NL1001849C2 - Inrichting ter bevestiging van een leiding aan een wand. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting ter bevestiging van een leiding aan een wand.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting ter bevestiging van een leiding aan een wand, bestaande uit een tot een de leiding omvattende beugel buigbare materiaalstrook, die aan één einde is voorzien van een aan 5 zijn ene kopse einde voor bevestiging aan een wand ingericht verbindingsblokje, en waarvan het andere, vrije einde is gevormd tot een flens, die van opzij in een uitsparing van het blokje vastzetbaar is en daartoe is voorzien van ten minste één verbindingspen van het weer-10 haaktype, die bij insteken in de uitsparing langs een wand van die uitsparing wordt geleid en samenwerkt met een vanaf de tegenoverliggende wand van de uitsparing uitstekende, in de insteekrichting gezien schuin naar de eerstgenoemde wand reikend grendeluitsteeksel.

15 Een dergelijke inrichting is bekend uit US-3 913 187.

Bij deze bekende inrichting wordt de verbindingspen gevormd door een betrekkelijk stijve brede tong, die over zijn gehele lengte van grendeltanden is voorzien, die samenwerken met corresponderende tanden op de betreffende 20 wand van de uitsparing.

Deze bekende inrichting is in principe geschikt voor toepassing bij het bevestigen van hemelwater-afvoerbuizen aan muren en wanden van gebouwen. Daarbij is het gebruikelijk eerst een met het gewenste aantal bevestigingspunten 25 overeenkomend aantal verbindingsblokjes in een veelal vertikale lijn op de wand of muur vast te zetten. Aldus is een reeks aan de dragende wand of muur bevestigde verbindingsblokjes met vrijdragend daarvan uitstekende materi-aalstroken verkregen. De te bevestigen buis wordt nu langs 30 de aldus voorgemonteerde verbindingsblokjes opgesteld, waarna de materiaalstroken één voor één rond de buis worden geslagen en met hun nog vrije flenseinde van opzij in de uitsparing van de betreffende blokjes worden gestoken.

35 Een nadeel van de bekende inrichting is o.a. dat een 1001849 2 eenmaal rond de buis bevestigde materiaalstrook niet gemakkelijk is los te maken.

De uitvinding nu beoogt derhalve dit nadeel op te heffen en deze bekende inrichting verder te verbeteren en 5 met name het gebruiksgemak ervan te vergroten.

Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt met twee in de breedterichting van de flens op een afstand van elkaar gelegen verbindingspennen, die samenwerken met een het grendeluitsteeksel vormende gemeenschappelijke brede 10 en buigzame grendeltong.

De inrichting volgens de uitvinding heeft belangrijke voordelen ten opzichte van de hierboven beschreven bekende inrichting.

Een belangrijk voordeel daarbij is, dat de materiaal-15 strook eenvoudig rond de te bevestigen leiding in de sluitstand kan worden geklikt. Daarbij kan de verbindings-pen, die in de beginfase van het sluiten schuin ten opzichte van zijn geleidingswand gericht staat betrekkelijk buigzaam en daardoor in die fase geraakkelijk meegevend 20 zijn uitgevoerd zonder dat dit afbreuk doet aan de hechtheid van de sluiting. De verbindingspen komt namelijk uiteindelijk vlak tegen zijn geleidingswand aan te liggen en zou dus op grond van zijn buigzaamheid slechts van deze geleidingswand kunnen wegbuigen, doch een dergelijke 25 beweging zou de ingrijping met de van de tegenoverliggende wand van de insteekruimte uitstekende grendeltong alleen maar versterken.

De sluiting is desgewenst met een eenvoudige handgreep te ontgrendelen.

30 Hiertoe kan vanaf de van de sluitzijde afgekeerde zijde van het verbindingsblokje of via een opening in de flens eenvoudig een penvormig gereedschap, zoals een schroevedraaier, in de ruimte tussen de beide verbindingspennen langs de geleidingswand worden ingestoken om de 35 grendeltong zijdelings te doen wegbuigen en daarmede buiten ingrijping met de beide verbindingspennen te brengen.

1001849 3

Een voorkeursuitvoering van de inrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt door zowel volgens het weer-haaktype als volgens het snapprincipe werkende verbin-dingspennen, welke zodanig met corresponderende snap-5 respectievelijk haakuitsteeksels aan de wand van de uitsparing samenwerken, dat bij het van opzij insteken van de flens eerst de snapverbinding en vervolgens, bij verder indrukken, de weerhaakverbinding tot stand komt.

Verdere kenmerken van de uitvinding worden hieronder 10 aan de hand van de tekening met een uitvoeringsvoorbeeld nader toegelicht.

Fig. 1 is een aanzicht, gezien in de richting van de te bevestigen leiding, van de inrichting volgens de uitvinding; 15 fig. 2 is een dwarsdoorsnede door de bevestigings- inrichting volgens fig. 1, in de permanente-sluitpositie; fig. 3 is een aanzicht van de mater iaalstrook in gestrekte toestand, gezien van rechts in fig. 1; fig. 4 is een zijaanzicht van de in gestrekte toe-20 stand in fig. 3 afgebeelde inrichting; fig. 5 is een zijaanzicht van het verbindingsblokje van de inrichting volgens fig. 1-4; fig. 5A toont een dwarsdoorsnede van de materiaalstrook ; 25 fig. 6 is een aanzicht van de sluitflens, gezien van links in fig. 4 en fig. 7A, 7B en 7C tonen dwarsdoorsneden volgens de lijn VII-VII in fig. 5 in drie opeenvolgende fasen van het sluiten van de materiaalstrook rond de te bevestigen 30 leiding.

De bevestigingsinrichting volgens de uitvinding bestaat uit een in dwarsdoorsnede enigszins convex gevormde buigzame materiaalstrook 1 die, bijvoorbeeld door spuitgieten, uit één stuk is gevormd met een zich aan het 35 ene einde ervan bevindend verbindingsblokje 2. Een ge schikte kunststof is bijvoorbeeld polyetheen of poly-propeen. De materiaalstrook 1 loopt aan zijn andere einde 1001849 4 uit in een sluitflens 3. De overgang tussen de materiaal-strook en het verbindingsblokje 2 en die tussen de materi-aalstrook en de sluitflens 3 zijn roet zijwangen 4 respectievelijk 5 verstijfd.

5 Het blokje 2 is bestemd om - bij nog los daarvan uitstekende materiaalstrook 1 - met zijn kopse vlak 2a tegen een dragende wand of muur te worden bevestigd. Het blokje 2 is daartoe bijvoorbeeld ingericht voor het opnemen van een moer of om op de kop van een in de wand gedre-10 ven bevestigingsbout of -pen 6 te worden "gehaakt”, waarbij de houtkop in een opneemruimte 7 opgesloten komt te zitten. Ook andere bevestigingswijzen zijn echter mogelijk.

De sluitflens 3 is voorzien van twee daarvan uitste-15 kende typen verbindingspennen 8 en 9. De enkele verbin-dingspen 8 is van het snaptype en daartoe voorzien van een sferisch verdikt uiteinde 8a. Deze pen steekt ongeveer van het midden van het sluitvlak van de sluitflens 3 uit.

Er zijn twee in dwarsrichting op een afstand van 20 elkaar geplaatste en dichter bij de overgang naar de materiaalstrook 1 gelegen verbindingspennen 9, die van het "weerhaak"-type zijn en daartoe aan hun vrije einde uitlopen in een haakdeel 9a.

Voor het opnemen van de verbindingspennen 8 en 9 25 heeft het verbindingsblokje een zich van de ene zijde naar de andere zijde uitstrekkende uitsparing, welke wordt begrensd door de zijwanden 2b (fig. 1 en 4) en de dwars op de hartlijn van de wandbevestigingsbout 6 staande wanden 10 en 11. Deze uitsparing is door een evenwijdig aan de 30 wanden 10 en 11 lopende tussenwand 12 verdeeld in twee compartimenten 13 en 14. Het compartiment 13 dient voor het insteken en opnemen van de snappen 8, terwijl het compartiment 14 voor het opnemen van de beide pennen 9 dient.

35 Het compartiment 13 heeft aan het insteekeinde (fig.

2 en 7A, 7B, 7C) een geleidelijk nauwer wordende en vervolgens weer geleidelijk verwijdende insteek/snapopening 1001849 5 15, welke snappend kan samenwerken met de sferische verdikking 8a van de snappen 8.

In het compartiment 14 bevindt zich een met de pennen 9 samenwerkende grendeltong 16, die vanaf de wand 10, 5 gezien in de insteekrichting van de verbindingspennen, schuin naar de tussenwand 12 is gericht.

Voor de werking en het gebruik van de bevestigings-inrichting wordt thans verwezen naar fig. 7A, 7B en 7C, waarin drie opeenvolgende fasen van het sluiten van de 10 rond een te bevestigen leiding geslagen materiaalstrook 1 zijn weergegeven.

Fig. 7A toont de beginfase bij het insteken van de snappen 8 en van de beide pennen 9 in de respectieve compartimenten 13 en 14. Daarbij is de sferische verdik-15 king 8a van de snappen 8 bezig tegen een schuin oplopende flank van de insteekopening 15 naar binnen te bewegen, terwijl de pennen 9 met hun haakdeel 9a in aanraking zijn gekomen met de andere zijde van de tussenwand 12 en daarbij verend kunnen meegeven.

20 In de daarop volgende fase volgens fig. 7B is de snappen 8 met zijn sferisch verdikte uiteinde 8a juist door de insteekopening 15 heen gekomen, terwijl de pennen 9 vlak tegen de tussenwand 12 zijn komen aan te liggen. Deze fase komt overeen met de voorlopige sluitpositie van 25 de bevestigingsinrichting. Van samenwerking tussen de pennen 9 en de grendeltong 16 is daarbij nog geen sprake, waardoor de bevestiging nog gemakkelijk is te verbreken, doordat de pen 8 met zijn sferisch verdikte uiteinde 8a weer gemakkelijk in omgekeerde richting door de opening 15 30 heen naar buiten kan worden getrokken.

Door de sluitflens 3, gezien in fig. 7b, verder naar rechts te bewegen, komen de door de tussenwand 12 geleide pennen 9 in contact met de grendeltong 16, die daarbij eerst door de haakeinden 9a naar opzij wordt weggedrukt om 35 vervolgens achter de gepasseerde haakeinden in zijn werkzame grendelpositie terug te veren. Op dat moment is de sluitflens 3 met zijn sluitvlak tegen de linkerzijde van 1001849 6 het verbindingsblokje 2 komen aan te liggen. Daarmede is dan de fase volgens fig. 7C (zie ook fig. 2) bereikt, waarin de materiaalstrook permanent en betrekkelijk nauwsluitend (eventueel een zekere verschuiving van de leiding 5 toelatend) rond de leiding gesloten zit.

De in fig. 7C getoonde verbinding is desgewenst op eenvoudige wijze te ontgrendelen door vanaf de rechterzijde een penvormig gereedschap met wigwerking, zoals een schroevedraaier S, via de tussenruimte tussen de beide 10 verbindingspennen 9 langs de wand 12 naar binnen te steken. Onder wigwerking van de oplopende flanken van het werkzame schroevedraaiereinde wordt de grendeltong 16 dan in de pijlrichting buiten ingrijping met de grendelhaakde-len 9a gebogen. Bij het aldus ontgrendelen van de verbin-15 ding springt de materiaalstrook onder veerwerking in de snapstand volgens fig. 7B terug. Door de schroevedraaier S nog verder in te steken en tegen (het sluitvlak van) de flens 3 te drukken kan ook de snapverbinding worden verbroken .

20 Bij een uitvoering zonder snappen 8 zou de materiaal strook 1 zelfs direct in zijn gestrekte positie kunnen terugveren.

1001849

Claims (6)

1. Inrichting ter bevestiging van een leiding aan een wand, bestaande uit een tot een de leiding omvattende beugel buigbare materiaalstrook, die aan één einde is 5 voorzien van een aan zijn ene kopse einde voor bevestiging aan een wand ingericht verbindingsblokje, en waarvan het andere, vrije einde is gevormd tot een flens, die van opzij in een uitsparing van het blokje vastzetbaar is en daartoe is voorzien van ten minste één verbindingspen van 10 het weerhaaktype, die bij insteken in de uitsparing langs een wand van die uitsparing wordt geleid en samenwerkt met een vanaf de tegenoverliggende wand van de uitsparing uitstekende, in de insteekrichting gezien schuin naar de eerstgenoemde wand reikend grendeluitsteeksel, gekenmerkt 15 door twee in de breedterichting van de flens op een afstand van elkaar gelegen verbindingspennen, die samenwerken met een het grendeluitsteeksel vormende gemeenschappelijke brede en buigzame grendeltong.

2. Inrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door zowel 20 volgens het weerhaaktype als volgens het snapprincipe werkende verbindingspennen, welke zodanig met corresponderende snap- respectievelijk haakuitsteeksels aan de wand van de uitsparing samenwerken, dat bij het van opzij insteken van de flens eerst de snapverbinding en vervol-25 gens, bij verder indrukken, de weerhaakverbinding tot stand komt.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de uitsparing door een in de insteekrichting verlopende tussenwand is verdeeld in twee compartimenten, waarvan de 30 ene is ingericht voor het opnemen van een verbindingspen van het snaptype en de andere voor het opnemen van ten minste een verbindingspen van het weerkhaaktype.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het ene compartiment een geleidelijk vernauwende en ver- 35 volgens weer geleidelijk verwijdende insteekopening voor de van een sferische verdikking voorziene snapverbindings-pen heeft, terwijl van het tweede compartiment de ene 1001849 zijwand als geleidingswand voor de betreffende verbin-dingspen(nen) van het weerhaaktype fungeert en de tegenoverliggende zijwand de grendeltong draagt.

5. Inrichting volgens conclusie 3-4, met het kenmerk, 5 dat het compartiment voor de weerhaak-verbindingspen zich aan het van de wand afgekeerde kopse einde van het verbin-dingsblokje bevindt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, voorzover terug verwijzend naar conclusie 1, met het kenmerk, dat de 10 snapverbindingspen zich in een positie tegenover de tussenruimte tussen de beide weerhaak-verbindingspennen bevindt. 1001849