<Desc/Clms Page number 1>
BESCHRIJVING behorende bij een
UITVINDINGSOCTROOIAANVRAGE ten name van de naamloze vennootschap genoemd : Innus Industrial Nuclear Services S. A. voor : "Werkwijze voor het reinigen van een stoomgenerator".
<Desc/Clms Page number 2>
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het reinigen van een stoomgenerator van het zogenoemde U-type, welke stoomgenerator bijgevolg een opstaande buitenmantel bevat, een daarin gemonteerde pijpenbundel, die zich in de vorm van een omgekeerde U uitstrekt, en een bodem die onderaan de pijpenbundel de openingen tussen de pijpen van de pijpenbundel onderling en tussen de pijpen en de buitenmantel afsluit, welke stoomgenerator van ten minste twee, boven de bodem en nagenoeg tegenover elkaar gelegen toegangen tot de binnenkant is voorzien waardoor de pijpenbundel bereikbaar is, volgens welke werkwijze men door ten minste nagenoeg twee tegenover elkaar gelegen toegangen een in haar langsrichting verplaats- bare en rond haar as wentelbare hogedruklans,
die op haar einde een onbeweeglijk erop gemonteerde spuitkop met dwars op de lansas gerichte spuitopeningen draagt, tussen de pijpen van de pijpenbundel brengt en men door ten minste een toegang ten minste een zuigleiding tot nagenoeg tegen de bodem, in de nabijheid van de buitenmantel aanbrengt, men de spuitkoppen gelijktijdig tussen nagenoeg het midden van de generator en nagenoeg tegen de buitenmantel intermitterend verschuift zo dat tussen de verschuivingen de spuitkoppen tussen rijen van de pijpenbundel kunnen spuiten, men ten minste tussen deze verschuivingen de spuitkoppen om de lansas wentelt, men ten minste tijdens dit wentelen vloeistof onder een druk hoger dan 200 bar door de spuitkoppen spuit en men tijdens het reinigen de gebruikte reinigingsvloeistof van de bodem door de zuigleiding wegzuigt.
Stoomgeneratoren van de gedoelde soort worden gebruikt in kerncentrales. Het verwarmingsfluidum dat in de kernreactor wordt verhit wordt door de pijpenbundel geleid en staat warmte af aan het fluïdum, meestal water, dat zich in de ruimte rondom de pijpen bevindt, waardoor stoom ontstaat. Deze stoom wordt gebruikt voor het drijven van turbines en wordt na afkoeling terug naar de hoger gedoelde ruimte gebracht.
<Desc/Clms Page number 3>
Door diverse chemische reacties ontstaat in de ruimte rond de pijpenbundel een ijzeroxyde, namelijk magnetiet. Dit ijzeroxyde slaat neer op de pijpenbundel, op de steunplaten die deze pijpenbundel ondersteunen, en vooral op de bodem.
Bij elke, meestal jaarlijkse, onderhoudsbeurt van de kerncentrale dient het ijzeroxyde te worden verwijderd. In verband met de moeilijke bereikbaarheid van de stoomgenerator en vooral wegens de heersende radioactiviteit, kan de stoomgenerator niet worden gedemonteerd voor dit reinigen, zodat voor het verwijderen van het slib en dus meer bepaald het ijzeroxyde, bijzondere werkwijzen zijn vereist. Hierbij wordt steeds gebruik gemaakt van toegangen die onderaan, boven de bodem, in de stoomgenerator zijn voorzien en die bij normale werking van de stoomgenerator uitgeven op leidingen of afgesloten zijn door meetapparatuur of deksels. Door een of meer van deze toegangen vrij te maken kan men met een hogedruklans met spuitkop het slib losspuiten van de bodem en eventueel van andere delen van de binnenkant van de stoomgenerator.
Het grote probleem bestaat er evenwel in dit slib uit de generator te verwijderen.
Bij bekende werkwijzen voor het reinigen van een stoomgenerator van het hier gedoelde type wordt, met het oog op deze verwijdering, tijdens het spuiten van vloeistof onder druk door de spuitkoppen, een bijkomende hoeveelheid vloeistof op de bodem toegevoerd.
Bij de bekende werkwijze van de in deze aanvrage gedoelde soort beschreven in het Belgische octrooi nr. 889.706, voert men deze bijkomende hoeveelheid vloeistof toe door middel van een sproeikop die men boven het midden van de bodem aanbrengt.
Indien de stoomgenerator tussen de bodem en de onderste steunplaat van de pijpen van vier toegangen is voorzien, spuit men met een druk van ongeveer 250 bar met behulp
<Desc/Clms Page number 4>
van vier hogedruklansen met spuitkop, die men door de vier toegangen aanbrengt. Men verplaatst deze hogedruklansen gelijktijdig stapsgewijs van het midden naar de buitenmantel en men wentelt ze tussen de opeenvolgende verplaatsingen steeds in dezelfde zin over meerdere toeren rond hun as.
De vier spuitkoppen bezitten slechts een buitendiameter van 8 mm en kunnen niet voldoende vloeistof spuiten om een goede verwijdering van het slib van de bodem te verzekeren. Daarom veroorzaakt men tijdens het spuiten een stroming over de bodem van het midden naar de buitenmantel door middel van de sproeikop die vloeistof onder lage druk op de bodem sproeit. Men zuigt de reinigingsvloeistof en het slib op twee tegenover elkaar en tegen de buitenmantel gelegen plaatsen af.
Indien de stroomgenerator ook twee boven de onderste steunplaat uitgevende en tegenover elkaar gelegen toegangen bezit, reinigt men eerst boven de onderste steunplaat met een hogedruklans. Men gebruikt hiervoor slechts één hogedruklans met spuitkop die men achtereenvolgens door de twee toegangen aanbrengt, telkens van het midden naar de buitenmantel stapsgewijze verplaatst en tussen de stappen steeds in dezelfde zin over meerdere toeren rond de lansas wentelt.
Niettegenstaande deze spuitkop een grotere diameter bezit dan de hogergenoemde kan hij geen voldoende vloeistof op de steunplaat spuiten om een goede verwijdering van slib ervan te verzekeren, zodat men ook tijdens het reinigen van de steunplaat en de erboven gelegen gedeelten van de stoomgenerator bijkomende vloeistof met de sproeikop op de steunplaat sproeit.
Om alle slib van de bodem te verwijderen, moet men bij deze bekende werkwijze daarenboven op het einde van het reinigen nog met spuitpistolen vloeistof onder een druk van 300 bar op de bodem, althans tegen de buitenmantel, spuiten.
Het gebruik van een sproeikop tijdens het reinigen en van spuitpistolen op het einde maakt de werkwijze ingewikkeld en tijdrovend. Deze bijkomende vloeistoftoevoer-
<Desc/Clms Page number 5>
richtingen verhogen uiteraard ook het voluMe en kosten van de apparatuur nodig voor het toepassen van de werkwijze.
Daarenboven werd vastgesteld dat niettegenstaande het sproeien met de sproeikop toch nog slib op de bodem kon achterblijven. Op bepaalde plaatsen op de bodem ontstond immers een opstuwing van vloeistof en bijgevolg een beperkte vloeistofstroming, doordat de door de spuitkop of-koppen gespoten vloeistof de stroming van de door de sproeikop gesproeide vloeistof tegenwerkt.
De uitvinding heeft tot doel deze nadelen te verhelpen en een werkwijze voor het reinigen van een stoomgenerator van het hiervoor gedoelde type te verschaffen die een doelmatige verwijdering van het slib van de bodem op een eenvoudige en snelle manier toelaat, dit is zonder dat een suppleer ire toevoer van vloeistof om een stroming over de bodem te veroorzaken en eventueel een spuiten met spuitpistolen op het einde noodzakelijk zijn.
Tot die doel wentelt men de hogedruklansen met de spuitkoppen, ten minste tussen de verschuivingen volgens hun langsas, heen en weer rond deze as, spuit men met behulp van de spuitkoppen een totaal gemiddeld debiet van meer dan 200 liter per minuut, en zuigt men vloeistof van de bodem weg met een totale afzuigcapaciteit die merkelijk hoger is dan het laatstgenoemde debiet.
Vooral de combinatie van de hogergenoemde hoge spuitdruk, het hogergenoemde gelijktijdig spuiten met ten minste twee hogedruklansen met spuitkop en de hiervoor genoemde voorwaarden van wenteling en debieten, laat toe zonder gebruik van bijkomende vloeistoftoevoer of bijkomende bewerkingen het slib volledig van de ganse bodem te verwijderen.
Het gebruik van een oscillerende hogedruklans met spuitkop bij het reinigen van een stoomgenerator van het hier gedoelde type is op zichzelf bekend uit het Amerikaanse
<Desc/Clms Page number 6>
octrooi nr. 4.079. 701, maar bij de in deze octrooipublikatie beschreven werkwijze voert men het reinigen uit met slechts één enkele hogedruklans met spuitkop die men achtereenvolgens door twee tegenover elkaar gelegen toegangen in de stoomgenerator brengt en stapsgewijze verplaatst van aan de buitenmantel tot aan het midden. Deze bekende werkwijze is dus niet van het in deze aanvrage gedoelde type waarbij tegelijkertijd met ten minste twee spuitkoppen wordt gespoten.
Overigens heeft de enige spuitkop bij deze bekende werkwijze slechts een debiet van ongeveer 110 liter per minuut. De spuitdruk is niet opgegeven. In elk geval blijkt ook bij deze bekende werkwijze een bijkomende toevoer van vloeistof die een stroming en met name een periferische stroming over de bodem veroorzaakt, noodzakelijk te zijn om een goede afvoer van slib van de bodem te verkrijgen. Zelfs met deze bijkomende vloeistoftoevoer is het verwijderen van slib van de bodem nog vrij moeizaam, vermoedelijk doordat de stroming veroorzaakt door deze bijkomende vloeistof niet het volledige bodemoppervlak bestrijkt. De enige spuitkop moet niet alleen achtereenvolgens door twee toegangen worden aangebracht, maar ook telkens meerdere malen in de lansrichting heen en weer worden verplaatst zodat deze werkwijze vrij tijdrovend is.
In een bijzondere uitvoeringsvorm van de uitvinding wentelt men de op hun einde een spuitkop dragende hogedruklansen heen en weer over een hoek die kleiner is dan 3600 en bij voorkeur tussen twee uiterste standen die een hoek van nagenoeg 180 met elkaar maken.
In een merkwaardige uitvoeringsvorm van de uitvinding wentelt men de op hun einde een spuitkop dragende hogedruklansen uitsluitend tussen hun verschuivingen.
In een voordelige uitvoeringsvorm van de uitvinding spuit men een totaal debiet groter dan 250 liter per minuut.
In een doelmatige uitvoeringsvorm van de uitvinding gebruikt men voor'het afzuigen van de vloeistof van de
<Desc/Clms Page number 7>
bodem een pomp met een afzuigcapaciteit van ten minste 1000 liter per minuut.
In een bij voorkeur toegepaste uitvoeringsvorm van de uitvinding gebruikt men voor het afzuigen van vloeistof van de bodem een leiding die een soepele afzuigslang bevat en een van een zuigopening voorziene metalen schoen die met een aansluitopening op een einde van de slang aansluit, welke schoen men op de bodem plaatst met zijn zuigopening langs de omtrek van de bodem gericht.
In een andere merkwaardig e uitvoeringsvorm van de uitvinding maakt men voor het spuiten gebruik van een spuitkop die een hol rond lichaam bevat en van ten minste een paar dwars op de lansas gerichte en tegenover elkaar gelegen spuitopeningen is voorzien.
Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hier volgende beschrijving van een werkwijze voor het reinigen van een stoomgenerator, volgens de uitvinding ; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de uitvinding niet ; de verwijzingscijfers betreffen de hieraan toegevoegde tekeningen.
Figuur 1 is een vooraanzicht met gedeeltelijke wegsnijding van een gedeelte van een stoomgenerator waarop de werkwijze volgens de uitvinding wordt toegepast.
Figuur 2 stelt een verticale doorsnede voor van het onderste gedeelte van de stoomgenerator uit figuur 1 tijdens het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding, maar waarin duidelijkheidshalve de pijpenbundel niet werd voorgesteld.
Figuur 3 stelt een horizontale doorsnede voor van het onderste gedeelte van de stoomgenerator uit figuur 2 tijdens het toepassen van de werkwijze.
Figuur 4 is in de bovenste helft een zijaanzicht en stelt in de onderste helft een langse doorsnede voor van
<Desc/Clms Page number 8>
een spuitkop gebruikt bij het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding, op grotere schaal getekend.
Figuur 5 is een zijaanzicht van een detail van de afzuigleiding gebruikt bij het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding eveneens op grotere schaal dan de figuren 1 tot 3 getekend.
Figuur 6 stelt een verticale doorsnede voor analoog aan deze uit figuur 2 van een gedeelte van een stoomgenerator tijdens het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding, maar met betrekking op een andere uitvoering- vorm van deze stoomgenerator en ook een andere uitvoeringsvorm van de werkwijze volgens de uitvinding.
Figuur 7 stelt een horizontale doorsnede voor van het in de figuur 6 voorgestelde gedeelte van de stoomgenerator, genomen volgens het vlak dat in figuur 6 door de lijn VII-VII is aangeduid.
In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde elementen.
De stoomgenerator waarop de werkwijze wordt toegepast en waarvan een gedeelte in de figuur 1 in detail is voorgesteld is van het U-pijp type dat in het bijzonder gebruikt wordt in kerncentrales. Dergelijke stoomgeneratoren zijn op zichzelf bekend en een uitvoeringsvorm ervan is onder meer beschreven in het hoger genoemde Amerikaanse octrooi nr. 4.079. 701. De stoomgenerator wordt hierna dan ook slechts beschreven in zoverre nodig om de werkwijze voor het reinigen duidelijk te maken.
Zoals vooral blijkt uit figuur 1 bevat de stoomgenerator aldus op een bekende manier een verticaal opgesteld rond vat 1 dat door een bodem 2 in twee ruimten is ingedeeld, namelijk een onderste ruimte 3 voor het primaire door de kernreactor verhitte medium en een bovenste ruimte 4 voor het secundaire medium, dit is het tot stoom te omvormen water.
<Desc/Clms Page number 9>
In de ruimte 4 die met haar bovenkant op niet in de figuren voorgestelde turbines uitgeeft, is een pijpenbundel 5 opgesteld, welke bundel zich in de vorm van een omgekeerde U uitstrekt. Zowel de pijpen van het opwaarts lopende gedeelte van de bundel 5 als de pijpen van het neerwaarts lopende gedeelte ervan steken met hun einde door de bodem 2 en staan dus respectievelijk met een uitgaand gedeelte en een ingaand gedeelte van de ruimte 3, welke ruimte door een schot 14 in deze twee gedeelten is verdeeld, in verbinding. Door de pijpen van de pijpenbundel 5 stroomt dus het primaire medium. Het medium geeft warmte af aan het water dat bovenaan de ruimte 4 wordt toegevoegd, tussen de buitenmantel 6 die de ruimte 4 aan de buitenkant begrenst en dus door de buitenwand van het vat 1 is gevormd en een binnenmantel 7 die de pijpenbundel 5 omringt en tot op een afstand van de bodem 2 reikt.
De bodem 2 sluit de openingen tussen de pijpen van de pijpenbundel 5 en tussen de pijpen en de buitenmantel 6 hermetisch af, zodat dit water niet de ruimte 3 kan binnendringen. Dit water stijgt op binnen de binnenmantel 7 en wordt door contact met de pijpenbundel 5 in stoom omgezet en bovenaan de ruimte 4 over de stoomturbines afgevoerd.
Om de pijpen van de pijpenbundel 5 op hun plaats te houden zijn boven de bodem 2 en binnen de binnenmantel 7 meerdere boven elkaar liggende steunplaten 8 opgesteld. De buitenomtrek van deze steunplaten 8 is op een kleine afstand van de binnenzijde van de binnenmantel 7 gelegen, zodat tussen de rand van elke steunplaat 8 en de binnenmantel 7 een ringvormige spleet 9 open blijft. Elke steunplaat 8 is daarenboven in haar midden, tussen het opstijgende en dalende gedeelte van de pijpenbundel 5 nog van een opening 10 voorzien.
Tijdens de werking van de stoomgenerator slaat
<Desc/Clms Page number 10>
het slib, voornamelijk magnetiet, op de onderkant van de stoomgenerator neer, zodat het te verwijderen slib zich vooral op de bodem 2, op de onderste steunplaat 8, en op het onderste gedeelte van de pijpenbundel 5 bevindt.
De stoomgenerator is boven de bodem 2 en in de nabijheid ervan van meerdere toegangen tot de pijpenbundel 5 voorzien. Deze toegangen zijn bij het normale gebruik van de stoomgenerator, ofwel afgesloten door deksels ofwel in verbinding via een leiding met apparaten zoals bij voorbeeld meetapparaten. Het reinigen van de stoomgenerator verschilt enigszins naar gelang het aantal en de ligging van deze toegangen.
Bij een uitvoeringsvorm van de hiervoor gedoelde bekende stoomgenerator, is deze laatste tussen de bodem 2 en de onderste steunplaat 8 van twee diametraal tegenover elkaar gelegen openingen 11 met een diameter van ongeveer 15 cm in de buitenmantel 6 voorzien.
Deze openingen geven uit op de ruimte 12 tussen het stijgende gedeelte en het dalende gedeelte van de U-vormige pijpenbundel 5. Tegenover elke opening 11 is ook in de binnenmantel 7, welke bij deze uitvoeringsvorm tot vrij dicht tegen de bodem 2 en tot onder de openingen 11 reikt, een even grote opening 13 aangebracht die samen met de opening 11 een toegang tot de pijpenbundel 5 vormt. De figuren 1 tot 5 hebben op deze uitvoeringsvorm van de stoomgenerator betrekking. Duidelijkheidshalve is de pijpenbundel 5 in de figuur 2 niet en in de figuur 3 slechts gedeeltelijk getekend.
Voor het reinigen van de stoomgenerator maakt men de twee openingen 11 in de buitenmantel 6 vrij, door het verwijderen van het erop gemonteerde deksel, uiteraard na het stilleggen van de stoomgenerator en het leeg maken van de bovenste ruimte 4.
Op elk van de twee openingen 11 monteert men een
<Desc/Clms Page number 11>
spuitinrichting van het type dat in hoofdzaak een gestel 15 bevat, een ten opzichte van dit gestel volgens zijn langsas verschuifbare en rond deze as heen en weer wentelbare hogedruklans 16 die op haar voorste einde een spuitkop 17 draagt, en twee door dit gestel gedragen afzuigleidingen 20- 23 bevat.
Een spuitinrichting die bijzonder geschikt is voor het toepassen van de werkwijze is beschreven in het Belgische octrooi nr. 897.603 ten name van de aanvraagster. Deze spuitinrichting bevat middelen om de hogedruklans 16 automatisch te verschuiven en te wentelen. Het is duidelijk dat het verschuiven en wentelen van de hogedruklans niet noodzakelijk door de in het Belgische octrooi nr. 897.603 beschreven middelen dient te geschieden maar ook op andere manieren kan worden verwezenlijkt en zelfs met de hand kan worden uitgevoerd.
Men bevestigt het gestel 15, welk gestel in de figuren 2 en 3 in de meest eenvoudige vorm, namelijk als een montage flens werd voorgesteld, in de plaats van het deksel dat de opening 11 afsloot, op de buitenzijde van de buitenmantel 6.
Deze montageflens sluit daarbij de opening 11 rond de hogedruklans 16 en de twee afzuigleidingen 20-23 hermetisch af.
Voor elke spuitinrichting gebruikt men een hogedruklans 16 met een uitwendige diameter van 21 mm en een inwendige diameter van 12,5 mm. Men brengt de hogedruklans 16 uiteraard zo aan dat de spuitkop 17 zich in het vat 1 bevindt. Het buiten dit vat 1 gelegen einde van de twee hogedruklansen 16 stelt men door middel van toevoerslangen in verbinding met een zelfde hogedrukpomp die water onder een druk groter dan 200 bar, bij voorkeur van ongeveer 250 bar of meer, en met een debiet van meer dan 200 liter per minuut en bij voorkeur van meer dan 250 liter per minuut bij voorbeeld tussen 250 en 360 liter per minuut kan pÍmpen. Eenvoudigheid- halve zijn noch de toevoerslangen noch de pomp in de figuren
<Desc/Clms Page number 12>
hartafstand als de spuitkop 17 van paren spuitopeningen 19 is voorzien,
dit is in casu dus tweemaal deze hartafstand.
Daarbij verplaatst men de spuitkoppen een of meerdere malen tussen nagenoeg het midden van het vat 1 en de buitenkant ervan, dit is nagenoeg tegen de buitenmantel 6 en in feite tot tegen de binnenmantel 7. De eerste stapsgewijze verschuiving al spuitende kan zowel naar het midden toe of van het midden weg geschieden.
Tussen de opeenvolgende kleine verplaatsingen van de spuitkoppen 17, dit is dus op de ogenblikken waarbij de spuitkoppen 17 met hun spuitopeningen 19 tussen naburige rijen van de pijpenbundel 5 zijn gelegen, wentelt men deze spuitkoppen 17 eenmaal en bij voorkeur meerdere malen rond de lansas heen en weer over een hoek die kleiner is dan 360 en bij voorkeur over een totale hoek van ongeveer 180 .
Daarbij wentelt men elke spuitkop 17 vanuit zijn neutrale stand, die hij inneemt tijdens zijn lineaire verschuiving, eerst over 900 in de ene richting, vervolgens over 1800 in de tegengestelde richting en ten slotte opnieuw naar zijn neutrale stand waarna deze cyclus desgevallend opnieuw kan worden herhaald.
Tijdens het spuiten, dit is dus tijdens de afwisselende verschuiving en wenteling van de hogedruklansen 16 met de spuitkoppen 17, zuigt men continu het reinigingswater af dat op de bodem 2 valt. Daarbij maakt men gebruik van een of meer zuigpompen, bij voorbeeld membraanpompen, met een totale afzuigcapaciteit die merkelijk groter is dan de toevoercapaciteit van water doorheen de spuitkoppen 17, en dus merkelijk groter is dan het hogergenoemde waterdebiet. Dit is noodzakelijk om het achterblijven van water op de bodem 2 te vermijden. Een waterlaag op de bodem 2 zou de naar deze bodem 2 gerichte stralen van de spuitkoppen 17 breken en het
<Desc/Clms Page number 13>
voorgeleid.
De spuithop 17 die onbeweeglijk vastgehaakt is op elk van de hogedruklansen 16 in in detail in figuur 4 voorge- steld. Deze spuitkop- 17 bevat een rond hol lichaam Ik dat met een conisch uitlopend einde op de overeenstemmende hoge- driklans 16 is geschroefd. De binnenkant van het holle lichaam 16 geeft dcor middel van twee paar, radiaal ter. op- zichte van de lansas gerichte, ronde openingen IQ met een diameter van 2 mm op de buitenkant uit. De twee openingen 19 van een zelfde paar zijn diametraal tegenover elkaar gericht.
De openingen 19 van het ene paar zijn loodrecht gericht op
EMI13.1
,, van het andere paar. ne afstand de twee zo paren is gelijn aan de hartafstand tussen de naburige rijen van de pirpenbendel 5, evenwijdig aan de lansas ger, etcn.
Men brengt de twee spuitkoppen 17 zo in de ruimte
EMI13.2
12 tufspn heu en het dalende gedeelte van de pijpenbuncel 5 dat de hogergenoemde openingen 19 zich in het midden wussen van de pijlenbundel 5 be- stijgendevinden. De hogedruklansen 16 steken door een opening 11 in de buitenmantel 6 en de ertegenover gelegen opening 13 in de binnenmantel 7 en zijn met hun langsrichting radiaal, evenwijdig aan de bodem 2 gericht.
Terwijl men spuit met de hogergenoemde druk en met het hogergenoemde debiet voor de twee spuitkoppen 17 samen, dit is dus met een druk groter dan 200 bar en bij voorkeur nagenoeg gelijk aan 250 bar en met een debiet groter dan 200 liter per minuut en bij voorkeur tussen 250 en 360 liter per minuut, verplaatst men de twee hogedruklansen 16 tegelijkertijd stapsgewijze in hun langsrichting. dit is de radiale richting van het vat 1, evenwijdig aan de bodem 2. Bij elke
EMI13.3
stap vf"piaatst n de spuitkoppen 17 over n ge) k s rvp'. .''4' 1 ze
<Desc/Clms Page number 14>
losspuiten van slib van de bodem 2 beletten. Bij voorkeur is de totale afzuigcapaciteit van de afzuigpomp of de afzuigpompen groter dan 1000 liter per minuut en bij voorbeeld 1200 liter per minuut.
De twee afzuigleidingen 20-23 van elke spuitinrichting sluit men uiteraard aan op de, eenvoudigheidshalve niet in de figuren voorgestelde afzuigpomp of afzuigpompen.
Elke afzuigleiding 20-23 bestaat uit een buisje 20 dat in een afdichting in de hogergenoemde montageflens van het gestel 15 is gemonteerd, een aan de binnenkant van het vat 1 daarop aansluitende slang 21, een op de slang 21 aansluitende schoen 22 van roestvast staal en een afzuigslang 23 die het buisje 20 met de afzuigpomp of afzuigpompen verbindt.
De schoen 22 is in detail in figuur 5 voorgesteld.
De soepele slang 21 sluit aan op het bovenste open einde van de schoen. De voet van de schoen is aan de top eveneens open.
De schoen 22 past tussen de buitenmantel 6 en de binnenmantel 7. Bij het plaatsen van elke spuitinrichting laat men de twee schoenen 22 van de twee afzuigleidingen 20-23 van deze inrichting tussen de buitenmantel 6 en de binnenmantel 7 neer tot de voet op de bodem 2 rust, zo dat de twee schoenen 22 met hun open top van elkaar weg gericht zijn langs de omtrek van de bodem 2.
Het water dat men door middel van de zuigpomp of zuigpompen afzuigt voert men naar een filtereenheid die van een bekende constructie kan zijn en in de figuren eenvoudigheidshalve niet werd voorgesteld. Deze filtereenheid bevat drie filterhuizen die oplopend zijn voorzien van filterkaarsen met een fijnheid van respectievelijk 10 micron, 5 micron en 0,5 micron. Het gefilterde water voert men naar een voorraadtank waaruit het opnieuw wordt opgezogen onder meer voor het voeden van de hogedruklansen 16.
<Desc/Clms Page number 15>
De hiervoor beschreven werkzaamheden, namelijk het al spuitende afwisselend verschuiven en wentelen van de hogedruklansen 16 met de spuitkoppen 17 en het gelijktijdig afzuigen en filteren van het reinigingswater voert men uit tot men in de kijkglazen die in de slangen 23 zijn gemonteerd geen slib meer in het afgezogen water kan waarnemen. Men stopt de toevoer-en afvoerpompen en verwijdert de spuitinrichtingen. Men sluit ten slotte de openingen 11 terug af door een deksel.
In een andere uitvoeringsvorm van de stoomgenerator, bevindt de onderste steunplaat 8 zich iets dichter bij de bodem 2 en wel ter hoogte van de twee hoger genoemde, tegenover elkaar gelegen openingen 11 in de buitenmantel 6, welke openingen 11 op hun beurt hoger zijn gelegen. Deze andere uitvoeringsvorm van de stoomgenerator verschilt verder nog van de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm doordat de binnenmantel 7 eindigt op een grotere afstand van de bodem 2 en onder de binnenmantel 7 in de buitenmantel 6 vier kleinere openingen 24 aangebracht zijn.
Deze openingen bezitten een diameter van slechts 50 mm. De vier openingen zijn over 900 ten opzichte van elkaar verschoven maar zijn niet op de symmetrievlakken van de pijpenbundel gelegen. Geen enkele opening 24 geeft dus uit op de ruimte 12 maar al de openingen 24 geven rechtstreeks uit de op de pijpenbundel 5. Daarenboven zijn de openingen 24 met hun langsrichting onder een kleine hoek ten opzichte van de radiale richting gericht.
De figuren 6 en 7 hebben op een dergelijke stoomgenerator betrekking.
Het reinigen van een dergelijke stoomgenerator voert men in twee stappen uit.
In een eerste stap reinigt men, althans gedeeltelijk, de bovenkant van de onderste steunplaat 8 samen met het juist
<Desc/Clms Page number 16>
erboven gelegen gedeelte van de stoomgenerator.
Hierbij gaat men op juist dezelfde manier te werk als bij het reinigen van de bodem 2 bij de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm van de werkwijze. Over elke opening 11 monteert men dus een spuitinrichting zoals hiervoor beschreven met een hogedruklans 16 en een erop gemonteerde spuitkop 17. Deze hogedruklans 16 steekt doorheen de opening 13 in de binnenmantel 7 en strekt zich boven de onderste steunplaat 8 uit. Terwijl men spuit met de hogergenoemde druk en de hogergenoemde debiet verschuift men gelijktijdig de twee spuitkoppen 17 stapsgewijze, terwijl men tussen twee opeenvolgende stappen deze spuitkoppen een of meerdere malen heen en weer over een hoek van ongeveer 1800 wentelt.
Nadat men visueel door middel van kijkglazen die in de zuigslangen 23 zijn gemonteerd, vastgesteld heeft dat er praktisch geen slib meer wordt meegevoerd met het afgezogen water, stopt men'het spuiten maar men laat de twee inrichtingen op de stroomgenerator.
Men voert nu de tweede stap uit waarbij men de bodem 2 en het tussen de bodem 2 en de onderste steunplaat 8 gelegen gedeelte van de stoomgenerator reinigt, terwijl men verder het boven de steunplaat 8 gelegen gedeelte van de stoomgenerator reinigt.
In de eerste plaats verwijdert men de deksels die de vier openingen 24 afdekken. In de plaats van elk deksel monteert men een spuitinrichting die gelijkaardig is aan de hiervoor beschreven spuitinrichting maar die er constructief van verschilt in hoofdzaak doordat deze inrichtingen geen zuigleidingen bevatten, de hogedruklansen 25 slechts een uitwendige diameter van 8 mm en een inwendige diameter van 3 mm bezitten, de op elk van deze hogedruklansen 25 gemonteerde spuitkop 26 eveneens een kleinere diameter bezit dan de hogergenoemde spuitkoppen 17 en daarenboven slechts van een paar, tegenover elkaar gelegen, spuitopeningen 19 is
<Desc/Clms Page number 17>
voorzien die daarenboven slechts een diameter van 1,8 mm bezitten.
De kleinere afmetingen van de hogedruklansen 25 met de erbij horende spuitkoppen 26 zijn het gevolg van het feit dat men deze elementen niet in een ruimte 12 maar wel dwars doorheen de pijpenbundel 5 aanbrengt.
De langsrichting van de hogedruklansen kiest men dus zo dat deze laatste tussen de pijpen kunnen en deze langsrichting wijkt daarbij af van de langsrichting van de openingen 24. De montageflens van het gestel 15 van elk van de laatstgedoelde spuitinrichtingen is dan ook speciaal aangepast om, na bevestiging tegen de randen van een opening 24, de gewenste richting aan de verschuifbare en wentelbare hogedruklans 25 te geven.
Men sluit de vier hogedruklansen 25 aan op de dezelfde hogedrukpomp waarop ook de twee hogedruklansen 16 zijn aangesloten en men spuit water onder de hogergenoemde druk hoger dan 200 bar en bij voorkeur groter dan 250 bar tegelijker tijd door de vier spuitkoppen 26 en de twee spuitkoppen 17. Daarbij spuit men doorheen de zes spuitkoppen samen een totaal gemiddeld debiet dat hoger is dan 200 liter per minuut en dat bij voorkeur tussen 250 en 360 liter per minuut is gelegen. Tijdens het spuiten zuigt men door middel van de vier zuigleidingen 20-23 die deel uitmaken van de twee inrichtingen die op de openingen 11 zijn gemonteerd het water van de bodem 2 af met een afzuigcapaciteit die merkelijk groter is dan het laatstgenoemde debiet en dat bij voorkeur groter is dan 1000 liter per minuut en bij voorbeeld in de orde van 1200 liter per minuut is gelegen.
Tijdens het spuiten en afzuigen, verplaatst men gelijktijdig en stapsgewijze zowel de vier hogedruklansen 25 met de spuitkoppen 26 als de twee hogedruklansen 16 met de spuitkoppen 17 tussen nagenoeg het midden van het vat 1 en de buitenkant ervan, waarbij men telkens tussen twee stappen
<Desc/Clms Page number 18>
de hogedruklansen 25 respectievelijk 16 met de erbij horende spuitkoppen 26, respectievelijk 17 heen en weer over 180 wentelt op de hoger beschreven manier.
De intermitterende verschuiving van de bovenste hogedruklansen 16 moet niet noodzakelijk synchroon verlopen met de intermitterende verschuiving van de vier onderste hogedruklansen maar bij voorkeur voert men wel deze verschuivingen synchroon uit. In het laatstgenoemde geval verschuift men de hogedruklansen 16 en 25 bij elke stap over een afstand die gelijk is aan de hartafstand tussen de pijpen aangezien de spuitkoppen 26 slechts een paar spuitopeningen 19 bezitten en tussen de opeenvolgende verschuivingen en dus tijdens het heen en weer wentelen, deze spuitopeningen zich tegenover de opeenvolgende tussenruimten tussen de rijen pijpen van de pijpenbundel 5 moeten bevinden.
Een gedeelte van de watertoevoer wordt door de spuitkoppen 17 gespoten, maar deze spuitkoppen zijn geen middelen om een wel bepaalde, gerichte stroming over de bodem 2 te veroorzaken.
Niet alleen spuiten deze spuitkoppen met dezelfde druk als de spuitkoppen 26 maar tijdens het spuiten verschuift en wentelt men afwisselend deze spuitkoppen 17. De spuitkoppen 17 nemen bijgevolg werkelijk deel aan het reinigingsproces.
Wanneer de spuitkoppen 17 zich boven de centrale opening 10 in de onderste steunplaat 8 bevinden, welke opening vrij groot is en een diameter in de orde van 80 cm bezit, spuiten deze spuitkoppen rechtstreeks op de bodem 2. Wanneer de spuitkoppen 17 zich naast de opening 10 bevinden, reinigen ze verder de steunplaat 8 en het erboven gelegen gedeelte van de stoomgenerator. Het door de spuitkoppen 17 gespoten water kan zowel door de opening 10 als doorheen de spleet 9 op de bodem 2 vallen en de door het water gekozen weg hangt af van de plaats van de spuitkoppen 17 en is dus niet steeds dezelfde.
<Desc/Clms Page number 19>
Al de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen van de werkwijze zijn vrij eenvoudig en laten een snelle en zeer goede reiniging van de stoomgenerator toe.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven uitvoeringsvormen, en binnen het raam van de octrooiaanvrage kunnen aan de beschreven uitvoeringsvormen vele veranderingen worden aangebracht, onder meer wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal van de onderdelen die voor het verwezenlijken van de uitvinding worden gebruikt.
In het bijzonder moet men niet noodzakelijk constant spuiten tijdens het reinigen. Het kan volstaan uitsluitend te spuiten wanneer men de spuitkoppen heen en weer wentelt. Overigens kan men in plaats van continu te spuiten ook pulserend spuiten. In al deze gevallen moeten de gemiddelde debieten aan de hogergenoemde voorwaarden voldoen.
De vloeistof die men spuit moet niet noodzakelijk water zijn. Andere reinigingsvloeistoffen kunnen worden gespoten.