NL1005769C2 - Rolgordijn. - Google Patents

Description

Rolgordijn 5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een rolgordijn, omvattende een in hoofdzaak flexibel gordijn dat althans aan één zijde daarvan gekoppeld is met een in hoofdzaak langwerpig houderlichaam dat roteerbaar is rond de longitudinale as daarvan onder het op- en uitrollen van het gordijn, waarbij het houderlichaam is gekoppeld met bedieningmiddelen die een rotatie van het houderlichaam kunnen bewerkstelligen.

10

Een dergelijk rolgordijn is algemeen bekend en wordt veelvuldig toegepast. De bedieningsmiddelen waarmee een dergelijk rolgordijn kan worden op- en uitgerold omvatten gebruikelijk een bedieningsketting in de vorm van een eindeloos ‘kralenkoord’ dat samenwerkt met een zich in het verlengde van de as van het 15 houderlichaam bevindende tandwielconstructie. De tandwielconstructie bevindt zich aan of nabij één van de uiteinden van het houderlichaam. Een nadeel van deze bedieningsmiddelen is dat deze relatief veel ruimte innemen, waardoor het gordijn zelf aan één zijde niet genoeg kan aansluiten aan het kozijn en licht doorlaat. Deze kiervorming wordt in het algemeen als hinderlijk ervaren.

20

De onderhavige uitvinding beoogt een rolgordijn te verschaffen waarbij bovengenoemd nadeel niet optreedt. Hiertoe voorziet de onderhavige uitvinding in een rolgordijn volgens de aanhef dat wordt gekenmerkt doordat de bedieningsmiddelen van het rolgordijn althans twee bedieningsorganen omvatten, waarbij een eerste 25 bedieningsorgaan bestemd is om een zodanige rotatie van het houderlichaam teweeg te brengen dat het gordijn op het houderlichaam wordt gerold, terwijl een tweede bedieningsorgaan bestemd is om een rotatie van het houderlichaam teweeg te brengen waarbij het gordijn vanaf het houderlichaam wordt uitgerold.

30 Door het rolgordijn te voorzien van twee bedieningsorganen die elk een eigen functie hebben, namelijk het op- danwel uitrollen van het gordijn, kan bewerkstelligd worden dat de ruimte-inname door de bedieningsorganen zodanig wordt verdeeld dat het ontstaan van kieren langs de randen van het gordijn, doordat het gordijn niet voldoende 100 5 7 69 -2- aansluit aan de kozijnen, voorkomen wordt. Dit voordeel wordt met name bereikt met een voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding, waarbij de bedieningsorganen zich aan weerszijden van de uiteinden van het houderlichaam bevinden.

5

Met het begrip ‘flexibel gordijn’, zoals gebruikt in de aanhef, wordt in principe ieder materiaal bedoeld dat geschikt is om te worden gebruikt als materiaal voor een rolgordijn, zoals bijvoorbeeld een geweven materiaal, papier, kunststof en dergelijke voor de vakman bekende materialen.

10

In het bijzonder omvatten het eerste en het tweede bedieningsorgaan ieder een koordvormig element dat gewonden is of kan worden rond respectievelijk een eerste en een tweede as die elk gekoppeld zijn met de lengteas van het houderlichaam.

15 Om te bewerkstelligen dat elk bedieningsorgaan een ‘eigen’ functie behoudt -dat wil zeggen het op- of uitrollen van het gordijn- zijn of worden de koordvormige elementen bij voorkeur in tegengestelde richting ten opzichte van elkaar rond de assen zijn of worden gewonden.

20 Doordat de koorden in tegengestelde richting ten opzichte van elkaar ieder rond een eigen as zijn gewonden, waarbij de assen elk gekoppeld zijn met of in het verlengde liggen van de lengteas van het houderlichaam, kan bereikt worden dat een trekbeweging aan het ene koord een uitrollen van het gordijn veroorzaakt onder het oprollen van het andere koord, terwijl door het trekken aan het andere koord het gordijn weer wordt 25 opgerold en het ene koord oprolt.

Om de koordvormige elementen in een rechte lijn te laten hangen en ervoor zorg te dragen dat het oprollen van de elementen zo geordend mogelijk geschied zijn de koordvormige elementen bij voorkeur voorzien van een gewicht.

30 100 5 7 69 -3-

Door een dergelijk gewicht te voorzien van een fraai, aantrekkelijk uiterlijk kan deze naast de bovengenoemde nuttige functie tevens een decoratieve functie hebben.

Met voordeel worden de eerste en de tweede as in hoofdzaak begrensd door één of meer 5 zich van de as uitstrekkende organen.

Dergelijke organen kunnen bijvoorbeeld een tweetal, onder vrijlating van een bepaalde ruimte, parallel aan elkaar geplaatste flensvormige wanden omvatten; een andere mogelijkheid is dat de as begrensd wordt door een aantal uitstekende organen. In beide 10 gevallen zijn de organen zodanig geplaatst dat een ruimte langs de as wordt vrijgelaten waarop het koordvormige element kan worden gewonden. Een dergelijke mogelijkheid kan ook worden geboden door bijvoorbeeld de as van het houderlichaam te voorzien van een radiale groef waarop het koord vormige element kan worden gewonden.

15 In een voordelige uitvoeringsvorm zijn de bedieningsorganen losneembaar met het houderlichaam gekoppeld.

Een dergelijke losneembare bevestiging van de bedieningsorganen is met name voordelig indien het rolgordijn op maat gemaakt dient te worden; het houderlichaam en 20 het flexibele gordijn kunnen op eenvoudige wijze, bijvoorbeeld door middel van een snijbewerking op maat worden gemaakt, waarna de bedieningsorganen, bij voorkeur aan beide uiteinden, met het houderlichaam worden gekoppeld

De onderhavige uitvinding heeft tevens betrekking op een inrichting voor het bevestigen 25 van een rolgordijn, in het bijzonder een rolgordijn volgens de onderhavige uitvinding zoals in het bovenstaande beschreven, aan een wand, omvattende ten minste twee bevestigingsorganen die met de uiteinden van een houderlichaam van een rolgordijn gekoppeld kunnen worden en die, al dan niet onder toepassing van hulpmiddelen, bevestigd kunnen worden aan een wand. Deze inrichting wordt gekenmerkt doordat de 30 uiteinden van het houderlichaam en de bevestigingsorganen zijn voorzien van koppelingsmiddelen die in staat zijn om onderling samen te werken om een koppeling 100 5 7 69 -4- tussen de uiteinden van het houderlichaam en de bevestigingsorganen te bewerkstelligen welke zodanig is dat het houderlichaam rond de longitudinale as daarvan geroteerd kan worden.

5 Aldus kan het houderlichaam, na bevestiging van twee bevestigingsorganen aan een wand of plafond, op eenvoudige met de bevestigingsorganen gekoppeld worden om het rolgordijn op te hangen.

In een voordelige uitvoeringsvorm omvatten de koppelingsmiddelen een holte en een 10 uitstulping, waarbij de holte is voorzien van een eerste blokkeringsorgaan, terwijl de uitstulping is voorzien van een tweede blokkeringsorgaan dat kan samenwerken met het eerste blokkeringsorgaan, een en ander zodanig dat de uitstulping kan worden opgenomen in de holte en dat rotatie van het houderlichaam, in afwezigheid van aansturing van buitenaf op het houderlichaam, geblokkeerd wordt door de onderlinge 15 samenwerking van de blokkeringsmiddelen, terwijl bij aansturing van het houderlichaam deze rond de longitudinale as daarvan geroteerd kan worden.

Door deze uitvoering wordt aan de ene kant voorkomen dat het rolgordijn ‘spontaan’, bijvoorbeeld onder invloed van het gewicht van het -gedeeltelijk- opgerolde gordijn, 20 uitrolt, terwijl het aan de andere kant bij aansturing van het houderlichaam, bijvoorbeeld door bediening van de bovengenoemde bedieningsmiddelen, over de gewenste lengte kan worden uitgerold.

Met voordeel omvat het eerste blokkeringsorgaan veermiddelen, terwijl het tweede 25 blokkeringsorgaan een zich radiaal vanuit de uitstulping uitstrekkend stopelement omvat.

Bij rotatie van het houderlichaam stuit het stopelement op een bepaald moment, binnen een rotatie van 360°, op de veermiddelen, waardoor ten minste de ‘spontane’ rotatie 30 geblokkeerd wordt. De veermiddelen worden met voordeel zodanig sterk uitgevoerd dat deze aan de ene kant de ‘spontane’ rotatie van het houderlichaam blokkeren, terwijl aan 100 5 7 69 -5- de andere kant rotatie van het houderlichaam onder invloed van een daarop uitgeoefende kracht mogelijk wordt gemaakt.

Bij voorkeur zijn de bevestigingsorganen voorzien zijn van een holte, terwijl de 5 uiteinden van het houderlichaam voorzien zijn van een uitstulping.

Het houderlichaam en de uitstulping kunnen hierbij als één geheel zijn gevormd; in een voordelige uitvoeringsvorm omvatten de uiteinden van het houderelement echter losneembare uiteinde-elementen.

10

De onderhavige uitvinding zal in het navolgende nader worden toegelicht aan de hand van de bijgevoegde tekening, waarin: figuur 1 schematisch een doorsnede aanzicht geeft van een rolgordijn volgens de onderhavige uitvinding in bevestigde toestand; 15 figuur 2 schematisch een gedeelte van een van de bedieningsorganen volgens de onderhavige uitvinding toont; figuur 3 schematisch de buitenzijde van een houderlichaam volgens de onderhavige uitvinding toont; en figuur 4 schematische een aanzicht toont van de naar het houderlichaam van het 20 rolgordijn gerichte zijde van een bevestigingsorgaan volgens de onderhavige uitvinding, alsmede een hulpmiddel om het bevestigingsorgaan aan een wand of plafond te bevestigen.

De figuren zijn zuiver schematisch en niet op schaal noodzakelijkerwijs op schaal 25 getekend. Met name zijn ter wille van de duidelijkheid sommige dimensies sterk overdreven weergegeven.

Figuur 1 toont schematisch een rolgordijn 1 volgens de onderhavige uitvinding. Dit rolgordijn 1 omvat een in hoofdzaak langwerpig houderlichaam dat, hoewel niet 30 getoond in de uitvoeringsvorm volgens figuur 1, gekoppeld is met althans één zijde van een flexibel gordijn dat, al dan niet volledig, op het houderlichaam 2 gerold is. Het 100 5 769 -6- houderlichaam omvat in de getoonde uitvoeringsvorm een langwerpig, staafvormig lichaam dat althans gedeeltelijk hol is. Andere uitvoeringsvormen van het houderlichaam, zoals bijvoorbeeld een langwerpig element met een ellipsvormige doorsnede, zijn vanzelfsprekend ook mogelijk. Het houderlichaam kan vervaardigd zijn 5 van aluminium, kunststof, hout, karton en dergelijke.

Aan weerszijden van de uiteinden van het houderlichaam 2 bevinden zich een eerste en een tweede bedieningsorgaan 4,5. Deze bedieningsorganen 4,5 omvatten ieder een koordvormig element 6, respectievelijk 7, dat gewonden is of kan worden rond 10 respectievelijk een eerste as 8 en een tweede as 9, die elk gekoppeld zijn met de lengteas van het houderlichaam 2. De koordvormige elementen zijn in tegengestelde richting ten opzichte van elkaar rond de assen gewonden opdat een trekbeweging aan het ene koord een rotatie van het houderlichaam in de ene richting veroorzaakt, terwijl door het trekken aan het andere koord een rotatie van het houderlichaam in tegengestelde richting 15 teweeg wordt gebracht. Op deze wijze wordt door middel van een trekbeweging aan het ene koord het op- dan wel uitrollen van het gordijn teweeg gebracht, terwijl een trekbeweging aan het andere koord de tegenovergestelde verplaatsing van het gordijn veroorzaakt.

20 In de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm zijn de bedieningsorganen 4,5 losneembaar met het houderlichaam 2 gekoppeld. Een dergelijke losneembare bevestiging van de bedieningsorganen is met name voordelig indien het rolgordijn op maat gemaakt dient te worden; het houderlichaam en het flexibele gordijn kunnen op eenvoudige wijze, bijvoorbeeld door middel van een snijbewerking op maat worden gemaakt, waarna de 25 bedieningsorganen 4,5 met het houderlichaam 2 worden gekoppeld. Het is echter ook mogelijk om de bedieningsorganen, althans de as-gedeelten daarvan, en het houderlichaam 2 uit een stuk te vormen.

Om de koordvormige elementen 6,7 in een rechte lijn te laten hangen en het oprollen 30 van de koorden rond de assen 8,9 zo geordend mogelijk te laten verlopen, zijn de koordvormige elementen 6,7 aan of nabij hun uiteinden voorzien van een gewicht 11,12.

100 5 7 69 -7-

Een nadere doorsnede van -een deel van- het bedieningsorgaan is getoond in figuur 2. Zoals getoond heeft de as 9 bij voorkeur een kleinere diameter dan de diameter van het houderlichaam.

5 Figuur 3 toont de buiten(uiteinde)zijde van een houderlichaam 2 van een rolgordijn 1. Deze buitenzijde kan de buitenzijde zijn van het houderlichaam 2 zelf, dan wel de buitenzijde van een uiteinde-element dat losneembaar met de uiteinden van het houderlichaam is verbonden. In een voorkeursuitvoeringsvorm omvatten de losneembare uiteinde-elementen de bedieningsorganen volgens de onderhavige 10 uitvinding.

De uiteinden van het houderlichaam 2, dan wel het aan het houderlichaam 2 gekoppelde uiteinde-element zijn voorzien van een uitstulping 14 die voorzien is van een aantal blokkeringsorganen 16 in de vorm van stopelementen. Bij bevestiging van een 15 houderlichaam van een rolgordijn in bevestigingsorganen 13, kunnen de uitstulpingen 14 worden opgenomen in de holte 15 die in elk bevestigingsorgaan 13 aanwezig zijn.

De holte 15 is voorzien van blokkeringsmiddelen 17 in de vorm van veermiddelen.

Bij rotatie van het houderlichaam, en derhalve de uitstulping 14, stuit het stopelement 20 16 op een bepaald moment, binnen een rotatie van 360°, op de veermiddelen 17, waardoor ten minste een ‘spontane’ rotatie geblokkeerd wordt. De veermiddelen 17 worden met voordeel zodanig sterk uitgevoerd dat deze aan de ene kant de ‘spontane’ rotatie van het houderlichaam blokkeren, terwijl aan de andere kant rotatie van het houderlichaam onder invloed van een daarop uitgeoefende kracht mogelijk wordt 25 gemaakt.

In de in figuur 4 getoonde uitvoeringsvorm is het bevestigingsorgaan 13 voorzien van een decoratieve afdekkap. Tevens omvat het bevestigingsorgaan 13 een stoporgaan 22 waarmee voorkomen wordt dat de gordijnonderzijde van het rolgordijn bij opwaartse 30 beweging over het houderlichaam 2 getrokken wordt.

100 5 7 69 -8-

Figuur 4 toont eveneens een hulpmiddel 20 dat tegen een wand of plafond kan worden bevestigd, waarna het bevestigingsorgaan 13 op eenvoudige wijze, bijvoorbeeld door middel van een klikbevestiging of een schuifbeweging, hiermee kan worden gekoppeld.

5 Hoewel de onderhavige uitvinding beschreven is aan de hand van bovengenoemd voorbeeld, is de uitvinding hier geenszins toe beperkt.

100 5 7 69

Claims (12)

1. Rolgordijn, omvattende een in hoofdzaak flexibel gordijn dat althans aan één zijde daarvan gekoppeld is met een in hoofdzaak langwerpig houderlichaam dat roteerbaar is 5 rond de longitudinale as daarvan onder het op- en/of uitrollen van het gordijn, waarbij het houderlichaam is gekoppeld met bedieningmiddelen die een rotatie van het houderlichaam kunnen bewerkstelligen, met het kenmerk dat de bedieningsmiddelen althans twee bedieningsorganen omvatten, waarbij een eerste bedieningsorgaan bestemd is om een zodanige rotatie van het houderlichaam teweeg te brengen dat het gordijn op 10 het houderlichaam wordt gerold, terwijl een tweede bedieningsorgaan bestemd is om een rotatie van het houderlichaam teweeg te brengen waarbij het gordijn vanaf het houderlichaam wordt uitgerold.

2. Rolgordijn volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de bedieningsorganen zich aan 15 de uiteinden van het houderlichaam bevinden.

3. Rolgordijn volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat het eerste en het tweede bedieningsorgaan ieder een koordvormig element omvatten dat gewonden is of kan worden rond respectievelijk een eerste en een tweede as die elk gekoppeld zijn met de 20 lengteas van het houderlichaam.

4. Rolgordijn volgens conclusie 3, met het kenmerk dat de koordvormige elementen in tegengestelde richting ten opzichte van elkaar rond de assen zijn of worden gewonden.

5. Rolgordijn volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk dat de koordvormige elementen voorzien zijn van een gewicht.

6. Rolgordijn volgens een of meer van de conclusies 3-5, met het kenmerk dat de eerste en de tweede as in hoofdzaak begrensd worden door één of meer zich van de as 30 uitstrekkende organen. 100 5 7 69 -10-

7. Rolgordijn volgens één of meer van de conclusies 1-6, met het kenmerk dat de bedieningsorganen losneembaar met het houderlichaam gekoppeld zijn.

8. Inrichting voor het bevestigen van een rolgordijn, in het bijzonder een rolgordijn 5 volgens één of meer van de conclusies 1-7, aan een wand of plafond, omvattende ten minste twee bevestigingsorganen die met de uiteinden van een houderlichaam van een rolgordijn gekoppeld kunnen worden en die, al dan niet onder toepassing van hulpmiddelen, bevestigd kunnen worden aan een wand, met het kenmerk dat de uiteinden van het houderlichaam en de bevestigingsorganen zijn voorzien van 10 koppelingsmiddelen die in staat zijn om onderling samen te werken om een koppeling tussen de uiteinden van het houderlichaam en de bevestigingsorganen te bewerkstelligen welke zodanig is dat het houderlichaam rond de longitudinale as daarvan geroteerd kan worden.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk dat de koppelingsmiddelen een holte en een uitstulping omvatten, waarbij de holte is voorzien van een eerste blokkeringsorgaan, terwijl de uitstulping is voorzien van een tweede blokkeringsorgaan dat kan samenwerken met het eerste blokkeringsorgaan, een en ander zodanig dat de uitstulping kan worden opgenomen in de holte en dat rotatie van het houderlichaam, in 20 afwezigheid van aansturing van buitenaf op het houderlichaam, geblokkeerd wordt door de onderlinge samenwerking van de blokkeringsmiddelen, terwijl bij aansturing van het houderlichaam deze rond de longitudinale as daarvan geroteerd kan worden.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk dat het eerste blokkeringsorgaan 25 veermiddelen omvat, terwijl het tweede blokkeringsorgaan een zich radiaal vanuit de uitstulping uitstrekkend stopelement omvat.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk dat de bevestigingsorganen voorzien zijn van een holte, terwijl de uiteinden van het houderlichaam zijn voorzien 30 van een uitstulping. 100 5 7 69 -11-

12. Inrichting volgens één of meer van de conclusies 8-11, met het kenmerk dat de uiteinden van het houderelement losneembare uiteinde-elementen omvatten. 100 5 7 68