaanzicht op de pot; figuur IE een onderaanzicht 20 op de pot en figuur 1F een detail van de bodem van de pot; en figuren 2A-2D de deksel behorend bij de pot van de figuren 1A-1F, met in figuur 2A een zij-aanzicht op de deksel; figuur 2B een verticale doorsnede door de deksel 25 van figuur 2A; figuur 2C een detail van het randgebied van de deksel van figuur 2B en figuur 2D een onderaanzicht op de deksel van figuur 2A; en figuur 3 een verticale doorsnede van de pot van figuur 1A-1F voorzien van de deksel van figuren 2A-2D.

3 0 De in de figuren 1A-1F weergegeven pot 1 omvat een cirkelvormig omlopende zijwand 3 en een bodemwand 4, waarbij de bodemwand 4 enigszins boven het steunvlak voor de pot gelegen is, welk steunvlak gevormd door als een geheel met de pot gevormde voetwanden 5. Door de voetwan-3 5 den 5 wordt de ruimte 37 onder de bodem 4 afgeschermd. Tussen de voetwanden 5 zijn uitsparingen 39 gevormd, waarmee de rotatiepositie van de pot bepaald kan worden.

1010946 6

In de afgeschermde ruimte 37 onder de bodemwand 4 strekken zich van het middengebied van de bodemwand 4 in neerwaartse richting een aantal snaplippen 16 uit, die aangevormd zijn aan de bodemwand 4. Deze snaplippen 16 5 zijn geschikt om tussen zich op snappende wijze een transponder 17 op te nemen. Deze transponder kan voorzien zijn van gegevens met betrekking tot de inhoud van de pot, in het geval van mestmonsters met gegevens betreffende het gehalte aan fosfaat en stikstof. De transponder kan gemak-10 kelijk verwijderd worden om in een daarvoor geschikt apparaat gelezen te worden. De voetwanden 5 zorgen er hierbij voor dat de transponder afgeschermd is voor en na het lezen.

Aan de bovenzijde is de pot 1 voorzien van een 15 opening 8, die bepaald wordt door sluitrand 7, die voorzien is van een aantal in omtrekszin op afstand van elkaar aangebrachte, radiaal buitenwaarts uitstekende langwerpige sluitnokken 10. Deze sluitnokken 10 bepalen tussen zich een doorgangsruimte 18 voor sluitmiddelen die voorzien 20 zijn op de dop en nog nader besproken zullen worden. Aan het invoereind zijn de sluitnokken 10 voorzien van een zoekeind 11 en aan het tegenoverliggende eind van een neerwaarts reikende aangevormde stop 12. Beneden de sluitnokken 10 is aangevormd een omlopende ribbe 9, die onder 25 meer dient ter vergroting van de stijfheid van de sluitrand 7.

Beneden de ribbe 9 is aan de buitenzijde van de pot 1 aangevormd een omtreksflens 6, die een verbreed gedeelte 13 bezit, met een oppervlak dat gemakkelijk 30 voorzien kan worden van een aanduiding of codering betreffende de pot.

In figuur 1C is in detail de doorsnedevorm van de sluitrand 7 van de pot 1 weergegeven. Te zien is dat de sluitrand een afgerond boveneind 14 bezit en dat de sluit-35 nokken 10 een schuine bovenzijde 10a en een haakse horizontale onderzijde 10b bezitten. Voorts is te zien dat de ribbe 9 een althans nagenoeg rechthoekige doorsnede bezit.

1010946 7

In de figuren ID en IE is duidelijk te zien dat de omtreksflens 6 voorzien is van een aantal in omtrekszin op afstand van elkaar gelegen openingen 15. De functie hiervan wordt hieronder besproken.

5 De in figuren 2A-2D weergegeven deksel 2 omvat een omtrekswand 20, die opgebouwd is uit een bovengedeelte 23 en een ondergedeelte 24. Het ondergedeelte 24 is middels een verdund wandgedeelte 25, dat een bezwijkbare (scheur-)verbinding vormt, verbonden met het bovengedeelte 10 23. Het ondergedeelte 24 is aan de onderrand voorzien van een aantal in omtrekszin op afstand van elkaar gelegen, neerwaarts reikende lippen 26, die aan de binnenzijde begrensd zijn door een verticaal vlak 27a en aan de buitenzijde door een schuin oplopend vlak 27b. Tussen en 15 buiten de lippen 26 bezit het ondergedeelte 24 platte onderrandvlakken 27c.

Het bovengedeelte 23 is aan de binnenzijde voorzien van een aantal in omtrekszin op afstand van elkaar gelegen sluitnokken 30, die aan de bovenzijde een 20 zo haaks mogelijk vlak 31b en aan de onderzijde een schuin vlak 31a bezitten. Daarboven begrenst het bovengedeelte 23 met een binnenwaarts gelegen omtrekswand 28 een opneem-ruimte 29, die bestemd is voor nauw passende opname van het bovengedeelte van de sluitrand 7 van de pot 1. Het 25 bovengedeelte 23 is voorts aan de buitenzijde voorzien van een omtreksrand 38, om de deksel te kunnen stapelen.

De bovenzijde van de deksel 2 wordt gevormd door een concave wand 21, die via een horizontaal omtreksvlak 35 overgaat in het bovengedeelte 23 van de omtrekswand 20 30 en voorzien is van ribben 36. Het omtreksvlak 35 vormt een oppervlak waarop eventueel een barcode aangebracht kan worden met informatie over de deksel.

Tenslotte valt nog in de figuren 2A en 2D te zien dat het ondergedeelte 24 van de omtrekswand 20 van de 35 deksel 2 voorzien is van een aangrijplip 32, waaraan getrokken kan worden om het ondergedeelte 24 te scheiden van het bovengedeelte 23 van de omtrekswand 20. Het eerste 1010946 8 gedeelte 33a van de verzwakking 25 heeft een grotere sterkte dan het verder gelegen gedeelte 23b daarvan. De aangrijplip 32 is voorts een hulpmiddel bij het bepalen van de rotatiepositie van de deksel 2.

5 De pot en de deksel zijn bij voorkeur vervaar digd van polypropeen. De kleur daarvan kan bijvoorbeeld groen RAL 6011 zijn, waarbij de inwendige oppervlaktestructuur zodanig is dat geen geconcentreerde lichtreflecties optreden bij directe belichting. De wanden zijn mat 10 en zeer licht opgeruwd, waarbij het inwendige van de pot geen scherpe hoeken of randen kent. Hierdoor kan worden bereikt dat met zogenaamde visiontechnieken de pot voorafgaande aan het vullen met bijvoorbeeld mest gecontroleerd kan worden op oud of vreemd materiaal, dat de analyse van 15 het in de pot op te nemen mestmonster zou kunnen beïnvloeden .

De deksel is ook bij voorkeur vervaardigd van polypropeen. Het materiaal is bij voorkeur glashelder, glad, krasvrij en schoon. Doordat ook het bovenvlak hol is 20 uitgevoerd kan de deksel ook (van bovenaf) onderworpen worden aan inspectie door middel van visiontechnieken, waarmee de reinheid van de deksel vastgesteld kan worden.

Bij het vullen van de pot 1 met een mestmonster wordt bijvoorbeeld een pot 1 in een automatische monster-25 nemer geplaatst, en daarin geïnspecteerd met een vision-systeem. Daarbij wordt de codering op het verbrede randge-deelte 13 gelezen. Nadat de pot in orde is bevonden kan deze onder de vulopening gebracht worden en kan bovendien een deksel 2 ingevoerd wordt onder het visionsysteem. Het 30 visionsysteem leest de barcode op de deksel en inspecteert deze. Nadat ook de deksel in orde is bevonden en de pot gevuld is, wordt de deksel in een juiste rotatie-oriênta-tie op de pot gedrukt. De code van de deksel en pot en verdere gegevens kunnen worden opgeslagen, zoals in de 35 transponder 17.

Onder verwijzing naar de voorgaande figuren gebeurt bij het plaatsen van de deksel 2 op de pot 1 het 1010946 9 volgende. De deksel 2 wordt zodanig vastgehouden dat de sluitnokken 30 zich in omtrekszin ter hoogte van de sluit-nokken 10 bevinden. De vormgeving van de sluitnokken 30 en de sluitnokken 10 en de stijfheid van het bovengedeelte 5 van de sluitrand 7 en/of de omtrekswand 20 van de deksel 2 is zodanig dat de sluitnokken 30 over de sluitnokken 10 heen kunnen glijden om daarna daar beneden te klikken of te snappen in de ruimte 34, waarna de vlakken 10b en 30b als een soort van weerhaak in elkaar grijpen. De bovenrand 10 14 komt hierbij aan tegen de binnenzijde van de deksel 2. Tegelijkertijd zijn ook de lippen 26 ingedaald in de openingen 15 in de omtreksflens 6. Deze lippen 26 passen precies in de openingen 15, zodat daarna een verdraaiing van de deksel 2 ten opzichte van de pot 1 niet meer moge-15 lijk is. Het onderrandvlak 27c ligt hierbij op het bovenvlak van de flens 6. De nu verkregen situatie is weergegeven in figuur 3.

Indien men de deksel 2 van de pot 1 wenst te nemen dan zal men de aangrijplip 32 moeten aangrijpen om 20 het benedengedeelte 24 te scheiden van het bovengedeelte 23 van de omtrekswand 20. Door het schuine buitenvlak 27b kunnen de lippen 26 in buitenwaartse richting mee uit de openingen 15 getrokken worden. Na verwijdering van het ondergedeelte 24 kan de deksel 2 verdraaid worden om de 2 5 sluitnokken 30 beneden de doorgangen 18 te brengen en dan de deksel 2 op te kunnen lichten. Daarna kan de deksel 2 herhaaldelijk van de pot 1 gehaald worden en daar weer opgezet worden door middel van een bajonetsluitbeweging, waarbij de doorgangen 18 telkens plaatsbieden voor door-30 gang van de sluitnokken 30 naar boven danwel naar beneden. _

De ribbe 9 vormt hierbij een omlopende afsluiting en aanligvlak voor de omtreksrand 20.

In de toestand na vulling en eerste sluiting van de deksel 2 op de pot 1 is het niet mogelijk om met een 3 5 gereedschap de deksel 2 van de pot 1 af te halen zonder beschadigingen aan te brengen. De omtreksflens 6 zorgt voor afscherming van de spleetruimte tussen de omtrekswand 1010946 10 20 en de sluitwand 7 en van de onderrand van het ondergedeelte 24. Deze delen zijn niet bereikbaar voor bijvoorbeeld een schroevendraaier. Door de omtreksflens 6 is ook de onderrand van de omtrekswand 20 afgeschermd. De ribbe 9 5 voorkomt hierbij dat de omtrekswand ingedrukt kan worden in een poging de deksel 2 te verwijderen.

Voorts is de deksel 2 niet of nauwelijks van bovenaf aan te grijpen in een poging om de deksel 2 af te trekken van de pot. Door de visiontechnieken niet versto-10 rende ribben 36 wordt een effectieve plaatsing van een zuignap op de deksel verhinderd. Tenslotte is het oppervlak van het randvlak 35 zodanig klein gekozen, dat daar nog wel een barcode op kan worden aangebracht maar niet een trekwerktuig.

15 Het samenstel van pot 1 en deksel 2 biedt der halve een garantie tegen ongeoorloofd openen. Het zal altijd zichtbaar zijn indien de pot geopend is na monster-name. Elke pot en elke deksel kunnen voorzien worden van een eigen cod, die bij monstername ingebracht wordt, zodat 20 ongemerkte verwisseling van de potten en deksels en manipulatie van de monsters niet mogelijk is.

1010946

Claims (28)

1. Houdersamenstel omvattend een houder, zoals een pot, met een omtrekswand en een bodemwand, waarbij de pot voorts voorzien is van van de wand, in het bijzonder de bodemwand, of de wanden uitstekende steunmiddelen voor de pot, zoals steunlippen, en van een tussen de steunmiddelen gelegen opneemruimte voor een informatie over de potinhoud dragend voorwerp.

2. Houdersamenstel volgens conclusie 1, waarbij de opneemruimte voorzien is van middelen voor het verwijderbaar vasthouden van het informatiedragend voorwerp.

3. Houdersamenstel volgens conclusie 2, waarbij de vasthoudmiddelen gevormd zijn als snapmiddelen.

4. Houdersamenstel volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij het informatiedragend voorwerp een transponder is.

5. Houdersamenstel volgens een der conclusies 1-4, waarbij de steunmiddelen tevens middelen voor het althans zijwaarts afschermen van de opneemruimte vormen.

6. Houdersamenstel met een houder en een deksel daarvoor, waarbij de houder en de deksel elk voorzien zijn van een informatiedrager met unieke informatie over de houder respectievelijk de deksel.

7. Houdersamenstel volgens conclusie 6, voorts voorzien van een verwijderbare informatiedrager met unieke informatie over zowel deksel als houder.

8. Houdersamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de houder en de deksel respectievelijk voorzien zijn van eerste en tweede, met elkaar samenwerkende sluitmiddelen die door onderlinge verdraaiing om een 5 hartlijn van de houder in en uit werkzame aangrijping met elkaar gebracht kunnen worden, waarbij de pot en de deksel voorts respectievelijk voorzien zijn van eerste en tweede 1010946 I * met elkaar samenwerkende grendelmiddelen die werkzaam zijn in de richting van verdraaiing en waarbij tweede grendelmiddelen voorzien zijn aan een onderrand van de deksel en althans in openende omtreksrichting radiaal opgesloten 5 zijn door de eerste grendelmiddelen en door middel van een bezwijkbare verbinding verbonden zijn met de rest van de dop.

9. Houdersamenstel volgens conclusie 8, waarbij de tweede grendelmiddelen ook in de sluitende omtreksrich- 10 ting radiaal zijn opgesloten door de eerste grendelmiddelen.

10. Houdersamenstel volgens conclusie 8 of 9, waarbij de tweede grendelmiddelen ook in buitenwaartse richting opgesloten zijn door de eerste grendelmiddelen.

11. Houdersamenstel volgens conclusie 8,9 of 10, waarbij de tweede grendelmiddelen axiaal van de onderrand van de deksel uitsteken.

12. Houdersamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de houder en de deksel respectievelijk 20 voorzien zijn van eerste en tweede met elkaar samenwerkende sluitmiddelen die door onderlinge verdraaiing om een hartlijn van de houder in en uit werkzame aangrijping met elkaar gebracht kunnen worden, waarbij de pot en de deksel voorts respectievelijk voorzien zijn van eerste en tweede 25 met elkaar samenwerkende grendelmiddelen die werkzaam zijn in de richting van verdraaiing en waarbij tweede grendelmiddelen voorzien zijn aan een onderrand van de deksel, waarbij de pot voorzien is van middelen voor het in neerwaartse axiale richting afschermen van het gebied tussen 30 de onderrand van de deksel en de pot, waarbij de eerste grendelmiddelen gevormd zijn in de afschermmiddelen.

13. Houdersamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de tweede grendelmiddelen gevormd zijn als uitsteeksels en de afschermmiddelen gevormd worden 35 door een aan de de pot gevormde flens die voorzien is van opneemruimtes voor de uitsteeksels.

14. Houdersamenstel volgens conclusie 13, waar- 1010946 f bij de tweede grendelmiddelen middels een breekverbinding verbonden zijn met de rest van de deksel.

15. Houdersamenstel volgens conclusie 14, waarbij de tweede grendelmiddelen gevormd zijn aan een omlo- 5 pende scheurstrook.

16. Houdersamenstel volgens conclusie 15, waarbij de scheurverbinding een begingedeelte omvat dat sterker is dan daarna te scheuren gedeelten.

17. Houdersamenstel volgens een der conclusies 10 12-16, waarbij de afschermmiddelen een draagvlak omvatten voor informatie.

18. Houdersamenstel volgens een der conclusies 12-17, waarbij de pot boven de afschermmiddelen en beneden de eerste sluitmiddelen voorzien is van omlopende wandver- 15 stijvingsmiddelen.

19. Houdersamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de pot en de deksel uitgevoerd zijn voor het toelaten van een axiale sluitbeweging van de eerste en de tweede sluitmiddelen.

20. Houdersamenstel volgens conclusie 19, waar bij de deksel in hoofdzaak vrij is van vlakken voor aan-grijping door een trekwerktuig.

21. Houdersamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de deksel een transparante, gebogen 25 bovenwand omvat.

22. Houdersamenstel volgens conclusie 21, waarbij de bovenwand een concaaf bovenoppervlak bezit.

23. Houdersamenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de deksel vervaardigd is van transpa- 30 rant materiaal.

24. Houdersamenstel volgens een der voorgaande ! conclusies, vervaardigd van kunststof, bij voorkeur PP.

25. Houder, kennelijk geschikt voor het houdersamenstel volgens een der voorgaande conclusies.

26. Deksel kennelijk geschikt voor het houders- ; amenstel volgens een der voorgaande conclusies.

27. Houder, omvattend een of meer van de in de 1010946 beschrijving omschreven en/of in de tekeningen weergegeven kenmerkende maatregelen.

28. Deksel, omvattend een of meer van de in de beschrijving omschreven en/of in de tekeningen weergegeven 5 kenmerkende maatregelen. -o-o-o-o-o-o-o-o- 1 01 09 46