BE1030080B1 - Paneel - Google Patents

Paneel Download PDF

Info

Publication number
BE1030080B1
BE1030080B1 BE20216042A BE202106042A BE1030080B1 BE 1030080 B1 BE1030080 B1 BE 1030080B1 BE 20216042 A BE20216042 A BE 20216042A BE 202106042 A BE202106042 A BE 202106042A BE 1030080 B1 BE1030080 B1 BE 1030080B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
panel
panel according
locking
locking element
substrate
Prior art date
Application number
BE20216042A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1030080A1 (nl
Inventor
Rick Jan De
Hannes Meerschman
Bryan Rollier
Original Assignee
Flooring Ind Ltd Sarl
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Flooring Ind Ltd Sarl filed Critical Flooring Ind Ltd Sarl
Priority to BE20216042A priority Critical patent/BE1030080B1/nl
Priority to PCT/IB2022/061966 priority patent/WO2023119043A1/en
Publication of BE1030080A1 publication Critical patent/BE1030080A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1030080B1 publication Critical patent/BE1030080B1/nl

Links

Classifications

    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • E04F15/02038Flooring or floor layers composed of a number of similar elements characterised by tongue and groove connections between neighbouring flooring elements
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • E04F15/10Flooring or floor layers composed of a number of similar elements of other materials, e.g. fibrous or chipped materials, organic plastics, magnesite tiles, hardboard, or with a top layer of other materials
    • E04F15/102Flooring or floor layers composed of a number of similar elements of other materials, e.g. fibrous or chipped materials, organic plastics, magnesite tiles, hardboard, or with a top layer of other materials of fibrous or chipped materials, e.g. bonded with synthetic resins
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F15/00Flooring
    • E04F15/02Flooring or floor layers composed of a number of similar elements
    • E04F15/10Flooring or floor layers composed of a number of similar elements of other materials, e.g. fibrous or chipped materials, organic plastics, magnesite tiles, hardboard, or with a top layer of other materials
    • E04F15/105Flooring or floor layers composed of a number of similar elements of other materials, e.g. fibrous or chipped materials, organic plastics, magnesite tiles, hardboard, or with a top layer of other materials of organic plastics with or without reinforcements or filling materials
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0107Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels substantially in their own plane, perpendicular to the abutting edges
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0107Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels substantially in their own plane, perpendicular to the abutting edges
    • E04F2201/0115Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels substantially in their own plane, perpendicular to the abutting edges with snap action of the edge connectors
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0138Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels perpendicular to the main plane
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0138Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels perpendicular to the main plane
    • E04F2201/0146Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by moving the sheets, plates or panels perpendicular to the main plane with snap action of the edge connectors
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0153Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by rotating the sheets, plates or panels around an axis which is parallel to the abutting edges, possibly combined with a sliding movement
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/01Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship
    • E04F2201/0153Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by rotating the sheets, plates or panels around an axis which is parallel to the abutting edges, possibly combined with a sliding movement
    • E04F2201/0161Joining sheets, plates or panels with edges in abutting relationship by rotating the sheets, plates or panels around an axis which is parallel to the abutting edges, possibly combined with a sliding movement with snap action of the edge connectors
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E04BUILDING
    • E04FFINISHING WORK ON BUILDINGS, e.g. STAIRS, FLOORS
    • E04F2201/00Joining sheets or plates or panels
    • E04F2201/05Separate connectors or inserts, e.g. pegs, pins, keys or strips
    • E04F2201/0523Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape
    • E04F2201/0552Separate tongues; Interlocking keys, e.g. joining mouldings of circular, square or rectangular shape adapted to be rotated around an axis parallel to the joint edge

Abstract

Paneel, waarbij dit paneel (1) minstens een eerste paar tegenoverliggende randen (4-5) vertoont met koppeldelen (6) die toelaten dat twee van dergelijke panelen (1) onderling aan elkaar kunnen worden gekoppeld, waarbij de koppeldelen (6) een horizontaal actief vergrendelsysteem bevatten dat in een gekoppelde toestand van twee dergelijke panelen (1) een vergrendeling in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de betreffende randen (4-5) bewerkstelligt en waarbij het horizontaal actief vergrendelsysteem (8) een aan de onderzijde van het paneel (1) uitkragende lip (10) met een naar boven gericht vergrendelelement (11) omvat, daardoor gekenmerkt dat het naar boven gericht vergrendelelement (11) aansluit op de zich proximaal bevindende bovenkant (12) van voornoemde uitkragende lip (10) minstens door middel van een concaaf oppervlak (13-13A).

Description

1 BE2021/6042
Paneel.
Deze uitvinding heeft betrekking op panelen, meer speciaal op panelen die aan tegenoverliggende randen voorzien zijn van koppeldelen welke toelaten dat twee van dergelijke panelen aan de betreffende randen aan elkaar kunnen worden vergrendeld.
Dergelijke panelen, bijvoorbeeld vloerpanelen, zijn op zich bekend bijvoorbeeld uit het
WO 97/47834, het WO 2011/077311 het WO 2018/087637 of het WO 2011/141849.
Uit het WO 97/47834 zijn voornamelijk vloerpanelen bekend met een substraat en een decoratieve toplaag, waarbij het substraat uit samengeperste en verlijmde houtdeeltjes bestaat, zoals het geval is bij houtspaanderplaat of houtvezelplaat. De panelen van het
WO 834 kunnen bijvoorbeeld een substraat bevatten van MDF of HDF (Medium of High
Density Fiberboard). Bij lage kwaliteit of lage densiteit van de houtvezelplaat, MDF of
HDF, kunnen bij het in elkaar voegen, het uit elkaar halen van de koppeldelen, of bij herhaaldelijk uitzetten en krimpen, scheuren ontstaan in het substraatmateriaal. Zulks is ook het geval wanneer gewerkt wordt met dikkere substraten, bijvoorbeeld met substraten met een dikte van 9 mm of meer, in zulk geval bevindt zich centraal in het substraat een zone met relatief sterk verlaagde mechanische eigenschappen die scheurgevoelig kan zijn.
Uit het WO 2011/077311, het WO 2018/087637 en het WO 2011/141849 zijn vloerpanelen bekend met een substraat en een decoratieve toplaag, waarbij het substraat een gevuld kunststof substraat is, bijvoorbeeld bekomen door extrudeerbewerkingen, strooibewerkingen of kalendreerbewerkingen. De kunststof is hierbij bijvoorbeeld polyvinylchloride. De vulmiddelen kunnen bijvoorbeeld kalk omvatten. Dergelijke panelen zijn gebruikelijk dun, bijvoorbeeld 5 mm of dunner, en kunnen een hoge vulgraad vertonen, bijvoorbeeld gevuld zijn aan een ratio vulmiddel : kunststof van 2:1 of meer. Bij dergelijke panelen kunnen ook problemen ontstaan bij het in elkaar voegen, het uit elkaar halen van de koppeldelen, of bij herhaaldelijk uitzetten en krimpen, breuken
2 BE2021/6042 ontstaan in het substraatmateriaal en/of vervormingen ontstaan zichtbaar aan het oppervlak van de decoratieve toplaag.
Er wordt opgemerkt dat het risico op het optreden van breuken en scheuren bij gebruik van een bekleding samengesteld uit panelen kan worden gekwantificeerd door middel van de zogenoemde rolstoeltest (bijvoorbeeld de rolstoeltest (EN: castor chair) zoals beschreven in het EN 425). Het betreft hierbij een test waarbij een drietal beladen wielen continu over een ronddraaiende bekleding bewegen. Wanneer de geteste bekleding regelmatig geïnspecteerd wordt, kan de lengte van de koppeldelen die aangetast is door scheurtjes of breuken genoteerd worden in functie van het aantal toeren die de bekleding onder de voornoemde wielen heeft gemaakt. Zodoende kunnen verschillende bekledingen met elkaar worden vergeleken en hun geschiktheid voor een bepaald gebruik, bijvoorbeeld voor commercieel of residentieel gebruik, worden ingeschat.
De huidige uitvinding beoogt in de eerste plaats een alternatief paneel, waarbij, volgens voorkeurdragende uitvoeringsvormen, een oplossing wordt geboden voor één of meerdere van de problemen met de panelen uit de stand van de techniek. Zo bijvoorbeeld kan een betere koppeling tussen panelen worden bekomen, zelfs in panelen met zones van lage densiteit en/of hoge vulgraad. De uitvinding is gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
Hiertoe is de uitvinding volgens een eerste onafhankelijk aspect een paneel, waarbij dit paneel minstens een eerste paar tegenoverliggende randen vertoont met koppeldelen, waarbij voornoemde koppeldelen toelaten dat twee van dergelijke panelen onderling aan elkaar kunnen worden gekoppeld en verder de volgende kenmerken vertonen: - de koppeldelen bevatten een horizontaal actief vergrendelsysteem dat in een gekoppelde toestand van twee dergelijke panelen een vergrendeling in het vlak van de panelen en loodrecht op de betreffende randen bewerkstelligt, namelijk in een horizontale richting; - de koppeldelen bevatten tevens een verticaal actief vergrendelsysteem dat in een gekoppelde toestand van twee dergelijke panelen een vergrendeling dwars op het vlak van de panelen bewerkstelligt, namelijk in de verticale richting;
3 BE2021/6042 waarbij het horizontaal actief vergrendelsysteem een aan de onderzijde van het paneel uitkragende lip met een naar boven gericht vergrendelelement omvat, en, bij voorkeur aan de tegenoverliggende rand een naar onder gericht vergrendelelement dat in voornoemde gekoppelde toestand contact maakt of kan maken met het voornoemd naar boven gericht vergrendelelement; met als kenmerk dat het naar boven gericht vergrendelelement aansluit op de zich proximaal bevindende bovenkant van voornoemde uitkragende lip minstens door middel van een gebogen concaaf oppervlak met een radius van ten minste 0.7 millimeter, en bij voorkeur van ten minste 0.8 mm; en/of door middel van een gebogen concaaf oppervlak met een radius die minstens 75%, of minstens 85% bedraagt van de dikte van het paneel, exclusief een eventueel aangekleefde onderlaag; en/of door middel van een concaaf oppervlak gevormd door twee vlakken die een hoek insluiten van ten minste 105°, en bij voorkeur ten minste 110°. Doordat een concaaf oppervlak, of een gefacetteerd oppervlak met twee of meerdere vlakken, wordt gevormd op de aansluiting of overgang tussen het naar boven gericht vergrendelelement en de zich proximaal bevindende bovenkant van de uitkragende lip, wordt het risico op het ontstaan van scheuren of breuken ter plaatse van deze aansluiting of overgang geminimaliseerd.
De uitvinders hebben dit kunnen vaststellen aan de hand van een rolstoeltest als boven nog beschreven. De eerste scheuren in de koppeldelen treden slechts op na 25000 toeren van de rolstoeltest (EN 425). Ter vergelijking, met identieke koppelmiddelen, doch waarbij de voornoemde aansluiting gevormd wordt met een gebogen concaaf oppervlak met een radius van 0.5 mm of minder, treden de eerste scheuren in de koppeldelen al op voor 15000 toeren zijn volbracht op de rolstoeltest (EN 425). De uitvinders waren verrast vast te stellen dat een dergelijke minimale ingreep in het profiel van de koppeldelen tot dergelijke uitstekende resultaten kan leiden. Bovenstaande gegevens betreffen een paneel met een substraat van houtvezelplaat, namelijk HDF, met een dikte van meer dan 9 mm, namelijk ongeveer 12 mm, doch de uitvinders hebben bij gelijkaardige testen met dunnere HDF substraten, en met substraten van gevulde kunststof eveneens merkwaardige verbeteringen vastgesteld.
Het is duidelijk dat de voornoemde zich proximaal bevindende bovenkant van de uitkragende lip bij voorkeur een gedeelte omvat dat zich horizontaal of nagenoeg horizontaal uitstrekt tot aan de voornoemde aansluiting of overgang. Bij voorkeur, indien
4 BE2021/6042 niet horizontaal, sluit het betreffende gedeelte een hoek in met de horizontale die kleiner is dan 10°, of 5° of minder bedraagt.
Bij voorkeur strekt het voornoemde contact zich uit over een contactoppervlak dat zich volledig in de onderste 65 % bevindt, en bij voorkeur zich volledig in de onderste 60 % bevindt, en bij hogere voorkeur zich volledig in de onderste 55 % bevindt, van de totale hoogte waarover het naar boven gericht vergrendelelement zich uitstrekt ten opzichte van voornoemde zich proximaal bevindende bovenkant van de uitkragende lip. Op deze manier wordt boven het contactoppervlak een spatie gevormd die kan worden ingenomen bij het uit elkaar halen van de betreffende koppeldelen, bijvoorbeeld door middel van een wentelbeweging van de rand met het naar onder gericht vergrendelelement ten opzichte van de rand met het naar boven gericht vergrendelelement.
Bij voorkeur wordt het voornoemde contact gevormd of kan dit gevormd worden op een oppervlak van het naar onder gericht vergrendelelement dat in proximale richting van het paneel gemeten een eerste hoek maakt met de onderkant van het paneel van minder dan 80°, bij voorkeur van minder dan 75°, bij hogere voorkeur van minder dan 70°, bij hogere voorkeur van minder dan 65°, en bij hogere voorkeur van ten minste 55°. De relatieve lage hoek bevordert het uit elkaar halen van de koppeldelen, terwijl een minimale hoek van 55° toch een behoorlijke vergrendeling in de horizontale richting bewerkstelligt. Bij voorkeur wordt het voornoemde contact gevormd of kan dit gevormd worden op een oppervlak van het naar boven gericht vergrendelelement dat in distale richting gemeten een tweede hoek maakt met de onderkant van het paneel, waarbij deze tweede hoek gelijk is aan, of groter is dan, voornoemde eerste hoek; bij voorkeur waarbij het eventuele verschil tussen de eerste hoek en de tweede hoek minstens 2° is, bij hogere voorkeur minstens 3° is, bij hogere voorkeur ten hoogste 5° is. Op die manier kan een goede aansluiting op het voornoemde contactoppervlak worden bekomen, zelfs wanneer de voornoemde uitkragende lip in de voornoemde gekoppelde toestand enigszins is verbogen, bijvoorbeeld naar onderen en/of naar opzij is uitgebogen.
Bij voorkeur kunnen voornoemde koppeldelen door middel van een neerwaartse beweging van de betreffende randen naar elkaar toe aan elkaar worden gekoppeld. Bij dergelijke koppeldelen kan een verbuiging en/of een compressie van een gedeelte van de koppeldelen plaatsvinden tijdens het koppelen. Dergelijke verbuiging en/of compressie kan, bij voorkeur in beperktere mate, aanwezig blijven in de bekomen gekoppelde toestand. Ook bij het uit elkaar halen van dergelijke koppelmiddelen, bijvoorbeeld door 5 middel van een wentelbeweging, kan dergelijke verbuiging en/of compressie optreden.
Deze vervormingen kunnen aanleiding geven tot plaatselijke spanning die tot breuk of scheuren kunnen leiden in het substraatmateriaal. Het is vooral bij koppeldelen die een compressie en/of verbuiging nuttigen bij het koppelen en/of in de gekoppelde toestand dat het concaaf oppervlak of het gefacetteerd oppervlak van het paneel van de huidige uitvinding zijn voordelen biedt.
Hieronder worden nog enkele optionele kenmerken van koppeldelen besproken die, elk afzonderlijk of in gelijk welke combinatie, voornamelijk kunnen worden toegepast bij koppeldelen die een koppeling middels een neerwaartse beweging toelaten, doch deze kenmerken kunnen ook meer algemeen worden toegepast, bijvoorbeeld bij koppeldelen die een koppeling toelaten middels een wentelbeweging en/of een horizontale schuifbeweging van de betreffende randen naar elkaar toe.
Volgens een eerste optioneel kenmerk bevindt zich proximaal van het naar boven gericht vergrendelelement een vrouwelijk deel, waarbij het voornoemde naar onder gericht vergrendelelement een mannelijk deel vormt en waarbij het mannelijk deel in voornoemde gekoppelde toestand in het vrouwelijk deel is aangebracht.
Volgens een tweede optioneel kenmerk bevat het verticaal actieve vergrendelsysteem een eerste vergrendeldeel en een ermee samenwerkend tweede vergrendeldeel bevat, waarbij het eerste vergrendeldeel zich aan het distale uiteinde van het naar onder gerichte vergrendelelement bevindt en waarbij het tweede vergrendeldeel zich aan het proximale uiteinde van het vrouwelijk deel bevindt. Het eerste en het tweede vergrendeldeel kunnen hierbij een contactoppervlak vormen waarvan de raaklijn een hoek maakt met het vlak van het paneel van minstens 15°, bij voorkeur van minstens 20°, bij hogere voorkeur van minstens 25°; en bij voorkeur van minder dan 75°, bij hogere voorkeur van minder dan 60°, bij hogere voorkeur van minder dan 50° en bij hogere voorkeur van minder dan 40°,
6 BE2021/6042 waarbij deze raaklijn stijgend is in de distale richting van het vrouwelijk deel. Dergelijk contactoppervlak vermindert het risico op het ontstaan van scheuren of breuk bij het uit elkaar halen van de koppeldelen door middel van een wentelbeweging.
Volgens een derde optioneel kenmerk omvat het eerste vergrendeldeel een horizontaal uitstekend onderdeel van het naar onder gericht vergrendelelement en het tweede vergrendeldeel een ondersnijding. Volgens een alternatief, of in combinatie daarmee, omvat het eerste vergrendeldeel een uitsparing in het naar onder gericht vergrendelelement en het tweede vergrendeldeel een horizontaal uitstekend onderdeel aan een proximale rand van het vrouwelijk deel omvat.
Volgens een vierde optioneel kenmerk worden, in voornoemde gekoppelde toestand, aan de bovenranden van het eerste paar tegenoverliggende randen aansluitende of praktische aansluitende sluitvlakken gevormd, bij voorkeur substantieel loodrecht op het vlak van het paneel, waarbij de rand met het vrouwelijk koppeldeel boven het voornoemde tweede vergrendeldeel, eventueel het tweede vergrendeldeel incluis, geen onderdelen bevat die buiten het voornoemde sluitvlak uitsteken.
Volgens een vijfde optioneel kenmerk is het voornoemde eerste vergrendeldeel en/of het voornoemde tweede vergrendeldeel gevormd door of op een afzonderlijk inzetstuk dat in de betreffende rand is aangebracht. Volgens een alternatief zijn de koppeldelen van het eerste paar tegenoverliggende randen hoofdzakelijk of volledig uit het materiaal van het paneel zelf verwezenlijkt.
Volgens een zesde optioneel kenmerk bevat het voornoemde verticaal vergrendelsysteem aan het distale uiteinde van het naar boven gericht vergrendelelement of aan het distale uiteinde van de uitkragende lip een vergrendeldeel dat samenwerkt met een vergrendeldeel aan de tegenoverliggende rand van het ermee gekoppelde paneel. Het betreft hierbij bij voorkeur koppeldelen die hoofdzakelijk of volledig uit het materiaal van het paneel zelf zijn verwezenlijkt.
7 BE2021/6042
Volgens een zevende optioneel kenmerk bevat voornoemde uitkragende lip aan de onderzijde vanaf het distale uiteinde van de uitkragende lip een uitsparing, bij voorkeur waarbij deze uitsparing zich in proximale richting tot voorbij het naar boven gericht vergrendelelement uitstrekt. Het gebruik van dergelijke uitsparing verhoogt enerzijds het installatiegemak, voornamelijk bij neerwaarts koppelbare koppeldelen, doch vergroot het risico op breuken en scheuren. Daarom is het toepassen van het concaaf of gefacetteerd oppervlak van het eerste aspect wenselijk in combinatie met dit zevende optionele kenmerk, in het bijzonder wanneer deze koppeldelen hoofdzakelijk of volledig uit het materiaal van het paneel zelf zijn verwezenlijkt. Bij voorkeur vertoont voornoemde uitsparing, verticaal onder het voornoemd, al dan niet gebogen, concaaf oppervlak een hoogte, gemeten loodrecht op het vlak van het paneel, van minstens 10% en bij voorkeur van minstens 15% van de totale dikte van het paneel.
Volgens een achtste optioneel kenmerk worden in voornoemde gekoppelde toestand, aan de bovenranden van het eerste paar tegenoverliggende randen aansluitende of praktische aansluitende sluitvlakken gevormd, bij voorkeur substantieel loodrecht op het vlak van het paneel, waarbij het centrum van voornoemd contactoppervlak zich op een horizontale afstand van het sluitvlak bevindt die groter is dan 50% van de dikte van het paneel, of 60% of meer van de dikte van het paneel bedraagt. Deze horizontale afstand verbetert de mogelijkheid om de koppeldelen uit elkaar te halen door middel van een wentelbeweging.
Bij voorkeur strekt het naar onder gericht vergrendelelement zich in de proximale helft ervan dieper uit dan in de distale helft ervan, waarbij het verschil in diepte bij voorkeur ten minste 0.20 millimeter bedraagt, en bij hogere voorkeur ten minste 0.25 millimeter bedraagt. Dergelijke uitvoering kan het installatiegemak vergroten vermits dergelijk dieper uitstrekkend gedeelte als een manoeuvreergedeelte kan dienen voor het verbuigen van het naar boven gericht vergrendelelement. Doch dergelijk dieper uitstrekkend gedeelte vereist ook bijkomende plaats in het vrouwelijk deel, waardoor in de buurt van het naar boven gericht vergrendelelement een dunner gedeelte van de uitkragende lip voor handen kan zijn. De maatregel van de huidige uitvinding volgens haar eerste aspect,
8 BE2021/6042 waarbij een concaaf oppervlak en/of gefacetteerd oppervlak wordt toegepast bij de voornoemde aansluiting kan dit risico beperken.
Zoals reeds voornoemd bij bepaalde voorkeurdragende uitvoeringsvormen, is het ook in het algemeen voorkeurdragend dat de uitkragende lip in voornoemde gekoppelde toestand naar onder uitgebogen is. De terugveerkracht van dergelijke lip kan leiden tot een verbeterde koppelingssterkte bijvoorbeeld in de horizontale richting.
Bij voorkeur bevat het koppeldeel aan de voornoemde tegenoverliggende rand een tand, waarbij de tand aan zijn onderzijde het naar onder gericht vergrendelelement bevat, waarbij de voornoemde uitkragende lip de onderste lip is van een groef, die naar boven begrensd is door een bovenste lip, waarbij bij voorkeur de onderste lip verder uitsteekt dan de bovenste lip, waarbij de samenwerking van voornoemde tand en groef in de voornoemde gekoppelde toestand een vergrendeling in de richting loodrecht op de gekoppelde panelen teweeg brengt, of waarbij, met andere woorden, de voornoemde tand en groef deel uitmaken van het voornoemde verticaal vergrendelingssysteem. De huidige voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt voornamelijk toegepast in het geval van koppeldelen welke door middel van een wentelbeweging of een horizontale schuifbeweging in elkaar kunnen worden aangebracht. Bij voorkeur kan de tand van een eerste dergelijk paneel door middel van een wentelbeweging en/of door middel van een substantieel horizontale schuifbeweging, eventueel met snapeffect, in de groef van een tweede dergelijk paneel gebracht worden, waarbij een koppeling tussen het eerste dergelijk paneel en het tweede dergelijk paneel bekomen wordt.
Het paneel van de uitvinding volgens haar eerste aspect vertoont bij voorkeur een tweede paar tegenoverliggende randen met koppeldelen die toelaten dat twee van dergelijke panelen onderling aan elkaar kunnen worden gekoppeld en waarbij deze koppeldelen een tand en groef omvatten, waarbij de groef begrensd is door een onderste lip en een bovenste lip, bij voorkeur waarbij de onderste lip verder uitsteekt dan de bovenste lip, waarbij in gekoppelde toestand de tand en de groef voor een vergrendeling zorgen in de richting loodrecht op de gekoppelde panelen, waarbij de onderste lip een opstaand vergrendelelement bevat, waarbij de onderzijde van de tand een vergrendelelement
9 BE2021/6042 bevat, waarbij in de gekoppelde toestand het opstaand vergrendelelement samen met het vergrendelelement aan de onderzijde van de tand voor een vergrendeling zorgt in de richting loodrecht op deze gekoppelde randen en in het vlak van de panelen. Bij voorkeur kan de tand door middel van een wentelbeweging en/of door middel van een substantieel horizontale schuifbeweging, eventueel met snapeffect, in de groef van een tweede dergelijk paneel gebracht kan worden, waarbij een koppeling tussen het eerste dergelijk paneel en het tweede dergelijk paneel bekomen wordt.
Bij voorkeur sluit het opstaand vergrendelelement aan op de zich proximaal bevindende bovenkant van voornoemde onderste lip minstens door middel van een gebogen concaaf oppervlak met een radius van ten minste 0.7 millimeter, en bij voorkeur van ten minste 0.8 mm; en/of door middel van een concaaf oppervlak gevormd door twee vlakken die een hoek insluiten van ten minste 105°, en bij voorkeur ten minste 110°.
Bij voorkeur is in gekoppelde toestand voornoemde onderste lip van het tweede paar tegenoverliggende randen naar onder uitgebogen. Het gebruik van dergelijke koppeldelen aan het tweede paar tegenoverliggende randen kan leiden tot een minder vlotte vergrendeling en/of loskoppeling aan het eerste paar tegenoverliggende randen, waardoor het risico op scheuren en/of breuken aan het eerste paar tegenoverliggende randen toeneemt. Het concaaf of gefacetteerd oppervlak dat volgens het eerste aspect aan het eerste paar tegenoverliggende randen wordt toegepast kan dit risico beperkt houden.
Bij voorkeur is het paneel van de uitvinding rechthoekig, hetzij vierkant, hetzij langwerpig, waarbij het eerste paar tegenoverliggende randen bij voorkeur de korte randen van het paneel vormen.
Met hetzelfde doel als bij het eerste aspect, betreft een onafhankelijk tweede aspect dat geen deel uitmaakt van de uitvinding, een paneel, waarbij dit paneel minstens een eerste paar tegenoverliggende randen vertoont met koppeldelen, waarbij voornoemde koppeldelen toelaten dat twee van dergelijke panelen onderling aan elkaar kunnen worden gekoppeld waarbij in de gekoppelde toestand een vergrendeling aan de betreffende randen wordt bekomen zowel in een horizontale richting in het vlak van de
10 BE2021/6042 panelen en loodrecht op de betreffende randen als in een verticale richting dwars op het vlak van de panelen, waarbij de koppeldelen in hoofdzaak zijn uitgevoerd als een tand en een door middel van een onderste lip en een bovenste lip begrensde groef, waarbij voornoemde tand en groef voorzien zijn van vergrendelelementen die het uit elkaar bewegen van de tand en groef verhinderen en waarbij voornoemde vergrendelelement een opstaand vergrendelelement omvatten op voornoemde onderste lip en ermee samenwerkend naar onderen gericht vergrendelelement aan de onderzijde van de tand, waarbij in voornoemde gekoppelde toestand een contactoppervlak wordt gevormd tussen de bovenkant van voornoemde tand en de onderzijde van voornoemde bovenste lip, met als kenmerk dat - de grootste dikte van de voornoemde bovenste lip ter plaatse van voornoemd contactoppervlak gelijk is, of nagenoeg gelijk is, aan de kleinste dikte van de voornoemde onderste lip en/of waarbij het verschil in dikte minder is dan 10%, of zelfs 5% of minder van de dikte van het paneel, een eventuele aangekleefde onderlaag niet meegerekend; en/of waarbij de kleinste van voornoemde diktes van de onderste lip en bovenste lip minstens 90% bedraagt van de grootste van voornoemde diktes; - de kleinste dikte van het gedeelte van de onderste lip, proximaal van het opstaand vergrendelgedeelte, zich bevindt op een distale positie van de bovenste lip, of, met andere woorden, in het gedeelte van de onderste lip dat zich voorbij de bovenste lip uitstrekt of, met nog andere woorden, in het uitkragende gedeelte van de onderste lip; en - de som van de voornoemde grootste dikte van de bovenste lip, de kleinste dikte van de onderste lip en de grootste dikte van de tand ter plaatse van het voornoemde contactoppervlak kleiner is dan, doch nagenoeg gelijk is aan de dikte van het paneel, en/of waarbij tussen voornoemde som en de dikte van het paneel minder is dan 10%, of zelfs 5% of minder van de dikte van het paneel, een eventuele aangekleefde onderlaag niet meegerekend.
De combinatie van kenmerken van het paneel van het tweede onafhankelijk aspect leidt eveneens tot een paneel dat een betere weerstand heeft tegen het optreden van scheuren en/of breuken bij installatie, gebruik of de-installatie. Ook hier zijn de uitvinders in staat
11 BE2021/6042 geweest 25000 toeren van de rolstoeltest (EN425) te doorlopen zonder dat scheuren of breuken optraden. Zonder deze kenmerken werden scheuren al vastgesteld voor 10000 toeren waren doorlopen. Bovenstaande gegevens betreffen een paneel met een substraat van gevulde kunststof, namelijk gevulde PVC, bekomen door extrusie en met een vulgraad van meer dan 3:1 (vulmiddel : kunststof), namelijk vulgraad ongeveer 4 : 1, en een dikte van ongeveer 5 mm, doch de uitvinders hebben bij gelijkaardige testen met dunnere gevulde kunststof substraten, en met houtvezel substraten eveneens merkwaardige verbeteringen vastgesteld. De uitvinders wijten de goede resultaten aan het optimaliseren van de diktes zoals vermeld in het tweede aspect. Deze diktes leiden namelijk tot een optimale ondersteuning van de koppeldelen in verticale richting. De bovenste en onderste lip zijn massief genoeg om de beweging van de tand te beperken, en de tand is massief genoeg om slechts minimaal te verbuigen.
Er wordt opgemerkt dat het paneel van het tweede onafhankelijk aspect eventueel de kenmerken van het eerste aspect en/of de voorkeurdragende uitvoeringsvormen daarvan kan vertonen. Hierbij wordt dan bijkomende resistentie tegen scheurvorming of breuken in de koppeldelen bekomen.
Bij voorkeur neemt de dikte van het uitkragende gedeelte van de onderste lip continu af in distale richting tot bij de positie met voornoemde kleinste dikte. Dergelijk profiel van de onderste lip leidt tot een minimalisatie van mogelijke buigspanningen in de onderste lip bij het koppelen, ontkoppelen en/of in de gekoppelde toestand en dus tot een verminderd risico op het ontstaan van scheuren of breuken.
Bij voorkeur manifesteert voornoemde kleinste dikte van de onderste lip zich bij of vlak voor de aansluiting van de bovenkant van de onderste lip met het voornoemde opstaand vergrendelelement. Op die manier wordt de sterkte van de onderste lip verder geoptimaliseerd.
Bij voorkeur is de horizontale afstand van de positie met voornoemde kleinste dikte van de onderste lip tot het distale uiteinde van de bovenste lip minstens 50%, of 75% of meer van de afstand waarover de onderste lip voorbij de bovenste lip steekt.
12 BE2021/6042
Bij voorkeur is in de voornoemde gekoppelde toestand een spatie aanwezig tussen de bovenzijde van de onderste lip en de onderzijde van de tand. Dergelijke spatie kan één of meerdere van volgende optionele kenmerken vertonen.
Volgens een eerste optioneel kenmerk kan voornoemde spatie minstens aanwezig zijn ter plaatse van de positie met voornoemde kleinste dikte.
Volgens een tweede optioneel kenmerk is voornoemde spatie ononderbroken aanwezig van aan een positie verticaal onder het distale uiteinde van de bovenste lip minstens tot aan de positie met voornoemde kleinste dikte. Dergelijke spatie vermijdt additionele drukspanningen op de onderste lip in de gekoppelde toestand, ook wanneer bijvoorbeeld door machinetoleranties het profiel van de onderste lip of van de onderzijde van de tand zich enigszins zou verplaatsen.
Volgens een derde optioneel kenmerk vertoont voornoemde spatie minstens over 80% van de afstand waarover de spatie zich in horizontale richting uitstrekt een quasi constante verticale afmeting vertoont, waarbij deze verticale afmeting over de betreffende afstand, indien zij varieert, een variatie van minder dan 10% vertoont, of zelfs van 5% of minder. Dergelijke constante of miniem variërende spatie kan in de productie vlot herleid worden tot een spatie met een kleine verticale afmeting, zodanig dat de dikte van de onderste en bovenste lip en de tand kan worden gemaximaliseerd.
Bij voorkeur wordt in voornoemde gekoppelde toestand een contactoppervlak gevormd tussen voornoemd opstaand vergrendelelement en voornoemd naar onderen gericht vergrendelelement, waarbij dit contactoppervlak een in distale richting van de onderste lip stijgende raaklijn vertoont, welke raaklijn een hoek maakt van minstens 45°, of minstens 47.5° tot 65° met de horizontale. Bij voorkeur bevindt de positie met voornoemde kleinste dikte zich op een afstand van het centrum van voornoemd contactoppervlak, waarbij deze afstand kleiner is dan 20 % van de dikte van het paneel, of 10% of minder van deze dikte bedraagt. Ook in deze uitvoeringsvorm wordt de sterkte van de onderste lip gemaximaliseerd. Volgens een andere uitvoeringsvorm, of in
13 BE2021/6042 combinatie daarmee, bevindt het centrum van voornoemd contactoppervlak zich op een horizontale afstand van het distale uiteinde van de bovenste lip die groter is dan 50% van de dikte van het paneel, of 60% of meer van de dikte van het paneel bedraagt. Op die manier verbetert de mogelijkheid om de koppeldelen uit elkaar te halen door middel van een wentelbeweging.
Hieronder worden enkele voorkeurdragende kenmerken toegelicht van het eerste en/of het tweede onafhankelijk aspect.
Bij voorkeur vertoont het paneel een substraat en een erop aangebrachte decoratieve toplaag. Zonder te willen beperken, worden hieronder enkele mogelijkheden voor het substraat en de decoratieve toplaag opgesomd.
Volgens een eerste mogelijkheid is het substraat een hout gebaseerd substraat is, bij voorkeur een substraat dat in hoofdzaak uit verperste en verlijmde houtdeeltjes bestaat.
Bijvoorbeeld omvat het substraat een houtvezelplaat, bij voorkeur een MDF of een HDF plaat, een spaanplaat of een multiplexplaat omvat. Het substraat van deze eerste mogelijkheid vertoont bij voorkeur een internal bond strength heeft van minder dan 1.3
N/mm2, bij voorkeur van minder dan 1.2 N/mm2, bij hogere voorkeur van minder dan 1.1 N/mm, of zelfs minder dan 0.85N/mm2. Dergelijke internal bond strength wordt bij voorkeur gemeten in overeenstemming met het EN 319:1996. Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm van deze eerste mogelijkheid is het substraat een
HDF plaat, namelijk een houtvezelplaat met een densiteit van 800 kg/m? of meer, een dikte van 8 mm of meer, en een internal bond strength gemeten volgens EN 319:1996 van 1.2 N/mm? of minder. Er wordt opgemerkt dat HDF platen gebruikelijk toegepast voor vloeren een internal bond strength van 1.5N/mm? of meer vertonen. Echter de huidige uitvinding laat toe ook goede resultaten te bekomen met platen van mindere kwaliteit. Volgens een andere voorkeurdragende uitvoeringsvorm van deze eerste mogelijkheid is het substraat een houtvezelplaat met een densiteit van minder dan 800 kg/m°, bijvoorbeeld van 550 tot 750 kg/m°, en een dikte van 8 mm of meer. Er wordt opgemerkt dat HDF platen gebruikelijk toegepast voor vloeren een densiteit van meer
14 BE2021/6042 dan 800 kg/m? vertonen. Echter de huidige uitvinding laat toe ook goede resultaten te bekomen met houtvezelplaten van mindere densiteit.
Volgens een tweede mogelijkheid is het substraat een, bij voorkeur gevuld, kunststof substraat, bij voorkeur een substraat dat thermoplastische kunststof, zoals polyvinylchloride, polyethyleentereftalaat, polyethyleen of polypropyleen omvat.
Hierbij kan het substraat een geschuimd kunststof substraat zijn, waarbij, bij voorkeur, het naar boven gericht vergrendelelement of opstaand vergrendelelement, naargelang het respectievelijk een uitvoeringsvorm van het eerste aspect of van het tweede aspect betreft, hoofdzakelijk of volledig in een geschuimd gedeelte van het substraat uitgevoerd zijn en/of een substraat dat anorganische of minerale vulmiddelen omvat, waarbij het naar boven gericht vergrendelelement of opstaand vergrendelelement, naargelang het respectievelijk een uitvoeringsvorm van het eerste aspect of van het tweede aspect betreft, hoofdzakelijk of volledig in een gedeelte van het substraat is uitgevoerd dat minstens voor 50 gewichtspercent, of minstens voor 65 gewichtspercent, of minstens voor 80 gewichtspercent, uit voornoemde vulmiddelen bestaat. De uitvinding, hetzij volgens het eerste aspect of volgens het eerste aspect en het tweede aspect, voorziet telkens is een optimale sterkte, scheur- en breukweerstand van dergelijke koppeldelen niettegenstaande zij gedeeltelijk in een verzwakt, bijvoorbeeld geschuimd en/of gevuld, gedeelte van het substraat zijn uitgevoerd.
Het paneel van de tweede mogelijkheid kan bekomen zijn door middel van kunststofextrusie. In zo’n geval kan het substraat een vulgraad vertonen van 3:1 (vulmiddelen : kunststof) of meer, bijvoorbeeld van 4:1 of meer.
Bij zowel voornoemde eerste mogelijkheid als bij voornoemde tweede mogelijkheid of in het algemeen, kan voornoemde decoratieve toplaag een bedrukking bevatten, bij voorkeur een bedrukking uitgevoerd op het substraat eventueel met tussenliggende voorbereidende lagen, een bedrukking die zich op een papierlaag bevindt, waarbij de papierlaag geïmpregneerd kan zijn met hars, bijvoorbeeld geïmpregneerd met melamine hars of met een acrylaat hars, of een bedrukking die zich op een polymeer folie bevindt, bij voorkeur wordt aldus gewerkt met een bedrukte polyvinyl chloride folie.
15 BE2021/6042
Bij zowel voornoemde eerste mogelijkheid als bij voornoemde tweede mogelijkheid of in het algemeen, kan voornoemde decoratieve toplaag een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag bevatten, waarbij de slijtlaag één of meerdere bevat van - een polymeerfolie, bijvoorbeeld een polyvinyl chloride folie; - een papierlaag geïmpregneerd met hars, bijvoorbeeld met melamine hars of met een acrylaathars, en/of - een laklaag, bij voorkeur een acrylaatlaag.
De slijtlaag kan partikels bevatten die de abrasieweerstand van de slijtlaag verhogen, bij voorbeeld waarbij deze partikels korund partikels zijn.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
Figuur 1 in perspectief een stap in de installatie weergeeft van een vloerbekleding aan de hand van panelen met de kenmerken van het eerste aspect van de uitvinding;
Figuur 2 op grotere schaal een zicht weergeeft op het gebied dat op figuur 1 met
F2 is aangeduid;
Figuur 3 een bovenaanzicht weergeeft van een paneel uit figuren 1 en 2;
Figuur 4 op grotere schaal een dwarsdoorsnede weergeeft volgens de op figuur 3 weergegeven lijn IV-IV;
Figuur 5 op nog grotere schaal de gekoppelde toestand weergeeft van de koppeldelen weergegeven in figuur 4;
Figuur 6 op dezelfde schaal als figuur 4 een dwarsdoorsnede weergeeft volgens de op figuur 3 weergegeven lijn VI-VI;
Figuur 7 op dezelfde schaal als figuur 5 de gekoppelde toestand weergeeft van de koppeldelen weergegeven in figuur 6;
Figuren 8 tot 11 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 5, doch op kleinere schaal, varianten weergeven;
16 BE2021/6042
Figuur 12 op grotere schaal een zicht op het gebied dat op figuur 5 met F12 is aangeduid;
Figuur 13 in een gelijkaardig zicht een variante weergeeft, en
Figuur 14 in een zicht gelijkaardig als dat van figuur 7 een paneel weergeeft met de kenmerken van het tweede aspect.
Figuur 1 geeft schematisch en in perspectief een gedeelte van een vloerbekleding weer die uit panelen 1, meer speciaal vloerpanelen 1, volgens de uitvinding bestaat.
Figuur 2 geeft duidelijk weer dat de panelen 1 van dit voorbeeld aan hun randen zodanig geconfigureerd zijn dat zij onderling koppelbaar zijn volgens het zogenaamde fold-down principe.
Figuur 3 geeft weer dat het hierbij, in dit geval, rechthoekige en langwerpige vloerpanelen 1 betreft, voorzien van een paar lange tegenoverliggende randen 2-3, en een paar korte tegenoverliggende randen 4-5. In het voorbeeld zijn beide paar randen 2-3;4- 5 voorzien van koppeldelen 6.
Een installatie met het fold-down principe, zoals weergegeven in figuur 2, bestaat erin dat dergelijke vloerpanelen 1 aan het lange paar tegenoverliggende randen 2-3 door een wentelbeweging W aan elkaar kunnen worden gekoppeld, en aan het korte paar randen 4-5 door een neerwaartse beweging M aan elkaar kunnen gekoppeld worden, waarbij de neerwaartse beweging M het gevolg is van de wentelbeweging W en dus in hoofdzaak gelijktijdig tot stand komt. De vloerpanelen 1 zijn hierbij, in dit geval, aan hun randen 2- 3 en 4-5 tevens zodanig geconfigureerd dat uiteindelijk een vergrendeling in verticale richting V loodrecht op het vlak van de gekoppelde panelen 1, en ook in horizontale richting H1-H2 tot stand komt. Dit laatste telkens loodrecht op de respectieve betreffende randen 2-3; 4-5 en in het vlak van de gekoppelde panelen 1.
Figuur 4 geeft weer dat de koppeldelen 6 aan het korte paar tegenoverliggende randen 4- 5 een horizontaal actief vergrendelsysteem 8 bevatten dat in de gekoppelde toestand, weergegeven in figuur 5, de vergrendeling in voornoemde horizontale richting H2
17 BE2021/6042 bewerkstelligt. De koppeldelen 6 bevatten verder een verticaal actief vergrendelsysteem 9 dat in de gekoppelde toestand, weergegeven in figuur 5, de vergrendeling in voornoemde verticale richting V bewerkstelligt. Het horizontaal actief vergrendelsysteem 8 omvat een aan de onderzijde van het paneel 1 uitkragende lip 10 met een naar boven gericht vergrendelelement 11 omvat. Het naar boven gericht vergrendelelement 11 sluit aan op de zich proximaal bevindende bovenkant 12 van voornoemde uitkragende lip 10 minstens door middel van een gebogen concaaf oppervlak 13 met een radius R van ten minste 0.7 millimeter, en bij voorkeur van ten minste 0.8 mm. In dit geval vertoont het gebogen concaaf oppervlak 13 een radius R die minstens 75%, of minstens 85% bedraagt van de dikte T van het paneel 1, exclusief een eventueel aangekleefde onderlaag 14. De dikte van de eventuele aangekleefde onderlaag 14 wordt niet meegerekend, vermits deze niet of nauwelijks tussenkomt in de materiaaleigenschappen van het eigenlijke substraat 15.
Het korte paar tegenoverliggende randen 4-5 van het voorbeeld vertoont aldus de kenmerken vermeld in verband met het in het eerste aspect vermelde eerste paar tegenoverliggende randen.
Het horizontaal actief vergrendelsysteem 8 omvat aan de tegenoverliggende rand 5 een naar onder gericht vergrendelelement 16 dat in voornoemde gekoppelde toestand contact maakt of kan maken met het voornoemd naar boven gericht vergrendelelement 11. In het voorbeeld strekt het voornoemde contact zich uit over een contactoppervlak 17 dat zich volledig in de onderste 65 % bevindt van de totale hoogte H waarover het naar boven gericht vergrendelelement zich uitstrekt ten opzichte van voornoemde zich proximaal bevindende bovenkant 14 van de uitkragende lip 10.
Het voornoemde contact of het contactoppervlak 17 wordt enerzijds gevormd op een oppervlak van het naar onderen gericht vergrendelelement 16 dat in proximale richting van het paneel 1 gemeten een eerste hoek A met de onderkant van het paneel 1 van minder dan 80°, en, in dit geval, een hoek A van minder dan 65°, namelijk ongeveer 62°.
Anderzijds wordt het voornoemde contact of het contactoppervlak 17, in het voorbeeld gevormd, op een oppervlak van het naar boven gericht vergrendelelement 11 dat in
18 BE2021/6042 distale richting gemeten een tweede hoek B maakt met de onderkant van het paneel 1, waarbij deze tweede hoek B, hier, groter is dan voornoemde eerste hoek A. In het voorbeeld is het verschil tussen de eerste hoek A en de tweede hoek B ongeveer 3°.
Het is duidelijk dat zich proximaal van het naar boven gericht vergrendelelement 11 een vrouwelijk deel 18 bevindt, waarbij het voornoemde naar onder gericht vergrendelelement 16 een mannelijk deel 19 vormt, waarbij het mannelijk deel 19 in voornoemde gekoppelde toestand in het vrouwelijk deel 18 is aangebracht.
Het verticaal actieve vergrendelsysteem 9 bevat een eerste vergrendeldeel 20 en een ermee samenwerkend tweede vergrendeldeel 21. Het eerste vergrendeldeel 20 bevindt zich aan het distale uiteinde van het naar onder gerichte vergrendelelement 16 bevindt en het tweede vergrendeldeel 21 bevindt zich aan het proximale uiteinde van het vrouwelijk deel 18 bevindt.
Volgens het voorbeeld vormen, in de gekoppelde toestand zoals weergegeven in figuur 5, het eerste vergrendeldeel 20 en het tweede vergrendeldeel 21 een contactoppervlak waarvan de raaklijn T een hoek C maakt met het vlak van het paneel van minstens 15°, in dit geval van ongeveer 20°, waarbij deze raaklijn T stijgend is in de distale richting van het vrouwelijk deel 18.
Het is duidelijk dat, in het voorbeeld van de figuren 1 tot 5, het eerste vergrendeldeel 20 een horizontaal uitstekend onderdeel van het naar onder gericht vergrendelelement 16 omvat en het tweede vergrendeldeel 21 een ondersnijding omvat. In voornoemde gekoppelde toestand, worden aan de bovenranden van het tweede of korte paar tegenoverliggende randen aansluitende of praktische aansluitende sluitvlakken 22 gevormd. In het voorbeeld zijn de sluitvlakken 22 substantieel loodrecht op het vlak van het paneel, waarbij de rand 5 met het vrouwelijk koppeldeel 18 boven het voornoemde tweede vergrendeldeel 21 geen onderdelen bevat die, in horizontale richting, buiten het voornoemde sluitvlak 22 uitsteken.
19 BE2021/6042
Figuren 4 en 5 geven verder nog waar dat voornoemde uitkragende lip 10 aan de onderzijde vanaf het distale uiteinde van de uitkragende lip 10 een uitsparing 23 bevat, waarbij deze uitsparing zich in proximale richting tot voorbij het naar boven gericht vergrendelelement 11 uitstrekt. Onder het voornoemd concaaf oppervlak 13 vertoont de uitsparing 23 een hoogte H3, gemeten loodrecht op het vlak van het paneel 1, in dit geval van ongeveer 5% van de totale dikte T van het paneel, een eventuele aangekleefde onderlaag 14 niet meegerekend. Niet weergegeven zijn uitvoeringen in panelen met een dikte T van 9 mm of meer, waarbij de hoogte H3 bij voorkeur minstens 10% van de dikte
T bedraagt. Dergelijke panelen bestaan bij voorkeur uit houtvezelplaat.
Het voornoemde verticaal vergrendelsysteem 9, in het voorbeeld van de figuren 1 tot 5, bevat verder nog aan het distale uiteinde van het naar boven gericht vergrendelelement 11 of aan het distale uiteinde van de uitkragende lip 10 een vergrendeldeel 24 dat samenwerkt met een vergrendeldeel 25 aan de tegenoverliggende rand 4 van het ermee gekoppelde paneel 1.
Figuren 6 en 7 geven het lange paar tegenoverliggende randen 2-3 weer van het paneel 1. Deze randen 2-3 zijn eveneens voorzien van koppeldelen 6 met een horizontaal actief vergrendelsysteem 8 en een verticaal actief vergrendelsysteem 9. Het horizontaal actief vergrendelsysteem 8 omvat, ook hier, een aan de onderzijde van het paneel 1 uitkragende lip 10 met een naar boven gericht vergrendelelement 11. Het naar boven gericht vergrendelelement 11 sluit aan op de zich proximaal bevindende bovenkant 12 van voornoemde uitkragende lip 10 minstens door middel van een gebogen concaaf oppervlak 13 met een radius R van ten minste 0.7 millimeter, en bij voorkeur van ten minste 0.8 mm. In dit geval vertoont het gebogen concaaf oppervlak 13 een radius R die minstens 75%, of minstens 85% bedraagt van de dikte T van het paneel 1, exclusief een eventueel aangekleefde onderlaag 14.
Aan de lange rand 2 tegenoverliggende de lange rand 3 met de uitkragende lip 10 bevat het koppeldeel 6 een tand 26. De tand 26 bevat aan zijn onderzijde het naar onder gericht vergrendelelement 16. De voornoemde uitkragende lip 10 is de onderste lip van een groef 27, die naar boven begrensd is door een bovenste lip 28. Hierbij steekt, in het voorbeeld
20 BE2021/6042 de onderste lip of uitkragende lip 10 verder uit dan de bovenste lip 28, waarbij de samenwerking van voornoemde tand 26 en groef 27 in de voornoemde gekoppelde toestand een vergrendeling in de richting V loodrecht op de gekoppelde panelen 1 teweeg brengt, of waarbij, met andere woorden, de voornoemde tand 26 en groef 27 deel uitmaken van het voornoemde verticaal vergrendelingssysteem 9.
Zoals weergegeven in figuur 6, kan de tand 26 van een eerste dergelijk paneel 1, naar keuze, door middel van een wentelbeweging W of door middel van een substantieel horizontale schuifbeweging S, eventueel met snapeffect, in de groef 27 van een tweede dergelijk paneel 1 gebracht kan worden, waarbij een koppeling tussen het eerste dergelijk paneel 1 en het tweede dergelijk paneel 1 bekomen wordt.
Het is duidelijk dat de koppeldelen 6 van het lange paar tegenoverliggende randen niet noodzakelijk eveneens een concaaf oppervlak 13 moeten vertonen. Deze randen kunnen ook koppeldelen vertonen die een tand en groef omvatten, waarbij de groef begrensd is door een onderste lip en een bovenste lip, bij voorkeur waarbij de onderste lip verder uitsteekt dan de bovenste lip, waarbij in gekoppelde toestand de tand en de groef voor een vergrendeling zorgen in de richting loodrecht op de gekoppelde panelen, waarbij de onderste lip een opstaand vergrendelelement bevat, waarbij de onderzijde van de tand een vergrendelelement bevat, waarbij in de gekoppelde toestand het opstaand vergrendelelement samen met het vergrendelelement aan de onderzijde van de tand voor een vergrendeling zorgt in de richting loodrecht op deze gekoppelde randen en in het vlak van de panelen, zonder dat hierbij noodzakelijkerwijs de bovenkant van onderste lip aansluit op het opstaand vergrendelelement door middel van een concaaf oppervlak, zoals vermeld in het kader van het eerste aspect van de uitvinding.
Er wordt opgemerkt dat koppeldelen identiek of gelijkaardig aan de koppeldelen 6 zoals weergegeven in figuren 4 en 5, volgens een variante, ook aan het lange paar tegenoverliggende randen 2-3 kunnen worden toegepast. Volgens nog een variante kunnen koppeldelen identiek of gelijkaardig aan de koppeldelen 6 zoals weergegeven in figuren 6 en 7 ook aan het korte paar tegenoverliggende randen 4-5 worden toegepast.
21 BE2021/6042
Het is duidelijk dat de koppeldelen 6 weergegeven in de figuren 1 tot en met 7 hoofdzakelijk uit het materiaal van het paneel 1, meer speciaal uit het materiaal van het substraat 15, zelf verwezenlijkt zijn.
Figuur 8 toont een variante voor, bijvoorbeeld, de koppeldelen 6 aan het korte paar tegenoverliggende randen 4-5, waarbij het voornoemde eerste vergrendeldeel 20 gevormd is door of op een afzonderlijk inzetstuk 29 dat in de betreffende rand 4, in dit geval de rand 4 met het naar onderen gericht vergrendelelement 16, of mannelijk koppeldeel, is aangebracht.
Figuur 9 toont nog een variante voor, bijvoorbeeld, de koppeldelen 6 aan het korte paar tegenoverliggende randen 4-5, waarbij het voornoemde tweede vergrendeldeel 21 gevormd is door of op een afzonderlijk inzetstuk 29 dat in de betreffende rand 5, in dit geval de rand 5 met het naar boven gericht vergrendelelement 11, of de rand 5 met het vrouwelijk koppeldeel 18, 1s aangebracht.
De uitvoeringsvormen weergegeven in Figuren 8 en 9 vertonen voor het overige gelijkaardige kenmerken als de koppeldelen 6 uit Figuren 4 en 5, doch waarbij het distale uiteinde van de uitkragende lip 10 vrij is van vergrendeldelen. Zo bijvoorbeeld vertoont het concaaf oppervlak 13 ter plaatse van de aansluiting van het naar boven gericht vergrendelelement 11 op de zich proximaal bevindende bovenkant 12 van de uitkragende lip 10 identieke kenmerken.
Figuren 10 en 11 tonen telkens nog een variante voor, bijvoorbeeld de koppeldelen 6 aan het korte paar tegenoverliggende randen 4-5. Hierbij zijn de koppeldelen 6 uit het materiaal van het paneel 1, meer speciaal van het substraat 15, verwezenlijkt.
Figuur 10 vertoont in hoofdzaak gelijkaardige kenmerken als de koppeldelen 6 weergegeven in figuren 4 en 5, doch met deze verschillen: - de voornoemde hoeken A en B zijn 90° of groter dan 90°, in dit geval bedragen de hoeken A en B beiden ongeveer 100°:
22 BE2021/6042 - het distale uiteinde van de uitkragende lip 10 1s vrij van vergrendelelementen.
Met andere woorden omvat het verticaal vergrendelsysteem 9 uitsluitend vergrendeldelen aan de distale en proximale zijde van het naar onderen gericht vergrendelelement 16, en ermee samenwerkende vergrendeldelen aan de tegenoverliggende rand 5.
Figuur 11 vertoont in hoofdzaak gelijkaardige kenmerken als de koppeldelen 6 weergegeven in figuren 4 en 5, doch met deze verschillen: - de voornoemde hoeken A en B zijn 90° of groter dan 90°, in dit geval bedragen de hoeken A en B beiden ongeveer 95°: - het proximale uiteinde van het vrouwelijk koppeldeel 18 is vrij van vergrendelelementen. Met andere woorden omvat het verticaal vergrendelsysteem 9 uitsluitend vergrendeldelen aan de distale en proximale zijde van het naar boven gericht vergrendelelement 11, en ermee samenwerkende vergrendeldelen aan de tegenoverliggende rand 4.
Figuren 4, 5, 9 en 11 vertonen verder het kenmerk dat het naar onder gericht vergrendelelement 16 zich in de proximale helft ervan dieper uitstrekt dan in de distale helft ervan.
Figuur 12 geeft nog eens het concaaf oppervlak 13 weer zoals dit 1s toegepast in de uitvoeringsvorm van figuren 4 en 5, en in de overige uitvoeringsvormen kan toegepast worden. Figuur 12 geeft duidelijk weer dat, in de gekoppelde toestand, ter plaatse van het concaaf oppervlak 13 bij voorkeur een spatie 30 aanwezig is tussen het concaaf oppervlak en het naar beneden gericht vergrendelelement 16. Deze spatie 30 is bij voorkeur aanliggend aan minstens 80% van het concaaf oppervlak 13, en beter nog over het volledige, of nagenoeg het volledige concaaf oppervlak 13.
Zoals reeds vermeld, strekt het voornoemde contact zich uit over een contactoppervlak 17 dat zich volledig in de onderste 65 % bevindt van de totale hoogte H waarover het naar boven gericht vergrendelelement 11 zich uitstrekt ten opzichte van voornoemde zich proximaal bevindende bovenkant 14 van de uitkragende lip 10.
23 BE2021/6042
Het is duidelijk dat de voornoemde zich proximaal bevindende bovenkant 12 van de uitkragende lip 10, in dit geval, een gedeelte omvat dat zich horizontaal of nagenoeg horizontaal uitstrekt tot aan de voornoemde aansluiting of overgang naar het naar boven gericht vergrendelelement 11. In het algemeen wordt het concaaf oppervlak 13 bij voorkeur gezien als zich uitstrekkend vanaf een eerste punt 31 waar de bovenkant 12 van de uitkragende lip 10 van de horizontale afwijkt. In het geval de zich proximaal bevindende bovenkant 12 van de uitkragende lip 10 een richting heeft die op zich, bij voorkeur minder dan 10°, afwijkt van de horizontale, bevindt het eerste punt 31 zich op de positie waar het bovenoppervlak van de uitkragende lip 10 nog verder afwijkt van de horizontale. Verder wordt het concaaf oppervlak 13 bij voorkeur gezien als zich uitstrekkend tot een tweede punt 32 waarbij het bovenoppervlak van de uitkragende lip 10 aansluit met en dezelfde richting heeft als het contactoppervlak 17.
De voornoemde spatie 30 strekt zich bij voorkeur minstens uit tussen het voornoemde eerste punt 31 en het voornoemde tweede punt 32.
In het algemeen kan het voornoemde concaaf oppervlak 13 verder nog één of meerdere van volgende eigenschappen vertonen: - de eigenschap dat het concaaf oppervlak 13 zich uitstrekt in horizontale richting
H2 over een afstand HE die groter is dan de afstand VE waarover het concaaf oppervlak 13 zich in verticale richting V uitstrekt. Bij voorkeur ligt de verhouding
HE:VE tussen 1.65:1 en 1.2:1; - de eigenschap dat het concaaf oppervlak 13 zich uitstrekt over een horizontale afstand HE die groter is dan 40% van de hoogte H van het naar boven gericht vergrendelelement 11; - de eigenschap dat het concaaf oppervlak 13 zich uitstrekt over een horizontale afstand HE die kleiner is dan 65% van de hoogte H van het naar boven gericht vergrendelelement 11; en/of - de eigenschap dat het concaaf oppervlak 13 zich uitstrekt over een horizontale afstand HE tussen 45 en 55% van de hoogte H van het naar boven gericht vergrendelelement 11.
24 BE2021/6042
Figuur 13 toont nog een variante waarbij het concaaf oppervlak 13A gevormd wordt door een gefacetteerd oppervlak, namelijk een concaaf oppervlak 13A gevormd door twee vlakken 33-34 die een hoek D insluiten van ten minste 105°, en bij voorkeur ten minste 110°. In dit geval is de hoek D ongeveer 150°. Voor het overige vertoont de variante van figuur 13 dezelfde kenmerken als figuur 12. Het is duidelijk dat deze variante kan worden toegepast in eender welke uitvoering van het eerste aspect van de uitvinding, bijvoorbeeld in de uitvoeringen van figuren 1 tot en met 11.
Figuur 14 geeft een uitvoeringsvorm weer met de kenmerken van het in de inleiding vermelde tweede onafhankelijk aspect. Het betreft hierbij een vloerpaneel waarin koppeldelen 6 worden toegepast die in hoofdzaak zijn uitgevoerd als een tand 26 en een door middel van een onderste uitkragende lip 10 en een bovenste lip 28 begrensde groef 27. Voornoemde tand 26 en groef 27 zijn voorzien van vergrendelelementen 11-16 die het uit elkaar bewegen van de tand 26 en groef 27 verhinderen en waarbij voornoemde vergrendelelementen een opstaand vergrendelelement 11 omvatten op voornoemde onderste lip 10 en ermee samenwerkend naar onderen gericht vergrendelelement 16 aan de onderzijde van de tand 26. De voornoemde tand 26 en groef 27 vormen op zich het verticaal actief vergrendelsysteem 9, terwijl de vergrendelelementen 11-16 het horizontaal actief vergrendelsysteem 8 vormen.
In de gekoppelde toestand, zoals weergegeven in figuur 14, wordt een contactoppervlak 35 gevormd tussen de bovenkant van voornoemde tand 26 en de onderzijde van voornoemde bovenste lip 28. Hierbij is de grootste dikte DU van de voornoemde bovenste lip 28 ter plaatse van voornoemd contactoppervlak 35 nagenoeg gelijk aan de kleinste dikte DL van de voornoemde onderste lip 10. Hierbij is het verschil in dikte minder dan 10%, of zelfs 5% of minder van de dikte T van het paneel, een eventuele aangekleefde onderlaag niet meegerekend. In dit geval is de kleinste van de diktes DU en DL meer dan 90% van de grootste van de diktes DU en DL.
De kleinste dikte DL van het gedeelte van de onderste lip 10, proximaal van het opstaand vergrendelgedeelte 11, bevindt zich op een distale positie van de bovenste lip 28, of, met
25 BE2021/6042 andere woorden, in het gedeelte van de onderste lip 10 dat zich voorbij de bovenste lip 28 uitstrekt of, met nog andere woorden, in het uitkragende gedeelte van de onderste lip 10. In het voorbeeld omvat de onderste lip 10 een zone 36 die de kleinste dikte DL vertoont. Deze zone 36 strekt zich uit van een proximale positie 37 tot een distale positie 38. In dit geval valt de distale positie 38 samen met het bovengenoemde eerste punt 31 waar de bovenkant 12 van de uitkragende lip 10 van de horizontale afwijkt.
De som van de voornoemde grootste dikte DU van de bovenste lip 28, de kleinste dikte
DL van de onderste lip 10 en de grootste dikte DT van de tand 26 ter plaatse van het voornoemde contactoppervlak 35 is kleiner dan, doch nagenoeg gelijk aan de dikte T van het paneel 1. In dit geval is het verschil tussen voornoemde som en de dikte T van het paneel minder dan 10%, namelijk ongeveer 7.5%.
Figuur 14 geeft duidelijk weer dat, in dit geval de dikte van het uitkragende gedeelte van de onderste lip 10 continu afneemt in distale richting tot bij de positie met voornoemde kleinste dikte DL. Voornoemde kleinste dikte DL van de onderste lip 10 manifesteert zich bij de aansluiting van de bovenkant 12 van de onderste lip 10 met het voornoemde opstaand vergrendelelement 11. De horizontale afstand HD van de meest distale positie met voornoemde kleinste dikte DL van de onderste lip 10 tot het distale uiteinde van de bovenste lip 28 is minstens 50% van de afstand HL waarover de onderste lip 10 voorbij de bovenste lip 28 steekt.
In het voorbeeld is in de voornoemde gekoppelde toestand een spatie 30 aanwezig tussen de bovenkant 12 van de onderste lip 10 en de onderzijde van de tand 26. Voornoemde spatie 30 is minstens aanwezig ter plaatse van de distale positie met voornoemde kleinste dikte DL. Bij voorkeur strekt voornoemde spatie 30 zich uit aanliggend aan de volledige zone 36 die voornoemde kleinste dikte DL vertoont.
De voornoemde spatie 30 is ononderbroken aanwezig van aan een positie 39 verticaal onder het distale uiteinde van de bovenste lip 28 minstens tot aan de proximale positie 37, en bij voorkeur minstens tot aan de distale positie 38 van de zone 36 met voornoemde kleinste dikte DL. Bij voorkeur vertoont voornoemde spatie 30, zoals hier, minstens over
26 BE2021/6042 80% van de afstand waarover de spatie 30 zich in horizontale richting H1 uitstrekt een quasi constante verticale afmeting VS. Bij voorkeur varieert voornoemde verticale afmeting VS over de afstand van de positie 39 onder het distale uiteinde van de bovenste lip 28 tot aan de proximale positie 37 van voornoemde zone 36 minder dan 10% van de grootste afstand VS in deze afstand, of zelfs 5% of minder van deze grootste afstand VS.
Figuur 14 geeft verder weer dat, in voorliggend geval, in de gekoppelde toestand een contactoppervlak 17 gevormd wordt tussen voornoemd opstaand vergrendelelement 11 en voornoemd naar onderen gericht vergrendelelement 16, waarbij dit contactoppervlak 17 een in distale richting van de onderlip 10 stijgende raaklijn vertoont, welke raaklijn een hoek A maakt van 47.5 tot 65° met de horizontale. Hierbij bevindt de distale positie 38 van de zone 36 met voornoemde kleinste dikte DL zich op een afstand van het centrum 40 van voornoemd contactoppervlak 17 die kleiner is dan 20 % van de dikte T van het paneel 1, of 10% of minder van deze dikte T bedraagt.
In de uitvoeringsvorm van figuur 14 bevindt het centrum 40 van voornoemd contactoppervlak 17 zich op een horizontale afstand HC van het distale uiteinde van de bovenste lip 28 die 60% of meer van de dikte T van het paneel 1 bedraagt. In dit geval bedraagt de afstand HC ongeveer 65% van de dikte T van het paneel 1.
Het is duidelijk dat koppeldelen 6 met de kenmerken van het tweede onafhankelijk aspect, zoals de koppeldelen 6 weergegeven in figuur 14, aan eender welk paar tegenoverliggende randen 2-3-4-5 kunnen worden toegepast, hetzij aan het lange paar randen 2-3, hetzij een het korte paar randen 2-3-4-5, hetzij aan beide. Indien dergelijke koppeldelen 6 enkel worden toegepast aan het lange paar randen 2-3, is het mogelijk aan het korte paar randen 4-5 koppeldelen 6 toe te passen die een koppeling door middel van een neerwaartse beweging M toelaten, zoals de koppeldelen 6 weergegeven in de figuren 4, 5 en 8 tot 13, of gelijkaardig. Indien dergelijke koppeldelen 6 enkel worden toegepast aan het lange paar randen 2-3, is het ook mogelijk aan het korte paar randen 4-5 koppeldelen 6 toe te passen die een koppeling door middel van een wentelbeweging W en/of een horizontale schuifbeweging S toelaten, zoals de koppeldelen 6 weergegeven in de figuren 6 en 7 of gelijkaardig.
27 BE2021/6042
In verband met alle figuren wordt nog opgemerkt dat de panelen uit de voorbeelden telkens een substraat 15 en een erop aangebrachte decoratieve toplaag 41 vertonen. Bij de uitvoeringsvormen van figuren 1 tot en met 13 gaat het hierbij bij voorkeur om een hout gebaseerd substraat 15, bij voorkeur een substraat dat in hoofdzaak uit verperste en verlijmde houtdeeltjes bestaat, zoals een MDF of een HDF plaat. Het kan hierbij een substraat 15 betreffen met een internal bond strength van minder dan 1.3 N/mm2. In het geval van figuur 14 gaat het bij voorkeur om een gevuld kunststof substraat, bij voorkeur een substraat dat thermoplastische kunststof, zoals polyvinylchloride, polyethyleentereftalaat, polyethyleen of polypropyleen omvat. Zoals het geval is in figuur 14, omvat het substraat 15 bij voorkeur anorganische of minerale vulmiddelen, waarbij, het opstaand vergrendelelement 11 hoofdzakelijk of volledig in een gedeelte van het substraat 15 is uitgevoerd dat minstens voor 50 gewichtspercent, of minstens voor 65 gewichtspercent, of minstens voor 80 gewichtspercent, uit voornoemde vulmiddelen bestaat. Het substraat 15 is hierbij bij voorkeur minstens bekomen door middel van kunststofextrusie.
In het geval van de figuren 1 tot en met 13 bevat voornoemde decoratieve toplaag 41 een bedrukking bevat die zich op een papierlaag bevindt, waarbij de papierlaag geïmpregneerd is met melaminehars. In het geval van figuur 14 bevat voornoemde decoratieve toplaag 41 een bedrukking die zich op een polymeer folie bevindt, in dit geval een bedrukte polyvinyl chloride folie.
In verband met figuur 14 wordt nog opgemerkt dat de verlaagde randgebieden 42, die aldaar zijn weergegeven, volkomen optioneel zijn. Bovendien zijn dergelijke verlaagde randgebieden 42 optioneel bij eender welke uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding volgens haar eerste onafhankelijke aspect of volgens haar eerste en tweede onafhankelijk aspect. Indien aanwezig hoeven zij zich niet noodzakelijk, zoals bij figuur 14, uit te strekken tot in het substraat 15, doch kunnen zij beperkt worden tot de dikte van de toplaag 14, of tot de dikte van een eventuele slijtlaag. In het voorbeeld van figuur 14 zijn de verlaagde randgebieden 42 gevormd als afschuiningen. Ook dit is niet noodzakelijk en verlaagde randgebieden met een horizontale of nagenoeg horizontale bodem zijn ook
28 BE2021/6042 mogelijk. Verder kan dergelijk verlaagd randgebied 42, zoals in het geval figuur 14, bekomen zijn door het verwijderen van een materiaal gedeelte aan de bovenrand. In dergelijk geval kan het bekomen oppervlak voorzien worden van een afzonderlijke decoratie. Volgens een andere mogelijkheid kan een verlaagd randgebied bijvoorbeeld worden bekomen door een vervorming van de bovenrand en/of het substraat 15. In dergelijk geval is het mogelijk dat de decoratieve toplaag 41 zich van op het globaal bovenoppervlak van het paneel 1 ononderbroken uitstrekt tot en over het oppervlak van het verlaagd randgebied 42, bij voorkeur tot aan het sluitvlak 22.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijke panelen kunnen volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden.

Claims (36)

29 BE2021/6042 Conclusies:
1.- Paneel, waarbij dit paneel (1) minstens een eerste paar tegenoverliggende randen (4- 5) vertoont met koppeldelen (6), waarbij voornoemde koppeldelen (6) toelaten dat twee van dergelijke panelen (1) onderling aan elkaar kunnen worden gekoppeld en verder de volgende kenmerken vertonen: - de koppeldelen (6) bevatten een horizontaal actief vergrendelsysteem (8) dat in een gekoppelde toestand van twee dergelijke panelen (1) een vergrendeling in het vlak van de panelen (1) en loodrecht op de betreffende randen (4-5) bewerkstelligt; - de koppeldelen (6) bevatten tevens een verticaal actief vergrendelsysteem (9) dat in een gekoppelde toestand van twee dergelijke panelen (1) een vergrendeling dwars op het vlak van de panelen (1) bewerkstelligt; waarbij het horizontaal actief vergrendelsysteem (8) een aan de onderzijde van het paneel (1) uitkragende lip (10) met een naar boven gericht vergrendelelement (11) omvat, daardoor gekenmerkt dat het naar boven gericht vergrendelelement (11) aansluit op de zich proximaal bevindende bovenkant (12) van voornoemde uitkragende lip (10) minstens door middel van een gebogen concaaf oppervlak (13) met een radius (R) van ten minste 0.7 millimeter, en bij voorkeur van ten minste 0.8 mm; en/of door middel van een gebogen concaaf oppervlak (13) met een radius (R) die minstens 75%, of minstens 85% bedraagt van de dikte (T) van het paneel (1), exclusief een eventueel aangekleefde onderlaag (14); en/of door middel van een concaaf oppervlak (13A) gevormd door twee vlakken (33-34) die een hoek (D) insluiten van ten minste 105°, en bij voorkeur ten minste 110°.
2.- Paneel volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het horizontaal actief vergrendelsysteem (8) aan de tegenoverliggende rand (4) een naar onder gericht vergrendelelement (16) bevat dat in voornoemde gekoppelde toestand contact maakt of kan maken met het voornoemd naar boven gericht vergrendelelement (11).
3.- Paneel volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde contact zich uitstrekt over een contactoppervlak (17) dat zich volledig in de onderste 65 % bevindt,
30 BE2021/6042 en bij voorkeur zich volledig in de onderste 60 % bevindt, en bij hogere voorkeur zich volledig in de onderste 55 % bevindt, van de totale hoogte (H) waarover het naar boven gericht vergrendelelement (11) zich uitstrekt ten opzichte van voornoemde zich proximaal bevindende bovenkant (12) van de uitkragende lip (10).
4.- Paneel volgens conclusie 2 of 3, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde contact gevormd wordt of gevormd kan worden op een oppervlak van het naar onderen gericht vergrendelelement (16) dat in proximale richting van het paneel gemeten een eerste hoek (A) maakt met de onderkant van het paneel (1) van minder dan 80°, bij voorkeur van minder dan 75°, bij hogere voorkeur van minder dan 70°, bij hogere voorkeur van minder dan 65°, en bij hogere voorkeur van ten minste 55°.
5.- Paneel volgens één van de conclusies 2 tot 4, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde contact gevormd wordt of gevormd kan worden op een oppervlak van het naar boven gericht vergrendelelement (11) dat in distale richting gemeten een tweede hoek (B) maakt met de onderkant van het paneel, waarbij deze tweede hoek (B) gelijk is aan, of groter is dan, voornoemde eerste hoek (A); bij voorkeur waarbij het eventuele verschil tussen de eerste hoek (A) en de tweede hoek (B) minstens 2° is, bij hogere voorkeur minstens 3° is, bij hogere voorkeur ten hoogste 5° is.
6.- Paneel volgens één van de conclusies 2 tot 5, daardoor gekenmerkt dat voornoemde koppeldelen (6) door middel van een neerwaartse beweging (M) van de betreffende randen naar elkaar toe aan elkaar kunnen worden gekoppeld.
7.- Paneel volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat zich proximaal van het naar boven gericht vergrendelelement (11) een vrouwelijk deel (18) bevindt, waarbij het voornoemde naar onder gericht vergrendelelement (16) een mannelijk deel vormt, waarbij het mannelijk deel in voornoemde gekoppelde toestand in het vrouwelijk deel (18) is aangebracht.
8.- Paneel volgens één van de conclusies 2 tot 7, daardoor gekenmerkt dat het verticaal actieve vergrendelsysteem (9) een eerste vergrendeldeel (20) en een ermee
31 BE2021/6042 samenwerkend tweede vergrendeldeel (21) bevat, waarbij het eerste vergrendeldeel (20) zich aan het distale uiteinde van het naar onder gerichte vergrendelelement (16) bevindt en waarbij het tweede vergrendeldeel (21) zich aan het proximale uiteinde van het vrouwelijk deel (18) bevindt.
9.- Paneel volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat in voornoemde gekoppelde toestand het eerste vergrendeldeel (20) en het tweede vergrendeldeel (21) een contactoppervlak (35) vormen waarvan de raaklijn (T) een hoek (C) maakt met het vlak van het paneel (1) van minstens 15°, bij voorkeur van minstens 20°, bij hogere voorkeur van minstens 25°; en bij voorkeur van minder dan 75°, bij hogere voorkeur van minder dan 60°, bij hogere voorkeur van minder dan 50° en bij hogere voorkeur van minder dan 40°, waarbij deze raaklijn (T) stijgend is in de distale richting van het vrouwelijk deel (18).
10.- Paneel volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat het eerste vergrendeldeel (20) een horizontaal uitstekend onderdeel van het naar onder gericht vergrendelelement (16) omvat en het tweede vergrendeldeel (21) een ondersnijding omvat en/of dat het eerste vergrendeldeel (20) een uitsparing omvat in het naar onder gericht vergrendelelement (16) en het tweede vergrendeldeel (21) een horizontaal uitstekend onderdeel aan een proximale rand van het vrouwelijk deel (18) omvat.
11.- Paneel volgens conclusie 9 of 10, daardoor gekenmerkt dat, in voornoemde gekoppelde toestand, aan de bovenranden aansluitende of praktische aansluitende sluitvlakken (22) worden gevormd substantieel loodrecht op het vlak van het paneel (1), waarbij de rand met het vrouwelijk koppeldeel (18) boven het voornoemde tweede vergrendeldeel (21) en/of het tweede vergrendeldeel (21) incluis, geen onderdelen bevat die, in horizontale of distale richting, buiten het voornoemde sluitvlak (22) uitsteken.
12.- Paneel volgens één van de conclusies 8 tot 11, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde eerste vergrendeldeel (20) en/of het voornoemde tweede vergrendeldeel (21) gevormd is door of op een afzonderlijk inzetstuk (29) dat in de betreffende rand (4- 5) is aangebracht.
32 BE2021/6042
13.- Paneel volgens één van de conclusies 2 tot 12, daardoor gekenmerkt dat het naar onder gericht vergrendelelement (16) zich in de proximale helft ervan dieper uitstrekt dan in de distale helft ervan, waarbij het verschil in diepte bij voorkeur ten minste 0.20 millimeter bedraagt, en bij hogere voorkeur ten minste 0.25 millimeter bedraagt.
14.- Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat in voornoemde gekoppelde toestand de uitkragende lip (10) naar onder uitgebogen is.
15.- Paneel volgens één van de conclusies 1 tot 14, daardoor gekenmerkt dat de koppeldelen (6) van het eerste paar tegenoverliggende randen (4-5) hoofdzakelijk uit het materiaal van het paneel (1) zelf verwezenlijkt zijn.
16.- Paneel volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde verticaal vergrendelsysteem (9) aan het distale uiteinde van het naar boven gericht vergrendelelement (11) of aan het distale uiteinde van de uitkragende lip (10) een vergrendeldeel (24) bevat dat samenwerkt met een vergrendeldeel (25) aan de tegenoverliggende rand (4) van het ermee gekoppelde paneel (1).
17.- Paneel volgens één van de conclusies 2 tot 5, daardoor gekenmerkt dat het koppeldeel (6) aan de voornoemde tegenoverliggende rand (4) een tand (26) bevat, waarbij de tand (26) aan zijn onderzijde het naar onder gericht vergrendelelement (16) bevat, waarbij de voornoemde uitkragende lip (10) de onderste lip is van een groef (27), die naar boven begrensd is door een bovenste lip (28), waarbij bij voorkeur de onderste lip (10) verder uitsteekt dan de bovenste lip (28), waarbij de samenwerking van voornoemde tand (26) en groef (27) in de voornoemde gekoppelde toestand een vergrendeling in de richting (V) loodrecht op de gekoppelde panelen (4-5) teweeg brengt, of waarbij, met andere woorden, de voornoemde tand (26) en groef (27) deel uitmaken van het voornoemde verticaal vergrendelingssysteem (9).
18.- Paneel volgens conclusie 17, daardoor gekenmerkt dat de tand (26) van een eerste dergelijk paneel (1) door middel van een wentelbeweging (W) en/of door middel van een
33 BE2021/6042 substantieel horizontale schuifbeweging (S), eventueel met snapeffect, in de groef (27) van een tweede dergelijk paneel (1) gebracht kan worden, waarbij een koppeling tussen het eerste dergelijk paneel (1) en het tweede dergelijk paneel (1) bekomen wordt.
19.- Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het paneel een tweede paar tegenoverliggende randen (2-3) vertoont met koppeldelen (6) die toelaten dat twee van dergelijke panelen (1) onderling aan elkaar kunnen worden gekoppeld en waarbij deze koppeldelen (6) een tand (26) en groef (27) omvatten, waarbij de groef (26) begrensd is door een onderste lip (10) en een bovenste lip (28), bij voorkeur waarbij de onderste lip (10) verder uitsteekt dan de bovenste lip (28), waarbij in gekoppelde toestand de tand (26) en de groef (27) voor een vergrendeling zorgen in de richting (V) loodrecht op de gekoppelde panelen (1), waarbij de onderste lip (10) een opstaand vergrendelelement (11) bevat, waarbij de onderzijde van de tand (26) een vergrendelelement (16) bevat, waarbij in de gekoppelde toestand het opstaand vergrendelelement (11) samen met het vergrendelelement (16) aan de onderzijde van de tand (26) voor een vergrendeling zorgt in de richting (H1) loodrecht op deze gekoppelde randen (2-3) en in het vlak van de panelen (1).
20.- Paneel volgens conclusie 19, daardoor gekenmerkt dat de tand (26) door middel van een wentelbeweging (W) en/of door middel van een substantieel horizontale schuifbeweging (S), eventueel met snapeffect, in de groef (27) van een tweede dergelijk paneel (1) gebracht kan worden, waarbij een koppeling tussen het eerste dergelijk paneel (1) en het tweede dergelijk paneel (1) bekomen wordt.
21.- Paneel volgens één van de conclusies 19 tot 20, daardoor gekenmerkt dat het opstaand vergrendelelement (11) aansluit op de zich proximaal bevindende bovenkant (12) van voornoemde onderste lip (10) minstens door middel van een gebogen concaaf oppervlak (13) met een radius (R) van ten minste 0.7 millimeter, en bij voorkeur van ten minste 0.8 mm; en/of door middel van een concaaf oppervlak (13A) gevormd door twee vlakken (33-34) die een hoek (D) insluiten van ten minste 105°, en bij voorkeur ten minste 110°.
34 BE2021/6042
22.- Paneel volgens één van de conclusies 19 tot 21, daardoor gekenmerkt dat in gekoppelde toestand voornoemde onderste lip (10) van het tweede paar tegenoverliggende randen (2-3) naar onder uitgebogen is.
23.- Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het paneel (1) rechthoekig is, hetzij vierkant, hetzij langwerpig, waarbij het eerste paar tegenoverliggende randen (4-5) bij voorkeur de korte randen van het paneel (1) vormen.
24- Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde uitkragende lip (10) aan de onderzijde vanaf het distale uiteinde van de onderste lip (28) een uitsparing (23) bevat, bij voorkeur waarbij deze uitsparing (23) zich in proximale richting tot voorbij het naar boven gericht vergrendelelement (11) uitstrekt.
25.- Paneel volgens conclusie 24, daardoor gekenmerkt dat voornoemde uitsparing (23), verticaal onder het voornoemd, al dan niet gebogen, concaaf oppervlak (13-13A) een hoogte (H3) vertoont, gemeten loodrecht op het vlak van het paneel (1), van minstens 10% en bij voorkeur van minstens 15% van de totale dikte (T) van het paneel (1).
26.- Paneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het paneel (1) een substraat (15) en een erop aangebrachte decoratieve toplaag (41) vertoont.
27.- Paneel volgens conclusie 26, daardoor gekenmerkt dat het substraat (15) een hout gebaseerd substraat is, bij voorkeur een substraat (15) dat in hoofdzaak uit verperste en verlijmde houtdeeltjes bestaat.
28.- Paneel volgens conclusie 27, daardoor gekenmerkt dat het substraat (15) een houtvezelplaat, bij voorkeur een MDF of een HDF plaat, een spaanplaat of een multiplexplaat omvat.
29.- Paneel volgens conclusie 27 of 28, daardoor gekenmerkt dat het substraat (15) een internal bond strength heeft van minder dan 1.3 N/mm}2, bij voorkeur van minder dan 1.2 N/mm2, bij hogere voorkeur van minder dan 1.1 N/mm2.
35 BE2021/6042
30.- Paneel volgens conclusie 26, daardoor gekenmerkt dat het substraat (15) een, bij voorkeur gevuld, kunststof substraat is, bij voorkeur een substraat dat thermoplastische kunststof, zoals polyvinylchloride, polyethyleentereftalaat, polyethyleen of polypropyleen omvat.
31.- Paneel volgens conclusie 30, daardoor gekenmerkt dat het substraat (15) een geschuimd kunststof substraat is, waarbij, bij voorkeur, het naar boven gericht vergrendelelement of opstaand vergrendelelement (11), naargelang aanwezig in de uitvoeringsvorm, hoofdzakelijk of volledig in een geschuimd gedeelte van het substraat (15) uitgevoerd is.
32.- Paneel volgens conclusie 30 of 31, daardoor gekenmerkt dat het substraat (15) anorganische of minerale vulmiddelen omvat, waarbij, bij voorkeur, het naar boven gericht vergrendelelement of opstaand vergrendelelement, naargelang aanwezig in de uitvoeringsvorm, hoofdzakelijk of volledig in een gedeelte van het substraat (15) is uitgevoerd dat minstens voor 50 gewichtspercent, of minstens voor 65 gewichtspercent, of minstens voor 80 gewichtspercent, uit voornoemde vulmiddelen bestaat.
33.- Paneel volgens één van de conclusies 30 tot 32, daardoor gekenmerkt dat het substraat (15) bekomen is door middel van kunststofextrusie.
34.- Paneel volgens één van de conclusies 26 tot 33, daardoor gekenmerkt dat voornoemde decoratieve toplaag (41) een bedrukking bevat, bij voorkeur een bedrukking uitgevoerd op het substraat eventueel met tussenliggende voorbereidende lagen, een bedrukking die zich op een papierlaag bevindt, waarbij de papierlaag geïmpregneerd kan zijn met hars (bij voorkeur geïmpregneerd met melamine hars of met een acrylaat hars), of een bedrukking die zich op een polymeer folie bevindt (bij voorkeur een bedrukte polyvinyl chloride folie).
35.- Paneel volgens één van de conclusies 26 tot 33, daardoor gekenmerkt dat voornoemde decoratieve toplaag (41) een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag bevat,
36 BE2021/6042 waarbij de slijtlaag één of meerdere bevat van een polymeerfolie (bij voorkeur een polyvinyl chloride folie), een papierlaag geimpregneerd met hars (bij voorkeur melamine hars of een acrylaathars) of een laklaag (bij voorkeur een acrylaatlaag).
36.- Paneel volgens conclusie 35, daardoor gekenmerkt dat voornoemde slijtlaag partikels bevat die de abrasieweerstand van de slijtlaag verhogen, bij voorbeeld waarbij deze partikels korund partikels zijn.
BE20216042A 2021-12-23 2021-12-23 Paneel BE1030080B1 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20216042A BE1030080B1 (nl) 2021-12-23 2021-12-23 Paneel
PCT/IB2022/061966 WO2023119043A1 (en) 2021-12-23 2022-12-09 Panel

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20216042A BE1030080B1 (nl) 2021-12-23 2021-12-23 Paneel

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1030080A1 BE1030080A1 (nl) 2023-07-17
BE1030080B1 true BE1030080B1 (nl) 2023-07-24

Family

ID=79425287

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20216042A BE1030080B1 (nl) 2021-12-23 2021-12-23 Paneel

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1030080B1 (nl)
WO (1) WO2023119043A1 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2008064692A1 (de) * 2006-11-27 2008-06-05 Barlinek S.A. Fussbodenpaneel mit nut und feder
DE102007002590A1 (de) * 2007-01-12 2008-07-31 Akzenta Paneele + Profile Gmbh Paneel sowie Bodenbelag
US20100293879A1 (en) * 2007-11-07 2010-11-25 Valinge Innovation Ab Mechanical locking of floor panels with vertical snap folding and an installation method to connect such panels
DE202016107369U1 (de) * 2016-12-23 2017-02-01 Weitzer Parkett Gmbh & Co. Kg Untergrundbelag mit Sollbruchstelle

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1010487A6 (nl) 1996-06-11 1998-10-06 Unilin Beheer Bv Vloerbekleding bestaande uit harde vloerpanelen en werkwijze voor het vervaardigen van dergelijke vloerpanelen.
PT2339092T (pt) 2009-12-22 2019-07-19 Flooring Ind Ltd Sarl Método para produzir painéis de cobertura
BE1019331A5 (nl) 2010-05-10 2012-06-05 Flooring Ind Ltd Sarl Vloerpaneel en werkwijzen voor het vervaardigen van vloerpanelen.
BE1024734B1 (nl) 2016-11-10 2018-06-19 Ivc Bvba Vloerpaneel en werkwijze voor het vervaardigen van een vloerpaneel

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2008064692A1 (de) * 2006-11-27 2008-06-05 Barlinek S.A. Fussbodenpaneel mit nut und feder
DE102007002590A1 (de) * 2007-01-12 2008-07-31 Akzenta Paneele + Profile Gmbh Paneel sowie Bodenbelag
US20100293879A1 (en) * 2007-11-07 2010-11-25 Valinge Innovation Ab Mechanical locking of floor panels with vertical snap folding and an installation method to connect such panels
DE202016107369U1 (de) * 2016-12-23 2017-02-01 Weitzer Parkett Gmbh & Co. Kg Untergrundbelag mit Sollbruchstelle

Also Published As

Publication number Publication date
BE1030080A1 (nl) 2023-07-17
WO2023119043A1 (en) 2023-06-29

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1023779B1 (nl) Vloerpaneel voor het vormen van een vloerbekleding
US20210293032A1 (en) Floor panel for forming a floor covering
US9593491B2 (en) Set of panels
US9663940B2 (en) Building panel with a mechanical locking system
US7124549B2 (en) Interconnectable panel for use primarily as flooring
US11591807B2 (en) Floor panel for forming a floor covering
BE1023545B1 (nl) Set van vloerpanelen voor het vormen van een vloerbekleding
US11015351B2 (en) Floor panel for forming a floor covering
US20230003034A1 (en) Floor panel for forming a floor covering
KR20070048792A (ko) 바닥 패널 및 그러한 바닥 패널로 이루어진 바닥 덮개
US20220213694A1 (en) Floor panel for forming a floor covering
BE1030080B1 (nl) Paneel
RU2022123627A (ru) Твердая напольная панель для плавающей укладки с образованием сборки из напольных панелей

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20230724