NL1008255C2

NL1008255C2 - Inrichting voor het uit een mengsel scheiden van vloeistoffen en vaste stoffen.

Info

Publication number: NL1008255C2
Application number: NL1008255A
Authority: NL
Inventors: Ziet Af Van Tenaamstelling
Original assignee: Suur Units B V
Priority date: 1998-02-10
Filing date: 1998-02-10
Publication date: 1999-08-11

Description

NL 43.471-Vo/jj

Inrichting voor het uit een mengsel scheiden van vloeistoffen en vaste stoffen

De uitvinding betreft een inrichting voor het scheiden van een mengsel van vloeistof en vaste stoffen, met een doorlaatbare band, middelen voor het aan de bovenzijde van de doorlaatbare band toevoeren van een te scheiden mengsel en 5 een onder de doorlaatbare band aanwezige zuigkast waarin een onderdruk opgewekt wordt. Daarbij kan de doorlaatbare band continu of intermitterend voortbewogen worden terwijl de zuigkast over een zekere afstand meebeweegt, waarbij aan het eind van de bewegingsweg van de zuigkast de onderdruk tijde-10 lijk wordt opgeheven door de zogenaamde beluchting, waarna de zuigkast wordt teruggetrokken en waarna, als de zuigkast weer aan het begin van zijn bewegingsweg is, de onderdruk weer opgewekt wordt, enzovoorts.

Bij andere uitvoeringen van de bedoelde inrichting 15 is de zuigkast vast aan het gestel bevestigd, waarbij de doorlaatbare band intermitterend voortbeweegt. De doorlaatbare band is meestal eindloos.

Een dergelijke inrichting is onder meer bekend uit het Nederlands octrooi 105.812.

20 Bij de bekende uitvoeringen van de inrichting wordt een mengsel van vloeistof en vaste stof op de eindloze doorlaatbare band gebracht terwijl in de zuigkast een lagere druk dan de omgevingsdruk wordt opgewekt, daar de zwaartekracht alleen niet voldoende is om de vloeistof door de doorlaatbare 25 band te doen stromen,· door de zuigwerking wordt de vloeistof uit het mengsel op de doorlaatbare band omlaaggezogen in de zuigkast, terwijl de vaste stof uit het opgebrachte mengsel op de doorlaatbare band achterblijft; zo ontstaat een zogenaamde koek waarop zich een hoeveelheid vloeistof bevindt en welke op 30 sommige gedeelten van de doorlaatbare band droogvalt.

Op die droge gedeelten wordt door de zuigwerking van de zuigkast lucht of een ander gas door de koek gezogen.

Op deze wijze wordt in de zuigkast een mengsel van vloeistof en lucht gebracht welk mengsel volgens de gebruikelijke tech- <? ^ ·.

ii'V·<; i-~ 2 niek door een aantal leidingen naar scheidingsvaten geleid wordt.

De functie van deze scheidingsvaten is de vloeistof van de lucht te scheiden, zodat de vloeistof door vloeistof-5 pompen afgevoerd kan worden en de lucht door vacuumpompen of soortgelijke inrichtingen.

In de praktijk heeft de aanwezigheid van deze scheidingsvaten een aantal nadelen, zoals het feit dat ze fabrieksruimte in beslag nemen; voorts het feit dat de totale 10 installatie hierdoor ingewikkeler en duurder is, zowel in aanschaf als in energieverbruik en onderhoud.

Het doel van de uitvinding is een installatie te scheppen waarin deze scheidingsvaten overbodig zijn.

Dit is volgens de uitvinding mogelijk door de zuig-15 kast uit te voeren volgens een speciaal ontwerp waarbij op de zuigkast ten minste twee verschillende soorten leidingen zijn aangesloten, waarvan de eerste soort is aangesloten in de nabijheid van het laagste punt van de zuigkast en de vloeistof uit de zuigkast rechtstreeks afvoert naar vloeistofpompen en 20 de tweede soort op een hoger niveau is aangesloten en nagenoeg uitsluitend lucht of een ander gas naar een zuiginrichting geleidt.

Hierbij is de zuigkast bij voorkeur zo gevormd dat de vloeistof zich op bepaalde plaatsen op de bodem van de kast 25 of in speciaal daarvoor aangebrachte verzamelkamers onderin de zuigkast verzamelt en vandaar via leidingen naar vloeistofpompen kan bewegen. Deze vloeistofpompen dienen bij voorkeur van het verdringertype te zijn, dat wil zeggen dat ze vrijwel onafhankelijk van de vloeistofdrukken voor en achter de pomp 30 een bepaald volume vloeistof per tijdseenheid verpompen.

Naast het genoemde voordeel dat er geen of minder scheidingsvaten nodig zijn, heeft de inrichting volgens de uitvinding het voordeel dat met minder leidingen waarin afsluiters nodig zijn, kan worden volstaan, zodat het aantal 35 benodigde afsluiters daardoor ook geringer is.

Dit wordt als volgt toegelicht: ; : 10 0 f.r> 3

Bij de bekende uitvoeringen van de inrichting waarin lucht en vloeistof door een gemeenschappelijke afvoerleiding uit de zuigkast worden afgevoerd, is er voor bijna elke ontwaterings-zone een zuigleiding nodig, die voorzien is van zowel afslui-5 ters en zogenaamde beluchtingskleppen voor het snel op atmosferische druk brengen van de zuigkast.

Bij de inrichting volgens de uitvinding zijn de vloeistofleidingen welke de vloeistoffen naar de vloeistofpom-pen geleiden, niet voorzien van afsluitkleppen, daar de pompen 10 als zodanig functioneren indien het althans pompen van het verdringertype zijn; de luchtafvoerleidingen zijn wel van afsluitkleppen voorzien. Het aantal van deze luchtafvoerleidingen is gering in vergelijking met het aantal lucht/vloeistof afvoerleidingen bij bekende typen filters; zo kan bij 15 filters volgens de uitvinding met bijvoorbeeld een netto filtratieoppervlak tot ca 10 m2 dikwijls met slechts 2 of zelfs 1 luchtafvoerleiding volstaan worden, zelfs indien op het filter 4 of 5 filtratiezones aanwezig zijn, terwijl bij bekende inrichtingen het aantal lucht/vloeistofafvoerleidingen 20 doorgaans minstens gelijk is aan het aantal verschillende vloeistofstromen die niet vermengd mogen worden, dat wil zeggen: dikwijls gelijk aan het aantal scheidingszones plus het aantal waszones, bijvoorbeeld 1 scheidingszone plus 3 waszones geeft 4 leidingen met elk 1 afsluitklep plus l be-25 luchtingsklep,· in dit voorbeeld in totaal dus 8 afsluitkleppen. Het aantal benodigde afsluitkleppen in inrichtingen volgens de uitvinding is dikwijls tot slechts 2, 3 of 4 beperkt .

Bij een voorkeursuitvoering van de inrichting zijn 30 tevens een of meer persluchtventielen verbonden met de zuigleiding die van de zuigkast naar de zuiginrichting loopt. Deze persluchtventielen geven op een zeker tijdstip een zekere hoeveelheid samengeperste lucht af voor het bewerkstelligen van een snelle beluchting van de zuigkast.

35 Bij bekende installaties volgens de gebruikelijke principes is een beluchting met perslucht minder effectief daar de afvoerleidingen van de zuigkast zowel vloeistof als

S··-: .•/FJR

4 lucht bevatten en daardoor een minder snelle beluchting bereikt wordt dan bij het systeem volgens de uitvinding.

Een verder voordeel van deze voorkeursuitvoering is dat het eenvoudig mogelijk is bij het beluchten een zekere 5 overmaat aan perslucht toe te voeren, zodanig dat de doorlaatbare band enigszins wordt opgetild van het rooster dat de bovenzijde van de zuigkast vormt. Dit bewerktstelligt dat de band met de eropliggende mengsels niet met zijn volle gewicht op de zuigkast ligt tijdens de retourbeweging van de zuigkast, 10 of zelfs hiervan loskomt doordat hij als het ware erboven ! zweeft op een luchtkussen.

1 Hierdoor wordt de slijtage van de doorlaatbare band sterk beperkt.

Een voorbeeld van een zuigkast volgens de uitvin-15 ding geeft figuur 1. Getoond is een dwarsdoorsnede door een zuigkast 1, een op de zuigkast liggende doorlaatbare band 2.

De doorlaatbare band ligt op een doorlatend rooster 3 dat deel uitmaakt van de zuigkast 1 en dat een holle ruimte 7 begrenst.

Op de doorlaatbare band 2 ligt de koek 4.

20 Aan de zuigkast zijn zuigleidingen 5 voor lucht of gas bevestigd welke met de zuigpomp verbonden zijn en vloeistof leidingen 6 welke ter plaatse van het vloeistofverzamelend deel met de zuigkast verbonden zijn.

Elke leiding 5 kan volgens de uitvinding zodanig 25 aan de kast bevestigd worden, dat er geen of slechts een verwaarloosbare hoeveelheid vloeistof met de lucht meegezogen wordt.

! ? , i ' ; ' K\

Claims

1. Inrichting voor het scheiden van een mengsel van vloeistof en vaste stoffen, met een doorlaatbare band, middelen voor het aan de bovenzijde van de doorlaatbare band toevoeren van een te scheiden mengsel en een onder de doorlaatba- 5 re band aanwezige zuigkast waarin een onderdruk opgewekt wordt, met het kenmerk, dat op de zuigkast ten minste twee verschillende soorten leidingen zijn aangesloten, waarvan de eerste soort is aangesloten in de nabijheid van het laagste punt van de zuigkast en de vloeistof uit de zuigkast recht-10 streeks afvoert naar vloeistofpompen en de tweede soort op een hoger niveau is aangesloten en nagenoeg uitsluitend lucht of een ander gas naar een zuiginrichting geleidt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de zuigkast aan de onderzijde een of een aantal vloeistof- 15 verzamelkamers heeft van waaruit leidingen de vloeistof naar de vloeistofpompen geleiden, terwijl de leidingen die lucht of gas naar de zuiginrichting geleiden, op de zijwand(en) van de zuigkast aansluiten.

3. Inrichting volgens conclusie l of 2, met het 20 kenmerk, dat de vloeistofpompen van het verdringertype zijn.

4. Inrichting volgens conclusie 1-3, met het kenmerk, dat de zuigkast belucht wordt met persluchtventielen, die kortstondig gecomprimeerde lucht in de zuigleiding toelaten . *: i' ' · k , v. v-m ·: