NL1009831C2

NL1009831C2 - Heupprothese alsmede een samenstel van een heupprothese en een spangereedschap.

Info

Publication number: NL1009831C2
Application number: NL1009831A
Authority: NL
Inventors: Nicolaas Gerard Anton Leerdam; Anton Johannes Sanders; Nico Verdonschot; Hans Kriek
Original assignee: Novarticulate Bv
Priority date: 1998-08-10
Filing date: 1998-08-10
Publication date: 2000-02-11
Also published as: CA2340158A1; AU5295799A; EP1104269A1; JP2002522158A; WO2000009044A1; KR20010082116A

Description

Titel: Heupprothese alsmede een samenstel van een heupprothese en een spangereedschap

De uitvinding heeft betrekking op een heupprothese = voorzien van een eerste bevestigingssamenstel dat bestemd is om te worden gemonteerd in het heupbot en een tweede

bevestigingssamenstel dat bestemd is om te worden J

5 gemonteerd in het boveneinde van de femur, waarbij het eerste en het tweede bevestigingssamenstel met behulp van een scharnierbare verbinding met elkaar zijn verbonden, waarbij alle onderdelen van de heupprothese zodanig klein Ί en/of slank zijn dat deze elk plaatsbaar zijn in de beoogde Ξ 10 eindpositie daarvan via een boring in de femur, welke boring zich uitstrekt vanaf een invoeropening in het corticale bot aan de laterale buitenzijde van de femur door j de femurhals in hoofdzaak in de richting van de ' denkbeeldige langshartlijn van de femurhals naar de : 15 femurkop. r

Aanvraagster heeft een dergelijke prothese beschreven in de niet vóórgepubliceerde internationale I

octrooiaanvrage PCT/NL98/00084.

De onderhavige aanvrage beoogt de genoemde 20 internationale octrooiaanvrage aan te vullen met een aantal mogelijkheden voor het bevestigen van het tweede i bevestigingssamenstel in de femurboring. De materie van PCT/NL98/00084 is in de onderhavige aanvrage opgenomen door verwijzing daarin (engels: PCT/NL98/00084 is incorporated 25 herein by reference).

Volgens de uitvinding wordt de heupprothese van het in de aanhef beschreven type gekenmerkt doordat het tweede bevestigingssamenstel nabij een lateraal uiteinde is 1 voorzien van borgmiddelen die vanuit een eerste stand 30 beweegbaar zijn in een tweede stand, waarbij deze “ borgmiddelen in de eerste stand de invoeropening van de Γ femurboring kunnen passeren, waarbij deze borgmiddelen in ï de tweede stand de invoeropening van de femurboring niet kunnen passeren, waarbij in een gemonteerde toestand van “ 1009831 ; 2 het tweede bevestigingssamenstel de borgmiddelen zich in de tweede stand bevinden en aangrijpen op een naar een femurbinnenruimte gekeerde zijde van de laterale corticale botwand van de femur die de invoeropening begrenst.

5 Zoals bekend bestaat de femur onder andere uit een corticale botwand die is gevuld met spongieus bot. Met name de corticale botwand is sterk en kan een goede weerstand bieden tegen daarop uitgeoefende krachten. Spongieus bot is niet geschikt voor het opnemen van daarop uitgeoefende 10 hoge, locale krachten. Aangezien het tweede bevestigingssamenstel met name wordt belast door in de langsrichting van het tweede bevestigingssamenstel gerichte drukkrachten, is het bijzonder gunstig wanneer deze drukkrachten worden opgevangen door een corticaal wanddeel. 15 Met de heupprothese volgens de uitvinding is dit beoogde effect gerealiseerd doordat de heupprothese is voorzien van borgmiddelen die in de tweede stand aangrijpen op de naar de femurbinnenruimte gekeerde zijde van de laterale corticale botwand van de femur die de invoeropening 20 begrenst. Aangezien de borgmiddelen daartoe afmetingen dienen te hebben die groter zijn dan de diameter van de invoeropening in de laterale corticale botwand van de femur, zijn de borgmiddelen zodanig uitgevoerd dat deze twee standen kunnen aannemen. In de eerste stand zijn de 25 afmetingen van de borgmiddelen nog zodanig dat de borgmiddelen de invoeropening nog kunnen passeren, terwijl in de tweede stand een dergelijke passage van de borgmiddelen door de invoeropening niet meer mogelijk is.

Bij het inbrengen van het tweede bevestigingssamenstel 30 worden de borgmiddelen in de eerste stand door de invoeropening gevoerd, waarna vervolgens de borgmiddelen in de tweede stand worden gebracht.

Voor het van de eerste stand naar de tweede stand brengen van de borgmiddelen staat een groot aantal 35 mogelijkheden tot de beschikking. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een principe dat bekend is bij gipsplaatpluggen 1009831 3 die, na in een geboord gat in een gipsplaat te zijn gevoerd, door aandraaien vergrote dwarsafmetingen kunnen aannemen.

Een andere mogelijkheid is het toepassen van een 5 tweede bevestigingssamenstel dat een pen omvat die in de femurboring opneembaar is, waarbij de borgmiddelen een anker omvatten dat verzwenkbaar met een lateraal uiteinde van de pen is verbonden, waarbij het anker in een langsrichting over een afmeting beschikt die groter is dan 10 de diameter van de pen, waarbij de langsas van het anker, wanneer het anker zich in de eerste stand bevindt, zich evenwijdig aan de langsas van de pen uitstrekt, waarbij het anker in een tweede stand zodanig is verzwenkt ten opzichte van de pen, dat de vrije uiteinden van het anker zich 15 buiten de omtrekscontour van de pen uitstrekken. Na het I

inbrengen van de pen in de femurboring kan vervolgens het anker vanuit de eerste stand naar de tweede stand worden verzwenkt. Wanneer de pen vervolgens onder de normale i belastingstoestand die bij lopen van de patiënt optreedt, ^ 20 wordt gebracht, zal de pen in laterale richting worden gedrukt, waarbij het anker stevig tegen de naar de femurbinnenruimte gekeerde zijde van de laterale corticale : botwand van de femur die de invoeropening begrenst komt aan : te liggen.

25 De uitvinding heeft tevens betrekking op een

samenstel van een heupprothese volgens het gipsplaatplug-principe en een spangereedschap voor het vanuit de eerste I

stand naar de tweede stand brengen van de borgmiddelen. :

Nadere uitwerkingen van de uitvinding zijn ~ 30 beschreven in de volgconclusies en zullen hierna aan de hand van een tweetal uitvoeringsvoorbeelden, onder : verwijzing naar de tekening, verder worden verduidelijkt. 1

Figuur 1 toont een voor-aanzicht van een bus die ? deel uitmaakt van een tweede bevestigingssamenstel; r 35 figuur 2 toont een doorsnede-aanzicht over lijn II- - II uit figuur 1; 1 0 0 S 3 3 1 4 figuur 3 toont een achteraanzicht van het in figuur 1 weergegeven vooraanzicht van de bus/ figuur 4 toont een doorsnede-aanzicht over lijn IV-IV uit figuur 3;

5 figuur 5 toont een doorsnede-aanzicht over lijn V-V

uit figuur 6 van een koppelbus die deel uitmaakt van het tweede bevestigingssamenstel; figuur 6 toont een aanzicht van de laterale kopse zijde van de in figuur 5 weergegeven koppelbus; 10 figuur 7 toont een langsdoorsnede van het tweede bevestigingssamenstel, waarbij de borgmiddelen zich in de tweede stand bevinden; figuur 8 toont de bus 4 in de femur in de eerste stand; 15 figuur 9 toont de bus 4 met het daarbij behorende spangereedschap, waarbij de borgmiddelen zich in een tussen de eerste en de tweede stand gelegen stand bevinden; figuur 10 toont het tweede bevestigingssamenstel in geheel gemonteerde toestand in de femur; en 20 figuur 11 toont een doorsnede-aanzicht van de femur met daarin een tweede uitvoeringsvoorbeeld van het tweede bevestigingssamenstel van een heupprothese.

In de figuren is telkens slechts het tweede bevestigingssamenstel van een uitvoering van de 25 heupprothese volgens de uitvinding weergegeven. Voor een volledige weergave van een mogelijk uitvoeringsvoorbeeld van een heupprothese zij verwezen naar de internationale octrooiaanvrage PCT/NL98/00084 waarvan de materie hier als ingelast moet worden beschouwd. De figuren tonen een 30 tweetal uitvoeringsvoorbeelden voor het bevestigen van het tweede bevestigingssamenstel in de femur. Zoals uitgebreid beschreven in PCT/NL98/00084 dienen de onderdelen van de heupprothese zodanig te zijn uitgevoerd dat deze alle in de eindpositie kunnen worden geplaatst door een boring in de 35 femur F, welke boring zich uitstrekt vanaf de laterale buitenzijde F0 van de femur F door de femurhals Fn in 1009831 5 hoofdzaak in de richting van de denkbeeldige langshartlijn van de femurhals naar de femurkop. Bij het plaatsen van de heupprothese wordt een relatief kleine incisie in het been aangebracht die toegang verschaft tot de laterale 5 buitenzijde van de femur F. Vervolgens wordt in de femur F een boring zoals hierboven beschreven aangebracht. Via deze boring wordt met een speciaal gereedschap, dat in de hierboven genoemde internationale octrooiaanvrage is '

beschreven, de femurkop verwijderd. Vervolgens kan in het E

10 heupbot het eerste bevestigingssamenstel worden gemonteerd

via de boring in de femur F. Na het plaatsen van het eerste E

bevestigingssamenstel kan vervolgens het tweede bevesti- = gingssamenstel worden gemonteerd.

Bij beide uitvoeringsvoorbeelden is het tweede = 15 bevestigingssamenstel 1, 51 nabij een lateraal uiteinde ~ voorzien van borgmiddelen 2, 2', 3, 3', 52 die vanuit een i eerste stand beweegbaar zijn in een tweede stand. In de eerste stand kunnen deze borgmiddelen 2, 2 1, 3, 3 ' , 52 de l: invoeropening Fi van de femurboring passeren. In de tweede 20 stand kunnen deze borgmiddelen 2, 2', 3, 3', 52 de invoeropening Fi van de femurboring niet passeren. In een z gemonteerde stand van het tweede bevestigingssamenstel 1, 51, bevinden de borgmiddelen 2, 2', 3, 3', 52 zich in de ~ tweede stand en grijpen deze aan op een naar een ~ 25 femurbinnenruimte I gekeerde zijde C van de laterale corticale botwand C van de femur F die de invoeropening Fi = begrenst. De axiaal gerichte krachten die op het tweede = bevestigingssamenstel worden uitgeoefend, bijvoorbeeld E~ wanneer de drager van de heupprothese loopt of staat, ” 30 worden met behulp van de borgmiddelen op de stevige — laterale corticale botwand C van de femur F, welke botwand ~ C de invoeropening begrenst, overgedragen. De borgmiddelen ~ 2, 2', 3, 3', 52 drukken tegen de binnenzijde C van de ^ corticale botwand aan en kunnen zodanig zijn uitgevoerd dat ^ 35 een relatief groot drukvlak wordt gecreëerd. _ 1008831 6

Een dergelijke borging van het tweede bevestigings-samenstel 1, 51 is veel sterker dan wanneer het tweede bevestigingssamenstel 1, 51 bijvoorbeeld met een eindplaat zou worden vastgeschroefd op de laterale buitenzijde van de 5 corticale botwand van de femur ter plaatse van de invoeropening. Immers, alle axiale krachten die op het tweede bevestigingssamenstel worden uitgeoefend, dienen dan met behulp van een paar schroeven, die in de corticale botwand zijn gedraaid, te worden opgevangen. Een dergelijke 10 schroefverbinding is, met name bij wisselende belastingen, niet langdurig stabiel. Het contactoppervlak tussen de botschroeven en de corticale botwand is immers aanzienlijk kleiner dan het contactoppervlak dat kan worden gecreëerd met behulp van borgmiddelen 2, 2', 3, 3', 52 die aangrijpen 15 op een naar de femurbinnenruimte I gekeerde zijde C van de laterale corticale botwand van de femur F.

Het tweede bevestigingssamenstel 1 van het eerste - uitvoeringsvoorbeeld is in samengestelde toestand weergegeven in figuren 7 en 10. Het tweede 20 bevestigingssamenstel 1 is voorzien van een bus 4 en een koppelbus 8. Verder is het tweede bevestigingssamenstel 1 voorzien van een pen 15 die aan een mediaal uiteinde is voorzien van althans een aantal scharnierdelen ter vorming van de scharnierbare verbinding tussen het eerste 1 25 bevestigingssamenstel en het tweede bevestigingssamenstel.

In figuren 1-10 zijn deze scharnierdelen niet weergegeven, echter, de scharnierdelen kunnen bijvoorbeeld worden gevormd door een kogel van een kogelgewricht, zoals “ afgebeeld in figuur 11. Andere mogelijke scharnier- 30 verbindingen zijn beschreven in de hierboven genoemde internationale octrooiaanvrage PCT/NL98/00048. De pen 15 is via een cilindrische voering 24 in de bus 4 opgenomen. De bus 4 is nabij een lateraal uiteinde voorzien van een vervormingszone 2, 2', 3, 3' die de borgmiddelen vormt. Ten 35 behoeve van de duidelijkheid zijn in figuren 1-4 enige aanzichten van de bus 4 weergegeven. In deze aanzichten 1008831

7 I

bevinden de borgmiddelen 2, 2', 3, 3' zich in de eerste, nog niet vervormde stand. De eerste stand van de borgmiddelen correspondeert met een nog niet vervormde toestand van de vervormingszone 2, 2', 3, 3'. De tweede 5 stand van de borgmiddelen correspondeert met een vervormde toestand van de vervormingszone 2, 2', 3, 3'. In de nog niet vervormde toestand van de vervormingszone 2, 2', 3, 3' stemmen de dwarsafmetingen van de bus 4 ter plaatse van de vervormingszone 2, 2', 3, 3' in hoofdzaak overeen met de 10 busdiameter DO op de overige delen van de bus 4. In de ( vervormde toestand van de vervormingszone 2, 2', 3, 3' (figuur 7 en figuur 10) heeft de vervormingszone, ten opzichte van de overige delen van de bus in althans één richting vergrote dwarsafmetingen Dl verkregen. Zoals 15 duidelijk blijkt uit de figuren is de bus 4 voorzien van : een mediaal busdeel 5 en een lateraal busdeel 6. De : vervormingszone 2, 2', 3, 3' verbindt het mediale en het 1 laterale busdeel 5, resp. 6 met elkaar. In het onderhavige " uitvoeringsvoorbeeld omvat de vervormingszone enkele ribben ;

20 2, 2', 3, 3' die elk zijn voorzien van een drietal I

plaatselijke verzwakkingen 7. De verzwakkingen 7 zijn [ zodanig aangebracht dat, bij het uitoefenen van een i drukkracht op de kopse einden van enerzijds het mediale en ” anderzijds het laterale busdeel 5, resp. 6, de ribben 2, 25 2', 3, 3', naar buiten toe samenvouwen, zoals weergegeven “ in figuur 7. De vervormingszone 2, 2', 3, 3' is gezien over £ de omtrek van de bus a-symmetrisch, zodanig dat de, in 7 vervormde toestand radiaal naar buiten uitstrekkende delen van de vervormingszone 2, 2', 3, 3' in hoofdzaak aanliggen 7 30 tegen de corticale botwand C die de invoeropening Fi begrenst. Deze aanligging dient te zijn gerealiseerd in een 7 toestand waarbij de bus 4 de gewenste hoekstand ten 7

opzichte van de femur F heeft, dat wil zeggen een toestand I

waarin de hartlijn van de bus in hoofdzaak samenvalt met de = 35 hartlijn van de femurboring in de femur F. 1 1000831 8

Teneinde ervoor te zorgen dat de vervormingszone 2, 2', 3, 3' haar vormt behoudt, ook wanneer het tweede bevestigingssamenstel 1 wordt belast, omvat het tweede bevestigingssamenstel 1 tevens een koppelbus 8 die is 5 voorzien van mediale aangrijpmiddelen 9 bestemd voor samenwerking met het mediale busdeel 5. De koppelbus 8 is verder voorzien van laterale aangrijpmiddelen 10a die bestemd zijn voor samenwerking met het laterale busdeel 6. In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld zijn de mediale 10 aangrijpmiddelen 9 uitgevoerd als uitwendige schroefdraad die samenwerkt met inwendige schroefdraad 11 die in het mediale busdeel 5 is aangebracht. De koppelbus 8 is aan het laterale uiteinde daarvan voorzien van middelen 12 voor aangrijping van een aandraaigereedschap daarop. In het 15 onderhavige uitvoeringsvoorbeeld worden deze middelen gevormd door een inwendig zeskant waarop een inbussleutel kan aangrijpen.

In het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld zijn de laterale aangrijpmiddelen 10 uitgevoerd als een loodrecht 20 op de langsas van de koppelbus 8 gerichte borgboring 10a en een tweetal in deze borgboring inbrengbare borgpennen 10b. Het laterale busdeel 6 is voorzien van een dwarsboring 13, die in een vervormde toestand van de vervormingszone 2, 2', 3, 3' in lijn is met de borgboring 10a van de koppelbus 8. 25 De beide borgpennen 10b reiken zowel door de borgboring 10a als door de dwarsboring 13. De borgpennen 10b verzorgen derhalve de verbinding van het laterale busdeel 6 met het laterale einde van de koppelbus 8.

Zoals hiervoor reeds beschreven, is het tweede 30 bevestigingssamenstel 1 voorzien van een pen 15 die is verbonden met scharnierdelen van de scharnierbare verbinding tussen het eerste en het tweede bevestigingssamenstel en van een voering 24. De pen 15 met de voering 24 zijn opgenomen in een boring 14 in de 35 koppelbus 8, welke boring 14 zich vanaf het mediale uiteinde 8M in langsrichting van de koppelbus 8 uitstrekt.

1009831 9

In de koppelbus 8 is een stelschroefboring 25 aangebracht waarin een stelschroef 16 is opgenomen die aanligt tegen een van de scharnierbare verbinding afgekeerd vrij uiteinde van de pen 15. Met behulp van de stelschroef 16 kan de 5 axiale positie van de pen 15 ten opzichte van de koppelbus 8 en daarmee ten opzichte van de bus 4 en de corticale botwand C worden ingesteld.

Ten behoeve van het plaatsen van het tweede bevestigingssamenstel 1 wordt de bus 4 in de femurboring 10 geplaatst totdat de aanslagen 26 van de bus 4 aanliggen tegen de naar buiten gekeerde zijde van de laterale

corticale botwand. Het mediale uiteinde van de bus 4 strekt I

zich daarbij uit tot in of voorbij de opening bij de " femurnek Fn die is gecreëerd doordat de femurkop van de 15 femur F is verwijderd. Deze situatie is weergegeven in : figuur 8. Vervolgens wordt met behulp van een spangereedschap 17 de vervormingszone 2, 2', 3, 3', in de - vervormde toestand gebracht. Het spangereedschap is daartoe ~

voorzien van een cilindrische spanpen of -bus 22. De I

20 spanpen 22 is aan het mediale uiteinde voorzien van i aangrijpmiddelen 18 die zijn ingericht voor aangrijping op ~ het mediale busdeel 5. De aangrijpmiddelen 18 zijn in het 2 onderhavige uitvoeringsvoorbeeld uitgevoerd als uitwendige 2 schroefdraad 18 die geschikt is voor aangrijping op de “

25 inwendige schroefdraad 11 in het mediale busdeel 5 van de I

bus 4. De spanpen 22 is aan een lateraal uiteinde voorzien z van uitwendig schroefdraad 21 die geschikt is voor

samenwerking met inwendige schroefdraad 20 van een T

drukelement 19. Het drukelement 19 is voorzien van z 30 hefboommiddelen 23 voor het uitoefenen van een aanzienlijk aandraaimoment. Ten behoeve van het vervormen van de vervormingszone 2, 2', 3, 3' wordt de spanpen 22 met behulp van de aangrijpmiddelen 18 in het mediale busdeel 5 l gedraaid. Vervolgens wordt het drukelement 19 met behulp ï

3 5 van de schroefdraad 2 0 op het laterale uiteinde van de '.'I

spanpen gedraaid totdat het drukelement 19 aanligt tegen 1009831 10 het laterale kopse einde van het laterale busdeel 6. Door met vergrote kracht het drukelement 19 verder op de spanpen 22 te draaien, zullen de ribben 2, 2', 3, 3' van de vervormingszone op de getoonde wijze worden samengedrukt 5 doordat het spangereedschap het mediale busdeel 5 naar het laterale busdeel 6 toetrekt. De mate van vervorming kan bijvoorbeeld door middel van röntgenbeelden worden bekeken. Ook is het mogelijk dat het spangereedschap van markeringen of dergelijke middelen is voorzien met behulp waarvan de 10 mate van vervorming kan worden bepaald. Wanneer de gewenste vervorming van de vervormingszone 2, 2', 3, 3' tot stand is gebracht, hebben de borgmiddelen de tweede stand aangenomen en kan het spangereedschap worden losgedraaid. Figuur 9 toont de bus 4 in een gedeeltelijk vervormde toestand die 15 tijdens het vervormen van de vervormingszone met behulp van het spangereedschap 17 optreedt.

Nadat de vervorming zoals weergegeven in figuur 7 is bereikt, kan het spangereedschap 17 worden verwijderd. Teneinde te bewerkstelligen dat de bus 4 de vervormde 20 toestand behoudt, wordt vervolgens de koppelbus 8 met behulp van de schroefdraad 9 in de schroefdraad 11 van het mediale busdeel 5 vastgezet. De koppelbus wordt zover in het mediale busdeel 5 gedraaid dat de borgboring 10a in de ' bus 8 op één lijn komt te liggen met de dwarsboring 13 in 25 het mediale busdeel 6. Vervolgens kunnen de beide borgpennen 10b worden aangebracht, zodat een verbinding tussen het laterale busdeel 6 en de koppelbus 8 is gecreëerd. Deze verbinding verhindert niet alleen een axiale verschuiving van het laterale busdeel 6 ten opzichte 30 van de koppelbus 8, maar verhindert tevens een rotatie van de koppelbus 8 ten opzichte van het mediale busdeel 5. Het spreekt vanzelf dat vóór het plaatsen van de koppelbus 8 eerst nog de pen 15 en de voering 24 in de bus 4 moet worden aangebracht. Vervolgens kan met behulp van de 35 stelschroef 16 de axiale positie van de pen 15 ten opzichte van de koppelbus 8 en de bus 4 worden ingesteld. De verdere i 1009831 » 11 fixatie van het tweede bevestigingssamenstel 1 zal ontstaan door groei van botmateriaal rond de bus 4. Eventueel kan de bus 4 hiertoe zijn voorzien van een coating of kan de bus 4 zijn vervaardigd uit poreus materiaal dat botingroei 5 mogelijk maakt. Het tweede bevestigingssamenstel 1 is in volledig gemonteerde toestand in de femur F weergegeven in figuur 10.

Een tweede uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding is weergegeven in figuur 11. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld is 10 het tweede bevestigingssamenstel 51 voorzien van een pen 53 die in de femurboring opneembaar is. De borgmiddelen omvatten een anker 52 dat verzwenkbaar met een lateraal uiteinde 53L van de pen 53 is verbonden. Het anker 52 beschikt in langsrichting over een afmeting L die groter is 15 dan de diameter Dp van de pen 53. Wanneer het anker zich in de eerste stand bevindt strekt het anker zich met een langsas evenwijdig uit aan de langsas van de pen 53. In een tweede stand is het anker 52 zodanig verzwenkt ten opzichte van de pen 53, dat de vrije uiteinden van het anker 52 zich 20 buiten de omtrekscontour van de pen 53 uitstrekken. De eerste stand van het anker 52 is in figuur 11 gestippeld weergegeven. De tweede stand van het anker 52 is in getrokken lijnen weergegeven. Teneinde de verzwenking van het anker 52 mogelijk te maken, is het anker verzwenkbaar 25 rond een scharnieras 54 die zich loodrecht op de pen 53 uitstrekt, en is in de pen 53 een sleuf 55 opgenomen waarin het anker 52 in de eerste stand althans ten dele is opgenomen. Bij het plaatsen van het tweede bevestigingssamenstel 51 wordt het anker 52 in de 30 gestippelde stand gebracht en wordt de pen 53 tijdelijk iets te ver in de femurboring geschoven. Vervolgens kan het anker 52 worden verzwenkt in de met getrokken lijnen aangegeven stand waarna de pen 53 enigszins in laterale richting kan worden teruggetrokken, zodat het anker 52 35 tegen de naar de femurbinnenruimte I toegekeerde zijde C van de corticale botwand aanligt.

1009831 12

Het is duidelijk dat de uitvinding niet is beperkt tot de beschreven uitvoeringsvoorbeelden maar dat diverse wijzigingen binnen het raam van de uitvinding mogelijk zijn.

j 1008331

Claims

13 ί

1. Heupprothese voorzien van een eerste ; bevestigingssamenstel dat bestemd is om te worden gemonteerd in het heupbot en een tweede bevestigingssamenstel (1, 51) dat bestemd is om te worden 5 gemonteerd in het boveneinde van de femur (F), waarbij het eerste en het tweede bevestigingssamenstel met behulp van een scharnierbare verbinding met elkaar zijn verbonden, waarbij alle onderdelen van de heupprothese zodanig klein en/of slank zijn dat deze elk plaatsbaar zijn in de boogde 10 eindpositie daarvan via een boring in de femur (F), welke boring zich uitstrekt vanaf een invoeropening (Fi) in het I corticale bot aan de laterale buitenzijde (Fo) van de femur = (F) door de femurhals (Fn) in hoofdzaak in de richting van de denkbeeldige langshartlijn van de femurhals (Fn) naar de ^ 15 femurkop, waarbij het tweede bevestigingssamenstel (1, 51) nabij een lateraal uiteinde is voorzien van borgmiddelen (2, 2', 3, 3', 52) die vanuit een eerste stand beweegbaar zijn in een tweede stand, waarbij deze borgmiddelen (2, 2', = 3, 3', 52) in de eerste stand de invoeropening (Fi) van de ~ 20 femurboring kunnen passeren, waarbij deze borgmiddelen (2, 2', 3, 3', 52) in de tweede stand de invoeropening (Fi) van de femurboring niet kunnen passeren, waarbij in een ~ gemonteerde stand van het tweede bevestigingssamenstel (1, - 51. de borgmiddelen (2, 2', 3, 3', 52) zich in de tweede 25 stand bevinden en aangrijpen op een naar een femurbinnenruimte (1) gekeerde zijde (C) van de laterale I corticale botwand van de femur (F) die de invoeropening ^ (Fi) begrenst.

2. Heupprothese volgens conclusie 1, met het kenmerk, 30 dat de borgmiddelen van het tweede bevestigingssamenstel T een bus (4) omvatten, welke bus (4) nabij een lateraal uiteinde is voorzien van een vervormingszone (2, 2', 3, 3'), waarbij de eerste stand van de borgmiddelen I 1009831 correspondeert met een nog niet vervormde toestand van de vervormingszone (2, 2', 3, 3'), waarbij de tweede stand van de borgmiddelen correspondeert met een vervormde toestand van de vervormingszone (2, 2', 3, 3'), waarbij in de nog 5 niet vervormde toestand van de vervormingszone (2, 2', 3, 3') de dwarsafmetingen van de bus (4) ter plaatse van de vervormingszone (2, 2', 3, 3') in hoofdzaak overeenstemmen met busdiameter (Do) op de overige delen van de bus (4), waarbij in de vervormde toestand van de vervormingszone (2, 10 2', 3, 3'), de vervormingszone een ten opzichte van de overige delen van de bus (4) in althans één richting vergrote dwarsafmetingen (Dl) heeft verkregen.

3. Heupprothese volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de bus (4) een mediaal busdeel (5) en een lateraal 15 busdeel (6) omvat, waarbij de vervormingszone het mediale en het laterale busdeel (5, resp. 6) met elkaar verbindt, waarbij de vervormingszone enkele ribben (2, 2', 3, 3') met een plaatselijke verzwakking (7) omvat.

4. Heupprothese volgens conclusie 3, met het kenmerk, 20 dat de vervormingszone (2, 2', 3, 3’) gezien over de omtrek van de bus (4) a-symmetrisch is, zodanig dat, in de vervormde toestand radiaal naar buiten uitstrekkende delen van de vervormingszone (2, 2', 3, 3') in hoofdzaak aanliggen tegen de corticale botwand (C) die de 25 invoeropening (Fi) begrenst.

5. Heupprothese volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het tweede bevestigingssamenstel (1) tevens een koppelbus (8) omvat die is voorzien van mediale aangrijpmiddelen (9) bestemd voor samenwerking met het 30 mediale busdeel (5) en voorzien van laterale aangrijpmiddelen (10a) bestemd voor samenwerking met het laterale busdeel (6), waarbij de aangrijping tussen de mediale aangrijpmiddelen (9) en het mediale busdeel (5) en de aangrijping tussen de laterale (10a) aangrijpmiddelen en 35 het laterale busdeel (6) bewerkstelligen dat de 1009831 vervormingszone (2, 2', 3, 3') haar vervormde stand behoudt.

6. Heupprothese volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de mediale aangrijpmiddelen (9) zijn uitgevoerd als 5 uitwendige schroefdraad die samenwerkt met inwendige schroefdraad (11) die in het mediale busdeel (5) is aangebracht, waarbij de koppelbus (8) aan het laterale f uiteinde daarvan is voorzien van middelen (12) voor aangrijping van aandraaigereedschap daarop.

7. Heupprothese volgens conclusie 5 of 6, met het = kenmerk, dat de laterale aangrijpmiddelen (10) zijn uitgevoerd als een, zich loodrecht op de langsas van de - koppelbus gerichte borgboring (10a) en ten minste één in : deze borgboring inbrengbare borgpen (10b), waarbij het 15 laterale busdeel (6) is voorzien van een dwarsboring (13), die in een vervormde toestand van de vervormingszone (2, = 2', 3, 3') in lijn is met de borgboring (10a) van de 7 koppelbus (8), waarbij de ene borgpen (10b) ten minste 7 zowel door de borgboring (10a) als de dwarsboring (13) 20 reikt. 7

8. Heupprothese volgens één der conclusies 5-7, met het 7 kenmerk, dat de koppelbus (8) is voorzien van een boring (14) die zich vanaf het mediale uiteinde (8M) in “ langsrichting van de koppelbus (8) uitstrekt, in welke 25 boring (14) een pen (15) van het tweede bevestigingssamenstel (1) opneembaar is, welke pen (15) is “ verbonden met scharnierdelen van de scharnierbare verbinding tussen het eerste en het tweede bevestigingssamenstel, waarbij in de koppelbus (8) een 77 30 stelschroef (16) is aangebracht die aanligt tegen een van z de scharnierbare verbinding afgekeerd vrij uiteinde van de 77 pen (15). _

9. Samenstel van een heupprothese volgens conclusie 5-7 _ en een spangereedschap (17), waarbij het spangereedschap [2 35 (17) aan een mediaal uiteinde is voorzien van Z aangrijpmiddelen (18) die zijn ingericht voor aangrijping = 1009831 7 op het mediale busdeel (5), waarbij het spangereedschap (17) aan het laterale uiteinde is voorzien van een drukelement (19), dat is ingericht voor aangrijping op het kopse laterale uiteinde van het laterale busdeel (6) van de 5 bus (4), waarbij het spangereedschap (17) is voorzien van middelen (20, 21) voor het tegen weerstand in verkleinen van de afstand tussen het drukelement (19) en de aangrijpmiddelen (18) aan het mediale uiteinde van het spangereedschap (17).

10. Samenstel volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de middelen (20, 21) voor het tegen weerstand in verkleinen van de afstand tussen het drukelement (19) en de aangrijpmiddelen (18) aan het mediale uiteinde van het spangereedschap (17), zijn uitgevoerd als inwendige 15 schroefdraad (20) van het drukelement (19) en uitwendige Ξ schroefdraad (21) aan het laterale uiteinde van een cilindrische spanpen of -bus (22) die tevens de aangrijpmiddelen (18) aan het mediale uiteinde draagt, waarbij het drukelement (19) is voorzien van 20 hefboommiddelen (23) voor het daarop uitoefenen van een aanzienlijk aandraaimoment.

11. Heupprothese volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het tweede bevestigingssamenstel (51) een pen (53) omvat die in de femurboring opneembaar is, waarbij de 25 borgmiddelen (52) een anker (52) omvatten dat verzwenkbaar met een lateraal uiteinde (53L) van de pen (53) is verbonden, waarbij het anker (52) in een langsrichting over een afmeting (L) beschikt die groter is dan de diameter (Dp) van pen (53), waarbij een langsas van het anker (52), 30 wanneer het anker (52) zich in de eerste stand bevindt, I zich evenwijdig aan een langsas van de pen (53) uitstrekt, waarbij het anker (52) in de tweede stand zodanig is verzwenkt ten opzichte van de pen (53), dat de vrije uiteinden van het anker (52) zich buiten de omtrekscontour 35 van de pen (53) uitstrekken. 1008831 i

12. Heupprothese volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het anker (52) verzwenkbaar is rond een scharnieras ; (54) die zich loodrecht op de pen (53) uitstrekt, waarbij in de pen (53) een sleuf (55) is opgenomen waarin het anker ; 5 (52) in de eerste stand althans ten dele is opgenomen. 1 0 0983 1