<Desc/Clms Page number 1>
BESCHRIJVING neergelegd tot staving van een aanvraag voor
BELGISCH OCTROOI geformuleerd door
N. V. WEEFAUTOMATEN PICANOL voor
EMI1.1
"Doekopwikkelinrichting voor weefmachines" als UITVINDINGSOCTROOI
<Desc/Clms Page number 2>
"Doekopwikkelinrichting voor weefmachines". Deze uitvinding heeft betrekking op een doekopwikkelinrichting voor weefmachines.
Er zijn doekopwikkelinrichtingen bekend, zoals bijvoorbeeld beschreven in het Amerikaans oktrooi nr 4.276. 911, die bestaan uit een zogenaamde zandboom en meerdere spanrollen. Dergelijke inrichtingen hebben als nadeel dat de initiële weefselkracht, doordat het doek over de verschillende spanrollen geleid wordt, langs de omtrek van deze rollen tot een fraktie herleid wordt en dat bijgevolg de weefselkracht nog slechts een geringe bijdrage levert tot het spaneffekt dat tussen de verscheidene rollen noodzakelijk is. Het is dan ook gewenst dat bij deze inrichtingen ter hoogte van de doekboom afzonderlijk in een doekspanning wordt voorzien. Bovendien vertoont dergelijke inrichting het nadeel dat bij het verwijderen van de doekrol slip ontstaat.
Dergelijke inrichtingen vertonen eveneens het nadeel dat de buigstijfheid van de
<Desc/Clms Page number 3>
spanrollen en de zandboom relatief gering is vooral bij grotere weefbreedten.
De huidige uitvinding heeft dan ook betrekking op een doekopwikkelinrichting voor weefmachines die de voornoemde nadelen niet vertoont. Deze doekopwikkelinrichting vertoont aldus in het bijzonder het voordeel dat er zowel tijdens het weven als bij het verwisselen van een doekrol zich geen slip van het doek in de doekopwikkelinrichting voordoet. Anderzijds zal de volledige weefselkracht gebruikt worden om het weefsel of het doek tegen de zandboom te drukken.
Andere voordelen van de doekopwikkelinrichting volgens de uitvinding bestaan erin dat het doek bij een artikelwissel relatief gemakkelijk tussen de rollen ervan kan uitgestrokken worden. Een bijkomstig voordeel bestaat erin dat de konstruktie van de uitvinding een zandboom kan bevatten die relatief licht uitgevoerd is zonder dat zich evenwel een merkbare doorbuiging voordoet.
Hiertoe bestaat de doekopwikkelinrichting volgens de uitvinding hoofdzakelijk in, enerzijds, de kombinatie van een borstboom of dergelijke, een zandboom, een drukrol, en minstens één steunrol die kan samenwerken met de drukrol, waarbij de zandboom minstens volgens één richting radiaal verplaatsbaar gelagerd is zodanig dat hij hoofdzakelijk naar de drukrol toe
<Desc/Clms Page number 4>
kan bewegen, en, anderzijds, de onderlinge opstelling van de voornoemde elementen, zodanig dat het doek hoofdzakelijk rechtstreeks op de zandboom en vervolgens minstens over 225 graden over de zandboom wordt geleid, dan tussen de zandboom en de drukrol passeert, vervolgens over de drukrol wordt afgebogen, waarbij het doek tussen de drukrol en de steunrol passeert, en uiteindelijk naar de doekrol wordt afgevoerd.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch de doekopwikkeling volgens de uit- vinding weergeeft ; figuur 2 een praktische uitvoeringsvorm van de uitvinding weergeeft ; figuur 3 schematisch een variante van de doekopwikkelin- richting weergeeft ; figuur 4 een zicht weergeeft van een detail van de doek- opwikkelinrichting volgens pijl F4 in figuur 3 ; figuur 5 een doorsnede weergeeft volgens lijn V-V in fi- guur 4 ; figuur 6 nog een variante van de uitvinding weergeeft ; figuur 7 het krachtenevenwicht weergeeft dat zich bij de in werking zijnde doekopwikkelinrichting voordoet ;
<Desc/Clms Page number 5>
figuren 8 en 9 nog enkele varianten weergeven ;
figuur 10 nog een variante weergeeft van de inrich- ting volgens figuur 2.
Zoals in de figuren wordt weergegeven bestaat de doekopwikkelinrichting volgens de uitvinding hoofdzakelijk in de kombinatie van een al dan niet draaiende borstboom 1 of dergelijke, een zandboom 2, een drukrol 3, en een aantal steunrollen 4 en 5. Verder is er nog een doekrol 6 aanwezig om het geproduceerde weefsel of het doek 7 op te wikkelen. Volgens de uitvinding is de opstelling van al de voornoemde elementen zodanig dat het weefsel 7 na het verlaten van de borstboom hoofdzakelijk rechtstreeks op de zandboom en vervolgens over een hoek a van minstens 225 graden over deze zandboom 2 wordt geleid, dan tussen de zandboom 2 en de drukrol 3 passeert, vervolgens over de drukrol 3 wordt afgebogen waarbij het tussen de drukrol 3 en de steunrol of steunrollen 4 en 5 passeert en uiteindelijk naar de doekrol 6 wordt afgevoerd.
Volgens de huidige uitvinding is de zandboom 2 hoofdzakelijk radiaal verschuifbaar gelagerd, waarbij de bewegingsrichting 8 zodanig is dat de zandboom 2 kan samenwerken met de drukrol 3. Hiertoe ligt dan ook bij voorkeur het draaipunt 9 van de drukrol 3 in het verlengde van deze bewegingsrichting 8, zoals weergegeven in figuren 1, 2 en 3, alhoewel zulks niet noodzakelijk is.
<Desc/Clms Page number 6>
Volgens twee varianten van de huidige uitvinding kan de drukrol 3 enerzijds wel en anderzijds niet radiaal verschuifbaar gelagerd zijn. In het geval dat de drukrol 3 verschuifbaar gelagerd is zullen bij voorkeur de bewegingsrichtingen 8 en 10, respektievelijk van de zandboom 2 en drukrol 3, tijdens de normale werking van de machine in elkaars verlengde gelegen zijn.
De voornoemde steunrollen 4 en 5 kunnen langs de omtrek van de drukrol 3 hiermede samenwerken.
Bij voorkeur gebeurt de opstelling van de zandboom 2, de drukrol 3 en de steunrollen 4 en 5 zoals weergegeven in figuren l tot en met 7, waarbij m. a. w. het doek 7 na de borstboom l vertikaal naar beneden geleid wordt, vervolgens over een hoek a van 270 graden over de omtrek van de zandboom 2 verloopt om uiteindelijk over de drukrol 3 afgebogen te worden. De drukrol 3 bevindt zich m. a. w. hierbij juist boven de zandboom 2, terwijl de drukrollen 4 en 5 zich boven de drukrol 3 bevinden.
De werking van de doekopwikkelinrichting bestaat er hoofdzakelijk in dat de zandboom 2 door de weefselkracht tegen de drukrol 3 getrokken wordt waardoor het doek 7 tussen beide rollen geklemd wordt. In het geval dat de drukrol 3 ook beweegbaar is gelagerd wordt deze drukkracht een tweede maal
<Desc/Clms Page number 7>
aangewend tussen de steunrollen 4 en 5 en de drukrol 3. Doordat het doek 7 rechtstreeks op de zandboom 2 geleid wordt, wordt de weefselkracht volledig aangewend om in de drukking tussen de zandboom 2 en de drukrol 3 te voorzien.
In figuur 2 wordt een praktische uitvoeringsvorm weergegeven waarbij de zandboom 2 en de drukrol 3 zoals voornoemd kunnen bewegen doordat zij met hun assen, respektievelijk 11 en 12, bij voorkeur in gleufvormige geleidingen, respektievelijk 13 en 14, gelagerd zijn. De gleufvormige geleidingen 13 en 14 kunnen zoals in streeppuntlijn aangegeven ook uit een doorlopende gleuf 15 bestaan die uiteraard in het machineframe of dergelijke is aangebracht. Volgens een bijzondere mogelijkheid wordt de zandboom 2 nog door middel van veren 16 op de drukrol 3 gedrukt om, enerzijds, een extra drukkracht te bekomen en, anderzijds, de inrichting te laten werken als er geen initiële doekspanning aanwezig is. Het is duidelijk dat deze gleufvormige geleidingen eveneens door een ander mechanisch equivalent kunnen vervangen worden.
Bij voorkeur is de voornoemde gleufvormige geleiding 14 voor de drukrol 3 voorzien van een supplementaire daarop aansluitende geleiding 17 die zich geleidelijk verwijdert van de zandboom 2. Zulke geleiding 17 heeft het voordeel dat door het tegen de veerdruk van de veren 16 in naar beneden drukken van de zandboom 2 en door het verschuiven van de drukrol
<Desc/Clms Page number 8>
3 in de geleiding 17, de drukrol 3 zich verwijdert van de spanrol 2 zodat men bij een artikelwissel op een gemakkelijke wijze het doek tussen de verschillende rollen kan aanbrengen.
Volgens een variante kan de gleufvormige geleiding 13 van de zandboom 2 ook in een scharnierend frame 18 aangebracht zijn, dat schematisch in streeplijn in figuur 2 wordt weergegeven.
Hierbij wordt de zijdelingse beweging van de zandboom 2 geelimineerd door de aanwezigheid van een steunrol 19.
In alle uitvoeringen is de zandboom 2 voorzien van een aandrijving teneinde het doek 7 een beweging op te leggen. De aandrijving gebeurt bij voorkeur door middel van een ketting.
Zulke aandrijving kan uiteraard volgens verscheidene op zichzelf bekende wijzen tot stand gebracht worden en wordt dan ook niet verder beschreven.
Zoals in figuur 2 wordt weergegeven zullen de steunrollen 4 en 5 bij voorkeur doorlopend in het machineframe 20 gelagerd zijn. Door zulke konstruktie wordt bekomen dat de doorbuiging in deze steunrollen 4 en 5, evenals in de drukrol 3 en de zandboom 2 nagenoeg verwaarloosbaar is.
Zoals in figuur 3 is weergegeven worden de steunrollen 4 en 5 bij voorkeur op hun beurt ook gelagerd in draaielementen 21 dewelke bij voorkeur bestaan uit nokvolgers, waardoor ver-
<Desc/Clms Page number 9>
kregen wordt dat de wrijving tussen de steunrollen en het machineframe 20 verminderd wordt. Deze nokvolgers kunnen zowel doorlopend uitgevoerd zijn over de volledige weefbreedte als uit verscheidene gedeelten bestaan zoals weergegeven in figuur 4. Het is duidelijk dat deze nokvolgers eventueel op een zekere afstand van elkaar kunnen opgesteld zijn. Dit in funktie van de stijfheid van de drukrol 3. Zoals weergegeven in figuur 5 bestaat zulke nokvolger hoofdzakelijk uit een centrale gelagerde as 22 en een daarrond, door middel van draaielementen 23 gelagerde holle as 24.
De doekopwikkelinrichting zoals hiervoor beschreven is ook uitermate geschikt om in een anti-barruresysteem, of m. a. w. een systeem om aanzetlijnen in het doek 7 te vermijden, te voorzien. Hiertoe zijn zoals weergegeven in figuur 6 de steunrollen 4 en 5 in een steungedeelte 25 gelagerd dat op zijn beurt door middel van uitzetbare drukleidingen 26 door het machineframe 20 wordt ondersteund. Verder kan dan op een op zichzelf bekende wijze in een regeling voorzien worden van de druk in deze drukleidingen 26, of m. a. w. een verplaatsing van het steungedeelte 25 verkregen worden, waardoor de regeling van de spanning in het doek 7 kan geschieden.
Ter verduidelijking van het effekt van de uitvinding wordt in figuur 7 de krachtenverdeling in de doekopwikkelinrichting weergegeven. De krachten bestaan hierbij hoofdzakelijk uit
<Desc/Clms Page number 10>
de initiële weefselkracht Fl in het oplopende gedeelte 27 van het doek 7, de residuele weefselkracht F2, die in dit geval horizontaal verloopt, en de drukkracht F3 die aanwezig is tussen de zandboom 2 en de drukrol 3. Uit het vertikaal krachtenevenwicht is het duidelijk dat bij een doekopwikkelinrichting volgens de uitvinding, meer speciaal waarbij de onderdelen opgesteld zijn zoals weergegeven in figuur 7, de drukkracht F3 gelijk is aan de initiële weefselkracht Fl, of m. a. w. de initiële weefselkracht Fl wordt volledig aangewend om in een drukkracht F3 tussen de spanboom 2 en de drukrol 3 te voorzien.
Hierdoor wordt de residuele weefselkracht F2 na het kontaktpunt tussen beide rollen 2,3 tot een uiterst kleine waarde herleid.
Het is duidelijk dat de uitvinding niet beperkt blijft tot de uitvoering volgens figuur 7, doch dat de steunrol 2 ook kan geplaatst zijn zoals weergegeven in de figuren 8 en 9.
De drukkracht F3 wordt hierbij dan wel kleiner dan de initiële weefselkracht Fl daar nu, enerzijds, de residuele weefselkracht F2 een vertikale component F2V bezit, en anderzijds, de drukkracht F3 niet meer evenwijdig gericht is aan het oplopende gedeelte 27 van het doek 7. Het is dan ook duidelijk dat volgens de uitvinding de omwentelingshoek a van het doek 7 rond de spanboom 2 bij voorkeur tussen 225 en
<Desc/Clms Page number 11>
315 graden is gelegen, teneinde te vermijden dat de drukkracht F3 te klein wordt en het effekt van de uitvinding verloren gaat.
Zoals in figuren 8 en 9 schematisch met pijlen wordt weergegeven kan de bewegingsrichting 8 volgens dewelke de zandboom 2 zich vrij kan bewegen zowel naar de drukrol 3 gericht zijn als door enige andere richting gevormd worden die hier nauw bij aanleunt, zoals bijvoorbeeld evenwijdig aan het oplopende gedeelte 27 van het doek 7.
Zoals voornoemd is het volgens de uitvinding noodzakelijk dat het doek 7 hoofdzakelijk rechtstreeks op de zandboom 2 geleid wordt. Hierdoor wordt immers verkregen dat de initiële weefselkracht F1 maximaal blijft en dat er geen krachtenverlies ontstaat door het doek 7 over steunrollen of spanrollen te leiden. Dit neemt echter niet weg dat volgens de uitvinding het oplopend gedeelte 27 van het doek 7 niet over een kleine hoek over de steunrol 19 of dergelijke mag geleid worden, zulks zonder dat hierbij buiten het kader der uitvinding wordt getreden. Dit wordt schematisch in figuur 9 weergegeven.
Het is duidelijk dat de doekopwikkelinrichting volgens veel varianten kan uitgevoerd worden. Zo kan bijvoorbeeld zoals in figuur 10 nog wordt weergegeven de voornoemde supplemen-
<Desc/Clms Page number 12>
taire geleiding 17 vervangen zijn door een wentelbare arm 28 die aan zijn beweegbaar uiteinde met de voornoemde gleufvormige geleiding 14 voor de as 12 van de drukrol 3 is voorzien, en waarvan het rotatiecentrum 29 zich excentrisch t. o. v. de as 11 van de zandboom 2 bevindt. De drukrol 3 en de zandboom 2 kunnen hierbij uiteenbewogen worden door de arm 28 een wenteling te laten uitvoeren.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven uitvoeringen, doch zulke doekopwikkelinrichting alsmede de samenstellende delen ervan kunnen in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.