<Desc/Clms Page number 1>
BESCHRIJVING neergelegd tot staving van een aanvraag voor
BELGISCH OCTROOI geformuleerd door
N. V. WEEFAUTOMATEN PICANOL voor
EMI1.1
"Lade voor weefgetouwen" als
EERSTE VERBETERINGSOKTROOI aan het hoofdoktrooi nr. 899.057 ingediend op 2 maart 1984.
<Desc/Clms Page number 2>
"Lade voor weefgetouwen".
De uitvinding heeft betrekking op een lade voor weefgetouwen.
Meer speciaal betreft de uitvinding een lade die naast onder meer de ladebenen, de ladebalken en het riet tevens voorzien is van een ladeas die volgens de uitvinding uitgevoerd is als een tegengewicht.
In het bijzonder betreft de uitvinding een lade waarbij de zwaarteas van de lade (het eventueel tegengewicht inbegrepen) niet met de oscillatieas van de lade samenvalt, doch op een bepaalde afstand onder de oscillatieas gelegen is en/of ten opzichte ervan aan de tegenoverliggende zijde van het riet is gesitueerd.
In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de lade volgens de uitvinding zodanig verwezenlijkt dat zij naast voornoemde kenmerken ook nog een minimum massatraagheidsmoment vertoont ten opzichte van haar zwaartepunt of zwaarteas.
Bekende weefmachines zijn meestal uitgerust met een lade bestaande uit een cylindrische gelagerde ladeas waarop ladebenen, rietbalken en een riet zijn gemonteerd. Hierdoor valt de zwaarteas niet met de oscillatieas samen en is de zwaarteas steeds gelegen aan de zijde van het riet ten opzichte van de oscillatieas, wat er meestal op neer komt dat de zwaarteas boven de oscillatieas gelegen is.
<Desc/Clms Page number 3>
Men heeft dan ook reeds voorgesteld de lade te voorzien van tegengewichten en wel op een wijze overeenkomstig aan het algemene principe van uitbalanceren, dat bekend is uit de leer van de dynamica, volgens hetwelke men de tegengewichten zodanig aan een oscillerend lichaam voorziet dat het zwaartepunt van de ganse konstruktie op de oscillatieas ervan gelegen is.
Een bekende uitvoering voorziet in een oplossing waarbij de oorspronkelijke ladeas ten opzichte van de oscillatieas over een tamelijk grote afstand verplaatst wordt door het gebruik van krukwangen. Zulke konstruktie biedt het voordeel dat het totale gewicht van de lade nagenoeg onveranderd blijft, waarbij de verplaatste ladeas als tegengewicht funktioneert en de ladebenen meestal hol worden uitgevoerd opdat het totaalgewicht van dergelijke uitgebalanceerde lade niet groter zou zijn dan dat van de niet uitgebalanceerde lade. Zulke uitvoering is bijvoorbeeld bekend uit het USA oktrooi nr. 4.076. 048.
Niettegenstaande de voordelige eigenschap van het weinig of niet vergroten van het totaalgewicht van de lade, biedt dergelijke bekende konstruktie het nadeel dat de inertie of het massatraagheidsmoment rond de oscillatieas sterk toeneemt.
Men weet immers dat de inertie van een voorwerp dat oscilleert rond zijn zwaarteas, bij verplaatsing van zijn oscillatieas, toeneemt, enerzijds rechtevenredig met de massa ervan, en anderzijds evenredig met het kwadraat van zijn verplaatsing. Door zoals bekend de ladeas te verplaatsen, ontstaat er bijgevolg een aanzienlijke ongewenste toename van het massatraagheidsmoment van de lade, zelfs als de massa niet vergroot wordt. Voornoemde bekende oplossing heeft dan ook als nadeel dat het aandrijfmoment van de lade in belangrijke mate toeneemt.
Bij een bekende uitvoering wordt de ladeas dan ook in een speciale vorm uitgevoerd en bestaat hoofdzakelijk uit een volle cylindrische as die excentrisch gelagerd is, doch
<Desc/Clms Page number 4>
waarbij de zwaarteas van de hele lade binnen of op de geometrische omtrek van de ladeas gelegen is. Hier was het doel niet dezelfde massa te behouden doch het bekomen van een minimum massatraagheidsmoment rond de oscillatieas.
In een bijzondere uitvoering laat men de zwaarteas en de oscillatieas met de geometrische omtrek van de ladeas samenvallen.
Zowel in dit laatste geval als in het geval van voornoemde bekende uitvoering, waarbij een volledige uitbalancering plaats vindt, heeft men met nagenoeg geen horizontale belasting van de machine te maken, doch men heeft vastgesteld dat de vertikale krachten die uitgeoefend worden op de vloer onder het weefgetouw vrij groot en soms ontoelaatbaar zijn.
Vooral in weverijen waar de machines op etages, bijvoorbeeld van een oud fabrieksgebouw, geplaatst zijn, kan zulks menig gevaar voor het gebouw opleveren.
Verder onderzoek heeft uitgewezen dat men tot een betere krachtenverdeling komt bij het gebruik van een uitvoeringsvorm waarbij het zwaartepunt van de lade onder de oscillatieas gelegen is. Zulke konstruktie zal hierna uitvoeriger besproken worden aan de hand van enkele varianten. Meer speciaal wordt de krachtenverdeling in de steunpunten van het weefgetouw weergegeven.
De verbetering volgens de uitvinding berust in de konstruktie van een lade waarbij de afstand tussen de oscillatieas en de zwaarteas zodanig gekozen wordt dat de vertikale krachten in de steunpunten van het weefgetouw, die ontstaan ten gevolge van de oscillatie van de lade, naar nul herleid worden en er slechts horizontale krachten overblijven.
In een variante van de uitvinding is voorzien in een lade waarbij de afstand tussen de oscillatieas en de zwaarteas zodanig gekozen wordt dat er een kompromis ontstaat tussen de waarden van, enerzijds, de horizontaal gerichte en, anderzijds, de vertikaal gerichte krachten in
<Desc/Clms Page number 5>
de steunpunten. Dit biedt het voordeel dat, enerzijds, de horizontaal gerichte krachten kleiner zijn dan bij een nietgebalanceerde lade en, anderzijds, de vertikale krachten kleiner zijn dan in het geval van een volledige uitbalancering. Het is duidelijk dat het hier steeds gaat over de krachten die te wijten zijn aan de beweging van de lade.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen besproken, met verwijzingen naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 in vooraanzicht een lade volgens een praktische uitvoeringsvorm van de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn 11-11 in figuur 1 ; figuur 3 de krachtenverdeling van de bijzonderste krach- ten weergeeft bij een weefgetouw waarbij het zwaartepunt van de lade onder de oscillatieas gelegen is ; figuur 4 in vooraanzicht een variante van de uitvin- ding weergeeft ; figuur 5 een doorsnede weergeeft volgens lijn V-V in figuur 4.
In de figuren 1 en 2 bemerkt men de lade die hoofdzakelijk bestaat uit een volle cylindrische ladeas 1 en een aantal daarop bevestigde ladebenen 2 die een ladebalk 3 dragen waarop het riet 4 bevestigd is.
De lijnen A-A, 0-0 en Z-Z stellen respektievelijk de geometrische as van de ladeas 1 en de oscillatie-en zwaarteas van de lade voor, waarbij alle drie de assen evenwijdig aan elkaar verlopen. Overeenkomstig de uitvinding bevindt de zwaarteas Z-Z zich onder de oscillatieas 0-0. Het gunstig effekt dat hierdoor ontstaat, wordt hierna verklaard aan de hand van figuur 3. Ook zal uit hetgeen volgt het belang blijken van de afstand r tussen de oscillatieas 0-0 en de zwaarteas Z-Z.
<Desc/Clms Page number 6>
In figuur 3 is schematisch een weefgetouw 5 weergegeven dat bevestigd is op steunpunten 6 en 7. Eenvoudigheidshalve wordt in de volgende beschouwingen, zoals ook wordt aangeduid in de figuur, uitgegaan van het meest representatief vereenvoudigd model, waarbij de lade wordt voorgesteld door een puntmassa m die zich op voornoemde afstand r van de oscillatieas 0-0 bevindt en een inertie rond het zwaartepunt. Om dezelfde reden is de puntmassa m in haar laagste stand weergegeven zodanig dat de ogenblikkelijke versnelling ten gevolge van de rotatieversnelling ; gelijk aan r. a, horizontaal werkt.
Het is duidelijk dat wanneer de puntmassa m zich in haar laagste stand bevindt de oscillatieas 0-0, de zwaarteas Z-Z en de geometrische as A-A zich in een vertikaal vlak bevinden waarbij het moment ten gevolge van de rotatieversnelling I. a zodanig tegengewerkt wordt door het moment van de kracht ten gevolge van de horizontaal gerichte component van de translatieversnelling m. r. a. Z dat deze beide elkaar opheffen.
De bijzonderste dynamische krachten die ontstaan bij een dergelijke heen-en weergaande lade en die opgevangen dienen te worden in de steunpunten 6 en 7 zijn : - de horizontaal gerichte kracht ten gevolge van de translatieversnelling m. r. a ; - het moment ontstaan ten gevolge van de rotatieversnelling I. a waarbij I het massatraagheidsmoment van de lade ten opzichte van de zwaarteas Z-Z voorstelt.
Deze waarden volgen uit de algemene theorie van de mechanica, waaruit men weet dat de krachten op een bewegend lichaam als zijnde gelijkwaardig kunnen beschouwd worden aan de kombinatie van, enerzijds, een kracht die werkzaam is in het zwaartepunt van een lichaam, en anderzijds, een moment ten opzichte van het zwaartepunt.
<Desc/Clms Page number 7>
Uit het voornoemde moment evenals uit de voornoemde kracht kunnen eenvoudig volgens gekende weg de krachten naar de steunpunten herleid worden. De waarden zijn dan ook zonder meer weergegeven in figuur 3, en bestaan hoofdzakelijk uit een horizontaal gerichte kracht :
EMI7.1
Fh = m. r. a h en een in elk steunpunt 6-7 aangrijpende tegengesteld gerichte vertikaal gerichte kracht Fv.
F-= I. a/L-m. r. a. Z/L Hierin stellen de waarden L en Z respektievelijk de afmeting tussen de twee steunpunten 6 en 7 en de hoogte van de massa m boven deze laatste voor.
EMI7.2
Uit het voorgaande blijkt dat de krachten F uit twee tegenv gesteld gerichte komponenten bestaan, waarvan de eerste ontstaat ten gevolge van het voornoemde moment I. a en de tweede ontstaat door het moment van de kracht in m ten opzichte van de steunpunten 6-7.
De uitvinding voorziet dan ook in een uitvoering die volledig afwijkt van de klassieke uitgebalanceerde lade, waarbij er naar gestreefd wordt om de vertikaal gerichte krachten FV te minimaliseren, en bij voorkeur naar nul te herleiden, wat gerealiseerd wordt door de lade zoals voornoemd uit te voeren, waarbij de zwaarteas Z-Z tussen de oscillatieas 0-0 en de geometrische as A-A gelegen is.
In een eerste uitvoeringsvorm wordt de afstand r tussen de oscillatieas 0-0 en de zwaarteas Z-Z zodanig gekozen dat de absolute waarden van de beide komponenten van elk der krachten Fui namelijk I. a/L en m. r. a. Z/L, gelijk zijn.
Daar beide komponenten vectorieel tegengesteld gericht zijn, wordt bijgevolg elke kracht Fv in elk der steunpunten 6-7 gelijk aan nul aangezien r = I/m. Z.
In een tweede uitvoeringsvorm wordt de afstand r zodanig
<Desc/Clms Page number 8>
gekozen dat er afhankelijk van het gewenste resultaat een kompromis ontstaat tussen de waarden van de vertikaal ge-
EMI8.1
richte krachten en de horizontaal gerichte krachten Fh. v h Het is duidelijk dat een vakman volgens het gewenst resultaat de afstand r kan bepalen met een berekening volgens voorgaande gedachtengang, ofwel door vergelijkende proeven met meerdere laden uit te voeren.
In een andere uitvoeringsvorm wordt, om de horizontaal gerichte kracht F te beperken, ernaar gestreefd naast voornoemde eigenschappen tevens de betreffende lade zodanig uit te voeren dat het massatraagheidsmoment I ten opzichte van de zwaarteas Z-Z minimaal is.
Het voordeel hiervan is het volgende. Bij een welbepaald weefgetouw gaat men bij het ontwerpen van een lade uit van bepaalde voorafgekende parameters, waarvan een aantal konstant is, en andere als konstant beschouwd worden. Zo ook kan men, als men van het voornoemde meest representatieve model van figuur 3 vertrekt, de waarden van de afmeting L en de hoekversnelling a als konstante parameters aannemen.
De waarde van Z verschilt weinig bij de verschillende ontwerpen en kan men bij benadering constant beschouwen.
In de voorkeurdragende uitvoeringsvorm volgens het model van figuur 3 zijn de absolute waarden van de komponenten I. a/L en m. r. a.. Z/L noodzakelijk gelijk. Men kan hieruit afleiden dat de waarde van het produkt m. r. a, met andere woorden de grootte van de horizontaal gerichte kracht Fh' bepaald wordt door het quotient van I/Z, of dat, in het geval dat de waarde van Z konstant beschouwd wordt, de kracht Fh evenredig is met het traagheidsmoment I.
Uit het voorgaande blijkt zonder meer dat in deze uitvoeringsvorm van de lade gestreefd zal worden naar een minimaal massatraagheidsmoment I teneinde de horizontaal gerichte kracht F minimaal te houden.
<Desc/Clms Page number 9>
In de uitvoeringsvorm, die in de figuren 4 en 5 weergegeven wordt, is de ladeas l zodanig uitgevoerd dat het massatraagheidsmoment I van de ganse lade ten opzichte van de zwaarteas Z-Z minimaal is. Hiertoe grenst de volle cilindrische ladeas l met zijn manteloppervlak tegen de zwaarteas Z-Z.
Het voornoemde kenmerk, waarbij de zwaarteas Z-Z zich tussen de oscillatieas 0-0 van de lade en de geometrische as A-A van de ladeas 1 bevindt, blijft vanzelfsprekend behouden.
Deze laatste uitvoeringsvorm werd gerealizeerd met een massa m van 112 kg waarbij de zwaarteas Z-Z zich op een afstand (2) van 0,0079 meter van de oscillatieas 0-0 bevindt. De waarden van L en Z bedragen respektievelijk 1 meter en 0,844 meter. De grootteorde van de hoekversnelling a bedraagt 1800 rad/s2 bij een machinetoerental van 475 toeren per minuut. Het traagheidsmoment van de praktische uitvoering bedraagt 0,75 kg m2. De krachten I. a/L en m. r. a. Z/L heffen mekaar hierbij op en bedragen elk nagenoeg 1350 Newton bij het beschouwde toerental.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven
EMI9.1
uitvoeringsvormen, doch zulke lade kan in allerlei vormen I en afmetingen verwezenlijkt worden zonder buiten het kader der uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
DESCRIPTION in support of an application for
BELGIAN PATENT formulated by
N. V. WEAVING MACHINES PICANOL for
EMI1.1
"Loom drawer" as
FIRST IMPROVEMENT PATENT to Main Patent No. 899,057 filed March 2, 1984.
<Desc / Clms Page number 2>
"Loom drawer".
The invention relates to a drawer for looms.
More specifically, the invention relates to a drawer which, in addition to, inter alia, the drawer legs, the drawer beams and the reed, is also provided with a drawer shaft which, according to the invention, is designed as a counterweight.
In particular, the invention relates to a drawer in which the center of gravity of the drawer (including any counterweight) does not coincide with the axis of oscillation of the drawer, but is located at a certain distance below the axis of oscillation and / or relative to it on the opposite side of the reed is situated.
In a preferred embodiment, the drawer according to the invention is realized in such a way that, in addition to the aforementioned features, it also exhibits a minimum moment of inertia with respect to its center of gravity or axis of gravity.
Known weaving machines are usually equipped with a drawer consisting of a cylindrical bearing drawer shaft on which drawer legs, reed beams and a reed are mounted. As a result, the axis of gravity does not coincide with the axis of oscillation and the axis of gravity is always located on the side of the reed relative to the axis of oscillation, which usually means that the axis of gravity is located above the axis of oscillation.
<Desc / Clms Page number 3>
It has therefore already been proposed to provide the drawer with counterweights in a manner corresponding to the general principle of balancing, which is known from the teaching of dynamics, according to which the counterweights are provided with an oscillating body such that the center of gravity of the entire construction lies on its oscillation axis.
A known embodiment provides a solution in which the original drawer axis is displaced over a relatively great distance relative to the oscillation axis by the use of crank cheeks. Such a construction offers the advantage that the total weight of the drawer remains virtually unchanged, with the displaced drawer shaft acting as a counterweight and the drawer legs usually being hollow so that the total weight of such a balanced drawer does not exceed that of the unbalanced drawer. Such an embodiment is known, for example, from United States Patent No. 4,076. 048.
Notwithstanding the advantageous property of little or no increase in the total weight of the drawer, such a known construction has the drawback that the inertia or the moment of inertia around the axis of oscillation increases sharply.
After all, it is known that the inertia of an object oscillating about its axis of gravity, when its axis of oscillation is displaced, increases on the one hand proportional to its mass, and on the other hand proportional to the square of its displacement. As known, as the drawer axis is displaced, there is consequently a considerable undesired increase in the mass moment of inertia of the drawer, even if the mass is not increased. The aforementioned known solution therefore has the drawback that the drive torque of the drawer increases significantly.
In a known embodiment the drawer shaft is therefore made in a special form and mainly consists of a full cylindrical shaft that is eccentrically mounted, but
<Desc / Clms Page number 4>
the center of gravity of the entire drawer being located within or on the geometric perimeter of the drawer axis. The aim here was not to maintain the same mass but to obtain a minimum moment of inertia around the axis of oscillation.
In a special embodiment, the axis of gravity and the axis of oscillation are made to coincide with the geometric contour of the drawer axis.
In the latter case as well as in the case of the aforementioned known embodiment, in which a complete balancing takes place, there is virtually no horizontal load on the machine, but it has been found that the vertical forces exerted on the floor under the looms are quite large and sometimes impermissible.
Especially in weaving mills where the machines are placed on floors, for example of an old factory building, this can pose many dangers for the building.
Further research has shown that a better distribution of forces is obtained when using an embodiment in which the center of gravity of the drawer is located below the axis of oscillation. Such construction will be discussed in more detail below on the basis of a few variants. More specifically, the distribution of forces in the support points of the loom is shown.
The improvement according to the invention resides in the construction of a drawer in which the distance between the axis of oscillation and the axis of gravity is chosen such that the vertical forces in the support points of the loom, which arise as a result of the oscillation of the drawer, are reduced to zero and only horizontal forces remain.
In a variant of the invention, a drawer is provided in which the distance between the axis of oscillation and the axis of gravity is chosen such that a compromise is created between the values of, on the one hand, the horizontally directed and, on the other hand, the vertically directed forces in
<Desc / Clms Page number 5>
the supports. This offers the advantage that, on the one hand, the horizontally directed forces are smaller than with an unbalanced drawer and, on the other hand, the vertical forces are smaller than in the case of full balancing. It is clear that this is always about the forces due to the movement of the drawer.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, some preferred embodiments are discussed below, as examples without any limitation, with references to the accompanying drawings, in which: Figure 1 is a front view of a drawer according to a practical embodiment of the invention displays; figure 2 represents a section according to line 11-11 in figure 1; Figure 3 shows the distribution of forces of the most particular forces in a loom where the center of gravity of the drawer is below the axis of oscillation; figure 4 shows a variant of the invention in front view; figure 5 represents a section according to line V-V in figure 4.
In the figures 1 and 2 the drawer which mainly consists of a full cylindrical drawer shaft 1 and a number of drawer legs 2 mounted thereon, which bear a drawer beam 3 on which the reed 4 is fixed, is noticed.
Lines A-A, 0-0 and Z-Z respectively represent the geometric axis of the drawer axis 1 and the oscillation and gravity axis of the drawer, all three axes extending parallel to each other. According to the invention, the axis of gravity Z-Z is below the oscillation axis 0-0. The favorable effect that this produces is explained below with reference to figure 3. The following will also show the importance of the distance r between the oscillation axis 0-0 and the axis Z-Z.
<Desc / Clms Page number 6>
Figure 3 schematically shows a loom 5 mounted on supports 6 and 7. For the sake of simplicity, the following considerations, as also indicated in the figure, assume the most representative simplified model, in which the drawer is represented by a point mass which is at the aforementioned distance r from the 0-0 oscillation axis and an inertia about the center of gravity. For the same reason, the point mass m is shown in its lowest position such that the instantaneous acceleration due to the rotational acceleration; equal to r. a, works horizontally.
It is clear that when the point mass m is in its lowest position, the oscillation axis 0-0, the axis of gravity ZZ and the geometric axis AA are in a vertical plane, the moment due to the rotational acceleration I. a being counteracted by the moment of the force due to the horizontally oriented component of the translation acceleration mr a. Z that both cancel each other out.
The most particular dynamic forces that arise from such a reciprocating drawer and which must be absorbed in the support points 6 and 7 are: - the horizontally directed force as a result of the translation acceleration m. R. a ; - the moment created as a result of the rotational acceleration I. a where I represents the mass moment of inertia of the drawer relative to the axis Z-Z.
These values follow from the general theory of mechanics, from which it is known that the forces on a moving body can be considered to be equivalent to the combination of, on the one hand, a force acting in the center of gravity of a body, and on the other hand, a moment relative to the center of gravity.
<Desc / Clms Page number 7>
From the aforementioned moment as well as from the aforementioned force, the forces can simply be traced to the support points in a known manner. The values are therefore simply shown in figure 3, and mainly consist of a horizontally oriented force:
EMI7.1
Fh = m. R. a h and an oppositely directed vertically directed force Fv engaging in each support point 6-7.
F- = I. a / L-m. r. a. Z / L Here the values L and Z respectively represent the size between the two support points 6 and 7 and the height of the mass m above the latter.
EMI 7.2
From the foregoing it appears that the forces F consist of two oppositely directed components, the first of which arises as a result of the aforementioned moment I. a and the second arises as a result of the moment of the force in m with respect to the supports 6-7.
The invention therefore provides an embodiment which deviates completely from the classic balanced drawer, whereby the aim is to minimize the vertically directed forces FV, and preferably to reduce them to zero, which is realized by designing the drawer as mentioned above. the axis of gravity ZZ being located between the oscillation axis 0-0 and the geometric axis AA.
In a first embodiment, the distance r between the axis of oscillation 0-0 and the axis of gravity Z-Z is chosen such that the absolute values of the two components of each of the forces Fui, namely I. a / L and m. R. a. B / L are equal.
Therefore, since both components are vector-oriented in opposite directions, each force Fv in each of the supports 6-7 becomes equal to zero since r = I / m. Z.
In a second embodiment, the distance r becomes such
<Desc / Clms Page number 8>
chosen that, depending on the desired result, a compromise arises between the values of the vertical values
EMI8.1
directional forces and the horizontally directed forces Fh. It is clear that, according to the desired result, a skilled person can determine the distance r with a calculation according to the previous line of thought, or by carrying out comparative tests with several drawers.
In another embodiment, in order to limit the horizontally directed force F, the aim is to design the drawer in question in addition to the aforementioned properties such that the moment of inertia I relative to the axis Z-Z is minimal.
The advantage of this is the following. In a particular loom, when designing a drawer, certain predetermined parameters are assumed, some of which are constant and others which are considered constant. Likewise, if one starts from the aforementioned most representative model of figure 3, the values of the dimension L and the angular acceleration a can be assumed as constant parameters.
The value of Z differs little with the different designs and can be considered approximately constant.
In the preferred embodiment according to the model of figure 3, the absolute values of the components I. a / L and m. R. a .. B / L necessary right. It can be deduced from this that the value of the product m. R. a, in other words, the magnitude of the horizontally directed force Fh 'is determined by the quotient of I / Z, or that, in case the value of Z is considered constant, the force Fh is proportional to the moment of inertia I.
It is readily apparent from the foregoing that in this embodiment of the drawer, the aim will be a minimum mass moment of inertia I in order to keep the horizontally directed force F minimal.
<Desc / Clms Page number 9>
In the embodiment shown in Figures 4 and 5, the drawer shaft 1 is designed such that the mass moment of inertia I of the whole drawer relative to the center of gravity Z-Z is minimal. To this end, the full cylindrical drawer axis 1 borders with its jacket surface against the axis Z-Z.
The aforementioned feature, wherein the axis of gravity Z-Z is located between the oscillation axis 0-0 of the drawer and the geometric axis A-A of the drawer axis 1, is of course retained.
The latter embodiment was realized with a mass m of 112 kg, with the axis Z-Z of gravity being at a distance (2) of 0.0079 meters from the oscillation axis 0-0. The values of L and Z are 1 meter and 0.844 meters, respectively. The magnitude of the angular acceleration a is 1800 rad / s2 at a machine speed of 475 rpm. The moment of inertia of the practical version is 0.75 kg m2. The forces I. a / L and m. R. a. B / L cancel each other out and each amount to almost 1350 Newton at the considered speed.
The invention is by no means limited to those described by way of example and shown in the accompanying drawings
EMI9.1
embodiments, but such drawer can be realized in various shapes and sizes without departing from the scope of the invention.