NL1004935C2

NL1004935C2 - Inrichting voor het toevoeren van deegstukken aan deegbakken van een voorrijskast.

Info

Publication number: NL1004935C2
Application number: NL1004935A
Authority: NL
Inventors: Arend Leendert Buurma
Original assignee: Kaak Johan H B
Priority date: 1997-01-06
Filing date: 1997-01-06
Publication date: 1998-07-08
Also published as: US6164433A; EP0949868B1; DE69812065D1; DE69812065T2; WO1998030103A1; AU5498898A; ES2195310T3; DK0949868T3; ATE234016T1; NZ336602A; EP0949868A1; AU722175B2

Description

Inrichting voor het toevoeren van deegstukken aan deeabak-ken van een voorrijskast.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het toevoeren van deegstukken, die bijvoorbeeld vervaardigd zijn op een opbolmachine, aan deegbakken van een voorrijskast geplaatst worden.

5 Een dergelijke in de praktijk gebruikte inrich ting omvat een eerste transporteur die de deegstukken van de opbolmachine af transporteert naar een tweede transporteur. De tweede transporteur kan intermitterend aangedreven worden of een sinusoidale transportsnelheid hebben. Op 10 de tweede transporteur bevindende deegstukken worden door een duwmechanisme in een richting dwars op de transport -richting van de tweede transporteur hiervan afgeduwd in deegbakken die langs de tweede transporteur geplaatst zijn. De deegstukken worden van de tweede transporteur 15 afgeduwd wanneer de transportsnelheid van de tweede transporteur het laagst is. Met een dergelijke inrichting kunnen, zonder omvangrijke en dure aanvullingen, ongeveer 6000 deegstukken per uur in deegbakken geplaatst worden.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding is 20 het verschaffen van een inrichting voor het toevoeren van deegstukken aan deegbakken van een voorrijskast, waarmee op eenvoudige manier 8000 deegstukken per uur, of zelfs meer, aan deegbakken toegevoerd kunnen worden, terwijl de inrichting compact en goedkoop blijft.

10 0- , 2

Hiertoe voorziet de uitvinding in een inrichting voor het toevoeren van deegstukken aan deegbakken, welke inrichting is voorzien van: een eerste transportband voor het continu in een transportrichting en met een transport-5 snelheid transporteren van deegstukken, welke eerste transportband een deegdraagoppervlak en een daar tegenover gelegen aandrijfoppervlak, een ingangseinde en een uit-gangseinde heeft, welke eerste transportband ten minste vier aandrijfrollen bevat, waarbij een eerste van de 10 aandrijfrollen het ingangseinde bepaalt en een tweede van de aandrijfrollen het uitgangseinde bepaalt, waarbij de eerste en de tweede aandrijfrol het aandrijfoppervlak van de eerste transportband contacteren en in een vlak liggen, waarbij een derde van de aandrijfrollen onder het vlak en 15 tussen de eerste en tweede aandrijf rollen in ligt en het deegdraagoppervlak van de eerste transportband contacteert, waarbij een vierde van de aandrijfrollen onder de derde aandrijf rol ligt en het aandrij foppervlak van de eerste transportband contacteert, waarbij de derde aan-20 drijfrol tussen de tweede en de vierde aandrijfrol in gelegen is, een eerste aandrijforgaan voor het aandrijven van tenminste één van de aandrij f rollen van de eerste transportband, een tweede transportband voor het continu in een transportrichting en met een transportsnelheid 25 transporteren van deegstukken, welke tweede transportband in het verlengde van de eerste transportband ligt, welke tweede transportband een deegdraagoppervlak en een daar tegenover gelegen aandrijfoppervlak, een ingangseinde en een uitgangseinde heeft, welke tweede transportband ten 30 minste vier aandrijfrollen bevat, waarbij een eerste van de aandrijfrollen het ingangseinde bepaald en een tweede van de aandrijfrollen het uitgangseinde bepaald, waarbij de eerste en de tweede aandrijfrol het aandrijfoppervlak van de tweede transportband contacteren en in een vlak 35 liggen, waarbij een derde van de aandrijfrollen onder het vlak en tussen de eerste en tweede aandrijfrollen in ligt en het deegdraagoppervlak van de tweede transportband 10 0 4 9 3 5 3 contacteert, waarbij een vierde van de aandrijfrollen onder de derde aandrijfrol ligt en het aandrijfoppervlak van de tweede transportband contacteert, waarbij de derde aandrijfrol tussen de eerste en de vierde aandrijfrol in 5 gelegen is, waarbij het ingangseinde van de tweede transportband aansluit op het uitgangseinde van de eerste transportband, een tweede aandrijforgaan voor het aandrijven van tenminste één van de aandrij frollen van de tweede transportband onafhankelijk van de aandrijving van de 10 eerste transportband, een in transportrichting vanuit een startpositie naar een uiterste positie heen en weer beweegbare wagen, op welke wagen de tweede en derde aandrijf rol van de eerste transportband en de eerste en derde aandrijfrol van de tweede transportband gemonteerd zijn, 15 een derde aandrijf orgaan voor het aandrijven van de wagen onafhankelijk van de aandrijving van de transportbanden, waarbij het tweede aandrijforgaan een aandrijforgaan is voor het in reactie op een stuursignaal met een extra snelheid verhogen van de transportsnelheid van de tweede 20 transportband, het vervolgens vertragen tot stilstand of nagenoeg stilstand en het daarna versnellen tot de transportsnelheid, en waarbij het derde aandrijforgaan een aandrijforgaan is voor het in reactie op het stuursignaal starten van één heen en weer gaande beweging van de wagen. 25 Door deze inrichting kan in reactie op een stuursignaal de transportsnelheid van de tweede transportband verhoogd worden, waardoor de afstand tussen het zich meest nabij het ingangseinde van de tweede transportband en het zich meest nabij het uitgangseinde van de eerste transportband 30 bevindende deegstuk wordt vergroot, hetgeen bevorderlijk is voor het reproduceerbaar afduwen van deegstukken van de tweede transportband. Tevens kan de wagen vanuit zijn startpositie naar zijn uiterste positie bewogen worden, waardoor gezorgd wordt dat er geen deegstukken van de 35 eerste op de tweede transportband geplaatst worden, terwijl de eerste transportband toch continu aangedreven kan worden. Na vertraging wordt bij stilstand of nagenoeg 1 0 0 4 9 3 5 4 stilstand van de tweede transportband het bepaalde aantal deegstukken van de tweede transportband afgeduwd en kan de wagen weer naar zijn startpositie bewogen worden, de tweede transportband wordt inmiddels weer aangedreven met 5 de oorspronkelijke transportsnelheid, waardoor deegstukken versneld van de eerste op de tweede transportband overgebracht worden. Heeft de wagen zijn startpositie weer bereikt dan wordt de volgende cyclus in reactie op het volgende stuursignaal gestart. Doordat de transportbanden 10 continu aangedreven worden en de wagen enerzijds een voldoende scheiding tussen de deegstukken en voldoende tijd voor een correct afduwen van deegstukken verschaft en anderzijds een versnelde overbrenging van deegstukken van de eerste naar de tweede transportband realiseert, kan de 15 capaciteit van de inrichting sterk verhoogd worden en is het mogelijk 8000 deegstukken of zelfs meer deegstukken per uur te verwerken. Bovendien zorgt de inrichting volgens de uitvinding ervoor dat er geen contact is tussen de deegstukken hetgeen bevorderlijk is voor de werking van de 20 inrichting en de daaropvolgende deegbewerkingen. Tevens wordt door de inventieve inrichting voorkomen dat meer dan één deegstuk in een houder van een deegbak terechtkomt, met andere woorden de inrichting is zelf-herstellend en niet-vastlopend. Daarnaast wordt het bepaalde aantal 25 geedstukken goed uitgemiddeld aangeboden aan het duwmecha-nisme waardoor het afduwen zeer correct kan plaatsvinden. Tot slot is de inrichting zeer hygiënisch van constructie.

Het stuursignaal kan opgewekt worden door de voorrijskast zodat de werking van de inrichting synchroon 30 kan verlopen met de werking van de voorrijskast. Alternatief kan het stuursignaal opgewekt worden door een detectie -orgaan voor het detecteren van het bepaalde aantal deegstukken op de tweede transportband.

Enige uitvoeringsvormen van een inrichting 35 volgens de uitvinding zullen bij wijze van voorbeeld beschreven worden aan de hand van de tekening. Hierin toont: 1004935 5 figuur 1 schematisch een deel van een deegbewer-kingslijn met een inrichting volgens de uitvinding, figuur 2 schematisch een inrichting volgens de uitvinding met de wagen in de startpositie, en 5 figuur 3 schematisch een inrichting volgens de uitvinding met de wagen in de uiterste positie.

In figuur 1 is schematisch een deel van een deegbewerkingslijn weergegeven waarin in een opbolmachine (niet weergegeven) een bolvorm aan deegstukken wordt 10 gegeven. Van de opbolmachine afkomstige deegstukken worden overgegeven aan een inrichting volgens de uitvinding. De inrichting volgens de uitvinding omvat een eerste transportband 5 en een tweede transportband 6 die in het verlengde van de eerste transportband 5 ligt. De eerste 15 transportband 5 heeft een ingangseinde 25 en een uitgangs-einde 26. De tweede transportband 6 heeft een ingangseinde 27, dat aansluit op het uitgangseinde 26 van de eerste transportband 5, en een uitgangseinde 28. De eerste en tweede transportband 5, 6 transporteren deegstukken conti- 20 nu in een transportrichting met een transportsnelheid.

Deegstukken die uiteindelijk op de tweede transportband 6 terecht komen, worden in dit uitvoeringsvoor-beeld door een op zich bekend, en daarom niet weergegeven, duwmechanisme in een richting dwars op de transportrich-25 ting van de tweede transportband 6 af geduwd en komen bijvoorbeeld in houders van een deegbak terecht die bijvoorbeeld in een voorrijskast zijn geplaatst.

Hoewel de uitvinding wordt beschreven aan de hand van een inrichting die deegstukken van een opbolma-30 chine naar deegbakken van een voorrijskast transporteert, zal het duidelijk zijn dat de inrichting eveneens gebruikt kan worden om deegstukken tussen twee andere deegbewer-kingsmachines te transporteren.

De inrichting volgens de uitvinding is in figuur 35 2 en 3 in meer detail weergegeven.

De eerste transportband 5 heeft een deegdraagop-pervlak 29 voor het dragen van deegstukken 8 en een tegen- 1004935 6 over het deegdraagoppervlak 29 gelegen aandrijfoppervlak 30. Verder bevat de eerste transportband 5 tenminste vier aandrij f rollen 9, 10, 11 en 12, waarbij de eerste aan drijf rol 9 het ingangseinde 25 bepaalt en de tweede aan-5 drijfrol 10 het uitgangseinde 26 bepaalt. De eerste en tweede aandrijfrol 9, 10 contacteren het aandrijfoppervlak 30 van de eerste transportband 5 en liggen in een vlak, dat bijvoorbeeld nagenoeg horizontaal loopt. De derde aandrijf rol 11 ligt onder dit vlak en tussen de eerste en 10 tweede aandrijf rol 9 en 10 in en contacteert het deegdraagoppervlak 29 van de eerste transportband 5. De vierde aandrijfrol 12 ligt onder de derde aandrijfrol 11 en contacteert het aandrijfoppervlak 29 van de eerste transportband 5. De derde aandrijfrol 11 ligt tussen de eerste 15 aandrijfrol 9 en de vierde aandrijfrol 12 in.

De tweede transportband 6 heeft een draagopper-vlak 31 voor het dragen van deegstukken 7 en een tegenover het deegdraagoppervlak 31 gelegen aandrijfoppervlak 32. Verder bevat de tweede transportband 6 tenminste vier 20 aandrij f rollen 15, 16, 17 en 18, waarbij de eerste aan drijf rol 15 het ingangseinde 27 bepaalt en de tweede aandrijfrol 16 het uitgangseinde 28 bepaalt. De eerste en tweede aandrijfrol 15, 16 contacteren het aandrijfopper vlak 3 2 van de tweede transportband 6 en liggen in een 25 vlak, dat bijvoorbeeld nagenoeg horizontaal loopt. De derde aandrijf rol 17 ligt onder dit vlak en tussen de eerste en tweede aandrijfrol 16 in en contacteert het deegdraagoppervlak 31 van de tweede transportband 5. De vierde aandrijfrol 18 ligt onder de derde aandrijfrol 17 30 en contacteert het aandrijfoppervlak 31 van de tweede transportband 6. De derde aandrijfrol 17 ligt tussen de tweede aandrijfrol 16 en de vierde aandrijfrol 18 in.

De inrichting volgens de uitvinding bevat verder een in transportrichting vanuit een startpositie (in 35 figuur 2 weergegeven) naar een uiterste positie (in figuur 3 weergegeven) heen en weer beweegbare wagen 24. Op deze wagen 24 zijn de tweede en derde aandrijf rol 10 en 11 van 1004935 » 7 de eerste transportband 5 en de eerste en derde aandrijf-rol 15 en 17 van de tweede transportband 6 gemonteerd. De heen en weer gaande beweging van de wagen 24 vindt in dit voorbeeld plaats doordat wielparen 20, 21 en 22, 23 die 5 aan de wagen 24 bevestigd zijn over een geleidingsstaaf 19 lopen.

Teneinde in alle gevallen te kunnen garanderen dat bij het in de startpositie van de wagen 24 komen de overdracht van deegstukken van de opbolmachine op de 10 eerste transportband 5 geen onregelmatigheden optreden, wordt bij voorkeur de eerste transportband 5 voorzien van twee extra, onder elkaar geplaatste aandrijfrollen 13 en 14, die onder de eerste aandrijfrol 9 zijn geplaatst. De aandrijfrol 13 contacteert het aandrijfoppervlak 30 van de 15 eerste transportband 5 en de aandrijfrol 14 het deegdraag-oppervlak 29.

De werking van de inrichting volgens de uitvinding kan gestuurd worden door een detectie-orgaan voor het detecteren van het aantal deegstukken 7 dat zich op de 20 tweede transportband 6 bevindt. Dit detectie-orgaan kan bijvoorbeeld foto-sensoren bevatten en vast geplaatst zijn nabij de overgang tussen de eerste en tweede transportband 5 en 6 wanneer de wagen 24 in zijn startpositie is. De foto-sensoren detecteren dan het aantal deegstukken dat 25 die vaste plaats passeert. Alternatief kunnen de foto-sensoren op de beweegbare wagen 24 ter hoogte van de overgang van de eerste naar de tweede transportband 5, 6 geplaatst zijn. Het detectie-orgaan bevat verder een middel voor het opwekken en afgeven van een stuursignaal 30 in reactie op de detectie van een bepaald aantal deegstukken, in dit geval een aantal gelijk aan het aantal houders in een deegbak.

Bij voorkeur wordt de inrichting volgens de uitvinding echter gestuurd door een door de voorrijskast 35 opgewekt stuursignaal, welk stuursignaal de werking van de voorrijskast stuurt. Op deze manier werkt de inrichting volgens de uitvinding synchroon met de voorrijskast. In 1004935 8 dit geval heeft het de voorkeur de inrichting te voorzien van een midden voor het detecteren van een deegstuk op de overgang van de eerste naar de tweede transportband op het moment dat het stuursignaal wordt afgegeven. Is op dat 5 moment een deegstuk op de overgang aanwezig, dan wordt de inrichting volgens de uitvinding niet in werking gesteld.

De inrichting volgens de uitvinding bevat verder een eerste, een tweede en een derde aandrijforgaan voor het onafhankelijk van elkaar aandrijven van respectieve-10 lijk een aandrijf rol van de eerste transportband 5, een aandrijfrol van de tweede transportband en de wagen 24.

De werking van de inrichting volgens de uitvinding is als volgt.

Deegstukken 8 worden continu met een transport -15 snelheid door de eerste transportband 5 naar de tweede transportband 6 getransporteerd, terwijl de wagen 24 zich in de startpositie bevindt. Wanneer het detectie-orgaan detecteert dat het aantal op de tweede transportband 6 overgebrachte deegstukken 7 gelijk is aan het bepaalde 20 aantal deegstukken, bijvoorbeeld gelijk aan het aantal houders in de gebruikte deegbak, zoals 6, 8 of 12, of wanneer geactiveerd door de voorrijskast wordt een stuursignaal uitgevoerd naar het tweede aandrijforgaan en naar het derde aandrijforgaan.

25 In reactie op het stuursignaal verhoogt het tweede aandrijforgaan de transportsnelheid van de tweede transportband 6 met een extra snelheid. Tevens start het derde aandrij f orgaan één heen en weer gaande beweging van de wagen 24, zodat de wagen 24 zich van de startpositie 30 naar de uiterste positie beweegt. Hierdoor wordt de afstand tussen het zich meest nabij het ingangseinde 27 van de tweede transportband 6 en het zich meest nabij het uitgangseinde 26 van de eerste transportband 5 bevindende deegstuk vergroot. Doordat de wagen 24 zich naar zijn 35 uiterste positie beweegt wordt ervoor gezorgd dat geen van de zich op de eerste transportband 5 bevindende deegstukken 8 overgebracht wordt naar de tweede transportband.

1 0 0 4 9 3 5 9

Deze deegstukken 8 worden dientengevolge nog steeds continu met de transportsnelheid van de eerste transportband 5 getransporteerd. Opgemerkt wordt dat de beweging van de wagen 24 geen invloed heeft op de transportsnelheid van de 5 transportbanden.

Wanneer door de extra snelheid van de tweede transportband 6 de afstand tussen de deegstukken 7 op de tweede transportband 6 en de deegstukken 8 op de eerste transportband 5 voldoende is om het reproduceerbaar en 10 correct afduwen van de deegstukken 7 van de tweede transportband te kunnen garanderen, wordt de transportsnelheid van de tweede transportband 6 vertraagd tot nul of nagenoeg nul en worden de deegstukken 7 van de tweede transportband 6 in de houders van een deegbak geduwd. De bewe-15 gingen worden zodanig op elkaar afgestemd dat het afduwen van de deegstukken plaatsvindt ongeveer wanneer de wagen 24 in zijn uiterste positie is. Nadat de deegstukken van de tweede transportband zijn afgeduwd, wordt de tweede transportband weer versneld tot de oorspronkelijke trans-20 portsnelheid.

Tijdens het terug naar de startpositie bewegen van de wagen 24, wordt de tweede transportband 6 als het ware onder de deegstukken 8 geschoven en vindt een versnelde overdracht van deegstukken van de eerste op de 25 tweede transportband plaats. Heeft de wagen 24 zijn startpositie weer bereikt, dan wordt de volgende cyclus in reactie op het volgende stuursignaal gestart.

Doordat de transportbanden continu aangedreven worden en de wagen enerzijds een voldoende scheiding 30 tussen de deegstukken en voldoende tijd voor een correct afduwen van deegstukken verschaft en anderzijds een versnelde overbrenging van deegstukken van de eerste naar de tweede transportband realiseert, kan de capaciteit van de inrichting sterk verhoogd worden en is het mogelijk 8000 35 deegstukken of zelfs meer deegstukken per uur te verwerken .

In afhankelijkheid van de grootte van de deeg- 1004935 10 stukken, de onderlinge afstand van de deegstukken, het aantal houders van een deegbak, de gewenste capaciteit en dergelijke, zijn de transportsnelheid, de extra snelheid en de snelheid van de heen en weer gaande beweging in te 5 stellen waarbij voor een grote nauwkeurigheid het de voorkeur heeft het tweede en/of derde aandrijforgaan als servo-motor uit te voeren.

1004935

Claims

1. Inrichting voor het toevoeren van deegstukken aan deegbakken van een voorrijskast, welke inrichting is voorzien van: een eerste transportband voor het continu in een 5 transportrichting en met een transportsnelheid transporteren van deegstukken, welke eerste transportband een deeg-draagoppervlak en een daar tegenover gelegen aandrijf-oppervlak, een ingangseinde en een uitgangseinde heeft, welke eerste transportband ten minste vier aandrijfrollen 10 bevat, waarbij een eerste van de aandrij f rollen het ingangseinde bepaalt en een tweede van de aandrijfrollen het uitgangseinde bepaalt, waarbij de eerste en de tweede aandrijfrol het aandrijfoppervlak van de eerste transportband contacteren en in een vlak liggen, waarbij een derde 15 van de aandrij f rollen onder het vlak en tussen de eerste en tweede aandrijfrollen in ligt en het deegdraagoppervlak van de eerste transportband contacteert, waarbij een vierde van de aandrijfrollen onder de derde aandrijfrol ligt en het aandrijfoppervlak van de eerste transportband 20 contacteert, waarbij de derde aandrijfrol tussen de eerste en de vierde aandrijfrol in gelegen is, een eerste aandrijforgaan voor het aandrijven van tenminste één van de aandrij f rollen van de eerste t ransportband, 25 een tweede transportband voor het continu in een transportrichting en met een transportsnelheid transporteren van deegstukken, welke tweede transportband in het verlengde van de eerste transportband ligt, welke tweede transportband een deegdraagoppervlak en een daar tegenover 30 gelegen aandrijfoppervlak, een ingangseinde en een uitgangseinde heeft, welke tweede transportband ten minste 1004935 vier aandrijfrollen bevat, waarbij een eerste van de aandrijfrollen het ingangseinde bepaald en een tweede van de aandrijfrollen het uitgangseinde bepaald, waarbij de eerste en de tweede aandrijfrol het aandrijfoppervlak van 5 de tweede transportband contacteren en in een vlak liggen, waarbij een derde van de aandrijfrollen onder het vlak en tussen de eerste en tweede aandrijfrollen in ligt en het deegdraagoppervlak van de tweede transportband contacteert, waarbij een vierde van de aandrijfrollen onder de 10 derde aandrijfrol ligt en het aandrijfoppervlak van de tweede transportband contacteert, waarbij de derde aandrijf rol tussen de tweede en de vierde aandrijfrol in gelegen is, waarbij het ingangseinde van de tweede transportband aansluit op het uitgangseinde van de eerste 15 transportband, een tweede aandrijforgaan voor het aandrijven van tenminste één van de aandrij f rollen van de tweede transportband onafhankelijk van de aandrijving van de eerste transportband, 20 een in transportrichting vanuit een startpositie naar een uiterste positie heen en weer beweegbare wagen, op welke wagen de tweede en derde aandrijfrol van de eerste transportband en de eerste en derde aandrijfrol van de tweede transportband gemonteerd zijn, 25 een derde aandrijforgaan voor het aandrijven van de wagen onafhankelijk van de aandrijving van de transportbanden, waarbij het tweede aandrijforgaan een aandrijf-orgaan is voor het in reactie op een stuursignaal met een 30 extra snelheid verhogen van de transportsnelheid van de tweede transportband, het vervolgens vertragen tot stilstand of nagenoeg stilstand en het daarna versnellen tot de transportsnelheid, en waarbij het derde aandrijforgaan een aandrijfor-35 gaan is voor het in reactie op het stuursignaal starten van één heen en weer gaande beweging van de wagen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarin het 1004935 tweede en derde aandrijforgaan een servo-motor bevatten.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarin het stuursignaal wordt opgewekt door een detectie-orgaan voor het detecteren van een bepaald aantal deegstukken op 5 de tweede transportband, waarbij het detectie-orgaan een middel bevat voor het afgeven van een stuursignaal aan het tweede en het derde aandrijforgaan in reactie op de detectie van het bepaalde aantal deegstukken op de tweede t ransportband,

4. Inrichting volgens conclusie 3, waarin het detectie-orgaan op de wagen is bevestigd.

5. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarin het stuursignaal wordt opgewekt door de voorrijskast. -o-o-o-o-o-o-o-o- 1004935