NL1005317C2 - Bevestigingsinrichting voor het onder spanning bevestigen van een elastische draad in het inwendige van een hengel. - Google Patents

Description

Bevestigingsinrichting voor het onder spanning bevestigen van een elastische draad in het inwendige van een hengel.

De uitvinding heeft betrekking op een bevestiginrichting voor 5 het onder spanning bevestigen van een elastische draad die door het inwendige van een holle hengel van een top naar een achterzijde van de hengel loopt, welke bevestigingsinrichting een met de draad te verbinden koppelstuk omvat voor bevestiging aan de achterzijde van de hengel.

10 Het is bekend om in de hengelsport een elastische draad door het inwendige van de hengel te voeren en deze draad aan één uiteinde te verbinden met de achterzijde van de hengel en een ander uiteinde daarvan vrij verschuifbaar door de top van de hengel te leiden. Aan deze elastische draad is via een doorvoerbus de eigenlijke vislijn 15 bevestigd. Doordat een groot deel van de krachten worden overgebracht op de elastische draad, en deze elastisch kan uitvieren, kan met een relatief dunne lijn op zware vissen worden gevist, bijvoorbeeld met een lijn van 6/100 op vissen tot 10 kilogram.

Met name in de wedstrijdvissport is het gebruik van een zo dun 20 mogelijke vislijn essentieel.

Het aan de achterzijde van de hengel bevestigde deel van de elastische draad wordt op bekende wijze verbonden met een conisch koppelstuk dat in de buis van de hengel wordt ingeklemd. Een probleem van een dergelijke constructie is dat bij het achtereenvolgens vissen 25 op vissen met een verschillende afmeting, zoals bijvoorbeeld tijdens sportvissen, elastische draden met verschillende dikten of rek moeten worden toegepast. Hiertoe wordt het conisch koppelstuk losgenomen en wordt de draad uitgewisseld. Dit is een tijdrovende en omslachtige bewerking gedurende welke de visser zijn aandacht niet bij het 30 eigenlijke vangen van de vis kan houden.

Uit Franse octrooiaanrage nr. 2.156.956 is een hengel bekend waarbij een elastische draad om een haspel is gewikkeld. De haspel wordt in de hengelbuis ingebracht en klemt zich met zijn flenzen inwendig vast. De bekende inrichting heeft als nadeel dat de 35 afmetingen van de haspel bepaald zijn door de diameter van de hengelbuis en dat bij kleinere diameters daarvan slechts een beperkte lengte aan elastische draad om de haspel gewikkeld kan worden. Verder kan het bij het inbrengen van de haspel in de hengelbuis voorkomen 10053 17 2 dat de elastische draad zich op ongewenste wijze van de haspel wikkelt.

Het is daarom een doel van de onderhavige uitvinding te voorzien in een inrichting waarmee de elastische draad op effectieve 5 en instelbare wijze kan worden bevestigd en waarbij een aanpassing van de elastische draad aan verschillende vissoorten of vissen met een verschillende afmeting op snelle en effectieve wijze kah plaatsvinden.

Het is een verder doel van de onderhavige uitvinding te 10 voorzien in een inrichting waarbij een relatief grote hoeveelheid elastische draad kan worden toegepast en waarbij het op- en afwikkelen van de draad om en van de haspel, alsmede het fixeren van de juiste draadlengte in het inwendige van de hengelbuis op eenvoudige en bedrijfszekere wijze kan plaatsvinden.

15 Hiertoe is de bevestigingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding gekenmerkt doordat de flenzen in de langsrichting van de hengel zijn gelegen. Doordat de elastische draad volgens de onderhavige uitvinding op een haspel wordt gewikkeld die zelf is bevestigd aan het koppelstuk, kunnen de elastische eigenschappen van 20 de draad op eenvoudige wijze worden gevarieerd door draad van de haspel af te wikkelen of door extra draad op de haspel te plaatsen. Hierbij is het vervangen van de elastische draden niet langer noodzakelijk, en kan met één standaard draad op verschillende vissoorten of op vissen met verschillende afmetingen worden gevist. 25 Doordat de flenzen van de haspel in de langsrichting van de hengelbuis zijn gelegen kan de gewenste hoeveelheid elastische draad die op de haspel kan worden aangebracht, worden gevarieerd door de lengte vein de haspel te variëren. Hierbij is de hoeveelheid draad niet beperkt door de hoogte van de flenzen of de buisdiameter van de 30 hengel. Verder zal bij het inbrengen van de haspel in de hengelbuis, of bij het opspannen van de draad door middel van een buiten de hengelbuis gelegen bevestigingsinrichting, de elastische spankracht van de draad zich in de langsrichting van de flenzen uitstrekken en niet dwars daarop, zodat ongewenst afwikkelen van de elastische draad 35 van de haspel wordt tegengegaan.

Opgemerkt wordt dat met het bekende conische koppelstuk een zekere spanning op de draad kan worden aangebracht door de lengte van het conisch koppelstuk door middel van een schroefdraad te variëren.

10053 17 3

De slag is hierbij niet groter dan 5 cm en is onvoldoende om de spanning in de elastische draad voldoende te variëren om deze aan te passen aan het vangen van vissen met een verschillend formaat.

Het koppelstuk volgens de uitvinding kan bijvoorbeeld worden 5 gevormd door een bus of dop die op het achtereinde van de hengel kan worden geschoven. De haspel kan op permanente wijze of losneembaar met de dop zijn verbonden, en kan zich buiten de hengel bevinden, maar is bij voorkeur in het holle inwendige van de hengel opgenomen.

Bij voorkeur is het koppelstuk conisch en wordt dit met de 10 haspel in de holle achterzijde van de hengel ingebracht. Hierbij grijpt de onderrand van de conus aan op de binnenwand van de hengelbuis en klemt zich daar vast.

Bij voorkeur omvat de haspel twee opstaande flenzen met aan iedere flens een zijwaarts uitstekende nok. Het koppelstuk is aan een 15 taps uiteinde voorzien van twee in hoofdzaak parallelle haken voor het trekvast verbinden met de haspel. De haken zijn "J"-vormig zodat een trekvaste verbinding met de nokken van de haspel wordt verkregen. Bij het instellen van de spankracht van de elastische draad, kan het koppelstuk uit de hengelbuis worden verwijderd, waarna de haspel 20 daarvan kan worden losgekoppeld en de draad vervolgens kan worden op-of afgewikkeld. Na het opnieuw bevestigen van de haspel aan het koppelstuk, wordt deze met het conisch koppelstuk opnieuw in de buis ingébracht. Hierbij is het conisch koppelstuk op maat afgesneden waartoe dit koppelstuk aan de buitenomtrek is voorzien van een aantal 25 parallelle cirkelvormige sleuven. Deze sleuven helpen het koppelstuk aan te passen aan de diameter van de hengelbuis zonder dat dit elliptisch wordt afgesneden. Het recht afgesneden koppelstuk blijft hierdoor zoveel mogelijk gecentreerd in de hengelbuis. Bij voorkeur omvat het koppelstuk een topvlak met een opneemsleuf waarin een 30 trekorgaan, zoals een sleutel kan worden ingébracht voor het losnemen uit de hengelbuis.

Enkele uitvoeringsvormen van een bevestigingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding zullen bij wijze van voorbeeld nader worden toegelicht aan de hand van de bijgevoegde tekening.

35 Figuur 1 toont een schematisch zijaanzicht van een hengel met een bevestigingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding.

Figuur 2 toont een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van een bevestigingsinrichting volgens de onderhavige 1005317 4 uitvinding omvattende een haspel, een conisch koppelstuk, en een sleutel voor het losnemen van het conisch koppelstuk,

Figuur 3 toont op vergrote schaal een dwarsdoorsnede van een uiteinde van een hengel die is voorzien van de bevestiginginrichting 5 volgens de onderhavige uitvinding,

Figuur 4 toont een variant van een bevestigingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding waarbij de haspel buiten de hengelbuis is opgenomen, en

Figuur 5 toont een tweede variant van de bevestigingsinrichting 10 volgens de onderhavige uitvinding.

Figuur 1 toont een hengel 1 die is opgebouwd uit één of meer holle buizen 2,2'. Bij voorkeur zijn de buizen 2,2’ telescoperend uitgevoerd, en zijn deze gevormd uit een met vezels versterkte kunststof. Door de buizen 2,2' van de hengel 1 loopt een elastische 15 draad 6 die aan een achterzijde van de hengel is bevestigd aan de buis 2 door middel van een bevestigingsinrichting 3· De bevestigingsinrichting 3 omvat een koppelstuk 4 en een haspel 5· De achterzijde van de draad 6 is op de haspel 5 gewikkeld.

Aan het vrije uiteinde van de draad 6 is via een doorvoerbus 9 20 een lijn 7 bevestigd met een vishaak 8. Om de spanning op de draad 6 op eenvoudige wijze te variëren kunnen de haspel en het koppelstuk uit de buis 2 worden verwijderd en kan de haspel 5 van het koppelstuk worden losgenomen. De draad 6 kan dan op of vanaf de losgenomen haspel 5 worden gewikkeld waarna de haspel 5 weer wordt bevestigd aan 25 het koppelstuk 4 en in de hengelbuis 2 worden geplaatst.

Zoals getoond in figuur 2, omvat het koppelstuk 4 een conisch deel 14 met een tweetal haken 15,15'· De haspel 5 omvat een lichaam 11 waarom de draad 6 is gewikkeld en een tweetal flenzen 10,10'. Vier nokken 12,12' en 13,13' steken zijwaarts uit vanaf de flenzen 10,10'. 30 De haken 15.15’ grijpen om de nokken 13,13'. of indien gewenst om nokken 12,12'.

Zoals getoond in figuur 2, omvat iedere haak 15.15' haakdelen 16,17 en l8 voor het opnemen vein de nokken van de haspel 5· Hierbij vormt het haakdeel 17 een aemslag voor de nokken zodat een trekvaste 35 verbinding met de haspel 5 wordt verkregen. Een klein uitsteeksel 19 kan zijn aangebracht aan de haakdelen 16 en 18, en kan in een holte van de nokken 12,12', 13,13' vallen voor een bedrijfszekere bevestiging.

10053 17 5

Zoals getoond in figuur 3. omvat het conische deel 14 van het koppelstuk 4 aan de buitenomtrek een aantal cirkelvormige sleuven 20,21. Hierdoor kan het conische deel 1*1 op eenvoudige wijze langs één van de sleuven worden afgesneden en zo op maat worden gemaakt om 5 gecentreerd in een buis met een voorafbepaalde diameter te kunnen passen.

Uit figuur 2 is duidelijk dat in een topvlak 22 van het koppelstuk 4 een sleuf 23 is aangebracht. In de sleuf 23 kan de kop van een sleutel 24 worden aangebracht voor het losnemen van het 10 koppelstuk uit de hengelbuis 2. De sleutel 24 omvat een kop 25 met twee vleugels 26,26'. Na het inbrengen van de vleugels 26,26' door de sleuf 23, kan de sleutel 24 door een kleine hoek worden verdraaid zodat de vleugels 26,26' aangrijpen op het topvlak 22.

Figuur 4 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van een 15 bevestigingsinrichting volgens de onderhavige uitvinding gevormd door een dop 30 die op het uiteinde van de buis 32 wordt geplaatst. Een haspel 31 is verbonden met de dop 30, bijvoorbeeld op gelijke wijze als de verbinding tussen het koppelstuk 4 en de haspel 5 zoals getoond in figuur 2 door middel van haken 15,15'· 20 Zoals getoond in figuur 5, kan de haspel 31, bijvoorbeeld in de vorm van een molen eveneens zijn aangebracht aan een binnenzijde van de dop 30. zodat deze zich na bevestiging in het inwendige van de hengelbuis 32 bevindt.

Hoewel het de voorkeur verdient dat de haspel volgens de 25 onderhavige uitvinding zich tijdens gebruik binnen de hengelbuis uitstrekt, is het eveneens mogelijk, zoals getoond in figuur 4, dat de elastische draad via de achterzijde van de hengelbuis naar een buitenoppervlak wordt geleid en daar met de haspel wordt verbonden. Het is dus bijvoorbeeld eveneens mogelijk dat de haspel is bevestigd 30 aan of deel uitmaakt van de hengelbuis, of dat deze wordt gevormd door een aan de hengelbuis bevestigde molen.

10053 17

Claims (13)

1. Bevestigingsinrichting (3.30,31) voor het onder spanning bevestigen vein een elastische draad (6) die door het inwendige van 5 een holle hengel (1) van een top van de hengel naar een achterzijde vein de hengel loopt, welke bevestigingsinrichting aem de achterzijde van de hengel bevestigbaar is en een haspel (5.31) omvat waarom de draad kern worden gewikkeld met twee opstaande flenzen (10,10'), met het kenmerk, dat de flenzen (10,10') in de langsrichting vein de 10 hengel (1) zijn gelegen.

2. Bevestigingsinrichting (3) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het koppelstuk (4) conisch is en met de haspel (5) in een holle achterzijde van de hengel (1) losneembaar kan worden ingebracht. 15

3· Bevestigingsinrichting (3) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de haspel (5) twee opstaande flenzen (10,10*) omvat en aan iedere flens een zijwaarts uitstekende nok (12,12'; 13.13'). waarbij het koppelstuk (4) aan een taps uiteinde is voorzien van twee in hoofdzaak parallelle haken (15,15') voor het trekvast verbinden 20 met de haspel (5). welke haken eerste en tweede, zich in de lengterichting van de haspel uitstrekkende, haakdelen (16,18) omvatten en een derde haakdeel (17) dat is verbonden met het eerste haakdeel (16) en dat dwars op de lengterichting van de haspel is gelegen zodat een aanslag voor de nokken (12,12'; 13.13') wordt 25 gevormd.

4. Bevestigingsinrichting (3) volgens conclusie 3. met het kenmerk. dat de haspel (5) aan ieder uiteinde is voorzien van een paar dwars van de flenzen (10,10') afstaande nokken (12,12'; 13,13')·

5. Bevestigingsinrichting (3) volgens conclusie 1, 2, 3 of 4, met 30 het kenmerk, dat het conisch koppelstuk (4) aan een buitenomtrek is voorzien van een aantal parallelle cirkelvormige sleuven (20,21).

6. Bevestigingsinrichting (3) volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bevestigingsinrichting een afzonderlijk trekorgaan (24) omvat, waarbij het koppelstuk aan een 35 bovenzijde is voorzien van topvlak (22) met een opneemsleuf (23), voor het opnemen van het trekorgaan (24).

7· Koppelstuk (4) voor toepassing in een bevestigingsinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het 100 53 17 A « koppelstuk conisch is en met een haspel (5) in een holle achterzijde van de hengel kan worden ingebracht, waarbij het koppelstuk (4) aan een taps uiteinde is voorzien van verbindingsorganen (15,15') voor losneembare verbinding met de haspel (5)·

8. Koppelstuk (4) volgens conclusie 7. met het kenmerk. dat de verbindingsorganen voor de haspel twee in hoofdzaak parallelle haken (15,15') omvatten voor het trekvast verbinden van de haspel, waarbij iedere haak eerste en tweede, zich in de lengterichting van het koppelstuk uitstrekkende, haakdelen (16,18) omvat en een derde 10 haakdeel (17) dat is verbonden met het eerste haakdeel en dat dwars op de lengterichting van het koppelstuk is gelegen zodat een aanslag voor de nokken wordt gevormd.

9- Koppelstuk (4) volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk. dat het conisch koppelstuk (4) aan een buitenomtrek is voorzien van een 15 aantal parallelle cirkelvormige sleuven (20,21).

10. Koppelstuk (4) volgens conclusie 7,8 of 9. met het kenmerk, dat het koppelstuk aan een bovenzijde is voorzien van topvlak (22) met een opneemsleuf (23), voor het opnemen van een trekorgaan (24).

11. Haspel (5) voor toepassing in een bevestigingssysteem volgens 20 een der conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk, dat de haspel een bevestigingsorgaan (12,12'; 13,13') omvat voor losneembare verbinding met een koppelstuk.

12. Haspel (5) volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de haspel twee opstaande flenzen (10,10') omvat en aan iedere flens een 25 zijwaarts uitstekende nok (12,12'; 13,13').

13. Haspel (5) volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de haspel aan ieder uiteinde is voorzien van een paar dwars van de flenzen afstaande nokken (12,12'; 13,13’). 30 *##*#* 100531?