NL1006918C2 - Melkwerktuig met een meerkanaalsmelkslang. - Google Patents

Description

973031/RR/MMA

Korte aanduiding: Melkwerktuig met een meerkanaalsmelkslang.

De uitvinding heeft betrekking op een melkwerktuig met een melkslang.

Uit DE-C-28 38 659 is een melkslang met ten minste vier zich evenwijdig ten opzichte van elkaar uitstrekkende, bij 5 elkaar gehouden slangleidingen voor een kwartiermelkinrich-ting bekend. De uit DE-C-28 38 659 bekende melkslang is zodanig uitgevoerd, dat de middenlangshartlijnen in de melkafvoerslangleidingen in hoofdzaak op de hoeken van een ruit liggen, en ze bij elkaar worden gehouden, doordat de 10 elkaar toegekeerde buitenvlakken van de melkafvoerslangleidingen over een gehele lengte zodanig met elkaar verbonden zijn, dat telkens tussen drie melkafvoerslangleidingen een afzonderlijke tussenruimte gevormd wordt, die gebruikt kan worden als pulsatieleiding. Een dergelijke melkslang kan in 15 een spuitgietwerkwijze uit één stuk vervaardigd worden.

Met de voortschrijdende melktechniek heeft zich uitgekristalliseerd, dat een opeenvolgend aanbrengen van afzonderlijke melkbekers aan de betreffende tepels van een koe doelmatig is. Hiertoe is elke melkbeker via een melkslang 20 met een melktransportleiding verbonden. Een dergelijke melkslang, zoals bijvoorbeeld bekend uit DE-A-39 31 769, heeft een melkkanaal en een pulsvacuumkanaal. Na een uitgevoerde melkhandeling wordt de melkslang automatisch door een wrijvingsrollenaandrijving in een ondersteuning gebracht. 25 Bij de bekende melkslangen treedt het probleem van het verdraaien en vasthaken van de melkslang voor de wrijvingsrollenaandrijving op. De bekende melkslang heeft een dwars op de langshartlijn onderscheidbare buigstijfheid. Hierdoor veroorzaakt, leidt dit tot een verwringen en verdraaien van 30 de melkbekers en de tepels. Een dergelijke verwringing en verdraaiing van de melkbekers alsmede een schuine stand van de melkbekers kan tot een ongunstige belasting van tepels leiden.

Hiervan uitgaande heeft de onderhavige uitvinding tot 1006918 - 2 - doel, de bekende melkslang en een melkwerktuig zodanig verder vorm te geven, dat een extra belasting van de tepels vermeden wordt. Een ander doel van de uitvinding is het verwijderen van de melkbekers uit een melkgebied door middel 5 van een wrijvingsrollenaandrijving betrouwbaarder uit te voeren.

Volgens de uitvinding wordt een melkwerktuig met een melkbeker, die een uitloopsteun met een beluchtingsopening en een kijkglas alsmede een pulsvacuumsteun heeft, en met 10 een melkslang, waarbij de uitloopsteun met een melkkanaal en de pulsvacuumsteun met een pulsvacuumkanaal van de melkslang kan worden verbonden, voorgesteld, waarbij de melkslang een luchtkanaal heeft, dat met de beluchtingsopening kan worden verbonden, en de melkslang een in hoofdzaak cirkelvormige 15 dwarsdoorsnede heeft. Door de toevoering van lucht door het luchtkanaal naar de beluchtingsopening wordt een verstopping van de beluchtingsopening door melkresten voorkomen. Het toevoeren van lucht door het luchtkanaal kan tussen de melkhandelingen of continu plaatsvinden. Indien de beluch-20 tingsopening steeds met lucht belast wordt, dan wordt gewaarborgd, dat tijdens het afnemen alsook tijdens het aansluiten geen melkresten via de beluchtingsopening in het luchtkanaal terecht kunnen komen. In tegenstelling tot de bekende melkslangen wordt door de melkslang volgens de 25 uitvinding gewaarborgd dat een verdraaiing van de melkslang om zijn langsas geen negatieve invloed op de aanbreng- en afneemhandeling heeft. Door de in dwarsdoorsneden in hoofdzaak cirkelvormig uitgevoerde melkslang kan ook een constructief eenvoudigere wrijvingsrollenaandrijving dan bij 30 een melkslang volgens DE-39 31 769 worden toegepast, omdat een complexe buitengeometrie van de melkslang volledig achterwege blijft.

Bij voorkeur kan de beluchtingsopening via een tussenstuk met het luchtkanaal worden verbonden. Om te waarborgen 35 dat geen melkresten de beluchtingsopening verstoppen, wordt voorgesteld, dat de beluchtingsopening of het in de beluchtingsopening naar binnen stekende einde van het tussenstuk sproeikopvormig is uitgevoerd.

1006918 - 3 -

Volgens een andere voordelige uitvindingsgedachte wordt voorgesteld, dat het totale oppervlaktezwaartepunt van de aansluitsteun, de pulsvacuumsteun en het tussenstuk op de melkbekerlangshartlijn ligt, en in hoofdzaak overeenkomt met 5 het zwaartepunt van de dwarsdoorsnedevlakken van de melk-slang. Hierdoor wordt het optreden van een buigmoment op grond van de gewichtskracht van de melkslang op de melkbeker en derhalve op de tepels voorkomen.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de melkslang zijn 10 de het melkkanaal, het pulsvacuumkanaal en eventueel het luchtkanaal begrenzende wanden zodanig uitgevoerd, dat de melkslang gelijkmatig in een in hoofdzaak evenwijdig aan het dwarsdoorsnedevlak liggend vlak buigbaar is. Op grond van de daaruit resulterende gelijkmatige buigstijfheid en de betere 15 torsiestijfheid in vergelijking tot vlakke, niet cirkelvormige meerkanaalsmelkslangen heeft de melkslang volgens de uitvinding niet meer de neiging tot verdraaien of tot vasthaken bij een wrijvingsrollenaandrijving.

Verdere voordelen en kenmerken van de melkslang en het 20 melkwerktuig volgens de uitvinding worden aan de hand van het in de tekening weergegeven voorkeursuitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht. Hierin toont: fig. 1 een melkslang in dwarsdoorsnede; fig. 2 schematisch een melkslang met een wrijvings-25 rollenaandrijving; fig. 3 schematisch een melkwerktuig; en fig. 4 een aanzicht over de lijn A-A in fig. 3.

Fig. 1 toont een uitvoeringsvoorbeeld van een melkslang 7. De melkslang 7 heeft een in hoofdzaak cirkelvormige 30 dwarsdoorsnede. Binnenin de melkslang 7 is een melkkanaal 9, een pulsvacuumkanaal 10 alsmede een luchtkanaal 11 uitge voerd. De het melkkanaal 9, het pulsvacuumkanaal 10 alsmede het luchtkanaal 11 begrenzende wanden 12, 13 resp. 14 zijn zodanig uitgevoerd, dat de melkslang 7 gelijkmatig in een in 35 hoofdzaak evenwijdig aan het dwarsdoorsnedevlak liggend vlak buigbaar is.

Fig. 2 toont de melkslang 7 in fig. 1 in verbinding met een wrijvingsrollenaandrijving 8. De wrijvingsrollenaandrij- 1006918 - 4 - ving 8 omvat drie wrijvingsrollen 15, 16 en 17, die op de hoeken van een gelijkbenige driehoek zijn aangebracht. Elke wrijvingsrol 15, 16 en 17 is telkens draaibaar om een as 18, 19 resp. 20 ondersteund. De afstand tussen de assen 18, 19 5 komt overeen met de afstand tussen de assen 19, 20. Bij voorkeur heeft elke wrijvingsrol 15, 16, 17 een groef, waarvan de kromming in hoofdzaak overeenkomt met de buitenkromming van de melkslang 7. Ten minste één van de wrij-vingsrollen 15, 16 resp. 17 kan door middel van een niet 10 weergegeven aandrijving worden aangedreven. Tussen de wrij-vingsrollen 15, 16 en 17 en de melkslang 7 heerst een toe reikend hoge oppervlaktedruk, zodat tussen de afzonderlijke wri jvingsrollen 15, 16 en 17 en de melkslang 7 een wrij- vingssluiting ontstaat. Doordat de melkslang een in hoofd-15 zaak cirkelvormige dwarsdoorsnede heeft, wordt de werkingswijze van de wrijvingsrollenaandrijving 8 niet beïnvloed als de melkslang 7 om zijn middenas 2 verdraaid wordt.

Fig. 3 toont een melkwerktuig met een melkbeker 1, die verbonden kan worden met een melkslang 7. De melkbeker 1 20 omvat een melkbekerhuls 21, waarin een tepel 22 kan worden aangebracht. De tepel is omgeven door een tepelrubber 23, hetgeen op zich bekend is. De melkbeker 1 heeft een uitloop-steun 6 voor melk. Tussen de melkbeker en de uitloopsteun 6 is een kijkglas 24 uitgevoerd, dat dient voor visuele con-25 trole. Het kijkglas 24 heeft een beluchtingsopening 4, dat via een tussenstuk 5 verbonden kan worden met het luchtkanaal 11 van de melkslang 7. Het pulsvacuumkanaal 10 van de melkslang 7 kan worden verbonden met de pulsvacuumsteun 3 van de melkbeker 1. Het melkkanaal 9 kan worden verbonden 30 met de uitloopsteun 6.

Het totale oppervlaktezwaartepunt S van de uitloopsteun 6, de pulsvacuumsteun 3 en het tussenstuk 5 ligt op de melkbekerlangshartlijn 2. Het zwaartepunt S van het dwars-doorsnedevlak van de melkslang 7 komt in hoofdzaak overeen 35 met de melkbekerlangshartlijn 2, als de melkslang 7 verbonden is met de melkbeker 1. Indien tussen het pulsvacuumkanaal 10 en de pulsvacuumsteun een pulserend vacuum wordt aangebracht, dan wordt de zich in de uier 25 bevindende melk 1006918 ï - 5 - van een koe gemolken, waarbij de kwartiermelk via het kijkglas 24 en de uitloopsteun 6 in het melkkanaal 9 stroomt.

Het in de beluchtingsopening 4 naar binnen stekende einde van het tussenstuk 5 is bij voorkeur sproeikopvormig 5 uitgevoerd. Door het toevoeren van gefilterde lucht wordt, in het bijzonder bij toepassing van druklucht, ook tussen de melkhandelingen door, een verstoppen van de doorgangsopening door melkresten voorkomen. Door continue belasting met druklucht wordt gewaarborgd, dat de doorgangsopening 4 10 voortdurend met lucht wordt doorstroomd en er derhalve geen melkresten tijdens het afnemen van de melkbekers 1 alsook tijdens het aansluiten daarvan geen melkresten via de doorgangsopening in het tussenstuk 5 terecht kunnen komen.

10069 18 - 6 -

VERWIJZINGSCIJFERS

1 Melkbeker 2 Middenlangshartlijn 3 Pulsvacuumsteun 4 Beluchtingsopening 5 5 Tussenstuk 6 Uitloopsteun 7 Melkslang 8 Wrijvingsrollenaandrijving 9 Melkkanaal 10 10 Pulsvacuumkanaal 11 Luchtkanaal 12, 13, 14 Wanden 15, 16, 17 Wrijvingsrollen 18, 19, 20 Assen 15 21 Melkbekerhuls 22 Tepel 23 Tepelrubber 24 Kijkglas 25 Uier 10069 18

Claims (5)

1. Melkwerktuig met een melkbeker (1), die een uitloop-steun (6) met een beluchtingsopening (4) en een kijkglas (24) alsmede een pulsvacuumsteun (3) heeft, en met een melkslang (7) , waarbij de uitloopsteun (6) met een melkka- 5 naai (9) en de pulsvacuumsteun (3) met een pulsvacuumkanaal (10) van de melkslang (7) kunnen worden verbonden, met het kenmerk, dat de melkslang (7) een luchtkanaal (11) heeft, dat met de beluchtingsopening (4) kan worden verbonden, en de melkslang (7) een in hoofdzaak cirkelvormige dwarsdoor-10 snede heeft.

2. Melkwerktuig volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de beluchtingsopening (4) via een tussenstuk (5) kan worden verbonden met het luchtkanaal (11) . 15

3. Melkwerktuig volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de beluchtingsopening (4) of het in de beluchtingsopening (4) naar binnen stekende einde van het tussenstuk (5) sproeikopvormig is uitgevoerd. 20

4. Melkwerktuig volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het totale oppervlaktezwaartepunt van de uitloopsteun (6) , de pulsvacuumsteun (3) en het tussenstuk (5) op de melkbekerlangshartlijn (2) ligt en in hoofdzaak overeenkomt 25 met het zwaartepunt van de dwarsdoorsnedevlakken van de melkslang (7) .

5. Melkwerktuig volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de het melkkanaal (9) , het pulsvacuumkanaal 30 (10) en eventueel het luchtkanaal (11) begrenzende wanden (12, 13, 14) zo uitgevoerd zijn, dat de melkslang (7) gelijkmatig in een in hoofdzaak evenwijdig aan het dwarsdoor-snedevlak liggend vlak buigbaar is. 10069 18