BE903212A - Achtervering voor motoren inz. doch niet uitsluitend motoren voor crosswedstrijden en dergelijk - Google Patents

Description

  "Achtervering voor motoren, inz. doch niet uitsluitend,

  
motoren voor crosswedstrijden en dergelijk" Deze uitvinding heeft betrekking op een achtervering voor motoren inz., doch niet uitsluitend, motoren voor crosswedstrijden en dgl. die een met een hydraulische vloeistof gevulde cilinder bevat en een zich in deze cilinder bewegende zuiger met zuigerstang welk laatste, zowel als het tegenoverliggend gedeelte van de cilinder, elk van een bevestigingsoog zijn voorzien voor het aan de t.o.v. elkaar scharnierende onderdelen van het motorframe bevestigen van de achtervering.

  
Een omloop voor motorwedstrijden, zoals cross-, trial-, enduro en andere motorsporten vertoont hoofdzakelijk een opeenvolging van hindernissen van minstens twee hoofdtypen. In de eerste plaats komen de talrijke oneffenheden van het terrein of van de bodem voor die merendeels bestaan uit diepe en hinderlijke ondiepe en dicht op elkaar volgende, door het remmen ontstane, gaten en hobbels. In de tweede plaats vertoont een omloop voor motorcrosswedstrijden belangrijke obstakels die de oorzaak zijn van sprongen die minder talrijk doch zwaardere schokken veroorzaken. Het is tot nog toe nooit mogelijk geweest de vering van crossmotoren zodanig in te stellen of uit te bouwen dat de motoren zich in alle omstandigheden optimaal gedragen.

   De tot op heden meestal toegepaste veringen bestaan uit een cilinder met meestal één veer maar met één enkele regeling waardoor de veerspanning kan worden gewijzigd.

  
De uitvinding heeft nu tot doel een nieuwe

  
 <EMI ID=1.1> 

  
motoren en dgl. in het bijzonder voor te schrijven die de zeer merkwaardige en totaal nieuwe eigenschap vertoont zich optimaal aan de twee hierboven beschreven typen oneffenheden en reliëfwijzigingen aan te passen.

  
Om dit volgens de uitvinding te verwezenlijken, is de achtervering volgens de uitvinding uitgerust met twee onder elkaar samenwerkende, afzonderlijk instelbare veren met verschillende duwkrachten die samengedrukt worden tussen een aanslag die op een cilindrische geleiding voor hogerbedoelde veren is bevestigd, welke cilindrische geleiding met hogerbedoelde zuigerstang wordt bewogen en t.o.v. hiervan regelbaar is, en een aanslag die regelbaar is gemonteerd t.o.v. een cilindrische zuiger die oliedicht tussen een hoofdcilinder en een daarmede concentrisch uitwendige tweede cilinder wordt bewogen, waarbij de inwendige ruimte van de hoofdcilinder en van de tweede cilinder onder elkaar door kanaaltjes zijn verbonden waarin debietregelende organen zijn gemonteerd.

  
Andere details en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hiernavolgende beschrijving van een achtervering voor motoren, inz. doch niet uitsluitend, motoren voor crosswedstrijden, volgens de uitvinding. Deze beschrijving wordt uitsluitend bij wijze van voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet. De verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.

  
Figuur 1 is een langsdoorsnede door een vering volgens de uitvinding in de ontspannen stand van de twee veren. Figuur 2 is een langsdoorsnede door een vering volgens de uitvinding in het beginstadium van de samendrukkingsfase. Figuur 3 is een langsdoorsnede door een vering volgens de uitvinding, in de samendrukkingsfase van de twee veren.

  
De vering volgens de uitvinding is samengesteld uit een hoofdcilinder 1 met een bevestigingsring 2 waarmede deze hoofdcilinder aan een onderdeel van het frame van de motor op gebruikelijke wijze wordt bevestigd.

  
In de hoofdcilinder 2 wordt de zuiger 3 tegen de werking in van een hydraulische vloeistof verplaatst. De zuigerstang van de zuiger 3 draagt de verwijzing 4 en is aan zijn vrij uiteinde voorzien van een bevestigingsring 5 voor het op gebruikelijke wijze bevestigen hiervan aan een onderdeel van het frame van de motor.

  
Doorheen de zuiger 3 zijn kanaaltjes 6 geboord waardoor de hydraulische vloeistof door deze zuiger van de ene naar de andere kan vloeien.

  
Essentieel voor de uitvindingsgedachte is de verdeling van de verende kracht van de achtervering over een zware veer 7 en een lichtere veer 8 die beiden afzonderlijk regelbaar zijn.

  
De voordelen van deze schikking en van de mogelijke afzonderlijke opstelling van beide veren liggen voor de hand en verklaren hoe een crossmotor aan de zeer verschillende hindernissen en oneffenheden van een omloop kan worden aangepast.

  
De werking van beide veren en de optimale regeling van de zware veer 7 en van de lichtere veer 8 mogelijk te maken, is uitwendig ten opzichte van de hoofdcilinder 1 een geleider 9 voor beide veren 7 en 8 gemonteerd.

  
De zwaardere veer 7 wordt dus gevat tussen een aanslag 10 die op zichzelf instelbaar is en door middel van een stelmoer 10' en een tweede aanslag 11 die door deze zwaardere veer 7 bestendig aangedrukt wordt gehouden tegen een stootring
12 die op de geleider 9 vast zit.

  
De aanslag 10 wordt op het van schroefdraad voorziene gedeelte van een cilinder 13 geschroefd, evenals de regelring
10'. De lichtere veer 8 zit eveneens rondom de geleider 9 tussen de reeds genoemde regelring 11 en een aanslag 14 die samen met de stelmoer 14' langsheen de van schroefdraad voorziene cilinder
15, die samen met de geleider 9 een geleiding vormen voor de lichtere veer 8.

  
Onderaan in de cilinder 15 en gedeeltelijk in de geleider 9, is een samendrukbare, bij voorbeeld rubber, aanslag
16 voorzien die op een plaat 17 met centrale boring voor het doorlaten van de zuigerstang 4 steunt. 

  
Onderaan is de hoofdcilinder 1 afgesloten door een uitwendig op deze hoofdcilinder 1 geschroefd kuipje 18 waarop een rubber aanslag 19 rust die inwendig van een dichting 20 is voorzien voor het oliedicht afsluiten van de cilinder 1. Langs het tegenoverliggend uiteinde, d.i. in de praktijk het bovendeel van de hoofdcilinder 1, is de reeds genoemde ringvormige zuiger 13 verschuifbaar gemonteerd. Deze ringvormige zuiger heeft een stootring 21 en is verder eveneens voorzien van afdichtingsringen 22 en 22', respectievelijk langs de binnen- en de buitenzijde hiervan. De ringvormige zuiger
13 verschuift dus tussen het bovendeel van de hoofdcilinder 1 en een tweede cilinder 23 terwijl in de kop van de hoofdcilinder 1 kanaaltjes 24, 25, 26 en 27 zijn voorzien voor het in beide richtingen doorlaten van de olie vanuit de hoofdcilinder 1 naar de variabele ruimte
28 en omgekeerd.

   De doorgang van de olie tussen de kanaaltjes 24 en 25 wordt door een klep 29 in één richting belet, terwijl een regelkegel 30 een doorstroomdebiet tussen de kanaaltjes 26 en 27 regelt.

  
De werking van de achtervering volgens de uitvinding wordt fundamenteel gekenmerkt door de aanwezigheid van de reeds genoemde veren 7 en 8. Beide veren, zowel de lichtere veer 8 als de zwaardere veer 7 zijn volledig afzonderlijk regelbaar. Aangezien, zoals reeds eerder is uiteengezet, een omloop voor motorcrosswedstrijden elkaar op volgende hindernissen van uiteenlopende aard, nl. belangrijke oneffenheden en kleine ondiepe gaten of hobbels vertoont, moet de vering, nl. de achtervering aan zeer uiteenlopende eisen voldoen. In de praktijk wordt dus eerst de lichtere veer 8 geregeld. Deze veer is in staat onafhankelijk van de zwaardere veer 7 een goed afgeveerde machine op te leveren. Pas nadien wordt de zwaardere veer 7 geregeld in functie van de diepere gaten en grotere oneffenheden.

   De hierdoor bekomen bijkomende veerspanning voorkomt het zo geheten doorslaan van de vering aan het einde van het veertraject. Zoals uit figuur 1 blijkt, steunt de zwaardere veer 7 op de aanslag
11 die zelfs blijvend aangedrukt wordt gehouden tegen de stootring

  
12. De geleider 9 is door de tegendruk van de lichtere veer 8 van de cilinder 15 verwijderd en wel over een afstand (A). De zwaardere veer 7 kan nu onder spanning gebracht worden door aanslag 10 met stelmoer 10' in te stellen. Dit gebeurt zonder enige kracht uit te oefenen op de zuiger 3 en op de zuigerstang 4.

  
De lichtere veer 8 kan nu onder voorspanning worden gebracht door de aanslag 14 met een stelmoer 14' naar omhoog langsheen de van schroefdraad voorziene cilinder 15 te draaien.

  
Wordt nu de zuigerstang 4 ingedrukt, dan komt de lichtere veer 8 onder spanning tot de onderzijde van de geleider 9 in contact komt met de bovenzijde van de cilinder 15 waardoor de afstand A op nul wordt herleid. Hierbij verplaatst zich een kleine hoeveelheid olie van de hoofdcilinder 1 naar de variabele ruimte 28 en wel door de kanaaltjes 25 en 24. Als gevolg van deze beweging van de zuiger 3 met zuigerstang 4 en het vergroten van het volume van de variabele ruimte 28 wordt de zwaardere veer onder een kleine voorspanning gebracht tijdens het onder spanning brengen van de lichtere veer 8. Op dit ogenblik is de "eindkracht" van de lichtere veer 8 ongeveer gelijk aan de "beginkracht" van de zwaardere veer

  
7. Wordt nu de zuigerstang 4 dieper in de cilinder 1 ingedrukt, dan komt de zwaardere veer 7 rechtstreeks onder spanning onder invloed van de axiale verplaatsing langsheen de zuiger 1 van de geleider 9 samen met de geleiding 15.

  
Bij een verdere samendrukking van de zwaardere veer 7 komt nu ook de cilindrische zuiger 13 door de verplaatsing van de olie van het inwendige van de hoofdcilinder 1 naar de variabele ruimte 28 naar omlaag en wel tegen de werking in van de veren 7 en 8. Dank zij deze bijkomende spanning ontstaat een grotere "eindveerspanning". De cilindrische zuiger 13 staat nu onder druk van de zwaardere veer 7. Deze druk zorgt er eveneens voor dat bij uitgaande slag van de zuiger 3 met zuigerstang 4, de olie terug naar de hoofdcilinder 1 vloeit via de kanaaltjes 27 en 26.

  
De klep 29 heeft als functie een bijkomende weg te openen bij een bijzonder harde klap en een hoeveelheid olie door de kanaaltjes 25 en 24 naar de variabele ruimte 28 door te laten
(figuren 2 en 3). Onmiddellijk na dit verschijnsel sluit deze klep zich terug om alzo geen invloed uit te oefenen op de doorstroomcapaciteit van het kanaaltje 26 en het terugstromen van olie naar de inwendige ruimte van hoofdcilinder 1 niet te storen.

  
De uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvorm en vele wijzigingen zouden hieraan kunnen worden aangebracht zonder buiten het raam van de octrooiaanvrage te treden.

Claims (1)

1. CONCLUSIES

   1. Achtervering voor motoren inz., doch niet uitsluitend, motoren voor crosswedstrijden en dergelijk, die een met een hydraulische vloeistof gevulde cilinder bevat en een zich

   in deze cilinder bewegende zuiger met zuigerstang welk laatste, zowel als het tegenoverliggend gedeelte van de cilinder, elk van een bevestigingsoog zijn voorzien voor het aan de t.o.v. elkaar scharnierende onderdelen van het motorframe bevestigen van de achtervering, met het kenmerk dat zij is uitgerust met twee onder elkaar samenwerkende, afzonderlijk instelbare veren (7) en (8) met verschillende duwkrachten die samengedrukt worden tussen een aanslag (14) die op een cilindrische geleiding (15) voor hogerbedoelde veren is bevestigd, welke cilindrische geleiding (15) met hogerbedoelde zuigerstang (4) wordt bewogen en ten opzichte hiervan regelbaar is, en een aanslag

   (10) die regelbaar is gemonteerd t.o.v. een cilindrische zuiger (13) die oliedicht tussen een hoofdcilinder (1) en een daarmede concentrisch uitwendige tweede cilinder (23) wordt bewogen, waarbij de inwendige ruimte van de hoofdcilinder (1) en van de tweede cilinder (23) onder elkaar door kanaaltjes (24, 25, 26 en 27) zijn verbonden waarin debietregelende organen zijn gemonteerd.

   2. Achtervering volgens conclusie 1, met het kenmerk dat hogerbedoelde veren (7) en (8) met verschillende duwkracht op een gemeenschappelijke aanslag (11) steun nemen en

   de veer met de grootste duwkracht (7) deze aanslag (11) op een stootring (12) aangedrukt houdt, welke stootring (12) op een cilindrische geleider (9) is bevestigd die bij het samendrukken en ontspannen van hogerbedoelde veren (7) en (8) langsheen hogerbedoelde hoofdcilinder <EMI ID=2.1>

   wordt tussen hogerbedoelde gemeenschappelijke aanslag (11) en een t.o.v. hogerbedoelde cilindrische geleiding (15) regelbare aanslag (14).

   3. Achtervering volgens één van de conclusies 1 - 2, met het kenmerk dat hogerbedoelde hoofdcilinder (1) onderaan is afgesloten met een kuipje (18) waarop een rubber aanslag (19) rust voor de in de hoofdcilinder (1) bewegende zuiger (3). 4. Achtervering volgens één van de conclusies 1 - 3, met het kenmerk dat de geleider (9) en de cilindrische geleiding (15) samen een geleiding vormen voor veer (8) en deze onderdelen van elkaar kunnen worden verwijderd onder de invloed van de druk van bedoelde veer (8).

   5. Achtervering volgens één van de conclusies 1 - 4, met het kenmerk dat in de cilindrische geleiding (15) een aanslag (16) uit een samendrukbare stof, zoals rubber bij voorbeeld, is voorzien voor het opvangen van het kuipje (18) wanneer dit tot de hofdcilinder (1) behorend onderdeel zich in de onderste stand bevindt.

   6. Achtervering volgens één van de conclusies 1 - 5, met het kenmerk dat de aanslag (14) in de hoogte instelbaar is t.o.v. de cilindrische geleiding (15) en wel onder gebruikmaking van een stelmoer (14').

   7. Achtervering volgens één van de conclusies 1 - 5, met het kenmerk dat hogerbedoelde aanslag (10) in de hoogte instelbaar is t.o.v. de cilindrische zuiger (13) en wel onder gebruikmaking van een stelmoer (10').

   8. Achtervering volgens één van de conclusies 1 - 7, met het kenmerk dat de kanaaltjes, die de inwendige ruimte van hogerbedoelde hoofdcilinder (1) en de variabele ruimte (28) van de tweede cilinder (23) in verbinding stellen, bestaan enerzijds uit de kanaaltjes (24) en (25) waartussen een klep (29) is gemonteerd, en anderzijds uit de kanaaltjes (26) en (27) waartussen een regelkegel

   (30) is voorzien voor het regelen van het doorstroomdebiet tussen beide kanaaltjes (26) en (27).