<EMI ID=1.1>
De uitvinding heeft betrekking op een houten venster- en/of
<EMI ID=2.1>
<EMI ID=3.1>
structie in een muur of wand uitgespaarde opening te worden geplaatst
<EMI ID=4.1>
een venster of deur.
Bij een bekende constructie van deze soort is het buitenste kozijn een z.g. "deelkozijn", dat wordt gecompleteerd door één of een
<EMI ID=5.1>
vlak liggen met het buitenste deelkozijn en er door middel van ver-
<EMI ID=6.1>
elementen worden daarbij rechtstreeks binnen het buitenate deelkozijn aangebracht. Zij strekken zich met hun dwarsprofiel in diepterichting dat wil zeggen dwars op het door het kozijn bepaalde vlak, naar weerszijden uit tot voorbij de uiterste begrenzingen van de profielen van de deelkozijnelementen en omvatten deze enigszins, doordat zij even binnenwaarts van de uitstekende profieleinden inspringend geprofileerd zijn en uitstekenden profileringen van de elementen van de deelkozijnen opnemen. Deze constructie biedt veel keuzemogelijkheden voor de binnenste deelkozijnen, wat betreft de binnen het buitenste deelkozijn aan te brengen deur(en) en/of venster(s), of dergelijke vullingen.
Met de uitvinding wordt, ten opzichte van dergelijke bekende constructies een besparing op bewerkings- en materiaalkosten beoogd
<EMI ID=7.1>
binaties van binnen het buitenste kozijn aan te brengen vensters en/ of deuren of dergelijke vullingen, doordat niet slechts binnen het eenmaal geplaatste, buitenste kozijn achteraf nog gemakkelijk veranderingen in de keuze van de toe te passen vullingen, doch tevens variaties in de eerder genoemde diepteriohting van de plaats van die vullingen mogelijk zijn.
Daartoe wordt een houten kozijnconstructie van de in de aanhef
<EMI ID=8.1> <EMI ID=9.1>
diepe kloostersponning bevatten, welke kloostersponningen zich, onderling strokend, elk met hun dwarsprofielen telkens in het middenge-
<EMI ID=10.1>
<EMI ID=11.1>
<EMI ID=12.1>
<EMI ID=13.1>
men en/of tegen althans een aantal van welke daglatten, er in de genoemde diepterichting opzij aan grenzend en/of daarbinnen tenminste
<EMI ID=14.1>
Door deze uitvoering wordt een belangrijke vereenvoudiging bereikt. Voor het profiel van de elementen van het buitenste kozijn kan, behoudens de eventueel aan de naar de rand van de muuropening gekeerde, buitenste profielzijde toegepaste profilering, met het oog op de kozijnaansluiting in de muur, worden volstaan met enkel de genoemde, in de dagzijde aangebrachte kloostersponning.
<EMI ID=15.1>
vallen een edelere houtsoort zal worden gekozen, als elementen van één of meer verdere ramen toegepast, dan kunnen deze, behoudens de randsponning of -sponningen aan hun naar het buitenste deelkozijn toe gekeerde zijde voor de passend in de kloostersponning op te nemen ribbo, verder eventueel zijn voorzien van de voor de betrokken toe-
<EMI ID=16.1>
raam, draairaam, enz - vereiste profileringen.
Worden de genoemde daglatten gebruikt voor het daar opzij - dit wil zeggen in de genoemde diepteriohting - of/en erbinnen tegenaan bevestigen van één of meer ramen, dan heeft het buiten de kloostersponning gelegen hoofdgedeelte van het daglatprofiel bij voorkeur een eenvoudig rechthoekig of vierkant dwarsprofiel. Elk verder daartegenaan te bevestigen raam kan op zichzelf ook weer uit eenvoudige pro'fielen zijn samengesteld, eventueel ook met sponningen, om althans ten dele om die daglatten heen te grijpen. Ook is het mogelijk, tegen de daglatten, als vulling van de opening, een gesloten paneel te bevestigen of er zo een paneel, of een ruit, door middel van aftimmerlatten tegen vast te houden. Verder kan ook een glazen deur of ven-ster zonder eigen invattingsraam rechtstreeks aan één van de daglatten worden afgehangen en tegen de andere aanslag nemen.
<EMI ID=17.1>
sterking en versteviging van het buitenste kozijn, wanneer, overeenkomstig een nader bijzonderheid volgens de uitvinding, van tenminste
<EMI ID=18.1>
de eerder genoemde diepterichting passend versmald is, reikt tot in de kloostersponning van een kozijnelement, dat loodrecht staat op het kozijnelement, waar de betrokken daglat met zijn ribbe pasaend in bevestigd is.
Het bedoelde kopeinde vormt een in langsrichting aan de daglat uitstekende pen, via welke het bijbehorende kozijnelement extra steun vindt in de kloostersponning van het er loodrecht op staande, buitenste kozijnelement. Hierdoor is een belangrijke vereenvoudiging van, en daardoor tevens een aanmerkelijke besparing op de onderlinge bevestiging van de loodrecht op elkaar staande elementen van het kozijn op hun ontmoetingsplaatsen mogelijk, Men kan de stijlen aan hun kopeinden koud tegen de dagzijden van de boven- en onderdorpels laten eindigen. Bij toepassing van tot in de kloostersponningen van de dorpels reikende kopeinden van de stijldaglatten kan dan voor de hoekverbinding worden volstaan met drevelverbindingen.
Deze kunnen worden verkregen door toepassing van per verbinding bijvoorbeeld twee aan hun buitenomtrek, door langsgroefjes, geribbelde,hardhouten, bij voorkeur eikenhouten drevels, welke met kracht worden ingedreven in gaten van de te verbinden elementen, waarbij de gatdiamter correspondeert met de diameter van de kern binnen de door de groefjes gekartelde of geribbelde drevelbuitenomtrek.
Om bij het tot stand brengen van een dergelijke drevelverbinding overtollige lijm en luoht uit de geboorde gaten te laten ontwijken, zijn aan de buitenomtrek van die drevels op tegenoverelkaargelegen, smalle gebiedjes, de van de ten opzichte van de kerndiamter uitstekende ribbels weggenomen. Hierdoor wordt een stevige drevelverbinding van uitstekende kwaliteit verzekerd.
Evenzo kan men een tussendorpel of kalf van het kozijn koud tegen de dagzijden van de stijlen laten eindigen en op de ontmoetings-plaatsen dan dezelfde verbinding toepassen.
De omslachtige, tijdrovende en kostbare profielbewerkingen voor de tot dusverre meestal toegepaste pen- en gatverbindingen op de ontmoetingsplaatsen komen daardoor dus te vervallen.
<EMI ID=19.1>
bestaat voorts hierin, dat in een eenmaal gemonteerd samenstel nader-
<EMI ID=20.1>
<EMI ID=21.1>
openingen van het kozijn ramen voor vensters, deuren of andere vullingen door andere te vervangen. In het bijzonder is het ook mogelijk de vulling(en) in de deelopening(en) van het kozijn in diepterichting verschillend, dat wil zeggen versprongen ten opzichte van elkaar te plaatsen. Wanneer bijvoorbeeld in het kozijn een kalf of tussendorpel wordt toegepast, kan in de deelopening boven dat kalf een paneel of ruit van de buitenzijde uit tegen de, in die deelopening rondgaande daglatten geplaatst en bevestigd zijn, terwijl onder dat kalf, bijvoorbeeld van de binnenzijde uit, een deur tegen de in de onderste deelopening rondgaande daglatten aanslag kan nemen en er aan kan zijn afgehangen.
Ook is het mogelijk, wanneer géén deur, venster of andere vulling wordt toegepast, de daglatten in dat geval slechts in geringe mate te laten uitsteken van de betrokken dagzijden van de kozijnelementen als vullijsten met bijvoorbeeld, door toepassing van een andere houtsoort een effect als sierlijst in de dag van het kozijn.
Volgens de uitvinding bevat voorts bij voorkeur de aan de dagzijde tegengestelde zijde van het profiel van de langs de buitenomtrek van het kozijn verlopende kozijnelementen een ten opzichte van de kloostersponning in de dagzijde aanmerkelijk wijdere, eveneens in hoofdzaak ondiepe kloostersponning met, grenzend aan de ene sponningzijwand, een betrekkelijk smal, ten opzichte van de rest van de sponningbodem aanmerkelijk verdiept bodemgedeelte. Hierin kan dan bijvoor-
<EMI ID=22.1>
dichtstrip, worden aangebracht, terwijl, bij toepassing in spouwmuren grenzend aan de tegenovergelegen kloostersponningzijwand een spouw-
<EMI ID=23.1> even bedoelde ribben kan dan bijboorbeeld kalk of dergelijk materiaal ter opvulling en afdichting worden aangebracht.
Het zal duidelijk zijn, dat volgens de uitvinding in de diverse deelopeningen van een kozijn gemakkelijk elke gewenste vulling kan worden aangebracht en, op de bij de gekozen vulling behorende wijze, kan worden bevestigd. Uitsluitend bij wijze van voorbeeld worden als mogelijke vullingen naast die, welke hierboven reeds genoemd zijn,
<EMI ID=24.1>
waarts vallende ramen, tuimelramen enz.
De uitgevonden constructie breekt met detraditionele, diepe ver-
<EMI ID=25.1>
sering tot een tweetal standaardprofielen voor de kozijnconstructie met mogelijkheden voor allerlei aansluitingen, zowel aan de binnenals aan de buitenzijden.
In het bijzonder is het ook gemakkelijk naderhand nog wijzigingen aan te brengen, bijvoorbeeld een enkele beglazing te vervangen door een dubbele beglazing en van een normale deur over te gaan op een opdekdeur, enz.
<EMI ID=26.1>
het als vulling aanbrengen van panelen, in het bijzonder isolatie-, sandwich- en dergelijke panelen.
Grotere eenheden kunnen gemakkelijk in een aantal deelopeningen worden onderverdeeld, elk met een eigen functie.
<EMI ID=27.1>
spouwmuren betreft, is uiterst eenvoudig. De negdiepte kan daarbij gemakkelijk worden gevarieerd.
Als belangrijk technisch voordeel moet nog worden genoemd het vermijden van aanzienlijke verzwakkingen in de kozijnprofielen; er zijn geen inkrozingen in de tussenstijlen en tussendorpels noodzakelijk.
De nadelige gevolgen van krimp en rek worden hierdoor ook grotendeels ondervangen.
In economisch opzicht is het van zeer groot belang, dat dunnere houtmaten dan tot dusverre kunnen worden toegepast, weinig instellingen aan de machines nodig zijn - op grond van de eenvoudige profile-ringen - en een zeer aanzienlijke besparing op teken- en detailleerwerk wordt bereikt.
Door de vérgaande mate van standaardisering en vereenvoudiging is ook snellere levering mogelijk.
Voor de uitvoering komen zowel zachte als harde houtsoorten, eventueel ook gecombineerd, in aanmerking.
De uitvinding zal thans, onder verwijzing naar de tekening, waarin uitvoeringavoorbeelden voor profielen van de elementen voor kozijn en daglatten van een constrcutie volgens de uitvinding, alsmede een
<EMI ID=28.1>
licht.
<EMI ID=29.1> <EMI ID=30.1> dorpel of -kalf; <EMI ID=31.1> fig. 4 ia een aan fig. 1 soortgelijke dwarsdoorsnede, doch van een enigszins gewijzigde uitvoering voor het kozijnelement; <EMI ID=32.1> gedeelten van een gemonteerde constructie volgens de uitvinding; fig. 6 is een zijaanzicht van een gedeelte van de ontmoetingsplaats van een kalf- en een stijlprofiel; fig. 7 is een horizontale doorsnede met bovenaanzicht van de ontmoetingsplaats volgens fig. 6, met weglating van de daglatten.
<EMI ID=33.1>
fielen aangeduid van omtrekselementen, i.c. de bovendorpel, en de tussendorpel of het kalf van een volgens de uitvinding uitgevoerd kozijn.
In het middengebied van de dagzijden van de profielen 1 en 2 zijn ondiepe kloostersponningen 1a resp. 2a en 2b aangebracht, met een
<EMI ID=34.1>
minder dan een kwart van de totale, dwars op het door het kozijn bepaalde vlak gemeten profielbreedte. In het uit deze profielen 1 - aan de buitenomtrek van het kozijn - en 2 - als kalf - samengestelde kozijn stroken al deze kloostersponningen met elkaar, zodat zij langs de gehele omtrek van elke binnen het kozijn gevormde deelopening.
<EMI ID=35.1> <EMI ID=36.1>
<EMI ID=37.1>
vige geval verkregen, doordat aan weerszijden in fig. 3 hoekspon-
<EMI ID=38.1>
<EMI ID=39.1>
staan. In dat geval, steekt het ribvormige gedeelte dus niet symmetrisch ten opzichte van de rest van het daglatprofiel uit.
In fig. 4 ie met het verwijzingscijfer 4 een kozijnelement, met ten opzichte van het kozijnelement 1 enigszins gewijzigd profiel, aangeduid.
In de aan de dagzijde tegengestelde zijde bevat dit profiel een, eveneens in hoofdzaak ondiepe, kloostersponning 4b, met een breedte �
<EMI ID=40.1>
in fig. 4 aan de linker sponningzijwand grenzende gedeelte van deze kloostersponning 4 b is verdiept tot op een diepte d over een, ten opzichte van de breedte van de reet van de bodem van die kloostersponning, smal gedeelte.
Een voorbeeld van de aansluiting van het profiel 4 met de aldus geprofileerde zijde tegen de ernaartoe gekeerde bovenrand van een opening in een muur 6 is in fig. 5 weergegeven.
Met het verwijzingsoijfer 4' is in fig. 5 de toepassing van een soortgelijk profiel als onderdorpel in een kozijn uit de bovenvermelde elementen aangegeven. De bijbehorende kloostersponningen in respv de dagzijde en de tegengestelde zijde van profiel 4' zijn aangegeven
<EMI ID=41.1>
diepte gedeelte van de kloostersponning 4'b reikt, op de onderaan uit fig. 5 blijkende wijze, de naar boven uitstekende rand 8 van een ven- <EMI ID=42.1>
De middelste en onderste gedeelten van fig. 5 verduidelijken de toepassing van een naar buiten draaiende deur 10 in de onderste deelopening van het kozijn. Deze is afgehangen aan, en neemt in gesloten stand aanslag tegen de in de dagzijden van de kozijnelementen beves- <EMI ID=43.1>
zingscijfer 11 is een op de onderste daglat 3' aangebrachte, Betalen slijtstrip aangeduid, terwijl 12 een metalen - in het onderhavige geval aluminium - dorpelafdekprofiel is, dat aan de buitenzijde van de onderste daglat 3' op de dagzijde van de onderdorpel 4' is bevestigd. Hier heeft de daglat 3' een ten opzichte van de bovenste daglat 3 enigszins gewijzigd dwarsprofiel, namelijk met slechts één hoeksponning 3'a.
In plaats van de weergegeven, naar binnen draaiende, deur 10 kan in de onderste deelopening uiteraard ook een uitzet-, draai-, achter-
<EMI ID=44.1>
gebracht.
Het bovenste gedeelte van fig. 5 en de bovenste helft van het middengedeelte van die figuur tonen de bevestiging van een bovenlicht in de bovenste deelopening van het kozijn. De, in de kloostersponning 2a van het kalfprofiel 2 bevestigde, eveneens hardhouten daglat 3'' heeft een iet zwaarder profiel, dan de bovenste daglat 3. Met het ver-
<EMI ID=45.1>
het bovenlicht vormt. De omtreksrand is bovenaan ingevat in een af-
<EMI ID=46.1>
<EMI ID=47.1>
<EMI ID=48.1>
<EMI ID=49.1>
ten een tweede ruit 18 van het bovenlioht op.
De daglatten in de bovenste deelopening kunnen ook worden gebruikt voor het er aan afhangen en het ertegen aanslag nemen van een, door een hardglazen ruit zonder eigen invattingsraam gevormde, vleugel.
<EMI ID=50.1>
genomen in een aluminium dorpelafdekprofiel 21. Bij de weergegeven uitvoering bevat dit een daaraan gevormde oondenswatergoot 21a. Deze kan uiteraard ook door een apart bevestigd condenswateropvangprofiel worden gevormd.
Bovenaan is in fig. 5, met verwijzingscijfer 7, een spouwlat aangegeven, die met een in die figuur links onderaan gevormde ribbe 7a
in het rechter gedeelte van de kloostersponning 4 b reikt. Met 19 is <EMI ID=51.1>
band, als bitumineuze afdiohtstrip.
Fig. 6 laat zien, hoe de bij de zij stijl 4 van het buitenste deelkozijn behorende daglat 3 met zijn in de figuur onderste kopeinde reikt in de kloostersponning 2a in de bovenste dagzijde van het kalfprofiel 2. De in laatstgenoemde kloostersponning 2a, met zijn er aan <EMI ID=52.1>
rechts in fig. 6 tegen de linker begrenzing van de eerder genoemde
<EMI ID=53.1>
kitmateriaal aangegeven, dat als vulling wordt toegepast voor dat gedeelte van de kloostersponning in de dagzijde van de stijl 4', dat zich bevindt tussen de bodems van de bovenste en onderste kloostersponningen 2a resp. 2 b van het kalf 2.
Zoals uit de figuren 6 en 7 blijkt, eindigt het kalfprofiel 2 "koud" dat wil zeggen zonder inkrozingen, tegen de dagzijde van de
<EMI ID=54.1>
een tweetal eikenhouten drevels 23, die zijn geperst ir gaten, gevormd in respectievelijk de kopzijde van het kalfprofiel 2 en de dagzijde van de stijl 4'. Een soortgelijke verbinding wordt ook toegepast op de ontmoetingsplaatsen van de zijstijlen en de boven- en on-
<EMI ID=55.1>
stijldaglatten met hun versmalde kopeinden tot in de kloostersponning
<EMI ID=56.1>
Uit het voorgaande en in het bijzonder ook de in de tekening getoonde, uitsluitend bij wijze van voorbeeld en derhalve niet als beperkend op te vatten, uitvoeringsvormen volgens de uitvinding, kan worden opgemaakt dat door toepassing van houten kozijnconstructies volgens de uitvinding een ver doorgevoerde standaardisatie en dienovereenkomstig een belangrijke arbeidsbesparing kan worden bereikt.
Door de toepassing van de steeds terugkerende, zelfde profilering, kan een arbeidsbesparing tot 40% ten opzichte van de gebruikelijke kozijnvervaardiging worden bereikt. Het benodigde hout kan op de fabriek meteen geschaafd en geprofileerd worden, vaarna voor de montage met slechts eenvoudige werkzaamheden kan worden volstaan. Ook behoeft de architect aanmerkelijk minder te detailleren, dan tot <EMI ID=57.1>
zekere standaardisatie voor de afmetingen.
<EMI ID = 1.1>
The invention relates to a wooden window and / or
<EMI ID = 2.1>
<EMI ID = 3.1>
installation in a wall or wall recessed opening
<EMI ID = 4.1>
a window or door.
In a known construction of this type, the outer frame is a so-called "partial frame", which is completed by one or more
<EMI ID = 5.1>
lie flat with the outer partial frame and by means of
<EMI ID = 6.1>
elements are applied directly inside the outer partial frame. With their transverse profile in depth direction, that is to say transversely to the plane defined by the frame, they extend to both sides beyond the extreme boundaries of the profiles of the partial frame elements and embrace them to some extent, because they are profiled equally inwardly from the projecting profile ends. and include protruding profiles of the elements of the partial frames. This construction offers many options for the inner partial frames, as regards the door (s) and / or window (s), or similar fillings to be arranged inside the outer partial frame.
The object of the invention is a saving on processing and material costs compared to such known constructions
<EMI ID = 7.1>
combinations of windows and / or doors or like fillings to be arranged within the outer frame, because not only changes in the choice of fillings to be used afterwards, not only within the once placed outer frame, but also variations in the aforementioned depth. of the location of those fillings are possible.
For this purpose, a wooden frame construction is used in the preamble
<EMI ID = 8.1> <EMI ID = 9.1>
deep monastic rebates, which monastic rebates, mutually aligned, each with their transverse profiles in the middle
<EMI ID = 10.1>
<EMI ID = 11.1>
<EMI ID = 12.1>
<EMI ID = 13.1>
one and / or against at least a number of which day laths, adjacent to it in said depth direction and / or at least within it
<EMI ID = 14.1>
An important simplification is achieved by this embodiment. For the profile of the elements of the outer frame, except for any profiling applied on the outer profile side facing the edge of the wall opening, with a view to the frame connection in the wall, only the said, in the reveal side will suffice. installed monasteries.
<EMI ID = 15.1>
If a more noble type of wood will be chosen, if elements of one or more further windows are used, then these can, except for the edge rebate or rebates on their side facing the outermost partial frame, for the ribbo to be fitted in the monastery rebate, further optionally. are provided with the appropriate
<EMI ID = 16.1>
window, revolving window, etc. - required profiles.
If the said day laths are used for attaching one or more windows to the side - that is to say in the said depth position - or / and within them, then the main part of the day lath profile located outside the monastic rebate preferably has a simple rectangular or square transverse profile. Each window to be further attached thereto can in itself also be composed of simple profiles, optionally also with rebates, in order to at least partially engage around those day laths. It is also possible, as filling of the opening, to attach a closed panel to the day laths, or to hold a panel, or a window pane, against it by means of finishing laths. Furthermore, a glass door or window without its own mounting frame can also be hung directly on one of the day bars and take up against the other stop.
<EMI ID = 17.1>
strengthening and reinforcement of the outer frame, when, in accordance with a further particularity according to the invention, of at least
<EMI ID = 18.1>
the aforementioned depth direction is appropriately narrowed, reaches into the monasterial rebate of a frame element, which is perpendicular to the frame element, into which the relevant day lath is fitted fittingly with its rib.
The intended head end forms a pin protruding in the longitudinal direction on the day lath, via which the associated frame element finds additional support in the monastery rebate of the outer frame element perpendicular to it. This allows for a significant simplification of, and therefore also a considerable saving in, the mutual fixing of the perpendicular to each other of the frame elements at their meeting points. The posts can be left cold at their ends against the visible sides of the top and bottom sills. end. When using head ends of the post-battens extending into the monastic rebates of the sills, dowel connections will suffice for the corner connection.
These can be obtained by using, for example, two at their outer circumference per connection, through longitudinal grooves, ribbed, hardwood, preferably oak, dowels, which are driven forcibly into holes of the elements to be joined, the hole diameter corresponding to the diameter of the core. within the serrated or ribbed outer periphery of the dowel by the grooves.
In order to allow excess glue and air to escape from the drilled holes when creating such a dowel connection, the ribs protruding from the core diameter have been removed on the outer circumference of those dowels on opposite, narrow areas. This ensures a solid dowel connection of excellent quality.
Likewise, an intermediate sill or calf of the frame can be finished cold against the reveals of the uprights and the same connection can then be applied at the meeting points.
The laborious, time-consuming and costly profile operations for the pin and hole connections at the meeting points usually used up to now are thus dispensed with.
<EMI ID = 19.1>
further consists in that in an assembly, once assembled
<EMI ID = 20.1>
<EMI ID = 21.1>
openings of the frame windows for windows, doors or other fillings to be replaced by others. In particular, it is also possible to place the filling (s) in the partial opening (s) of the frame differently in depth, that is to say staggered relative to each other. If, for example, a calf or sill is used in the frame, in the partial opening above that calf a panel or window pane can be placed and fixed from the outside against the day laths running around in that partial opening, while underneath that calf, for instance from the inside. , a door can stop against the day laths running around in the lower partial opening and be hung on it.
It is also possible, when no door, window or other filling is used, in that case to have the day laths protrude only to a small extent from the relevant day sides of the frame elements as filler strips with, for example, an effect as a decorative frame by using a different type of wood. in the day of the frame.
According to the invention, the side of the profile of the frame elements extending along the outer circumference of the frame preferably furthermore preferably comprises a considerably wider, likewise substantially shallow monasterial rebate with, adjacent the one rebate side wall, compared to the monastic rebate in the reveal. , a relatively narrow bottom section, which is considerably recessed with respect to the rest of the rebate bottom. This can, for example,
<EMI ID = 22.1>
sealing strip, while, when used in cavity walls adjacent to the opposite monasterial rebate side wall, a cavity
<EMI ID = 23.1> ribs referred to above can then be applied, for example lime or similar material for filling and sealing.
It will be clear that, according to the invention, any desired filling can easily be arranged in the various partial openings of a frame and can be fixed in the manner associated with the chosen filling. By way of example only, as possible fillings in addition to those already mentioned above,
<EMI ID = 24.1>
downward-falling windows, pivot windows, etc.
The invented construction breaks with the traditional, deep
<EMI ID = 25.1>
Lilac to two standard profiles for the frame construction with options for all kinds of connections, both on the inside and on the outside.
In particular, it is also easy to make subsequent modifications, for example replacing a single glazing with a double glazing and changing from a normal door to a rebated door, etc.
<EMI ID = 26.1>
arranging panels as filling, in particular insulation, sandwich and the like panels.
Larger units can easily be divided into a number of partial openings, each with its own function.
<EMI ID = 27.1>
cavity walls is extremely simple. The nesting depth can be varied easily.
As an important technical advantage, the avoidance of significant weakening in the frame profiles must also be mentioned; no recesses in the intermediate pillars and sills are necessary.
The adverse effects of shrinkage and elongation are thus largely obviated.
From an economic point of view, it is very important that thinner wood sizes than hitherto can be used, that few adjustments on the machines are required - due to the simple profile rings - and a very considerable saving on drawing and detail work is achieved.
The far-reaching degree of standardization and simplification also makes faster delivery possible.
Both soft and hard woods, possibly also combined, are suitable for the implementation.
The invention will now describe, with reference to the drawing, in which embodiments for profiles of the elements for frame and day laths of a construction according to the invention, as well as a
<EMI ID = 28.1>
light.
<EMI ID = 29.1> <EMI ID = 30.1> sill or calf; <EMI ID = 31.1> Fig. 4 is a cross-section similar to Fig. 1, but of a slightly modified embodiment for the frame element; <EMI ID = 32.1> parts of an assembled structure according to the invention; Fig. 6 is a side view of a portion of the meeting place of a calf and a post profile; Fig. 7 is a horizontal sectional view of the meeting place of Fig. 6, with the day laths omitted.
<EMI ID = 33.1>
sheets of circumferential elements, in this case the lintel, and the intermediate sill or the calf of a frame made according to the invention.
In the middle area of the day sides of profiles 1 and 2 are shallow monasteries 1a and 2 respectively. 2a and 2b, with a
<EMI ID = 34.1>
less than a quarter of the total profile width, measured transversely to the plane determined by the frame. In the frame composed of these profiles 1 - on the outer circumference of the frame - and 2 - as a calf - all these monastic rebates are aligned with each other, so that they are formed along the entire circumference of each partial opening within the frame.
<EMI ID = 35.1> <EMI ID = 36.1>
<EMI ID = 37.1>
In this case, because corner sponges on both sides in fig.
<EMI ID = 38.1>
<EMI ID = 39.1>
stand. In that case, the rib-shaped part does not protrude symmetrically with respect to the rest of the day lath profile.
In Fig. 4, reference numeral 4 denotes a frame element, with a slightly modified profile relative to frame element 1.
In the side opposite to the reveal, this profile comprises a, also substantially shallow, monasterial rebate 4b, with a width �
<EMI ID = 40.1>
in Fig. 4, a portion of this monastic rebate 4 b adjacent to the left rebate side wall is recessed to a depth d over a narrow portion relative to the width of the ridge of the bottom of said abbey rebate.
An example of the connection of the profile 4 with the thus profiled side against the upper edge of an opening in a wall 6 facing towards it is shown in fig.
Reference numeral 4 'in Fig. 5 indicates the use of a similar profile as a bottom sill in a frame of the above-mentioned elements. The corresponding monasteries in respectively the day side and the opposite side of profile 4 'are indicated
<EMI ID = 41.1>
depth part of the monastic rebate 4'b reaches, in the manner shown at the bottom from fig. 5, the upwardly projecting edge 8 of a ven- <EMI ID = 42.1>
The middle and lower parts of Fig. 5 illustrate the use of an outward-opening door 10 in the lower partial opening of the frame. This is suspended from and, in closed position, takes a stop against the day sides of the frame elements. <EMI ID = 43.1>
Numeral 11 is a payment wear strip applied to the bottom day lath 3 ', while 12 is a metal - in the present case aluminum - sill cover profile, which is attached to the outside of the bottom day lath 3' on the reveal side of the bottom sill 4 '. . Here the day batten 3 'has a slightly different transverse profile compared to the top day batten 3, namely with only one corner rebate 3'a.
Instead of the inward-opening door 10 shown, it is of course also possible to use an extending, turning, rearward opening in the lower partial opening.
<EMI ID = 44.1>
brought.
The top part of fig. 5 and the top half of the middle part of that figure show the attachment of a fanlight in the top part opening of the frame. The hardwood roof rail 3 '', which is also fixed in the monasterial rebate 2a of the calf profile 2, has a slightly heavier profile than the top day rail 3. With the
<EMI ID = 45.1>
forms the skylight. The circumferential edge is enclosed at the top in a
<EMI ID = 46.1>
<EMI ID = 47.1>
<EMI ID = 48.1>
<EMI ID = 49.1>
at a second pane 18 from the top.
The day laths in the upper partial opening can also be used to hang on and stop a wing formed by a hard glass pane without its own mounting frame.
<EMI ID = 50.1>
taken in an aluminum sill cover profile 21. In the embodiment shown, this comprises a condensation water channel 21a formed thereon. This can of course also be formed by a separately attached condensation water collection profile.
At the top in Fig. 5, with reference numeral 7, a cavity cleat is indicated, which with a rib 7a formed in that figure at the bottom left.
in the right part of the monasterial rebate 4 b. With 19 <EMI ID = 51.1>
tape, as a bituminous sealing strip.
FIG. 6 shows how the day bar 3 belonging to the side post 4 of the outer part frame, with its lower head end in the figure, reaches into the cloister rebate 2a in the upper reveal of the calf profile 2. The abbey rebate 2a in the latter, with its on < EMI ID = 52.1>
right in fig. 6 against the left boundary of the aforementioned
<EMI ID = 53.1>
sealant material, which is used as filling for that part of the monastic rebate in the reveal side of the post 4 ', which is located between the bottoms of the upper and lower monasterial rebates 2a and 2a resp. 2 b of the calf 2.
As can be seen from Figures 6 and 7, the calf profile 2 ends "cold", that is to say without recesses, towards the day side of the
<EMI ID = 54.1>
two oak wooden dowels 23, which are pressed with holes, formed in the end side of the calf profile 2 and the reveal side of the post 4 ', respectively. A similar connection is also applied to the meeting places of the side pillars and the top and bottom
<EMI ID = 55.1>
style day slats with their narrowed head ends up to the monasteries
<EMI ID = 56.1>
From the foregoing and in particular also the embodiments according to the invention shown in the drawing, which are only by way of example and therefore not to be construed as limiting, it can be inferred that the use of wooden frame constructions according to the invention requires far-reaching standardization and accordingly a significant labor saving can be achieved.
By using the recurring, same profiling, labor savings of up to 40% can be achieved compared to the usual frame manufacture. The required wood can be planed and profiled immediately at the factory, after which, for installation, only simple operations are sufficient. The architect also needs to detail considerably less than up to <EMI ID = 57.1>
certain standardization for the dimensions.