BE1028657B1 - Mediapatroon en media-verwerkingsinrichting samenwerkingsmechanismes - Google Patents

Mediapatroon en media-verwerkingsinrichting samenwerkingsmechanismes Download PDF

Info

Publication number
BE1028657B1
BE1028657B1 BE20215815A BE202105815A BE1028657B1 BE 1028657 B1 BE1028657 B1 BE 1028657B1 BE 20215815 A BE20215815 A BE 20215815A BE 202105815 A BE202105815 A BE 202105815A BE 1028657 B1 BE1028657 B1 BE 1028657B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
media
cartridge
printer
cover
wall
Prior art date
Application number
BE20215815A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1028657A1 (nl
Inventor
Morgan Hassan Malone
Angel B Rosales
Raymond E Maynard
Germain Michael F St
Steve Ting Kei Chow
Original Assignee
Zebra Technologies
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Zebra Technologies filed Critical Zebra Technologies
Publication of BE1028657A1 publication Critical patent/BE1028657A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1028657B1 publication Critical patent/BE1028657B1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B41PRINTING; LINING MACHINES; TYPEWRITERS; STAMPS
    • B41JTYPEWRITERS; SELECTIVE PRINTING MECHANISMS, i.e. MECHANISMS PRINTING OTHERWISE THAN FROM A FORME; CORRECTION OF TYPOGRAPHICAL ERRORS
    • B41J15/00Devices or arrangements of selective printing mechanisms, e.g. ink-jet printers or thermal printers, specially adapted for supporting or handling copy material in continuous form, e.g. webs
    • B41J15/04Supporting, feeding, or guiding devices; Mountings for web rolls or spindles
    • B41J15/044Cassettes or cartridges containing continuous copy material, tape, for setting into printing devices
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B41PRINTING; LINING MACHINES; TYPEWRITERS; STAMPS
    • B41JTYPEWRITERS; SELECTIVE PRINTING MECHANISMS, i.e. MECHANISMS PRINTING OTHERWISE THAN FROM A FORME; CORRECTION OF TYPOGRAPHICAL ERRORS
    • B41J29/00Details of, or accessories for, typewriters or selective printing mechanisms not otherwise provided for
    • B41J29/02Framework
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B41PRINTING; LINING MACHINES; TYPEWRITERS; STAMPS
    • B41JTYPEWRITERS; SELECTIVE PRINTING MECHANISMS, i.e. MECHANISMS PRINTING OTHERWISE THAN FROM A FORME; CORRECTION OF TYPOGRAPHICAL ERRORS
    • B41J29/00Details of, or accessories for, typewriters or selective printing mechanisms not otherwise provided for
    • B41J29/18Mechanisms for rendering the print visible to the operator
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B41PRINTING; LINING MACHINES; TYPEWRITERS; STAMPS
    • B41JTYPEWRITERS; SELECTIVE PRINTING MECHANISMS, i.e. MECHANISMS PRINTING OTHERWISE THAN FROM A FORME; CORRECTION OF TYPOGRAPHICAL ERRORS
    • B41J29/00Details of, or accessories for, typewriters or selective printing mechanisms not otherwise provided for
    • B41J29/38Drives, motors, controls or automatic cut-off devices for the entire printing mechanism
    • B41J29/393Devices for controlling or analysing the entire machine ; Controlling or analysing mechanical parameters involving printing of test patterns
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B41PRINTING; LINING MACHINES; TYPEWRITERS; STAMPS
    • B41JTYPEWRITERS; SELECTIVE PRINTING MECHANISMS, i.e. MECHANISMS PRINTING OTHERWISE THAN FROM A FORME; CORRECTION OF TYPOGRAPHICAL ERRORS
    • B41J29/00Details of, or accessories for, typewriters or selective printing mechanisms not otherwise provided for
    • B41J29/52Top-and-bottom stop mechanisms
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B41PRINTING; LINING MACHINES; TYPEWRITERS; STAMPS
    • B41JTYPEWRITERS; SELECTIVE PRINTING MECHANISMS, i.e. MECHANISMS PRINTING OTHERWISE THAN FROM A FORME; CORRECTION OF TYPOGRAPHICAL ERRORS
    • B41J3/00Typewriters or selective printing or marking mechanisms characterised by the purpose for which they are constructed
    • B41J3/407Typewriters or selective printing or marking mechanisms characterised by the purpose for which they are constructed for marking on special material
    • B41J3/4075Tape printers; Label printers

Landscapes

  • Accessory Devices And Overall Control Thereof (AREA)
  • Ink Jet (AREA)
  • Photographic Processing Devices Using Wet Methods (AREA)

Abstract

Een mediapatroon omvattende: een basis die een mediakamer definieert en een onderwand en een tegenoverstaande bovenwand omvat; een identificatiecircuit geplaats op de onderwand, waarbij het identificatiecircuit geconfigureerd is om samen te werken met een elektronische interface van een printer; een richel op de bovenwand van de basis, waarbij de richel geconfigureerd is om neerwaartse druk te ontvangen van een binnenvlak van een deksel van de printer in een gesloten positie; waarbij het identificatiecircuit uitgelijnd is met de richel om ten minste een deel van de neerwaartse druk te ontvangen.

Description

MEDIAPATROON EN MEDIA-VERWERKINGSINRICHTING SAMENWERKINGSMECHANISMES
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING Een media-verwerkingsinrichting, zoals een label printer, kan een toevoer van media opslaan voor verwerking, bijv. door het printen of op een andere wijze bevestigen van indicia op de media. Wanneer de toevoer van media opgeslagen door de media-verwerkingsinrichting op 1s, kan de toevoer aangevuld worden door toegang te nemen tot een binnenkant van de inrichting om een nieuwe toevoer te installeren, zoals een nieuwe rol labels. Aanvullen van de toevoer van media op de bovengenoemde wijze kan, echter, tijdrovend en vatbaar voor onjuiste installatie van de media zijn, wat de prestatie van de media-verwerkingsinrichting negatief kan beïnvloeden.
SAMENVATTING Een media-verwerkingsinrichting, zoals een label printer, kan een toevoer van media opslaan voor verwerking, bijv. door het printen of op een andere wijze bevestigen van indicia op de media. Wanneer de toevoer van media opgeslagen door de media-verwerkingsinrichting op is, kan de toevoer aangevuld worden door toegang te nemen tot een binnenkant van de inrichting om een nieuwe toevoer te installen, zoals een nieuwe rol van labels. Aanvullen van de toevoer van media op de bovengenoemde wijze kan, echter, tijdrovend en vatbaar voor onjuiste installatie van de media zijn, wat de prestatie van de media-verwerkingsinrichting negatief kan beïnvloeden. Het is een doel van de huidige uitvinding om patroonmiddelen, en complementaire printermiddelen, te voorzien die goed contact garanderen tussen fysieke plaatsing van onderdelen van het patroon, zoals een boven ID chip, en de printer interface, en/of verder vergemakkelijken van de verwijdering en installatie van het patroon. Daarvoor, voorziet de uitvinding een mediapatroon omvattende een basis die een mediakamer definieert en omvattende een onderwand en een tegenoverstaande wand, een identificatiecircuit geplaatst op de onderwand, waarbij het identificatiecircuit geconfigureerd is om samen te werken met een elektronische interface van een printer, een richel op de bovenwand van de basis, waarbij de richel geconfigureerd is om neerwaartse druk te ontvangen van een binnenvlak van een deksel van de printer wanneer het deksel in een gesloten positie is, waarbij het identificatiecircuit uitgelijnd is met de richel om ten minste een deel van de neerwaartse druk te ontvangen.
De onderwand en de bovenwand kunnen bij voorkeur verbonden zijn door een achterwand. Een voorwand, tegenoverstaand aan de achterwand, kan een media-uitvoer definiëren, waarbij het identificatiecircuit geplaatst is op de onderwand grenzend aan de achterwand, en waarbij de richel op de bovenwand grenzend aan de achterwand is.
De onderwand kan op voordelige wijze een uitlijningsrand omvatten geconfigureerd om samen te werken met een complementair benedenkanaal in een behuizing van de printer, waarbij het kanaal de elektrische interface bevat. Daarbij, kan de identificatiechip op een ondervlak van de wtlijningsrand geplaatst zijn.
De achterwand kan op voordelige wijze een uitlijningskolom omvatten zich uitstrekkend naar de bovenwand en geconfigureerd om samen te werken met een complementair achterkanaal in de behuizing van de printer, waarbij de richel op een deel van de bovenwand gedefinieerd door de uitlijningskolom is.
De richel kan zich opwaarts uitstrekken vanaf de bovenwand.
Een laadpad tussen de richel en de identificatiechip kan op voordelige wijze substantieel verticaal zijn.
Het mediapatroon kan ook een afdekking omvatten geconfigureerd om samen te werken met een eerste deel van de bovenwand om de mediakamer te omsluiten, waarbij de richel geplaatst kan zijn grenzend aan een tweede deel van de bovenwand grenzend aan een achterkant van de afdekking.
Het mediapatroon kan ook een geleidingsmiddel omvatten dat een deel van de afdekking definieert dat geconfigureerd is om vastgegrepen te worden om het patroon te manipuleren voor installatie of verwijdering uit een printer.
Het geleidingsmiddel kan op voordelige wijze grepen omvatten in de zijden van de afdekking.
De grepen kunnen op voordelige wijze boven een massamiddelpunt van het patroon geplaatst zijn.
Het geleidingsmiddel kan een label geplaatst op de afdekking omvatten, waarbij het label een tab omvat zich opwaarts uitstrekkend vanaf de afdekking.
Het mediapatroon kan een interne as omvatten die een mediarol ondersteunt, waarbij het massamiddelpunt van het patroon gedefinieerd wordt door de as.
Verder, kan het mediapatroon ten minste één omvatten van (i) een holte grenzend aan het identificatiecircuit, waarbij de holte geconfigureerd is om een uitlijningspin van een printer te ontvangen, en (ii) een gleuf geconfigureerd om een verder uitlijningsmiddel van de printer te ontvangen.
In een andere uitvoeringsvorm kan het mediapatroon een basis omvatten die een mediakamer definieert met een mond om een toevoer van media te ontvangen, een afdekking omvattende een perimeter geconfigureerd om samen te werken met de mond van de mediakamer en de mediakamer te omsluiten, en een geleidingsmiddel dat een deel van de afdekking definieert dat geconfigureerd is om vastgegrepen te worden om het patroon te manipuleren.
Het geleidingsmiddel kan grepen omvatten in de zijden van de afdekking.
De grepen kunnen op voordelige wijze boven een massamiddelpunt van het patroon geplaatst zijn. Verder, kan een interne as een mediarol ondersteunen, waarbij het massamiddelpunt gedefinieerd wordt door de as.
Het geleidingsmiddel kan alternatief een label-plaatsingsgebied omvatten om een label te ontvangen dat de afdekking oversteekt van een eerste zijde van het patroon naar een tweede zijde van het patroon.
De uitvinding voorziet ook een printer, omvattende een behuizing die een media-omsluiting definieert geconfigureerd om een mediapatroon te ontvangen, de media-omsluiting omvattende een onderwand om het mediapatroon te ondersteunen, tegenoverstaande zijwanden, een achterwand en een voorwand die een media-uitvoer definieert. De printer omvat verder een deksel roteerbaar gekoppeld met de behuizing en beweegbaar tussen een gesloten positie om de media-omsluiting te omsluiten, en een open positie en een elektronische interface bij de onderwand, geconfigureerd om samen te werken met een identificatiechip van het mediapatroon. Verder, omvat de printer een contactgebied op een binnenvlak van het deksel, waarbij het contactgebied geconfigureerd is om een neerwaartse druk uit te oefenen op het mediapatroon wanneer het deksel in de gesloten positie is, waarbij de elektronische interface uitgelijnd is met de richel om de neerwaartse druk over te brengen van het contactgebied naar de elektronische interface via de identificatiechip. De behuizing kan op voordelige wijze een set van buitenwanden die de onderwand, de zijwanden, de achterwand, en de voorwand omgeven, een bovenwand die de buitenwanden samenvoegt met de zijwanden van de media-omsluiting, en een inspringing gedefinieerd bij de intersectie van de bovenwand en elke zijwand om vastgrijpen van het mediapatroon te vergemakkelijken omvatten. Op voordelige wijze, kan de printer verder ten minste één omvatten van () een pin zich uitstrekkend vanaf de onderwand grenzend aan de elektronische interface, om samen te werken met een holte van het mediapatroon, en (ii) een rand zich uitstrekkend vanaf een voorwaarts deel van de onderwand om samen te werken met een gleuf van het mediapatroon.
5
BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN DE VERSCHILLENDE
AANZICHTEN VAN DE TEKENINGEN De bijgevoegde figuren, waar overeenkomstige referentie nummers verwijzen naar identieke of functioneel gelijkaardige elementen doorheen de verschillende aanzichten, samen met de onderstaande gedetailleerde beschrijving, zijn geïncorporeerd in en maken deel uit van de specificatie, en dienen om uitvoeringsvormen van concepten die de geclaimde uitvinding omvatten verder te illustreren, en verschillende principes en voordelen van deze uitvoeringsvormen uit te leggen. FIG. 1 is een isometrisch aanzicht van een mediapatroon, genomen vanaf de bovenzijde. FIG. 2 is een isometrisch aanzicht van het mediapatroon van FIG. 1, genomen vanaf de onderzijde. FIG. 3 is een uiteengenomen aanzicht van het mediapatroon van FIG. 1. FIG. 4 is een diagram van een printer om te gebruiken met het mediapatroon van FIG. 1. FIG. 5 is een diagram van de printer van FIG. 4, met het mediapatroon van FIG. 1 erin geïnstalleerd. FIG. 6 is een doorsnede van de printer en patroon van FIG. 5, met het deksel van de printer in een gesloten positie. FIG. 7 is een isometrisch aanzicht van een verder mediapatroon, genomen vanaf de bovenzijde. FIG. 8 is een diagram van een andere voorbeeldprinter.
FIG. 9 is een diagram van een mediapatroon voor gebruik met de printer van FIG. 8, gezien vanaf de onderzijde. Vakmensen zullen begrijpen dat elementen in de figuren geïllustreerd zijn voor eenvoudigheid en duidelijkheid en niet noodzakelijk getekend zijn op schaal. Bijvoorbeeld, kunnen de dimensies van sommige van de elementen in de figuren overdreven zijn relatief ten opzichte van andere elementen om het verstaan van uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding te helpen verbeteren. De apparaat- en methodecomponenten zijn waar geschikt voorgesteld door conventionele symbolen in de tekeningen, waarbij enkel die specifieke details weergegeven zijn die pertinent zijn voor het verstaan van de uitvoeringsvormen van de huidige uitvinding om de beschrijving niet te verhullen met details die meteen duidelijk zijn voor de vakman met het voordeel van deze beschrijving.
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING Mediatoevoeren, zoals rollen van labels gebruikt in printers, vereisen periodieke vervanging, bijv. wanneer de media ondersteund door de rol of andere structuren op is. Label printers kunnen media vereisen die aangevoerd wordt door een systeem van rollers binnenin de printer, wat het laad- en ontlaadproces compliceert, en kan leiden tot incorrect geïnstalleerde mediabenodigdheden. Een vervangbaar mediapatroon bevattende de bovenstaande mediatoevoeren kan sommige van de bovenstaande complicaties mitigeren door een drop-in mechanisme te voorzien om nieuwe media in een printer te laden. Zoal duidelijk zal zijn voor de vakman, kunnen zulke patronen verscheidene fysieke middelen hebben om operationele problemen in de printer te mitigeren, zoals media-opstopping en dergelijke. Patronen van derden (bijv. diegene gefabriceerd door een entiteit verschillend van de fabrikant van de printer) kunnen zulke middelen missen, of die middelen imperfect reproduceren, leidend tot suboptimaal printen en/of schade aan de printer. Printer: en mediafabrikanten kunnen daarom mechanismes implementeren om operatoren te waarschuwen of de printerwerking stop te zetten wanneer zulk patroon van derden geïnstalleerd wordt in de printer. Sommige mechanismes kunnen betrekking hebben op de fysieke plaatsing van componenten van het patroon, zoals een identificatiechip (ook gekend als een ‘ID chip’), in contact met componenten van de printer, zoals een elektrische interface om de bovenstaande chip uit te lezen. Imperfect contact tussen de chip en de interface kan leiden tot stopzettingen van printerwerking.
Patroonmiddelen, en complementaire printermiddelen, worden hier besproken die goed contact verzekeren tussen de bovenstaande ID chip en de printerinterface, en/of die verder het verwijderen en installatie van het patroon vereenvoudigen.
Voorbeelden hier beschreven zijn gericht op een mediapatroon, omvattende: een basis die een mediakamer definieert en een onderwand en een tegenoverstaande bovenwand omvat; een identificatiecircuit geplaatst op de onderwand, waarbij het identificatiecircuit geconfigureerd is om samen te werken met een elektronische interface van een printer; een richel op de bovenwand van de basis, waarbij de richel geconfigureerd is om een neerwaartse druk te ontvangen van een binnenvlak van een deksel van de printer in een gesloten positie; waarbij het identificatiecircuit uitgelijnd is met de richel om ten minste een deel van de neerwaartse druk te ontvangen.
Bijkomende voorbeelden hier beschreven zijn gericht op een mediapatroon, omvattende: een basis die een mediakamer definieert met een mond om een toevoer van media te ontvangen, een afdekking omvattende: een perimeter geconfigureerd om samen te werken met de mond van de mediakamer en de mediakamer te omsluiten; en een geleidingsmiddel dat een deel van de afdekking geconfigureerd om vastgegrepen te worden om het patroon te manipuleren definieert.
Verdere voorbeelden hier beschreven zijn gericht op een printer, omvattende: een behuizing die een media-omsluiting definieert geconfigureerd om een mediapatroon te ontvangen, de media-omsluiting omvattende een onderwand om het mediapatroon te ondersteunen, tegenoverstaande zijwanden, een achterwand en een voorwand die een media-uitvoer definieert; een deksel roteerbaar gekoppeld met de behuizing en beweegbaar tussen een gesloten positie om de media-omsluiting te omsluiten, en een open positie; een elektronische interface bij de onderwand, geconfigureerd om samen te werken met een identificatiechip van het mediapatroon; een contactgebied op een binnenvlak van het deksel, waarbij het contactgebied geconfigureerd is om een neerwaartse druk uit te oefenen op het mediapatroon wanneer het deksel in de gesloten positie is; waarbij de elektronische interface uitgelijnd is met de richel om de neerwaartse druk over te brengen van het contactgebied naar de elektronische interface via de identificatiechip. FIG. 1 geeft een mediapatroon 100 weer, waarnaar hier ook gerefereerd wordt als simpelweg het patroon 100. Het patroon 100 is geconfigureerd om een toevoer van media op te slaan, zoals een rol van kleef labels, papier of dergelijke, hoewel het patroon 100 geïllustreerd wordt in een lege toestand in FIG. 1. Het patroon 100 omvat een basis 104 die een mediakamer 300 definieert om de bovengenoemde mediarol te bevatten. Het patroon 100 omvat ook een overdekking 108 die geconfigureerd is, wanneer het patroon 100 geassembleerd is zoals getoond in FIG. 1, om samen te werken met de basis 104 om de bovengenoemde mediakamer te omsluiten. De overdekking 108 kan ook gekoppeld worden met bepaalde interne componenten van het patroon 100 die de mediarol ondersteunen, zoals hieronder gezien zal worden.
Het patroon 100 omvat een media-uitvoer 112 waaruit media uitgedeeld wordt uit de mediakamer, bijv. in een richting 116 aangegeven in FIG. 1. De media kan uitgedeeld worden van het patroon 100 onder de actie van één of meerdere componenten van een media-verwerkingsinrichting zoals een printer.
Voorbeelden van zulke componenten omvatten een drukrol en een printkop die samen een vernauwing vormen waardoor de media van het patroon getrokken wordt om verwerkt en vervolgens uitgedeeld te worden van de printer.
Wanneer het patroon volledig geassembleerd is, coöpereren de basis 104 en afdekking 108 om de media-uitvoer 112 te definiëren, zoals getoond in FIG. 1. Hiertoe, omvat de basis 104 een lager deel 120 van de media-uitvoer 112, waarover de media zich verplaatst in de richting 116 om het patroon 100 te verlaten.
Het lager deel 120 van de media-uitvoer 112 kan integraal gevormd zijn met een voorwaartse wand 122 van de basis 104. De afdekking 108 omvat een bovendeel 124 van de media-uitvoer 112 geconfigureerd om contact te maken met een bovenvlak van de media terwijl de media het patroon 100 verlaat, bijv. om te mitigeren tegen intrekking van de media in het patroon 100. Bijkomend aan de voorwand 122, omvat de basis 104 zijwanden 126-1 en 126-2 (tegenoverstaand aan de zijwand 126-1, en daarom niet zichtbaar in FIG. 1). Samen met andere wanden van de basis 104 hieronder te bespreken, definiëren de zijwanden 126 de bovengenoemde mediakamer.
Het patroon 100 wordt in een printer geladen in een neerwaartse richting 128, i.e. substantieel verticaal.
Anderzijds, wordt het patroon 100 teruggetrokken van de printer in een richting tegengesteld aan de richting 128, bijv. wanneer de media in het patroon 100 op is of een andere type media vereist is.
Het patroon 100 omvat zekere structurele middelen om installatie en terugtrekking van het patroon 100 in en uit de printer te vergemakkelijken, alsook om een positie van het patroon 100 te behouden binnenin de printer wanneer deze geïnstalleerd is.
Specifiek, omvat het patroon 100 een richel 132 die geconfigureerd is om te interageren met een component van de bovengenoemde printer om een neerwaartse druk uit te oefenen (i.e. een kracht substantieel in de richting 128) wanneer het patroon 100 geïnstalleerd is binnenin de printer. Bovendien, omvat het patroon 100 een geleidingsmiddel, waarvan voorbeelden hieronder besproken worden, dat een deel van de afdekking 108 definieert dat geconfigureerd is om vastgegrepen te worden (bijv. door een operator van de printer) om het patroon te manipuleren voor installatie of verwijdering uit de printer.
In het huidige voorbeeld omvat het geleidingsmiddel een eerste greep 136-1 aan een eerste zijde van de afdekking 108, geïmplementeerd als een inspringing in de afdekking 108 relatief ten opzichte van de zijwand 126-1 van de basis 104. In het geïllustreerde voorbeeld, strekt de inspringing die de greep 136-1 definieert zich uit in de basis 104 zelf, in de vorm van een uitsnede 140-1 bij de bovenkant van de zijwand 126-1. De afdekking 108 kan een tweede greep omvatten op de zijde tegenoverstaand aan de greep 136-1 (niet zichtbaar in FIG. 1), en de basis 104 kan ook een tweede uitsnede omvatten in de zijwand 126-2, overeenkomstig met de tweede greep van de afdekking 108.
Bovendien, in het huidige voorbeeld omvat de afdekking 108 bijkomende geleidingsmiddelen. Bijvoorbeeld, kan de afdekking 108 een label-plaatsingsgebied 144 omvatten, bijv. visueel aangeduid door een paar randen 148 zich uitstrekkend vanaf een bovenvlak van de afdekking 108. Een label (niet getoond) kan over de afdekking 108 geplaatst worden, zich uitstrekkend vanaf de zijwand 126-2 naar de zijwand 126-1 tussen de randen 148. Zoals duidelijk zal worden, kan zulk label zowel dienen om de afdekking 108 vast te maken aan de zijwanden 126 van de basis 104, en om een visuele gids naar de grepen 136 te voorzien.
In andere voorbeelden kan de afdekking 108 verdere geleidingsmiddelen omvatten, zoals getextureerde elementen (e.g. randen,
kanalen of dergelijke) op schouders 152 van de afdekking 108, waarbij voorzien wordt van zowel visuele indicaties dat de schouders 152 geschikt zijn om het patroon 100 vast te grijpen van bovenaf, en oppervlakte textuur om zulk vastgrijpen te vergemakkelijken. De grepen 136, wanneer aanwezig in combinatie met de getextureerde elementen op de schouders 152, kunnen een kloof in de getextureerde elementen definiëren (e.g. de grepen 136 hoeven geen getextureerde elementen te omvatten). In andere voorbeelden kunnen de getextureerde elementen ook aanwezig zijn binnenin de grepen
136.
Zich tot FIG. 2 richtend, omvat het patroon 100 ook structurele middelen om het patroon 100 uit te lijnen binnenin de printer bij installatie. In het geïllustreerde voorbeeld, omvat het patroon 100 een uitlijningsrand 200 zich uitstrekkend vanaf een onderwand 204 van de basis 104. De uitlijningsrand 200 is geconfigureerd om samen te werken met een complementair uitlijningskanaal van een printer, waarbij de positie van het patroon 100 beperkt wordt binnenin de printer terwijl het patroon 100 geïnstalleerd wordt in de printer (i.e. waarbij installatie van het patroon 100 in een incorrecte oriëntatie voorkomen wordt).
In het huidige voorbeeld, is de uitlijningsrand 200 een T-vormige rand die een stam 208 en een arm 212 omvat. Zoals getoond in FIG. 2 alsook FIG. 1, is een vooroppervlak 216 van de arm 212 aangrenzend met de voorwand 122 van de basis 104. In andere voorbeelden, echter, kan de arm 212 geplaatst zijn op de onderwand 204 zodat het vooroppervlak 216 op een afstand (achterwaarts) geplaatst is van de voorwand 122. Bovendien, strekt de arm 212 zich uit over de breedte (tussen de zijwanden 126) van de basis 104 in het huidige voorbeeld. In andere voorbeelden, kan de arm 212 een gereduceerde lengte hebben, zodat de arm 212 zich uitstrekt over slechts een deel van de breedte van de basis 104.
De stam 208 van de uitlijningsrand 200 is in het midden op de onderwand 204 en orthogonaal aan de arm 212 geplaatst. De stam 208 strekt zich uit tussen de arm 212 en een achteruiteinde van de onderwand 204, waar de onderwand samenkomt met een achterwand 220 van de basis
104. In andere voorbeelden, kan de lengte van de stam 208 gereduceerd zijn. In verdere voorbeelden, kan de stam 208 buiten het midden geplaatst zijn relatief aan de arm 212, zodat de stam 208 dichter is bij, bijvoorbeeld, de zijwand 126-1 dan bij de tegenoverstaande zijwand 126-2 Het patroon 100 omvat ook een bijkomend uitlijningsmiddel in het huidige voorbeeld, in de vorm van een uitlijningskolom 224 zich uitstrekkend vanaf de achterwand 220 van de basis 104. De kolom 224, in het huidige voorbeeld, is aangrenzend met de stam 208 en strekt zich uit vanaf de stam 208 naar een bovenuiteinde van de basis 104, grenzend aan de afdekking 108. In het bijzonder, is de richel 132 gedefinieerd aan een bovenuiteinde van de kolom 224 in dit voorbeeld, en is daarom grenzend aan het achteruiteinde van de afdekking 108 gelegen.
De kolom 224 is wigvormig in het huidige voorbeeld, met een grotere breedte W1 dichtbij het bovenuiteinde van de basis 104 (i.e. dichtbij de richel 132) dan een breedte W2 dichtbij de stam 208. De kolom 224 is geconfigureerd om samen te werken met een complementair kanaal van de printer om het patroon 100 in positie te geleiden terwijl het patroon 100 ingevoegd wordt in de printer. In andere voorbeelden, hoeft de kolom 224 niet aangrenzend aan de stam 208 te zijn. Bijvoorbeeld, kan de kolom 220 eindigen boven de onderwand 204 zodat de kolom 220 niet reikt tot aan de stam 208.
Het patroon 100 omvat ook, in het geïllustreerde voorbeeld, een identificatiecircut 228 geplaatst op een buitenoppervlak daarvan. In het huidige voorbeeld, is het circuit 228 geplaatst op de onderwand 204, en specifiek op een onderoppervlak van de stam 208 van de uitlijningsrand 200. Het circuit 228 kan geïmplementeerd zijn, bijvoorbeeld, als een geschikt geïntegreerd circuit dat leesbaar is door de printer bij installatie van het patroon 100, via een elektrische interface van de printer. Het circuit 228 kan informatie opslaan zoals een uniek identificatiemiddel van het patroon 100, een fabrikant identificatiemiddel van het patroon 100, data definiërende het type en/of initiële aantal van media in het patroon 100, een encryptiesleutel of andere authenticatiedata, en dergelijke. Het circuit 228 kan daarom gelezen worden door de printer om de bovenstaande data te verkrijgen, en te bepalen, bijvoorbeeld, of het patroon 100 gefabriceerd is door een goedgekeurde leverancier van media voor de printer. Wanneer een patroon geïnstalleerd wordt dat het circuit 228 mist, of waarin het circuit 228 data bevat die niet voldoet aan criteria toegepast door de printer, kan de printer werking onderbreken, waarschuwingsnotificaties genereren of dergelijke. Bijvoorbeeld, kan de printer simpelweg niet werken wanneer het circuit 228 niet gedetecteerd wordt, of wanneer een gedetecteerd circuit 228 geen informatie bevat voldoend aan criteria toegepast door de printer. In andere voorbeelden, wanneer de printer faalt om het circuit 228 te detecteren of een niet-conform circuit detecteert, kan de printer werken in een modus met gereduceerde functionaliteit (bijv. een veilige modus).
Zoals duidelijk zal zijn voor de vakman, kan consistent contact tussen het circuit 228 en de corresponderende elektrische interface in de printer onderbrekingen, waarschuwingen en dergelijke door verlies van communicatie tussen het circuit 228 en de printer (in plaats van doordat het patroon 100 een geautoriseerd patroon is) vermijden. De richel 132 geïntroduceerd in verband met FIG. 1, en ook geïllustreerd in FIG. 2, dient om te mitigeren tegen verlies van verbinding tussen het circuit 228 en de printer. In het bijzonder, zoals eerder aangegeven, ontvangt de richel 132 neerwaartse druk van een component van de printer (in het bijzonder, een binnenvlak van een deksel van de printer). De richel 132 en het circuit 228 zijn uitgelijnd zodat een substantieel deel van de neerwaartse druk overgebracht wordt van de richel 132 naar het circuit 228, waarbij het circuit 228 in contact gedreven wordt met de elektrische interface van de printer.
De uitlijning tussen de richel 132 en het circuit 228 zal hieronder in meer detail besproken worden. In het huidige voorbeeld, is zulke uitlijning, ten minste gedeeltelijk, voorzien door plaatsing van het circuit 228 grenzend aan het achteruiteinde van de stam 208 (i.e. grenzend aan een achteruiteinde van de onderwand 204), en door plaatsing van de richel 132 grenzend aan een achterkant van de basis 104 (i.e. grenzend aan de achterwand 220). Zodus, een laadpad tussen de richel 132 en het circuit 228 is substantieel verticaal (bijv. binnen ongeveer 20 graden van verticaal).
Zich tot FIG. 3 richtend, het patroon 100 is getoond in een gedemonteerde toestand. In het bijzonder, wordt de afdekking 108 getoond gedemonteerd van de basis 104 om de mediakamer 300 binnenin de basis 104 bloot te leggen, die de mediatoevoer huisvest wanneer het patroon 100 gemonteerd is.
De mediakamer 300 heeft een mond gedefinieerd door een bovenwand 304 van de basis 104, die een perimeter van de mond vormt. De richel 132 strekt zich uit vanaf een deel van de bovenwand 304 gedefinieerd door de top van de kolom 224, en de uitsparingen 140-1 en 140-2 zijn gedefinieerd langs delen van de bovenwand 304 boven elke zijwand 126.
Het patroon 100 omvat ook een paar vleugels 308-1, 308-2 verbonden met de afdekking 108. De vleugels 308 kunnen roteerbaar zijn relatief aan de afdekking 108 rond verbindingen gedefinieerd aan de grepen 136, zoals filmscharnieren. De afdekking 108 en vleugels 308 kunnen gefabriceerd worden als een enkele geïntegreerde component (bijv. via spuitgieten zoals eerder vermeld), terwijl de basis 104 gefabriceerd kan worden als een aparte component. In sommige voorbeelden, echter, kan het gehele patroon 100 gefabriceerd worden als een enkele geïntegreerde component, bijv. via spuitgieten. In zulke voorbeelden, kan de afdekking 108 verbonden zijn met de basis 104 via een scharnier (bijv. een filmscharnier)
grenzend aan de richel 132 (met de richel 132 achterwaarts van het scharnier).
Een rol van media kan geplaatst worden tussen de vleugels 308 en onder de afdekking 108, en de vleugels 308 kunnen dan geroteerd worden naar elkaar zoals aangegeven door pijlen 312 om de posities geïllustreerd in FIG. 3 te bereiken. Elke vleugel definieert een as 316 zich inwaarts uitstrekkend, om de rol van media te ondersteunen. Wanneer de rol ondersteund wordt door de vleugels 308, worden de vleugels 308 ingevoegd in de mediakamer 300 totdat de afdekking 108 op de bovenwand 304 rust (of ten minste een deel daarvan, exclusief het deel dat de richel 132 draagt).
De vleugels 308 kunnen vergrendelingsmiddelen omvatten geconfigureerd om samen te werken met openingen 320 in de basis 104 om de vleugels 308 en afdekking 108 vast te maken aan de basis volgend op montage. Het bovengenoemde label kan ook dienen om de afdekking 108 en vleugels 308 te bevestigen aan de basis. Zoals nu duidelijk zal zijn, wanneer de mediarol geladen wordt tussen de vleugels 308, is het zwaartepunt van het patroon 100 substantieel op de rotatie-as gedefinieerd door de assen 316. Met andere woorden, het zwaartepunt van het patroon 100 is direct onder Ge. verticaal uitgelijnd met) de grepen 136, zodat wanneer het patroon door de grepen 136 opgetild wordt, rotatiebeweging van het patroon 100 door zwaartekracht gemitigeerd of vermeden wordt.
Zich tot FIG. 4 richtend, een printer 400 waarmee het patroon 100 gebruikt kan worden is geïllustreerd. De printer 400, bijv. een desktop label printer, omvat een behuizing 404 om het patroon 100 te ontvangen. De behuizing 404, in het bijzonder, omvat een set van binnenwanden die een media omsluiting definiëren, en een set van buitenwanden 408 die de media-omsluiting en andere interne componenten van de printer 400 omhullen.
De binnenwanden omvatten eerste en tweede zijwanden 412-1 en 412-2, een onderwand 416, een achterwand 420, en een voorwand 422. Media uit het patroon wordt uitgedeeld uit de omsluiting gevormd binnenin de behuizing 404 door middel van een printkopmontage 424 ondersteund door de behuizing 404, en een drukrol 428 ondersteund door een deksel 432. Wanneer het deksel 432 gesloten is, werkt de drukrol 428 samen met de printkop 424 om een nip te vormen waardoor media getrokken wordt uit het patroon 100 voor verwerking en uitdeling uit de printer 400. De omsluiting gedefinieerd door de binnenwanden van de behuizing 404 omvat een uitlijningskanaal 436 gedefinieerd in de onderwand 416. Het kanaal 436, in het geïllustreerde voorbeeld, heeft een T-vorm complementair aan de vorm van de uitlijningsrand 200 hierboven besproken.
De behuizing 404 definieert ook een achter-uitlijningkanaal 440, in de achterwand 420, dat complementair is met de vorm van de kolom 224 hierboven besproken.
Dus, terwijl het patroon 100 ingevoegd wordt in de printer 400, werkt de kolom 224 samen met het kanaal 440 om de rand 200 te geleiden in het kanaal 436. De rand 200 en kolom 224 van het patroon 100, samen met de kanalen 436 en 440, kunnen ook invoeging van het patroon 100 voorkomen in een incorrecte oriëntatie (bijv. met de media- uitvoer 112 gericht naar het deksel 432 in plaats van naar de printkop 424). De printer 400 omvat ook, binnenin het kanaal 436, een elektrische interface 444 geconfigureerd om samen te werken met het circuit 228 wanneer het patroon 100 ingevoegd wordt in de behuizing 404. Het deksel 432 1s geconfigureerd om neerwaartse druk toe te passen op de overdekking 108 boven het circuit 228 en de interface 444, om het circuit 228 in consistent contact met de interface 444 te drijven.
In het bijzonder, omvat het deksel 432 een contactgebied, zoals een drukstaaf 448 op een binnenvlak daarvan.
De drukstaaf 448 is geconfigureerd om, wanneer het deksel 432 roteert van de geïllustreerde open positie naar een gesloten positie,
neerwaartse druk uit te oefenen op het identificatiecircuit 228 via de richel 132 en kolom 224. Zulke neerwaartse druk kan dienen om contact te garanderen tussen het circuit 228 en de interface 444.
Zich tot FIG. 5 richtend, het patroon 100 is geïllustreerd in een geïnstalleerde positie binnenin de omsluiting van de printer 400. Zoals getoond in FIG. 5, wanneer het deksel 432 geroteerd wordt naar een gesloten positie in een richting 500, wordt de drukstaaf 448 in samenwerking gebracht met de richel 132 en oefent het neerwaartse druk uit op de richel 132. Zulke neerwaartse druk wordt overgebracht via het voornoemde laadpad, naar het circuit 228 om het circuit 228 in samenwerking te drijven met de interface 444 van de printer 400.
In andere voorbeelden, kunnen de drukstaaf 448 en de richel 132 geconfigureerd zijn zodat enkel bepaalde delen van de drukstaat 448 contact maken met bepaalde delen van de richel 132. Bijvoorbeeld, kan de drukstaaf 448 gevormd zijn zodat de uiteinde gebieden contact maken met de uiteindes van de richel 132, terwijl het centrale gebied van de drukstaaf 448 en de richel 132 niet in contact komen. In verdere voorbeelden, kunnen de uiteindes van de drukstaaf 448 geconfigureerd zijn om de uiteindes van de richel 132 samen te drukken om het patroon 100 tegen te houden.
Bijvoorbeeld, kan de drukstaaf 448 verder uitstrekken in de omsluiting dan geïllustreerd in FIG. 4 (wanneer het deksel 432 gesloten is), alsook voorwaarts van het centrale deel van de richel 132 zodat de drukstaaf 448 enkel contact maakt met de zijden van de richel 132.
De printer 400 omvat ook middelen om de installatie en verwijdering van het patroon te vergemakkelijken. In het bijzonder, omvat de printer 400 een bovenwand 504 die de buitenwanden 408 met de binnenwanden samenvoegt waarbij de omsluiting gevormd wordt die het patroon houdt. De printer 400 omvat ten minste een inspringing bij de intersectie van de bovenwand en elke zijwand 412. In het geïllustreerde voorbeeld, omvat de printer 400 een eerste mspringing 508-1, en een tweede inspringing 508-2, op de intersecties van de zijwanden 412-1 en 412-2 met de bovenwand 504, respectievelijk. De inspringingen 508, zoals duidelijk zal zijn van FIG. 5, zijn gepositioneerd om grenzend te liggen aan de grepen 136 van het patroon. De mspringingen 508 stellen een operator van de printer 400 in staat om vingers tussen de zijwanden 412 en het patroon 100 te voegen, om het patroon vast te grijpen (bijv. bij de grepen 136) en het patroon 100 terug te trekken uit de printer 400.
FIG. 6 illustreert een doorsnede van de printer 400 met het patroon 100 daarin geïnstalleerd, waarbij de drukstaaf 448 in contact met de richel 132, en de relatieve posities van het circuit 228 en de interface 444 getoond worden. Zoals getoond in FIG. 6, is een laadpad 600 tussen de richel 132 en het circuit 228 substantieel verticaal.
Andere voorbeelden van geleidingsmiddelen worden beschouwd.
Bijvoorbeeld, zoals getoond in FIG. 7, kan het bovengenoemde label 700 bevestigd op het patroon 100 een geplooid gebied 704 omvatten op het middel van het patroon 100. De plooi 704 vormt dus een tab zich opwaarts uitstrekkend vanaf de top van het patroon 100, waarbij de tab in staat gesteld wordt om vastgegrepen te worden om het patroon 100 te tillen. In andere voorbeelden, kan zulke tab voorzien zijn op een andere manier dan een plooi in het label 700. Bijvoorbeeld, het label 700 kan een tab omvatten daaraan bevestigd. In andere voorbeelden, kan het patroon 100 zelf een tab omvatten integraal gevormd met de afdekking 108. In verdere voorbeelden, kan het label 700 uitstrekken tot op de zijwanden van het patroon 100, in plaats van eindigen op de randen van de afdekking 108, zoals getoond in FIG. 7.
In verdere voorbeelden, kunnen het patroon 100 en de printer 400 bijkomende uitlijningsmiddelen omvatten om de positie van het patroon 100 te behouden binnenin de printer 400 en, op zijn beurt, de positie van het circuit 228 behouden relatief aan de interface 444. Zich tot FIG. 8 richtend, een voorbeeldprinter 4004 is geïllustreerd, omvattende een behuizing 404a en een deksel 4324. Met de uitzondering van de middelen hieronder vermeld, zijn de componenten van de printer 4004 zoals hierboven beschreven in verband met de printer 400.
De printer 4004 omvat een pin 800 grenzend aan de interface 444a, alsook een tweede pin of rand 804 aan een vooruiteinde van het uitlijningkanaal 436a. De pin 800 en de rand 804 strekken zich opwaarts uit van een onderoppervlak van de omsluiting gedefinieerd binnenin de behuizing 4044, en werken samen met corresponderende holte en gleuf middelen van een patroon, hieronder te bespreken. In het bijzonder, stellen de pin 800 en de rand 804 de printer 4004 in staat om een uitlijning van het patroon te behouden onder variërende omgevingsomstandigheden. Het patroon kan gefabriceerd zijn uit schuimpapier of andere gelijkaardige materialen, en kan daarom uitzetten of samentrekken afhankelijk van de temperatuur en vochtigheid van de werkomgeving. Zulke uitzetting en samentrekking kan leiden tot misuitlijning van het patroon, resulterend in suboptimale printkwaliteit en/of loskoppeling van het circuit 228 van de interface 444a.
Plaatsing van de pin 800 grenzend aan de interface 4444 beperkt de positie van het patroon dichtbij het circuit 228 zodat zelf in het bijzijn van samentrekking of uitzetting van het patroon materiaal, beweging van het circuit 228 zelf beperkt wordt. Verder zijn de pin 800 en rand 804 uitgelijnd met de reisrichting van de media, zodat de uitzetting of contractie van het patroon als reactie op omgevingsomstandigheden minder waarschijnlijk het patroon zal roteren binnenin de printer 4004 en media zal uitdelen in een richting die niet parallel is met het mediapad gedefinieerd door de printer 400a.
FIG. 8 toont ook dat het deksel 432a van de printer 400a een drukstaaf 448a omvat die zich verder uitstrekt vanaf het binnenvlak van het deksel 448a dan de eerder beschreven drukstaaf 448. De toegenomen diepte van de drukstaaf 448a maakt consistent contact mogelijk met het patroon onder verscheidene omgevingsomstandigheden, bijv. bij drukken op, of samendrukken van (afhankelijk van de omgeving gemodificeerde grootte van het patroon) de richel 132 zoals eerder vermeld.
Zich tot FIG. 9 richtend, een patroon 1004 voor gebruik met de printer 4004 is vanaf de onderzijde geïllustreerd. Het patroon 1004 omvat, bijkomend aan de middelen van het eerder beschreven patroon 100, een holte 900 en een gleuf 904 geconfigureerd om de pin 800 en de rand 804, respectievelijk, te ontvangen. Zoals getoond in FIG. 9, is de holte 900 grenzend aan het circuit 228.
In de voorgaande specificatie, werden specifieke uitvoeringsvormen beschreven. Echter, een gemiddelde vakmens begrijpt dat verscheidene aanpassingen en veranderingen gemaakt kunnen worden zonder afstand te doen van de draagwijdte van de uitvinding zoals uiteengezet in de onderstaande conclusies. Overeenkomstig, dienen de specificatie en figuren beschouwd te worden in een eerder illustratieve dan een restrictieve zin, en zijn al zulke modificaties bedoeld om omvat te zijn binnenin de draagwijdte van de huidige leer.
De baten, voordelen, oplossingen voor problemen, en elk element(en) die er kan(kunnen) toe leiden dat elk baat, voordeel, of oplossing kan voorkomen of meer uitgesproken kan worden, zijn niet op te vatten als kritische, vereiste, of essentiële kenmerken of elementen van één van of al de conclusies. De uitvinding is enkel gedefinieerd volgens de bijgevoegde conclusies omvattende elke wijziging gemaakt gedurende de verleningsprocedure van deze aanvraag en alle equivalenten van deze conclusies zoals uitgegeven. Ten behoeve van duidelijkheid en een bondige beschrijving, zijn kenmerken hierin beschreven als deel van dezelfde of aparte uitvoeringsvormen, echter, het zal begrepen zal worden dat de draagwijdte van de uitvinding uitvoeringsvormen met combinaties van alle of sommige van de beschreven kenmerken kan omvatten.
Het kan worden begrepen dat de getoonde uitvoeringsvormen dezelfde of gelijkaardige componenten hebben, behalve daar waar ze als verschillend beschreven zijn.
Daarenboven in dit document, mogen relationele termen zoals eerste en tweede, boven en onder, en dergelijke enkel gebruikt worden om één entiteit of actie van een andere entiteit of actie te onderscheiden zonder noodzakelijkerwijs zo een eigenlijke relatie of orde tussen dergelijke entiteiten of acties te vereisen of impliceren.
De termen “omvat”, “omvattend”, “heeft”, “met”, “bevat”; “bevattend” of elke andere variatie daarvan, zijn bedoeld om een niet-exclusieve inclusie te beschrijven, zodat een proces, methode, artikel, of apparaat dat een lijst van elementen omvat, heeft, bevat niet enkel die elementen omvat maar ook andere elementen kan omvatten niet uitdrukkelijk opgelijst of inherent in zulk proces, methode, artikel, of apparaat.
Een element voorafgegaan door “omvat … een”, “heeft … een”, “bevat … een”, sluit niet, zonder meer beperkingen, het bestaan van bijkomende identieke elementen in het proces, methode, artikel, of apparaat uit dat het element omvat, heeft, bevat.
De term “een” is gedefinieerd als één or meer tenzij het hier expliciet anders in vermeld staat.
De termen “substantieel”, “essentieel”, “bij benadering”, “ongeveer” of elke andere versie daarvan, zijn gedefinieerd als dichtbij hetgeen verstaan wordt door een gemiddelde vakman, in één niet-limiterende uitvoeringsvorm is de term gedefinieerd als binnen 10% te zijn, in een andere uitvoeringsvorm binnen 5%, in een andere uitvoeringsvorm binnen 1% en in een andere uitvoeringsvorm binnen 0.5%. De term “gekoppeld” zoals hierin gebruikt is gedefinieerd als verbonden, hoewel niet noodzakelijk rechtstreeks en niet noodzakelijk mechanisch.
Een toestel of structuur dat “geconfigureerd” is op een bepaalde manier is geconfigureerd op ten minste die manier, maar kan ook op niet genoemde manieren geconfigureerd zijn.
Het zal worden begrepen dat sommige uitvoeringsvormen bestaan uit één of meerdere gespecialiseerde processors (of “verwerkingstoestellen”) zoals microprocessors, digitale signaalprocessors, aangepaste processors en field programmable gate arrays (FPGAs) en unieke opgeslagen programma instructies (met inbegrip van zowel software als firmware) die één of meer processors besturen om, in conjunctie met zekere niet-processor circuits, sommige, merendeel, of al de functies van de methode en/of het apparaat hierin beschreven te implementeren. Alternatief, zouden sommige of alle functies geïmplementeerd kunnen zijn door een state machine die geen opgeslagen programma instructies heeft, of in één of meer application specific integrated circuits (ASICS), waarbij elke functie of sommige combinaties van bepaalde van de functies geïmplementeerd zijn als aangepaste logica. Natuurlijk, zou ook een combinatie van de twee benaderingen gebruikt kunnen worden.
Daarenboven, kan een uitvoeringsvorm geïmplementeerd zijn als een computer-readable opslagmedium met een computer readable code opgeslagen erop om een computer (bijv. omvattende een processor) te programmeren om een methode uit te voeren zoals hierin beschreven en geclaimd. Voorbeelden van dergelijke computer-readable opslagmediums omvatten, maar zijn niet beperkt tot, een harde schijf, een CD-ROM, een optisch opslagtoestel, een magnetisch opslagtoestel, een ROM (Read Only Memory), een PROM (Programmable Read Only Memory), een EPROM (Erasable Programmable Read Only Memory), een EEPROM (Electrically Erasable Programmable Read Only Memory) en een Flash geheugen. Verder, wordt verwacht dat iemand met gemiddelde vaardigheid, niettegenstaande mogelijk significante moeite en veel ontwerpkeuzes gemotiveerd door, bijvoorbeeld, beschikbare tijd, huidige technologie, en economische overwegingen, gestuurd door de concepten en principes hierin onthult dadelijk in staat zal zijn om zulke software instructies en programma’s en ICs met minimale experimentatie te genereren.
De Samenvatting van de Onthulling is voorzien om de lezer toe te laten om snel de aard van de technische onthulling vast te stellen. Het is ingediend met de verstandhouding dat het niet zal worden gebruikt om de draagwijdte of betekenis van de conclusies te interpreteren of te limiteren. Bovendien, kan het in de voorgaande Gedetailleerde Beschrijving gezien worden dat verscheidene kenmerken samen gegroepeerd zijn in verscheidene uitvoeringsvormen ten behoeve van het stroomlijnen van de onthulling. Deze methode van de beschrijving zal niet geïnterpreteerd worden als een intentie weergeven dat de geclaimde uitvoeringsvormen meer kenmerken vereisen dan hier uitdrukkelijk voorgedragen zijn in elke conclusie. Eerder, zoals de volgende conclusies weerspiegelen, ligt de inventieve materie in minder dan alle kenmerken van een enkele onthulde uitvoeringsvorm. Dus zijn de hierop volgende conclusies hierbij geïncorporeerd in de Gedetailleerde Beschrijving, waarbij elke conclusie op zichzelf staat als een apart geclaimde materie. Enkel het feit dat bepaalde maatregelen in onderling verschillende conclusies worden voorgedragen, geeft niet aan dat een combinatie van deze maatregelen niet ten voordele kan worden gebruikt. Veel varianten zullen duidelijk zijn voor een vakmens. Alle varianten worden begrepen als omvat door de draagwijdte van de uitvinding gedefinieerd in de volgende conclusies.

Claims (21)

CONCLUSIES
1. Een mediapatroon, omvattende: een basis die een mediakamer definieert en een onderwand en een tegenoverstaande bovenwand omvat; een identificatiecircuit geplaatst op de onderwand, waarbij het identificatiecircuit geconfigureerd is om samen te werken met een elektronische interface van een printer; een richel op de bovenwand van de basis, waarbij de richel geconfigureerd is om een neerwaartse druk te ontvangen van een binnenvlak van een deksel van de printer wanneer het deksel in een gesloten positie is; waarbij het identificatiecircuit uitgelijnd is met de richel om ten minste een deel van de neerwaartse druk te ontvangen.
2. Het mediapatroon volgens conclusie 1, verder omvattende: een achterwand die de onderwand en de bovenwand verbindt; en een voorwand, tegenoverstaand aan de achterwand, die een media: uitvoer definieert; waarbij het identificatiecircuit geplaatst is op de onderwand grenzend aan de achterwand, en waarbij de richel op de bovenwand grenzend aan de achterwand is.
3. Het mediapatroon volgens conclusie 2, waarbij de onderwand een uitlijningsrand omvat geconfigureerd om samen te werken met een complementair benedenkanaal in een behuizing van de printer, waarbij het kanaal de elektrische interface; en waarbij de identificatiechip op een ondervlak van de uitlijningsrand geplaatst is.
4. Het mediapatroon volgens conclusie 2 of 3, waarbij de achterwand een uitlijningskolom omvat zich uitstrekkend naar de bovenwand, en geconfigureerd om samen te werken met een complementair benedenkanaalin de behuizing van de printer; en waarbij de richel op een deel van de bovenwand gedefinieerd is door de uitlijningskolom.
5. Het mediapatroon volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de richel zich opwaarts uitstrekt vanaf de bovenwand.
6. Het mediapatroon volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij een laadpad tussen de richel en de identificatiechip substantieel verticaal is.
7. Het mediapatroon volgens één van de voorgaande conclusies, verder omvattende: een afdekking geconfigureerd om samen te werken met een eerste deel van de bovenwand om de mediakamer te omsluiten; waarbij de richel geplaatst is grenzend aan aan een tweede deel van de bovenwand grenzend aan een achterkant van de afdekking.
8. Het mediapatroon volgens conclusie 7, verder omvattend: een geleidingsmiddel dat een deel van de afdekking definieert dat geconfigureerd is om vastgegrepen te worden om het patroon te manipuleren voor installatie of verwijdering uit een printer.
9. Het mediapatroon volgens conclusie 8, waarbij het geleidingsmiddel grepen omvat in de zijden van de afdekking.
10. Het mediapatroon volgens conclusie 9, waarbij de grepen boven een massamiddelpunt van het patroon geplaatst zijn.
11. Het mediapatroon volgens conclusie 8 of 9, waarbij het geleidingsmiddel een label geplaatst op de afdekking omvat, waarbij het label een tab omvat zich opwaarts uitstrekkend vanaf de afdekking.
12. Het mediapatroon volgens één van de voorgaande conclusies, verder omvattende: een interne as die een mediarol ondersteunt;
waarbij het massamiddelpunt van het patroon gedefinieerd wordt door de as.
13. Het mediapatroon volgens één van de voorgaande conclusies, verder omvattende ten minste één van (i) een holte grenzend aan het identificatiecircuit, waarbij de holte geconfigureerd is om een uitlijningspin van een printer te ontvangen, en (ii) een gleuf geconfigureerd om een verder uitlijningsmiddel van de printer te ontvangen.
14. Een mediapatroon, omvattende: een basis die een mediakamer definieert met een mond om een toevoer van media te ontvangen; een afdekking omvattend: een perimeter geconfigureerd om samen te werken met de mond van de mediakamer en de mediakamer te omsluiten; en een geleidingsmiddel dat een deel van de afdekking dat geconfigureerd is om vastgegrepen te worden om het patroon te manipuleren definieert.
15. Het mediapatroon volgens conclusie 14, waarbij het geleidingsmiddel grepen omvat in de zijden van de afdekking.
16. Het mediapatroon volgens conclusie 15, waarbij de grepen boven een massamiddelpunt van het patroon geplaatst zijn.
17. Het mediapatroon volgens conclusie 14, 15 of 16, verder omvattend: een interne as die een mediarol ondersteunt; waarbij het massamiddelpunt door de as gedefinieerd wordt.
18. Het mediapatroon volgens één van de voorgaande conclusies 14-17, waarbij het geleidingsmiddel een label-plaatsingsgebied omvat om een label te ontvangen dat de afdekking oversteekt van een eerste zijde van het patroon naar een tweede zijde van het patroon.
19. Een printer, omvattende: een behuizing die een media-omsluiting definieert geconfigureerd om een mediapatroon te ontvangen, de media-omsluiting omvattende een onderwand om het mediapatroon te ondersteunen, tegenoverstaande zijwanden, een achterwand en een voorwand die een media-uitvoer definieert; een deksel roteerbaar gekoppeld met de behuizing en beweegbaar tussen een gesloten positie om de media-omsluiting te omsluiten, en een open positie; een elektronische interface bij de onderwand, geconfigureerd om samen te werken met een identificatiechip van het mediapatroon; een contactgebied op een binnenvlak van het deksel, waarbij het contactgebied geconfigureerd is om een neerwaartse druk uit te oefenen op het mediapatroon wanneer het deksel in de gesloten positie is: waarbij de elektronische interface uitgelijnd is met de richel om de neerwaartse druk over te brengen van het contactgebied naar de elektronische interface via de 1dentificatiechip.
20. De printer volgens conclusie 19, waarbij de behuizing omvat: een set van buitenwanden die de onderwand, de zijwanden, de achterwand, en de voorwand omgeven; een bovenwand die de buitenwanden samenvoegt met de zijwanden van de media-omsluiting; en een inspringing gedefinieerd bij de intersectie van de bovenwand en elke zijwand om vastgrijpen van het mediapatroon te vergemakkelijken.
21. De printer volgens conclusie 19 of 20, verder omvattende ten minste één van (i) een pin zich uitstrekkend vanaf de onderwand grenzend aan de elektronische interface, om samen te werken met een holte van het mediapatroon, en (ii) een rand zich uitstrekkend vanaf een voorwaarts deel van de onderwand om samen te werken met een gleuf van het mediapatroon.
BE20215815A 2020-10-15 2021-10-15 Mediapatroon en media-verwerkingsinrichting samenwerkingsmechanismes BE1028657B1 (nl)

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US17/071,593 US11548302B2 (en) 2020-10-15 2020-10-15 Media cartridge and media processing device engagement mechanisms

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1028657A1 BE1028657A1 (nl) 2022-04-25
BE1028657B1 true BE1028657B1 (nl) 2023-01-03

Family

ID=79730128

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20215815A BE1028657B1 (nl) 2020-10-15 2021-10-15 Mediapatroon en media-verwerkingsinrichting samenwerkingsmechanismes

Country Status (7)

Country Link
US (2) US11548302B2 (nl)
AU (1) AU2021362181A1 (nl)
BE (1) BE1028657B1 (nl)
DE (1) DE102021126566A1 (nl)
FR (1) FR3115232A1 (nl)
GB (1) GB2614505A (nl)
WO (1) WO2022081667A1 (nl)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US11884062B2 (en) 2020-04-09 2024-01-30 Zebra Technologies Corporation Media cartridge
USD997241S1 (en) * 2020-10-08 2023-08-29 Zebra Technologies Corporation Media cartridge
US11548302B2 (en) * 2020-10-15 2023-01-10 Zebra Technologies Corporation Media cartridge and media processing device engagement mechanisms

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0807530A1 (en) * 1996-05-13 1997-11-19 Brother Kogyo Kabushiki Kaisha Ink ribbon formed with different colored regions and distinction portion at border portion of each region
US20150124037A1 (en) * 2007-12-07 2015-05-07 Sanford, L.P. Label Printing Apparatus
US20160288548A1 (en) * 2013-07-16 2016-10-06 Esselte Ipr Ab Cartridge for label printer
US20160368290A1 (en) * 2014-03-24 2016-12-22 Seiko Epson Corporation Tape cartridge and tape printing device
WO2021207456A1 (en) * 2020-04-09 2021-10-14 Zebra Technologies Corporation Media cartridge

Family Cites Families (10)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4033560A (en) * 1975-08-06 1977-07-05 Rockwell International Corporation Paper advancing mechanism
US5245376A (en) 1990-02-15 1993-09-14 Fuji Photo Film Co., Ltd. Photographic film cassette
US6296345B1 (en) * 2000-01-05 2001-10-02 Hewlett-Packard Company Method and apparatus for horizontally loading and unloading an ink-jet print cartridge from a carriage
US6457804B1 (en) 2000-04-25 2002-10-01 Hewlett-Packard Company Spring for latching a print cartridge in a carriage
US9241601B2 (en) 2009-11-06 2016-01-26 Georgia-Pacific Consumer Products Lp Roll holder appliance usable with a dispenser
JP5584547B2 (ja) 2010-07-30 2014-09-03 キヤノン株式会社 シート収納カセット及び印刷装置
US9126738B2 (en) * 2013-02-04 2015-09-08 Pepsico, Inc. Cartridge for a dispensing system
KR102065499B1 (ko) 2015-04-03 2020-01-13 세이코 엡슨 가부시키가이샤 테이프 카트리지
JP2017056583A (ja) * 2015-09-15 2017-03-23 東芝テック株式会社 ラベルプリンタ
US11548302B2 (en) * 2020-10-15 2023-01-10 Zebra Technologies Corporation Media cartridge and media processing device engagement mechanisms

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0807530A1 (en) * 1996-05-13 1997-11-19 Brother Kogyo Kabushiki Kaisha Ink ribbon formed with different colored regions and distinction portion at border portion of each region
US20150124037A1 (en) * 2007-12-07 2015-05-07 Sanford, L.P. Label Printing Apparatus
US20160288548A1 (en) * 2013-07-16 2016-10-06 Esselte Ipr Ab Cartridge for label printer
US20160368290A1 (en) * 2014-03-24 2016-12-22 Seiko Epson Corporation Tape cartridge and tape printing device
WO2021207456A1 (en) * 2020-04-09 2021-10-14 Zebra Technologies Corporation Media cartridge

Also Published As

Publication number Publication date
FR3115232A1 (fr) 2022-04-22
US20220118779A1 (en) 2022-04-21
US20230158819A1 (en) 2023-05-25
BE1028657A1 (nl) 2022-04-25
AU2021362181A1 (en) 2023-05-04
DE102021126566A1 (de) 2022-04-21
WO2022081667A1 (en) 2022-04-21
GB202305473D0 (en) 2023-05-31
US11548302B2 (en) 2023-01-10
GB2614505A (en) 2023-07-05

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1028657B1 (nl) Mediapatroon en media-verwerkingsinrichting samenwerkingsmechanismes
NL2027890B1 (en) Media cartridge
JP6453977B2 (ja) 改良された媒体及びリボンの装填特性及び取出特性を備えた媒体処理装置
US11794503B2 (en) Media processing device with enhanced media and ribbon loading and unloading features
US10821756B2 (en) Printer
BE1025918B1 (nl) Uitvoerhopper voor mediaverwerkingsinrichtingen
KR20170118910A (ko) 테이프 인쇄 장치 및 테이프 인쇄 시스템
KR101748022B1 (ko) 화상 형성 장치, 화상 형성 장치에 사용되는 성형 수지 제품 및 카트리지
JP2018002400A (ja) 媒体処理装置
US8973498B2 (en) Recording apparatus
EP3178657B1 (en) Printer device and method for detecting near-end state of printer device recording paper
CN111376620B (zh) 装配于带印刷装置的盒
JP7469895B2 (ja) プリンタおよび媒体搬送装置
KR20190089737A (ko) 프린터 장치
BE1019946A3 (nl) Cassette voor gebruik in een etikettenprinter.

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20230103