NL1005192C2 - Houder. - Google Patents

Description

Titelï Houder

De uitvinding heeft betrekking op een houder voorzien van ten minste één klemorgaan voor het vasthouden van langwerpige voorwerpen zoals pennen, zoals beschreven in de aanhef van conclusie 1. Een dergelijke houder is bekend uit de 5 Nederlandse octrooiaanvrage 90.00453.

De bekende houder heeft een aantal functies. Enerzijds dient de houder ter bescherming van het voorwerp, waarbij de houder voor een verdere bescherming kan zijn aangebracht in 10 een doosvormig omhulsel. Samen met dat doosvormig omhulsel kan de houder dan een geschenkverpakking vormen. Anderzijds kan de houder dienen als ondergrond om daarop het voorwerp bijvoorbeeld in een winkel aantrekkelijk te presenteren aan een potentiële koper.

15 De genoemde houder is in het bijzonder maar niet uitsluitend van nut voor het presenteren van pennen, meer in het bijzonder een vulpen, en de onderhavige uitvinding zal daarom in het hiernavolgende voor een dergelijk toepassings-voorbeeld worden beschreven. Met nadruk wordt echter gesteld, 20 dat de onderhavige uitvinding ook bruikbaar is in samenhang met andere voorwerpen.

De bekende houder is ontworpen om een aantal eigenschappen te hebben. De klemorganen houden een ontvangen pen stevig vast, zonder die pen te beschadigen. De houder heeft 25 uit esthetisch oogpunt een aantrekkelijk uiterlijk, zowel bij aanwezigheid als bij afwezigheid van een pen. De houder is, zonder dat modificaties nodig zijn, geschikt voor het ontvangen van pennen van verschillende diameters; in het bijzonder kunnen pennen met een dwarsafmeting in het gebied 30 van 6-18 mm stevig worden vastgehouden. De houder is geschikt voor het opnemen van meerdere pennen, maar onbezette plaatsen zijn niet als zodanig zichtbaar herkenbaar.

1QOStS 2 2

Bij de bekende houder wordt dit bereikt doordat de houder een bodem heeft waaraan een klemorgaan scharnierbaar is bevestigd, en een boven het klemorgaan gespannen, elastisch en flexibel membraan, in een ruststand, dat wil zeggen bij 5 afwezigheid van een pen, is het klemorgaan geheel vrij van het membraan, zodat het zich over dit klemorgaan uitstrekkende membraan bij een waarnemer de indruk wekt van een oplegtafel waar geen klemorgaan aanwezig is. In een klemtoestand, dat wil zeggen bij aanwezigheid van een pen, zijn klemarmen van het 10 klemorgaan omhoog gescharnierd, en is het flexibele membraan samen met de pen tussen die klemarmen gedrukt.

Hoewel de bekende houder goed voldoet, is het een algemeen doel van de onderhavige uitvinding om een verbetering te verschaffen voor de bekende houder.

15 Bij de bekende houder is het flexibele membraan strak gespannen boven de klemorganen. Bij het aanbrengen van een pen wordt het membraan tussen de klemarmen van het klemorgaan gedrukt, waarbij het membraan een omhoog gerichte kracht op de pen uitoefent, en de klemarmen, teneinde de pen vast te 20 houden, een omlaag gerichte kracht uitoefenen. Daarbij zijn de klemarmen van het klemorgaan omhoog gescharnierd. Bij het verwijderen van een pen worden in eerste instantie de klemarmen van het klemorgaan omhoog getrokken; het klemorgaan neemt echter zijn rustpositie weer in onder invloed van de 25 omlaag gerichte spankracht die wordt uitgeoefend door het membraan, eventueel geholpen door de zwaartekracht. Dit betekent, dat het membraan bij de bekende houder niet alleen een esthetische functie heeft, maar ook een technische functie, namelijk het uitoefenen van een kracht. Voor het 30 membraan moet derhalve bij de bekende houder een materiaal worden gebruikt dat elastisch uitrekbaar is, en het membraan moet bij de bekende houder strak gespannen zijn.

Een belangrijk doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een houder waarin het membraan niet noodzake-35 lijkerwijs strak gespannen hoeft te zijn, maar bijvoorbeeld in plooien gedrapeerd kan zijn, hetgeen een bijzonder esthetisch effect biedt. Een ander belangrijk doel van de onderhavige 1 V* Va - 3 uitvinding is het verschaffen van een houder waarin het membraan niet noodzakelijkerwijs elastisch uitrekbaar hoeft te zijn, zodat voor het membraan een ruimere keuze aan materialen bestaat.

5 Meer in het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding een klemorgaan voor een dergelijke houder zodanig uit te voeren, dat de klemwerking daarvan niet afhankelijk is van het membraan.

Dit wordt volgens de onderhavige uitvinding bereikt door-10 dat elk klemorgaan is voorzien van een veerkrachtig orgaan dat op het betreffende klemorgaan een voorspankracht uitoefent.

Bij voorkeur zijn het klemorgaan en het veerkrachtig orgaan als een geïntegreerde eenheid gevormd.

15 Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen verduidelijkt worden door de hiernavolgende beschrijving van een voorkeursuitvoeringsvorm van een penhouder volgens de uitvinding, onder verwijzing naar de tekening, waarin: 20 figuur 1 een schematisch perspectiefaanzicht toont van een bekende houder met daarin opgenomen een pen; figuur 2 een met figuur 1 vergelijkbaar perspectiefaanzicht toont, waarbij het membraan is verwijderd; de figuren 3A-B een schematische langsdoorsnede tonen van de 25 houder van figuur 2, waarbij figuur 3A de situatie toont dat het klemorgaan niet in gebruik is, terwijl figuur 3B de situatie toont dat in het klemorgaan een niet-weergegeven pen is aangebracht; figuur 4 een schematisch bovenaanzicht toont van een bekend 30 klemorgaan; figuur 5 een schematisch perspectiefaanzicht toont van een klemorgaan volgens de onderhavige uitvinding; figuur 6 een met figuur 4 vergelijkbaar schematisch bovenaanzicht toont van het in figuur 5 getoonde klemorgaan; 35 figuur 7 een schematische langsdoorsnede toont van het in figuur 5 getoonde klemorgaan; figuur 8A schematisch een perspectiefaanzicht toont van een 1005132 4 bodemgedeelte van een houder met een bekend draaileger; figuur 8B een schematische langsdoorsnede van een bekend draaileger toont; figuur 9 een met figuur 8B vergelijkbare schematische 5 doorsnede toont van een voorkeursconstructie van een draaileger volgens de onderhavige uitvinding voor het in figuur 5 getoonde klemorgaan; en figuur 10 een uitvergrote langsdoorsnede toont van een klemorgaan en een bodemgedeelte teneinde een borging te 10 illustreren.

In de figuren duiden gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aan. In figuur 1 is het membraan weergegeven als zijnde voorzien van een raster, teneinde de 15 vorm van het door de pen en het klemorgaan vervormde membraan duidelijker tot uiting te laten komen.

Met het verwijzingscijfer 10 is in zijn algemeenheid een bekende houder aangeduid. De houder 10 is bestemd om te worden aangebracht in een bodemdeel van een doosvormig omhulsel, aan 20 welk bodemdeel een deksel scharnierend zal zijn bevestigd, maar dat is in de figuren niet geïllustreerd. Aangezien de houder 10 in een willekeurig omhulsel kan zijn aangebracht, en de uitvinding niet is gelegen in het omhulsel, zal het omhulsel niet nader worden besproken.

25 De houder 10 heeft een bodem 11 en vanaf de bodem 11 opstaande zijwanden 12. Op de bodem zijn drie klemorganen 20 bevestigd. Over de klemorganen 20 is een elastisch en flexibel membraan 13 gespannen. Indien een opbergplaats niet in gebruik is, is het betreffende klemorgaan 20 niet zichtbaar door het 30 strak daarover gespannen membraan 13.

Een klemorgaan 20, dat bij voorkeur van kunststof is vervaardigd als een spuitgietproduct, omvat twee klemarmen 21, 22 die in hoofdzaak evenwijdig zijn gericht en elkaar ontmoeten bij een centraal gedeelte 23. Bij hun vrije uiteinden 35 zijn de klemarmen 21, 22 voorzien van naar binnen gerichte uitsteeksels 24, 25, dat wil zeggen dat de uitsteeksels 24, 25 naar elkaar toe zijn gericht. Het centrale gedeelte 23 is 1 G u ü > o — 5 voorzien van twee opzij uitstekende, in eikaars verlengde gelegen scharnierpennen 26, die in een normale bedrijfs-toestand horizontaal zijn gericht, dat wil zeggen evenwijdig aan de bodem 11 van de houder 10. Bij een scharnierbeweging om 5 genoemde scharnierpennen 26 maken de klemarmen 21, 22 een vertikaal gerichte beweging, dat wil zeggen in hoofdzaak loodrecht op de bodem 11 van de houder 10.

Tegenover de klemarmen 21, 22 omvat het klemorgaan 20 een van het centrale gedeelte 23 uitgaand bedieningsgedeelte 27, 10 dat met de klemarmen 21, 22 en hoek α met betrekking tot de door de scharnierpennen 26 gedefinieerde scharnieras maakt.

Indien in de houder 10 een pen 1 moet worden aangebracht, plaatst men de pen 1 boven een klemorgaan 20 en drukt men de pen 1 tussen de armen 21, 22 van dat klemorgaan 20, waarbij 15 het membraan 13 zich tussen het klemorgaan 20 en de pen 1 voegt, om de pen 1 heen, en waarbij de pen 1 het bedieningsgedeelte 27 naar beneden drukt waardoor de klemarmen 21, 22 omhoog scharnieren. Daarbij wordt bij de bekende houder 20 het membraan elastisch uitgerekt, zodat dat membraan 13 strak om 20 de pen 1 en de opgetilde klemarmen 21, 22 staat, en op de pen 1 een omhoog gerichte kracht uitoefent. De pen 1 wordt daarbij tegen de naar elkaar toe gerichte uitsteeksels 24, 25 van de klemarmen 21, 22 aan getrokken, welke uitsteeksels 24, 25 op de pen 1 een omlaag gerichte kracht uitoefenen, daarbij 25 geholpen door het over de klemarmen 21, 22 strak gespannen membraan 13, dat op die klemarmen 21, 22 een omlaag gerichte kracht uitoefent.

Hierbij wordt opgemerkt, dat elk klemorgaan 20 bestemd is voor het ontvangen van een pen of een ander langwerpig 30 artikel, waarvan de dwarsafmeting (diameter) is gelegen in een vrij ruim gebied van bijvoorbeeld 6-18 mm. Daartoe is de onderlinge afstand van de klemarmen 21, 22 zodanig groot, dat relatief smalle artikelen niet klemmend worden vastgehouden door het klemorgaan 20 op zich zelf: dergelijke artikelen 35 worden bij de bekende houder 10 vastgehouden door samenwerking van het klemorgaan 20 met het strak gespannen membraan 13.

1 0 0 ï 'i - 2 6

De onderhavige uitvinding verschaft een houder 10 die vergelijkbaar is met de bekende houder maar waarvan de klemorganen zijn verbeterd teneinde in staat te zijn om geheel zelfstandig, zonder afhankelijk te zijn van de aanwezigheid 5 van een membraan, een pen of een ander langwerpig artikel, waarvan de dwarsafmeting (diameter) is gelegen in genoemd gebied van bijvoorbeeld 6-18 mm, klemvast te houden. Dit heeft tot voordeel, dat in een houder 10 volgens de onderhavige uitvinding het membraan 13 kan worden vervangen door een 10 membraan dat is gemaakt van een niet-elastisch uitrekbaar materiaal, en dat geplooid is gedrapeerd in de houder 10.

In het hiernavolgende zal een volgens de onderhavige uitvinding verbeterd klemorgaan worden aangeduid met het verwijzingscijfer 120.

15 De genoemde effecten worden volgens de onderhavige uitvinding bereikt doordat tussen het bedieningsgedeelte 27 van het klemorgaan 120 en de bodem 11 van de houder 10 een veerkrachtig orgaan 130 is geplaatst, dat is voorgespannen om op het bedieningsgedeelte 27 van het klemorgaan 120 een omhoog 20 gerichte kracht uit te oefenen, dat wil zeggen een van de bodem 11 af gerichte kracht. Bijgevolg worden de klemarmen 21, 22 van dit klemorgaan 120 door dat veerorgaan 130 naar beneden gedrukt.

Het veerorgaan 130 kan worden verschaft in de vorm van 25 bijvoorbeeld een bij de bodem 11 van de houder 10 gepositioneerde drukveer. Bij voorkeur echter is het veerorgaan 130 verschaft als een integraal onderdeel van het klemorgaan 120. Deze voorkeursuitvoeringsvorm van dat klemorgaan 120 zal in het hiernavolgende worden besproken onder verwijzing naar de 30 figuren 5-7.

Het klemorgaan 120 heeft klemarmen 21, 22 met naar elkaar toe gerichte klemuitsteeksels 24, 25 die identiek kunnen zijn aan die van het bekende klemorgaan 20. Evenzo kunnen de scharnierpennen 26 identiek zijn aan die van het bekende 35 klemorgaan 20.

Het bedieningsgedeelte 27 van het klemorgaan 120 kan qua contour en afmetingen identiek zijn aan het bekende 1 Q 0 5 ί ε 2 7 bedieningsgedeelte 27 van het bekende klemorgaan 20, maar is voorzien van een in hoofdzaak U-vormige gleuf 131 die een lip 132 definieert. De bodem van de U-vormige gleuf 131 bevindt zich in de nabijheid van het centrale lichaamsgedeelte 23. De 5 uiteinden van de benen van die U-vormige gleuf 131 definiëren tussen elkaar een basis 133 van de lip 132. De lip 132 is gebogen, waarbij de concave zijde van de lip 132 zich aan de onderzijde van het bedieningsgedeelte 27 bevindt. Bij voorkeur, en zoals duidelijk geïllustreerd in figuur 7, reikt het 10 vrije uiteinde 133 van de lip 132 tot onder het (gestippeld aangeduide) verlengde van de onderzijde van de klemarmen 21, 22.

Het klemorgaan 120 volgens de onderhavige uitvinding kan worden aangebracht in de bekende houder 10, als vervanging van 15 het bekende klemorgaan 20, zonder dat modificaties aan de bodem 11 nodig zijn. De werking van het inventieve klemorgaan 120 zal derhalve in het hiernavolgende worden besproken onder verwijzing naar de figuren 2, 3A-B en 5-7, waarbij met betrekking tot de figuren 2 en 3A-B wordt aangenomen, dat de 20 klemorganen 20 zijn vervangen door de klemorganen 120.

Aangezien, zoals zal worden verduidelijkt, de klemwerking van een klemorgaan 120 volgens de onderhavige uitvinding niet afhankelijk is van samenwerking met een membraan, zal in de hiernavolgende bespreking worden aangenomen dat het membraan 25 13 geheel verwijderd is. Opgemerkt wordt echter, dat uit esthetisch oogpunt in de praktijk altijd een membraan aanwezig zal zijn, maar dat een membraan, hoewel niet benodigd voor de klemwerking, de intrinsieke klemwerking van het inventieve klemorgaan 120 niet nadelig beïnvloedt.

30 Bij afwezigheid van een pen bevindt het klemorgaan 120 zich in de rusttoestand die in figuur 3A is geïllustreerd voor het bekende klemorgaan 20. Daarbij zijn de klemarmen 21, 22 in aanraking met de bodem 11. Het vrije uiteinde 133 van de lip 132 is eveneens in aanraking met de bodem 11, waarbij de lip 35 132 enigszins is ingedrukt, zodat de lip 132 het bedienings gedeelte 27 omhoog drukt, waardoor de klemarmen 21, 22 omlaag worden gedrukt, tegen de bodem 11 aan.

i "w w * ♦·· 8

Wanneer men een pen 1 aanbrengt in het klemorgaan 120, drukt die pen 1 op het vrije uiteinde van het bedienings-gedeelte 27, waardoor dat bedieningsgedeelte 27 omlaag wordt gedrukt en de klemarmen 21, 22 omhoog scharnieren, tegen de 5 veerkracht van de lip 132 in, totdat de pen 1 onder de uitsteeksels 24, 25 van de klemarmen 21, 22 klikt. Men kan dan de pen 1 loslaten. Ten opzichte van de in figuur 3A geschetste rusttoestand is het klemorgaan 120 dan gescharnierd om zijn scharnierpennen 26, in figuur 3A linksom, waarbij de veer-10 krachtige lip 132 tegen de bodem 11 drukt en het bedieningsgedeelte 27 omhoog drukt. Derhalve oefent dat bedieningsgedeelte 27 een omhoog gerichte kracht uit op de pen 1, terwijl de uitsteeksels 24, 25 van de klemarmen 21, 22 een omlaag gerichte kracht uitoefenen op de pen 1. Het klemorgaan 15 120 heeft derhalve de neiging om samen met de pen 1 te roteren in de richting zoals bepaald door de veerkracht van de lip 132, dat wil zeggen in de figuren rechtsom, waarbij het rechteruiteinde van de pen tegen de bodem 11 wordt getrokken.

Aldus wordt de pen 1 vastgehouden door de klemmende 20 werking van drie krachten, namelijk een eerste, door het bedieningsgedeelte 27 uitgeoefende, omhoog gerichte kracht; een tweede, door de uitsteeksels 24, 25 van de klemarmen 21, 22 uitgeoefende, omlaag gerichte kracht; en een derde, door de bodem 11 van de houder 10 uitgeoefende, omhoog gerichte 2 5 react iekracht.

De scharnierpennen 26 van het klemorgaan 120 zijn elk gelegerd in een aan de bodem 11 van de houder 10 bevestigd, en bij voorkeur als een geheel daarmee gevormd draaileger 40.

30 Figuur 8A toont een perspectiefaanzicht van een uit genoemde publicatie bekend draaileger 40, en figuur 8B toont een uitvergrote doorsnede daarvan. In figuur 8A is getoond, dat het draaileger 40 grenst aan een in de bodem 11 gevormde opening 49. Deze opening 49 heeft te maken met het voorkeurs-35 vervaardigingsproces van de houder 11, waarbij de bodem 11 en de draailegers 40 in een enkele arbeidsstap worden vervaardigd door middel van spuitgieten, en heeft verder geen functie.

1 η Π r ; -?. o ' ^ V,· -w- i'..

9

Het bekende draaileger 40 omvat een kamer 41 voor het opnemen van een scharnierpen 26. Aangezien de scharnierpen 26 in het algemeen een ronde doorsnede zal hebben, en de rotatie-as daarvan horizontaal is gericht, heeft de kamer 41 een 5 bovenwand 42 met een ronde contour die correspondeert met de ronde contour van een scharnierpen 26. Meer in het bijzonder wordt de kamer 41 begrensd door een van de bodem 11 omhoog reikende achterwand 43, een van de bodem 11 omhoog reikende zijwand 44, en een bovenwand 45, waarbij de bovenwand 45 het 10 ronde bovenwandgedeelte 42 van de kamer 41 omvat alsmede een divergerend bovenwandgedeelte 46, dat via een in hoofdzaak V-vormig bovenwandgedeelte 47 overgaat in genoemd ronde bovenwandgedeelte 42 van de kamer 41. De vertikale afstand tussen dat V-vormig bovenwandgedeelte 47 is kleiner dan de 15 vertikale afmeting van de kamer 41. Bij het aanbrengen van een klemorgaan 120 maakt de scharnierpen 26 een horizontaal gerichte, lineaire beweging loodrecht op zijn rotatieas, waarbij de scharnierpen 26 via het divergerend bovenwandgedeelte 46 het V-vormig bovenwandgedeelte 47 passeert om de 20 kamer 41 binnen te gaan. Genoemde lineaire beweging zal worden aangeduid met de term "inbrengbeweging" en is in figuur 8 naar links gericht.

Aldus vormt de scharnierpen 26 in de kamer 41 een snap-verbinding om het klemorgaan 120 scharnierbaar te verbinden 25 met de bodem 11.

Conventioneel wordt de pen 1 in de houder 10 op een "rechte" manier vastgehouden, waarmee wordt bedoeld dat de lengterichting van de vastgehouden pen 1 in hoofdzaak evenwijdig is aan een zijwand 12 van de houder 10. Er bestaat 30 echter behoefte aan een houder die in staat is om een pen "scheef" vast te houden, waarmee wordt bedoeld dat de pen in de houder in hoofdzaak diagonaal zal zijn gericht. Meer in het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding een constructie voor de houder 10 te verschaffen, waarbij die houder 10 in 35 staat is om een pen 10 naar wens "recht" of "scheef" vast te houden. Zoals geïllustreerd in figuur 9, heeft de houder 10 volgens de onderhavige uitvinding daartoe ten minste één 1 0 0 5 1 9 2 10 draaileger 140 dat achter de reeds genoemde kamer 41 een tweede kamer 51 omvat met een bovenwand 52 met een ronde contour, waarbij de eerste kamer 41 en de tweede kamer 51 van elkaar zijn gescheiden door een tweede bovenwandgedeelte 53, 5 waarvan de contour in hoofdzaak V-vormig kan zijn, of afgerond, in welk geval de combinatie van de bovenwandgedeelten 42, 53, 52 een sinusvormige golfvorm kan hebben, zoals geïllustreerd in figuur 9. De scharnierpen 26 kan in de tweede kamer 51 worden gebracht door de scharnierpen 26 op de 10 conventionele manier in de eerste kamer 41 te brengen, en dan de scharnierpen 26 vanuit de eerste kamer 41 door te drukken naar de tweede kamer 51, voorbij het tweede bovenwandgedeelte 53.

Het zal duidelijk zijn dat, indien de pen 1 in hoofdzaak 15 "recht" wordt vastgehouden door het klemorgaan 120 wanneer de scharnierpen 26 zich bevindt in de eerste kamer 41 van het draaileger 140, de pen 1 in hoofdzaak "scheef” wordt vastgehouden door het klemorgaan 120 wanneer de scharnierpen 26 zich bevindt in de tweede kamer 51 van het draaileger 140.

20

Bij de bekende houder 10 is de dimensionering van het draaileger 40 zodanig gekozen, dat de scharnierpen 26 juist vrij loopt van de bovenwand 42 van de kamer 41: indien de vertikale afmeting van de kamer 41 te groot is, zouden de 25 scharnierpennen 26 veel speling hebben en zou het klemorgaan 20 "rammelen" in het draaileger 40, terwijl, indien de vertikale afmeting van de kamer 41 te klein is, het klemorgaan 20 klemmend zou worden vastgehouden tussen de bodem 11 van de houder 10 en de bovenwand 42 van de kamer 41.

30 Voorts is de vertikale afstand tussen het onderste punt van het V-vormig bovenwandgedeelte 47 en de bodem 11 kleiner dan de vertikale afstand tussen de bodem 11 en de bovenrand van de scharnierpen 26: bij het inbrengen van de scharnierpen 26 in de kamer 41 vindt er een geringe elastische vervorming 35 plaats van de scharnierpen 26 en/of het V-vormig bovenwandgedeelte 47. Indien echter genoemde vertikale afstand tussen het onderste punt van het V-vormig bovenwandgedeelte 47 en de 1 005 1 S 2 11 bodem 11 te groot is, wordt de scharnierpen 26 niet met voldoende zekerheid vastgehouden door het draaileger 40, terwijl, indien genoemde vertikale afstand tussen het onderste punt van het V-vormig bovenwandgedeelte 47 en de bodem 11 te 5 klein is, de voor het inbrengen van de scharnierpen 26 in de kamer 41 benodigde kracht vrij groot is, terwijl de kans op plastische vervorming of zelfs het optreden van scheuren groter wordt. Een en ander impliceert, dat de tolerantie voor het vervaardigen van het draaileger 40 gering is.

10 In de praktijk zou het kunnen gebeuren, dat een klemorgaan samen met de daardoor vastgehouden pen losschiet uit het draaileger, indien op de houder een in de lengterichting van de pen gerichte schok wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld door vallen. De uitvinding beoogt derhalve te 15 voorzien in een houder die beter bestand is tegen schokken. Meer in het bijzonder beoogt de onderhavige uitvinding een houder te verschaffen waarbij de eisen aan de toleranties zijn versoepeld terwijl een klemorgaan met grotere zekerheid en zonder te rammelen stevig wordt vastgehouden in de draai-20 legers.

Doordat het klemorgaan 120 volgens de onderhavige uitvinding is voorzien van een veerkrachtige lip 132, welke lip 132 er voor zorgt dat ten opzichte van de bodem 11 op het klemorgaan 120 een omhoog gerichte kracht wordt uitgeoefend, 25 wordt de scharnierpen 26 tegen de bovenwand 42 van de kamer 41 gedrukt. Dit impliceert, dat de vertikale afstand tussen de bovenwand 42 van de kamer 41 en de onderrand van het V-vormig bovenwandgedeelte 47 groter gedimensioneerd mag worden. Een lineaire beweging van de scharnierpen 26 in een richting 30 tegengesteld aan de inbrengrichting, waarbij de scharnierpen 26 de kamer 41 zou verlaten, wordt dan met grotere zekerheid tegengewerkt door de contour van de bovenwand 42 van de kamer 41, welke contour nabij het V-vormig bovenwandgedeelte 47 in hoofdzaak vertikaal kan zijn gericht.

35 In een voorkeursuitvoeringsvorm verschaft de uitvinding zelfs een positieve borging, zoals geïllustreerd in figuur 10. Daarbij is op de bodem 11 een drempel 135 aangebracht, die, 1005132 12 zoals geïllustreerd, een wig-vormige langsdoorsnede kan hebben met een in hoofdzaak vertikaal gericht aanslagvlak 136 en een schuin gericht oploopvlak 137. Als alternatief zou het aanslagvlak 136 verschaft kunnen worden door in de bodem 11 5 een verdieping aan te brengen.

Het aanslagvlak 136 is gericht volgens de inbrengrichting van de kamer 41 van het draaileger 40, en is zodanig gepositioneerd dat, wanneer de scharnierpennen 26 van het klemorgaan 120 zijn ingebracht in de kamer 41 terwijl de 10 klemarmen 21, 22 tegen de inbrengrichting in wijzen, het vrije uiteinde 133 van de veerkrachtige lip 132 zich juist voor genoemd aanslagvlak 136 bevindt, met een geringe onderlinge afstand die voldoende is om een scharnierbeweging van het klemorgaan 120 voor het opnemen van een pen toe te laten.

15 Bij het assembleren van het klemorgaan 120 aan de bodem 11 van de houder 10 passeert het uiteinde 133 van de lip 132 het oploopvlak 137, waarbij de lip 132 een weinig wordt ingedrukt, totdat dat uiteinde 133 achter de drempel 135 klikt en zich bevindt tegenover het aanslagvlak 136. Indien dan op 20 het klemorgaan 120 een kracht in tegengestelde richting zou worden uitgeoefend, stoot het uiteinde 133 van de lip 132 tegen het aanslagvlak 136, waardoor een verplaatsing van het klemorgaan 120 in een richting tegengesteld aan de inbrengrichting met zekerheid wordt voorkomen.

25 In dit verband verdient het de voorkeur, dat het uiteinde 133 van de lip 132 een kops vlak 134 heeft dat, in de rusttoestand, in hoofdzaak vertikaal gericht is, voor een zekere samenwerking met het aanslagvlak 136.

30 Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de beschermingsomvang van de onderhavige uitvinding zoals gedefinieerd door de conclusies niet is beperkt tot de in de tekeningen weergegeven en besproken uitvoeringsvormen, maar dat het mogelijk is de weergegeven uitvoeringsvormen van de 35 houder volgens de uitvinding binnen het kader van de uitvindingsgedachte te veranderen of te modificeren.

1 0 0 5 1 9 2 13

Hoewel de uitvinding bij uitstek geschikt is om te worden toegepast bij een houder die bestemd is voor het opnemen van langwerpige voorwerpen zoals pennen, zal het duidelijk zijn, dat de uitvinding ook kan worden toegepast bij een houder voor 5 het opnemen van voorwerpen van een ander type, zoals bijvoorbeeld medische apparatuur, sieraden, en dergelijke, waarbij een toe te passen klemorgaan is aangepast aan de vorm van het desbetreffende voorwerp.

Voorts kan het aantal klemorganen in een houder ongelijk 10 zijn aan drie.

i o; ..

Claims (10)

1. Klemorgaan (120) voor toepassing in een houder (10) voor het vasthouden van voorwerpen, welk klemorgaan (120) omvat: een centraal lichaamsgedeelte (23); twee zich vanaf het centraal lichaamsgedeelte (23) uitstrek-5 kende klemarmen (21, 22); een zich vanaf het centraal lichaamsgedeelte (23) tegenover de klemarmen (21, 22) uitstrekkend bedieningsgedeelte (27); twee vanaf het centraal lichaamsgedeelte (23) zijwaarts uitstekende scharnierpennen (26); 10 met het kenmerk: dat het klemorgaan (120) is voorzien van een veerorgaan (130) dat is ingericht om, wanneer het klemorgaan (120) door middel van de scharnierpennen (26) scharnierend is bevestigd aan een bodem (11) van een houder (10), op dat klemorgaan (120) een 15 voorspankracht uit te oefenen om dat klemorgaan (120) om genoemde scharnierpennen (26) te scharnieren waarbij de klemarmen (21, 22) in de richting van die bodem worden gedrukt.

2. Klemorgaan volgens conclusie 1, waarbij het veerorgaan 20 (130) is uitgevoerd als een integraal onderdeel van het klemorgaan (120).

3. Klemorgaan volgens conclusie 2, waarbij het veerorgaan (130) is uitgevoerd als een aan het klemorgaan (120) gevormde 25 lip (132).

4. Klemorgaan volgens conclusie 3, waarbij in het bedieningsgedeelte (27) een in hoofdzaak U-vormige gleuf (131) is gevormd, en waarbij het tussen de benen van die gleuf (131) 30 aanwezige lichaamsgedeelte (132) naar de onderzijde van het bedieningsgedeelte (27) is gebogen. 1 0051 0 2

5. Klemorgaan volgens conclusie 3 of 4, waarbij de lip (132) een vrij uiteinde (133) heeft dat reikt tot voorbij het verlengde van de onderzijde van de klemarmen (21, 22).

6. Klemorgaan volgens één der conclusies 3-5, waarbij de lip (132) een vrij uiteinde (133) heeft met een in hoofdzaak vertikaal gericht kops vlak (134).

7. Houder voor het vasthouden van voorwerpen, voorzien van 10 op een bodem (11) gevormde draailegers (40; 140) voor het ontvangen van de scharnierpennen (26) van een klemorgaan (120) volgens één der conclusies 1-5, waarbij die bodem (11) is voorzien van een in loodrecht op de bodem (11) gericht aanslagvlak (136) dat samenwerkt met het vrije uiteinde (133) 15 van de lip (132) om het uitnemen van het klemorgaan (120) uit de draailegers (40; 140) tegen te werken.

8. Houder volgens conclusie 7, waarbij het aanslagvlak (136) wordt gedefinieerd door een op de bodem (11) gevormde drempel 20 (135).

9. Houder volgens conclusie 8, waarbij de drempel (135) een wigvormige langsdoorsnede heeft en is voorzien van een schuin gericht oploopvlak (137). 25

10. Houder volgens één der conclusies 7-9, waarbij ten minste één draaileger (140) ten minste twee achter elkaar geplaatste kamers (41, 51) heeft voor het ontvangen van een scharnierpen (26). 1 00δ i 3 2