BE1028520B1 - Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine Download PDF

Info

Publication number
BE1028520B1
BE1028520B1 BE20205550A BE202005550A BE1028520B1 BE 1028520 B1 BE1028520 B1 BE 1028520B1 BE 20205550 A BE20205550 A BE 20205550A BE 202005550 A BE202005550 A BE 202005550A BE 1028520 B1 BE1028520 B1 BE 1028520B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
wind turbine
guide frame
turbine tower
intermediate construction
hoisting
Prior art date
Application number
BE20205550A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1028520A1 (nl
Inventor
Dieter Wim Jan Rabaut
Victor Alexander Hanenburg
Original Assignee
Deme Offshore Be Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Deme Offshore Be Nv filed Critical Deme Offshore Be Nv
Priority to BE20205550A priority Critical patent/BE1028520B1/nl
Priority to TW110127149A priority patent/TW202206699A/zh
Priority to US18/018,069 priority patent/US20230258157A1/en
Priority to KR1020237005573A priority patent/KR20230038569A/ko
Priority to JP2023505765A priority patent/JP2023539416A/ja
Priority to PCT/EP2021/070876 priority patent/WO2022023279A1/en
Priority to EP21746764.6A priority patent/EP4189238A1/en
Publication of BE1028520A1 publication Critical patent/BE1028520A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1028520B1 publication Critical patent/BE1028520B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03DWIND MOTORS
    • F03D13/00Assembly, mounting or commissioning of wind motors; Arrangements specially adapted for transporting wind motor components
    • F03D13/10Assembly of wind motors; Arrangements for erecting wind motors
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B66HOISTING; LIFTING; HAULING
    • B66CCRANES; LOAD-ENGAGING ELEMENTS OR DEVICES FOR CRANES, CAPSTANS, WINCHES, OR TACKLES
    • B66C1/00Load-engaging elements or devices attached to lifting or lowering gear of cranes or adapted for connection therewith for transmitting lifting forces to articles or groups of articles
    • B66C1/10Load-engaging elements or devices attached to lifting or lowering gear of cranes or adapted for connection therewith for transmitting lifting forces to articles or groups of articles by mechanical means
    • B66C1/108Load-engaging elements or devices attached to lifting or lowering gear of cranes or adapted for connection therewith for transmitting lifting forces to articles or groups of articles by mechanical means for lifting parts of wind turbines
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B66HOISTING; LIFTING; HAULING
    • B66CCRANES; LOAD-ENGAGING ELEMENTS OR DEVICES FOR CRANES, CAPSTANS, WINCHES, OR TACKLES
    • B66C13/00Other constructional features or details
    • B66C13/04Auxiliary devices for controlling movements of suspended loads, or preventing cable slack
    • B66C13/08Auxiliary devices for controlling movements of suspended loads, or preventing cable slack for depositing loads in desired attitudes or positions
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F05INDEXING SCHEMES RELATING TO ENGINES OR PUMPS IN VARIOUS SUBCLASSES OF CLASSES F01-F04
    • F05BINDEXING SCHEME RELATING TO WIND, SPRING, WEIGHT, INERTIA OR LIKE MOTORS, TO MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS COVERED BY SUBCLASSES F03B, F03D AND F03G
    • F05B2240/00Components
    • F05B2240/90Mounting on supporting structures or systems
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02EREDUCTION OF GREENHOUSE GAS [GHG] EMISSIONS, RELATED TO ENERGY GENERATION, TRANSMISSION OR DISTRIBUTION
    • Y02E10/00Energy generation through renewable energy sources
    • Y02E10/70Wind energy
    • Y02E10/72Wind turbines with rotation axis in wind direction
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02PCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES IN THE PRODUCTION OR PROCESSING OF GOODS
    • Y02P70/00Climate change mitigation technologies in the production process for final industrial or consumer products
    • Y02P70/50Manufacturing or production processes characterised by the final manufactured product

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Sustainable Development (AREA)
  • Sustainable Energy (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Wind Motors (AREA)
  • Load-Engaging Elements For Cranes (AREA)

Abstract

Beschreven wordt een inrichting voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine op een windturbinetoren. De inrichting omvat een hijsmiddel met een hijsdraad voor het opnemen van het onderdeel. Een positioneergereedschap is met de hijsdraad verbonden door middel van een tussengeschikte tussenconstructie die deel uitmaakt van het positioneergereedschap. Een geleidingsframe van het positioneergereedschap is aan één zijde verbonden met de tussenconstructie en aan een andere zijde voorzien van aangrijpmiddelen voor het aangrijpen van een omtreksdeel van de windturbinetoren. De uitvinding betreft eveneens een werkwijze die gebruik maakt van de uitgevonden inrichting.

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET PLAATSEN VAN EEN | BE2020/5550
ONDERDEEL VAN EEN WINDTURBINE
TECHNISCH GEBIED VAN DE UITVINDING De uitvinding betreft een inrichting voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine op een windturbinetoren. De uitvinding betreft eveneens een werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine op een windturbinetoren, waarbij gebruik wordt gemaakt van de inrichting. De uitvinding betreft in het bijzonder een inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een gondel, een windturbineblad of cen complete rotor van een windturbine op een windturbinetoren.
Met plaatsen op een windturbinetoren wordt bedoeld het direct plaatsen van een onderdeel op een windturbinetoren, zoals wanneer een gondel wordt geplaatst, of het plaatsen van een onderdeel op een al op de windturbinetoren geplaatst ander onderdeel, zoals wanneer een windturbineblad aan een reeds op een windturbinetoren geplaatste gondel wordt bevestigd. Het plaatsen kan desgewenst ook het monteren van het betreffende onderdeel inhouden.
Hoewel de uitvinding voornamelijk zal worden toegelicht in het kader van het op zee plaatsen van een onderdeel van een windturbine zijn de inrichting en werkwijze volgens de uitvinding nadrukkelijk zowel toepasbaar op het land (onshore) als op zee (offshore).
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING Het aantal hoge bouwwerken dat op land of offshore wordt gebouwd, wordt onderhouden of gerepareerd groeit. Een typisch voorbeeld betreft een windturbine (hieronder ook wel aangeduid met WTG), die een op een windturbinetoren of -mast geplaatste gondel (of ‘nacelle’) omvat, die de behuizing vormt voor elektromechanische apparatuur zoals een stroomgenerator. De gondel is voorzien van een naaf (of ‘hub’), waarop een aantal windturbinebladen is aangebracht die samen een rotor vormen. De windturbinebladen zetten de bewegingsenergie van de wind om in een draaiende beweging van de as van de gondel, die door de stroomgenerator wordt omgezet in elektrische energie.
Bij het plaatsen van onderdelen van dergelijke grote bouwwerken worden de onderdelen volgens de stand der techniek door een hijskraan opgenomen en op een reeds aanwezige steunstructuur voor het bouwwerk geplaatst en bevestigd, of op een reeds geplaatst onderdeel van het bouwwerk.
In het geval van een windturbine kan de steunstructuur bijvoorbeeld een op een geschikte fundering geplaatste windturbinetoren omvatten.
Bij het heffen van een lading met een op een vaartuig gemonteerde offshore hijskraan zullen bewegingen van de lading veroorzaakt worden door bewegingen van het vaartuig zelf, zoals stampen, gieren, slingeren, verzetten, schrikken en dompen of deinen.
Ook kunnen bewegingen van de lading worden veroorzaakt door een windbelasting op de lading.
Een tag-line en/of een tugger-systeem is typisch aanwezig om bewegingen van de lading tijdens het heffen vanaf het vaartuig te controleren en te stabiliseren, zodat relatieve bewegingen tussen de lading en het vaartuig worden gecontroleerd.
Het heffen en plaatsen van grote, slanke onderdelen, zoals een windturbineblad bijvoorbeeld, kan ook worden gehinderd door windbelasting.
Een windturbineblad in het bijzonder dient door middel van boutverbindingen aan een naaf te worden bevestigd wat een nauwkeurige positionering van het windturbineblad ten opzichte van een al op cen mast geïnstalleerde naaf vereist.
Ook bij montage van een windturbinegondel vanaf een drijvend vaartuig op een offshore fundering - een aan de zeebodem bevestigde windturbinetoren, of eventueel een drijvende windturbinetoren - dienen de relatieve bewegingen tussen de door een hijsmiddel opgenomen gondel en de fundering te worden gecontroleerd om de gondel op één lijn te brengen met de ontvangende flens.
Een doel van onderhavige uitvinding is een inrichting en werkwijze te verschaffen waarmee een bouwwerkonderdeel, in het bijzonder een onderdeel van een windturbine, on- of offshore kan worden geplaatst en desgewenst gemonteerd op een steunstructuur,
in het bijzonder een windturbinetoren, waarbij de relatieve bewegingen tussen een met een hijsmiddel opgenomen onderdeel en de steunstructuur beter kunnen worden gecontroleerd dan in de stand van de techniek het geval is.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING BE2020/5550 Dit doel wordt bereikt door een inrichting met de kenmerken volgens conclusie 1. Een inrichting voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine op een windturbinetoren omvat volgens de uitvinding een hijsmiddel met een hijsdraad voor het opnemen van het onderdeel, en een met de hijsdraad verbonden positioneergereedschap waarvan een tussenconstructie is verbonden met de hijsdraad en waarvan een geleidingsframe aan één zijde is verbonden met de tussenconstructie en aan een andere zijde is voorzien van aangrijpmiddelen voor het aangrijpen van een omtreksdeel van de windturbinetoren.
De uitgevonden inrichting draagt bij aan de (initiële) opstelling en afstelling bij het plaatsen van een windturbine-onderdeel zoals een gondel vanaf een (drijvend) installatievaartuig bijvoorbeeld, en de regeling van de relatieve bewegingen van het onderdeel en de ontvangende windturbinetoren. Het uitgevonden positioneergereedschap werkt als een structurele toegevoegde component die via de met de hijsdraad verbonden tussenconstructie is geïntegreerd met de hijsdraad, of met een hijsgeleidingsframe, teneinde het onderdeel tijdens het opnemen ervan te stabiliseren, waarbij de vaste windturbinetoren als ondersteuning en geleiding wordt gebruikt.
Door gebruik te maken van een via de tussenconstructie met de hijsdraad verbonden geleidingsframe dat aan een steunzijde door middel van de aangrijpmiddelen afsteunt op een omtreksdeel van de windturbinetoren wordt het opgenomen onderdeel als het ware flexibel tijdelijk verbonden met de windturbinetoren, waardoor relatieve bewegingen ervan ten opzichte van de windturbinetoren worden verminderd.
Een uitvoeringsvorm betreft een inrichting waarbij de ophanging van de tussenconstructie aan de hijsdraad een krachtmoment kan opnemen.
Het onderdeel kan ten opzichte van de windturbinetoren of deels opgebouwde windturbinetoren gepositioneerd worden door het onderdeel op te hangen aan de hijsdraad van een hijsmiddel zoals een hijskraan bijvoorbeeld, en het hijsmiddel om een verticale as te roteren, door een giek van het hijsmiddel op en neer te roteren in een hijsvlak, en/of door een aan de hijsdraad gehangen hijstakel of hijsgeleidingsframe op en neer te bewegen met de hijsdraad. Door het onderdeel ten minste tijdelijk te koppel&F2020/5550 aan de windturbinetoren wordt een in hoofdzaak wind- en vaartuigbewegingonafhankelijke positionering van het onderdeel mogelijk gemaakt. Hiermee wordt bedoeld dat invloeden van wind en vaartuigbewegingen in hoofdzaak worden geneutraliseerd.
Een verder voordeel van de uitgevonden inrichting is dat deze toelaat om in beduidend ongunstiger omstandigheden te werken, daar waar de bekende inrichting slechts tot bepaalde windsnelheden en zeegang kan worden ingezet. Hierdoor kan de assemblagetijd van een windturbine gevoelig worden verminderd. Zo wordt het bijvoorbeeld mogelijk een onderdeel te plaatsen bij een operationele zeegang tot HS = 2 m (significante golfhoogte van 2m) en meer, bijvoorbeeld HS = 2.5 m of 3 m. Daarnaast kunnen scheepsafmetingen en —vorm, en golflengte ook een rol spelen. In een uitvoeringsvorm van de uitvinding is het geleidingsframe aan één zijde scharnierend verbonden met de tussenconstructie, en kan het geleidingsframe met hoekinstelmiddelen in verschillende hoekstanden ten opzichte van de tussenconstructie worden gebracht. Op deze wijze wordt het mogelijk een verbinding tussen de windturbinetoren en het opgenomen onderdeel te verwezenlijken waarbij een optimale aangrijping met het omtreksdeel van de windturbinetoren mogelijk is. Ook wordt op deze wijze een zekere flexibiliteit in de verbinding ingebouwd, wat van belang is om een initieel mindere uitlijning tussen het onderdeel en de windturbinetoren te overbruggen. De inrichting kan worden gezien als een verlengstuk van de hijsdraad of ermee verbonden hijsgereedschap en brengt in deze uitvoeringsvorm een mechanisch ‘zachte’ verbinding tot stand tussen de windturbinetoren en het opgenomen WTG-onderdeel. De stijfheid van de verbinding hangt af van een aantal factoren zoals de stijfheid van het geleidingsframe en eventueel daarin gebruikte (dwars)balken; van de karakteristieken van de toegepaste scharnierverbinding; van het eventuele gebruik van veren tussen geleidingsframe en tussenconstructie; van de karakteristieken van optioneel toegepaste (hydraulische, pneumatische en/of elektrische cilinders) tussen geleidingsframe en tussenconstructie; en van de eigenschappen van de aangrijpmiddelen die ook een zekere elasticiteit kunnen bezitten.
Zo is het mogelijk in een uitvoeringsvorm van de uitvinding de inrichting te voorzien BE2020/5550 van hoekinstelmiddelen die zijn ingericht om het geleidingsframe ten opzichte van de tussenconstructie tussen hoekstanden met demping te bewegen. Dit laat toe relatieve bewegingen tussen het opgenomen onderdeel en de windturbinetoren op te vangen en te 5 dempen. Ook is het mogelijk een andere uitvoeringsvorm te verschaffen waarbij de hoekinstelmiddelen zijn ingericht om het geleidingsframe ten opzichte van de tussenconstructie in een vaste hoekstand te houden. In deze uitvoeringsvorm is de verbinding tussen geleidingsframe en tussenconstructie in hoofdzaak stijf, en worden eventuele relatieve bewegingen tussen het via het positioneergereedschap tijdelijk met de windturbinetoren verbonden onderdeel en de windturbinetoren opgevangen door de hijsdraad.
De hoekinstelmiddelen kunnen op elke de vakman bekende wijze worden ingericht. Het heeft praktische voordelen wanneer in een uitvoeringsvorm de hoekinstelmiddelen ten minste één tussen de tussenconstructie en het geleidingsframe aangebrachte afstandhouder omvatten, welke afstandhouder in lengte varieerbaar is en aldus de hoekstand tussen de tussenconstructie en het geleidingsframe varieert. Een geschikte uitvoeringsvorm heeft ten minste één afstandhouder in de vorm van een hydraulische cilinder. Ook is het mogelijk een afstandhouder te voorzien in de vorm van een andere verende constructie, bijvoorbeeld een elektrische of pneumatische cilinder. Ook een afstandhouder die is gebaseerd op ander gereedschap dan een hydraulische cilinder is mogelijk.
Zodra de initiële ‘zachte’ verbinding tussen de inrichting en de windturbinetoren is gemaakt kunnen de aangrijpmiddelen een omtreksdeel van de windturbinetoren aangrijpen om de verbinding tot stand te brengen en krachten over te kunnen dragen naar de windturbinetoren. Het heeft voordelen wanneer de aangrijpmiddelen hierbij een topgedeelte van de windturbinetoren aangrijpen, waarbij een topgedeelte doorgaans een bovenste helft van de windturbinetoren omvat, met meer voorkeur een bovenste 40% van de lengte, met nog meer voorkeur een bovenste 30% van de lengte, met nog meer voorkeur een bovenste 20% van de lengte, en met de meeste voorkeur een bovenste
10% van de lengte van de windturbinetoren.
De lengte is hierbij de lengte van het bové#E2020/5550 het zeeoppervlak uitstekende deel van de windturbinetoren.
De hoogte van de aangrijping op de windturbinetoren en dus de door de aangrijpmiddelen bestreken afstand in een lengterichting van de windturbinetoren kan binnen praktische grenzen worden gekozen.
Een bepaalde afstand kan bijvoorbeeld van belang zijn indien er een krachtmoment moet worden opgenomen.
Een typisch krachtmoment dat door het gereedschap kan worden geabsorbeerd en overgedragen is bijvoorbeeld gelegen tussen 2000 kNm en 5000 kNm, wanneer de op de windturbinetoren uitgeoefende horizontale kracht respectievelijk tussen 10 t (100kN) en 20 t (200 kN) bedraagt, en het hijspunt (of de hijsbalk) respectievelijk 20 m tot 25 m hoger is gelegen dan het aangrijpingspunt op of aan de windturbinetoren.
Een geschikte door de aangrijpmiddelen bestreken afstand in een lengterichting van de windturbinetoren bedraagt bijvoorbeeld tot 20% van de hoogte van de windturbinetoren,
met meer voorkeur tot 15% van de hoogte, en met de meeste voorkeur tot 10% van de hoogte.
In een eerste uitvoeringsvorm van de aangrijping zijn de aangrijpmiddelen ingericht om cen omtreksdeel dat zich over een omtrekshoek < 180° van de omtrek van de windturbinetoren uitstrekt aan te grijpen.
In deze uitvoeringsvorm kan een relatief kleine offset van het vaartuig ten opzichte van de windturbinetoren ervoor zorgen dat er een in hoofdzaak horizontaal gerichte kracht op de windturbinetoren wordt uitgeoefend.
Een dergelijk dynamisch krachtenevenwicht kan toelaten de relatieve bewegingen van het opgenomen onderdeel ten opzichte van de windturbinetoren tot op zekere hoogte te absorberen of te compenseren.
In een tweede uitvoeringsvorm van de aangrijping worden aangrijpmiddelen verschaft die zijn ingericht om een omtreksdeel dat zich over een omtrekshoek > 180° van de omtrek van de windturbinetoren uitstrekt, en bij voorkeur over nagenoeg de volledige omtrek uitstrekt, aan te grijpen.
Dit zorgt voor een tijdelijke verbinding tussen het opgenomen onderdeel en de windturbinetoren die in nagenoeg alle horizontale richtingen krachten kan overbrengen.
De uitgevonden inrichting, en in het bijzonder het positioneergereedschap ervan, kan, BE2020/5550 van zodra de mechanische verbinding tot stand is gebracht, in uitvoeringsvormen eventueel ook helpen bij het in een rotatierichting uitlijnen van een onderdeelflens ten opzichte van een ontvangstflens waaraan het onderdeel moet worden gekoppeld. Ook is het mogelijk met de uitgevonden inrichting, en in het bijzonder met het positioneergereedschap ervan, volgens uitvoeringsvormen een verticale kracht uit te oefenen op een onderdeel dat al verbinding heeft gemaakt met de windturbinetoren zonder hiermee al te zijn gekoppeld. Een dergelijke verticale kracht verschaft demping en kan ontoelaatbare schokbelastingen in het onderdeel helpen vermijden.
De aangrijpmiddelen zelf zijn in een uitvoeringsvorm gekozen uit stootkussens, rollen, wielen, rupsbanden, zuignappen en steunbanden, en combinaties daarvan. De aangrijpmiddelen zijn hierbij dusdanig ingericht dat zij de op de windturbinetoren inwerkende krachten kunnen dragen.
Volgens de uitvinding zorgt een tussenconstructie van het positioneergereedschap voor de verbinding met de hijsdraad. De tussenconstructie kan hierbij de geometrische overbrugging vormen tussen het opgenomen of opgehangen onderdeel en het geleidingsframe waarmee de tijdelijke verbinding met de windturbinetoren wordt gemaakt. Het is mogelijk dat, in een uitvoeringsvorm, de tussenconstructie een hijsframe voor het onderdeel omvat. Het gebruik van een hijsframe of -juk heeft voordelen omdat dit kan worden aangepast aan het te hijsen onderdeel. In het bijzonder bij het opnemen en hijsen van windturbinebladen voor windturbines is het gebruik van een hijsjuk voordelig. Rotorbladen zijn doorgaans kwetsbaar omdat ze uit hun aard licht moeten zijn en om die reden bij voorkeur uit vezelversterkte kunststof worden vervaardigd. Een hijsjuk kan worden aangepast op het vermijden van schade aan het op te nemen onderdeel.
De geometrie van de tussenconstructie kan dusdanig worden gekozen dat het geleidingsframe op optimale wijze kan worden gepositioneerd ten opzichte van het aan te grijpen omtreksdeel van de windturbinetoren om een optimale krachtoverdracht naar de toren te kunnen verkrijgen.
Het is mogelijk de inrichting volgens de uitvinding toe te passen zonder bijkomende hulpmiddelen.
Het is echter soms aangewezen hulpinrichtingen toe te passen, in het bijzonder een op het vaartuig - dat ook het hijsmiddel bevat - voorziene sleeplier (‘tugger winch’) met sleepkabel.
Met de sleepkabel (‘tag line”) kan een gehesen onderdeel worden aangegrepen en verder in bedwang worden gehouden.
De sleepkabel wordt door middel van de aanwezige sleeplier aangetrokken of gevierd.
De inrichting volgens de uitvinding is in het bijzonder geschikt voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine op een windturbinetoren, waarbij het onderdeel een gondel, een windturbineblad en/of een rotor omvat.
Voor elk specifiek onderdeel zal in het bijzonder de tussenconstructie van de inrichting kunnen worden aangepast.
Volgens een ander aspect van de uitvinding wordt daartoe een werkwijze verschaft die de stappen omvat van: - het verschaffen van een hijsmiddel; - het aan een hijsdraad van het hijsmiddel opnemen van het te plaatsen onderdeel, waarbij cen positioneergereedschap via een tussenconstructie ervan is verbonden met de hijsdraad en een geleidingsframe van het positioneergereedschap aan één zijde is verbonden met de tussenconstructie en aan een andere zijde is voorzien van aangrijpmiddelen; - het met het hijsmiddel in de nabijheid van de windturbinetoren brengen van het opgenomen onderdeel; - het met de aangrijpmiddelen van het positioneergereedschap aangrijpen van een omtreksdeel van de windturbinetoren; - het op de windturbinetoren plaatsen van het onderdeel; - het van het omtreksdeel verwijderen van de aangrijpmiddelen.
Bij voorkeur wordt het met het hijsmiddel opgenomen onderdeel in de nabijheid van een topgedeelte van de windturbinetoren gebracht.
Een uitvoeringsvorm betreft een werkwijze waarbij de ophanging van de tussenconstructie aan de hijsdraad een krachtmoment opneemt.
Verder kan het geleidingsframe in een uitvoeringsvorm van de werkwijze aan één zijd8E2020/5550 scharnierend zijn verbonden met de tussenconstructie, en kan het geleidingsframe met hoekinstelmiddelen in verschillende hoekstanden ten opzichte van de tussenconstructie worden gebracht.
Om de koppeling tussen het opgenomen onderdeel en de windturbinetoren tot stand te kunnen brengen waarbij het onderdeel uiteindelijk moet zijn uitgelijnd met een aansluitflens van de windturbinetoren bijvoorbeeld, heeft een uitvoeringsvorm het kenmerk dat de hoekinstelmiddelen het geleidingsframe ten opzichte van de tussenconstructie tussen hoekstanden met demping bewegen. In een andere uitvoeringsvorm is het ook mogelijk dat de hoekinstelmiddelen het geleidingsframe ten opzichte van de tussenconstructie in een vaste hoekstand houden. Dit is vooral van belang vlak voordat de koppeling tot stand wordt gebracht.
De hoekinstelmiddelen kunnen ten minste één tussen de tussenconstructie en het geleidingsframe aangebrachte afstandhouder omvatten, die in lengte wordt gevarieerd en aldus de hoekstand tussen de tussenconstructie en het geleidingsframe varieert. Een geschikte afstandhouder omvat in een uitvoeringsvorm een hydraulische, pneumatische of elektrische cilinder. Met de aangrijpmiddelen kan een omtreksdeel dat zich over een omtrekshoek < 180° van de omtrek van de windturbinetoren uitstrekt worden aangegrepen, maar in andere uitvoeringsvormen van de werkwijze grijpen de aangrijpmiddelen een omtreksdeel aan dat zich over een omtrekshoek > 180° van de omtrek van de windturbinetoren uitstrekt, en bij voorkeur over nagenoeg de volledige omtrek uitstrekt. Het onderdeel kan in voorkomende gevallen worden opgenomen onder tussenkomst van een hijsgeleidingsframe. Het hijsgeleidingsframe maakt in dergelijke gevallen onderdeel uit van de tussenconstructie die de hijsdraad verbindt met het positioneergereedschap. In een uitvoeringsvorm waarin een windturbineblad wordt gemonteerd kan het windturbineblad in een nagenoeg horizontale positie op een naaf van de windturbine worden gemonteerd. Deze positie wordt ook wel aangeduid met een 3-uur positie.
Een andere uitvoeringsvorm betreft een werkwijze waarin het onderdeel een BE2020/5550 windturbineblad omvat, en het windturbineblad onder een hoek van nagenoeg 0° met de verticale richting op een naaf van de windturbine wordt gemonteerd. Deze positie wordt ook wel aangeduid met een 6-uur positie.
De uitgevonden inrichting maakt het mogelijk offshore windmolens te monteren tot windsnelheden van 12m/s en meer, daar waar met de bekende inrichting de mast en gondel gemonteerd kunnen worden tot windsnelheden van 10m/s, een volledige rotor (een naaf waarop 3 bladen zijn gemonteerd) tot 9m/s, een gondel met naaf en 2 voorgemonteerde bladen (de zogenaamde bunny ear methode) tot ongeveer 9m/s en individuele windturbinebladen tot 8 m/s. In geval de inrichting wordt toegepast voor het op zee plaatsen van een uit onderdelen opgebouwde windturbine, wordt bij voorkeur gewerkt vanaf een (drijvend) vaartuig, of een jack-up platform, dat meer stabiliteit biedt. De windturbinetoren is dan al in zee aanwezig.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE FIGUREN De uitvinding zal nu in meer detail worden toegelicht onder verwijzing naar de bijgevoegde figuren, zonder hiertoe overigens te worden beperkt. In de figuren toont: Fig. 1 een schematisch perspectivisch aanzicht van een om een windturbinetoren aangebrachte uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; Fig. 2 een schematisch perspectivisch aanzicht van een om een windturbinetoren aangebrachte andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; Fig. 3A-11A schematische zijaanzichten van een aantal stappen van een werkwijze volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 3B-11B schematische achteraanzichten van de in figuren 3A-11A getoonde stappen volgens de uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 12A-16A schematische zijaanzichten van een aantal stappen van een werkwijze volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 12B-16B schematische bovenaanzichten van de in figuren 12A-16A getoonde stappen volgens de uitvoeringsvorm van de uitvinding;
Fig. 12C een schematisch perspectivisch aanzicht van een stap van de in de figuren | BE2020/5550 12A-16A getoonde uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 17A-22A schematische zijaanzichten van een aantal stappen van een werkwijze volgens nog een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 17B-22B schematische achteraanzichten van de in figuren 17A-22A getoonde stappen volgens de uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 19C een schematisch perspectivisch aanzicht van een stap van de in de figuren 17A-22A getoonde uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 23A-25A schematische zijaanzichten van een aantal stappen van een werkwijze volgens nog een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding; Fig. 23B-25B schematische vooraanzichten van de in figuren 23A-25A getoonde stappen volgens de uitvoeringsvorm van de uitvinding; en tenslotte Fig. 23Ceen schematisch perspectivisch aanzicht van een stap van de in de figuren 23A- 25A getoonde uitvoeringsvorm van de uitvinding.
BESCHRIJVING VAN UITVOERINGSVOORBEELDEN In de figuren verwijzen dezelfde verwijzingscijfers naar dezelfde of gelijkaardige onderdelen.
Onder verwijzing naar figuur 1 wordt een inrichting 1 getoond volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij de inrichting 1 is ingericht voor het plaatsen van een gondel 2 van een windturbine op een windturbinetoren 3. De gondel 2 is voorzien van een naaf 20 met openingen 21 waarin windturbinebladen kunnen worden aangebracht. Aan een onderzijde van de gondel 2 is een aansluitflens 22 voorzien. Aan een onderzijde van de aansluitflens 22 zijn positioneerpennen 23 en boutgaten 24 aangebracht. Met de aansluitflens 22 kan de gondel 2 met een bovenzijde van de windturbinetoren 3 worden verbonden.
De inrichting 1 omvat een aantal hijsdraden (104, 10b) waarmee de gondel 2 kan worden opgenomen. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn de hijsdraden 10a verbonden met een hijsblok 11 dat op zijn beurt is opgehangen aan hijskabels 12 van een (niet getoond) hijsmiddel, bijvoorbeeld een hijskraan. Met de hijsdraden 10a is een positioneergereedschap (14, 15) verbonden. Het positioneergereedschap (13, 14, 15)
omvat een tussenconstructie, waarvan de vorm afhankelijk is van het te plaatsen BE2020/5550 onderdeel, en die volgens figuur 1 is uitgevoerd als een hijsbalk 13. Hijsdraden 10b verbinden de hijsbalk 13 met de te plaatsen gondel 2. Het positioneergereedschap (13, 14, 15) is verder voorzien van een geleidingsframe 14 dat aan één zijde is verbonden met de hijsbalk 13 en dat aan een andere zijde is voorzien van aangrijpmiddelen 15 voor het aangrijpen van een omtreksdeel 3a van de windturbinetoren 3. De aangrijpmiddelen 15 omvatten in de in figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm een aantal in een omtreksrichting 30 van de windturbinetoren 3 geplaatste rollen 15a die op het geleidingsframe 14 zijn aangebracht. Het geleidingsframe 14 zelf omvat een tweetal in verticale richting 31 verlopende zijarmen (14a, 14b) die zijn verbonden met een horizontaal verlopende dwarsbalk 14c. Het geleidingsframe 14 is aan één zijde scharnierend verbonden met de hijsbalk 13 door middel van scharnierende verbindingen (134, 13b). Het geleidingsframe 14 kan vervolgens met hoekinstelmiddelen 16 in verschillende hoekstanden ten opzichte van de hijsbalk 13 worden gebracht, zoals schematisch weergegeven met de pijl 17. De hoekinstelmiddelen 16 zijn ingericht om het geleidingsframe 14 ten opzichte van de hijsbalk 13 tussen hoekstanden met demping te bewegen. Hiertoe omvatten de hoekinstelmiddelen 16 twee aan weerszijden van een dwarsbalk 16c aangebrachte, bijvoorbeeld hydraulische, cilinders (164, 16b) die aangrijpen op de zijarmen (144, 14b) van het geleidingsframe 14, en hierop een in een langsrichting 18 van de hydraulische cilinders (16a, 16b) verlopende kracht kunnen uitoefenen. Het is ook mogelijk de hydraulische cilinders (16a, 16b) dusdanig aan te sturen dat het geleidingsframe 14 ten opzichte van de hijsbalk 13 in een vaste hoekstand kan worden gehouden. De hydraulische cilinders (16a, 16b) fungeren als tussen de hijsbalk 13 en het geleidingsframe 14 aangebrachte afstandhouders, die in lengte varieerbaar zijn en aldus de hoekstand tussen de hijsbalk 13 en het geleidingsframe 14 kunnen variëren.
In figuur 2 wordt een andere uitvoeringsvorm getoond waarin de aangrijpmiddelen 15 een aantal in een omtreksrichting 30 van de windturbinetoren 3 geplaatste steunbanden 15b omvatten die op het geleidingsframe 14 zijn aangebracht. Het geleidingsframe 14 zelf omvat een tweetal in verticale richting 31 verlopende zijarmen (14a, 14b) die zijn verbonden met een horizontaal verlopende dwarsbalk 14c. Het geleidingsframe 14 is aan één zijde scharnierend verbonden met de hijsbalk 13 door middel van scharnierend@F2020/5550 verbindingen (13a, 13b) die zich in deze uitvoeringsvorm aan uiteinden van de dwarsbalk 14c bevinden.
Het geleidingsframe 14 kan vervolgens met hoekinstelmiddelen 16 in verschillende hoekstanden ten opzichte van de hijsbalk 13 worden gebracht, zoals schematisch weergegeven met de pijl 17. De hoekinstelmiddelen 16 zijn schematisch weergegeven door een tussen de hijsbalk 13 en het geleidingsframe 14 aangebrachte veer 16d.
Zowel in de figuur 1 getoonde uitvoeringsvorm als in deze van figuur 2 zijn de aangrijpmiddelen 15 ingericht om een omtreksdeel 3a dat zich over een omtrekshoek van ongeveer 180° van de omtrek van de windturbinetoren 3 uitstrekt aan te grijpen.
Het is ook mogelijk in niet-getoonde uitvoeringsvormen de aangrijpmiddelen 15 dusdanig in te richten dat zij een omtreksdeel dat zich over een omtrekshoek > 180° van de omtrek van de windturbinetoren 3 uitstrekt, en bij voorkeur over nagenoeg de volledige omtrek uitstrekt, aan te grijpen.
Onder verwijzing naar figuren 3A tot en met 11A, en figuren 3B tot en met 11B, worden verschillende stappen getoond van een werkwijze voor het plaatsen van de gondel 2 van een windturbine op de windturbinetoren 3. In de getoonde uitvoeringsvorm zijn de zijarmen (144, 14b) van het geleidingsframe 14 scharnierend (134, 13b) met een uiteinde van de hijsbalk 13 verbonden.
Figuur 3A toont een aan hijsdraden 10a opgehangen hijsbalk 13 waaraan een geleidingsframe 14 (met zijarmen 14a en 14b) scharnierend is verbonden.
Het geleidingsframe 14 wordt door de hoekinstelmiddelen 16 (zoals de hydraulische cilinders (16a, 16b) of een veerverbinding 16d) in een eerste hoekstand gehouden, waarbij het geleidingsframe 14 een hoek 19 van ongeveer 45° vormt met een lengterichting van de steunbalk 13. Figuur 3B toont een zicht op de opstelling van figuur 3A vanaf rechts, derhalve een achterzicht van de gondel 2. De gondel 2 bevindt zich in een geschikte (niet getoonde) steun op een ondergrond 4. De inrichting 1 wordt met de (niet getoonde) hijskraan in de richting van de gondel 2 neergelaten, tot de in figuren 4A en 4B getoonde stand, waarbij de aangrijpmiddelen 15 (15b) zich aan een onderzijde van de gondel 2 bevinden.
Vervolgens wordt de gondel 2 verbonden met de hijsdraden 10b, en het geleidingsframe 14 in een tweede hoekpositie gebracht door de hoekinstelmiddelen 16d waarbij het geleidingsframe 14 een hoek 19 van ongeveer 90°BE2020/5550 vormt met de lengterichting van de steunbalk 13, en wordt de gondel 2 aan de hijsdraden 10b opgenomen (figuren 5A en 5B).
Zoals getoond in figuren 6A en 6B wordt de gondel 2 in de nabijheid gebracht van een topgedeelte van een windturbinetoren 3, waarbij de aangrijpmiddelen 15 in de vorm van de steunbanden 15b zich ter hoogte van een aan te grijpen omtreksdeel 3a van de windturbinetoren 3 bevinden. Vervolgens wordt het omtreksdeel 3a door de steunbanden 15b aangegrepen waarbij het geleidingsframe 14 desgewenst met enige demping kan meebewegen met relatieve bewegingen van de (bewegende) gondel 2 en de (stabiele) windturbinetoren 3. De hoekinstelmiddelen 16 (veer 16d of hydraulische cilinders 16a, 16b) zorgen er vervolgens voor dat het geleidingsframe 14 en de aangrijpmiddelen 15 zich relatief strak tegen de windturbinetoren 3 aan bewegen totdat de relatieve bewegingen tussen de gondel 2 en de windturbinetoren 3 dusdanig klein zijn geworden dat contact kan worden gemaakt tussen de flens 22 van de gondel 2 en cen overeenkomstige flens van de windturbinetoren 3, die vervolgens kunnen worden verbonden.
Een dergelijke verbinding wordt getoond in figuren 8A en 8B, en wordt verkregen door de gondel 2 met de hijskraan te laten zakken totdat de overeenkomstige flenzen contact maken met elkaar. Hierbij dienen de positioneerpennen 23 om de flens 22 in de omtreksrichting 30 uit te lijnen met overeenkomstige openingen in de windturbinetorenflens. Volgens figuren 9A en 9B wordt de verbinding gemaakt door middel van boutverbindingen 25, en de hijsbalk 13 vervolgens iets neergelaten waarbij de hijsdraden 10b slap komen te hangen en kunnen worden losgemaakt van de gondel 2. Onder verwijzing naar figuren 10A en 10B worden in een volgende stap van de werkwijze de steunbanden 15b losgemaakt van het geleidingsframe 14, en het geleidingsframe 14 langs de gondel 2 naar boven gebracht door de hijskraan. Volgens figuur 11B kan deze stap in een uitvoeringsvorm worden vergemakkelijkt door de zijarmen (14a, 14b) scharnierbaar in een dwars vlak 33 te verbinden met de dwarsbalk 14c en in een buitenwaarts gescharnierde stand te brengen. Dit is echter zeker geen noodzakelijkheid.
Onder verwijzing naar figuren 12A tot en met 16A, en figuren 12B tot en met 16B, _ BE2020/5550 worden verschillende stappen getoond van een werkwijze voor het plaatsen van een windturbineblad 5 in een zogenaamde 3-uurspositie aan de gondel 2 van een windturbine op een windturbinetoren 3.
Figuur 12A toont een aan hijsdraden 10a opgehangen positioneergereedschap waarvan de geometrie is afgestemd op het beoogde doel. Het positioneergereedschap omvat een aan de hijsdraden 10a opgehangen tussenconstructie (13, 40, 41, 42) die een hijsbalk 13 omvat, waaraan, onder tussenkomst van twee verticaal naar beneden verlopende steunbalken (40, 41), een horizontaal verlopende steunbalk 42 stijf is verbonden. Figuur 12B toont een bovenaanzicht op de opstelling van figuur 12A, waaruit blijkt dat de horizontale steunbalk 42 onder een vaste hoek 45 verloopt met de hijsbalk 13. Verder omvat het positioneergereedschap een geleidingsframe 44 (met aan een dwarsbalk 44c verbonden zijarmen 44a en 44b) dat aan één zijde is verbonden met de tussenconstructie (13, 40, 41, 42) en aan een andere zijde is voorzien van aangrijpmiddelen 15 in de vorm van een aantal steunbanden 15b. De inrichting 1 wordt met de (niet getoonde) hijskraan in de richting van het windturbineblad 5 neergelaten en hiermee verbonden met slings 46. Het zwaartepunt 50 van het windturbineblad 5 bevindt zich hierbij ongeveer recht onder het hijsblok 11 waardoor het windturbineblad 5 in een nagenoeg horizontale positie is georiënteerd. De aangrijpmiddelen 15 (15b) bevinden zich onder het windturbineblad 5. Vervolgens wordt het windturbineblad 5 aan de slings 46 opgenomen en, zoals getoond in figuren 13A en 13B, in de nabijheid gebracht van een topgedeelte van een windturbinetoren 3, waarbij de aangrijpmiddelen 15 in de vorm van de steunbanden 15b zich ter hoogte van een aan te grijpen omtreksdeel 3a van de windturbinetoren 3 bevinden. Deze positie wordt ook getoond in figuur 12C in perspectivisch aanzicht, waarbij de aangrijpmiddelen worden getoond als steunrollen 15c. Vervolgens wordt het omtreksdeel 3a door de steunbanden 15b aangegrepen waarbij het geleidingsframe 44 (44a, 44b, 44c) desgewenst met enige demping kan meebewegen met relatieve bewegingen van het windturbineblad 5 en de (stabiele) windturbinetoren 3.
Het windturbineblad wordt volgens figuren 15A en 15B vervolgens in nagenoeg BE2020/5550 horizontale of 3-uurspositie in de richting van een opening 21 van de naaf 20 van de gondel 2 bewogen en hierin opgenomen en vastgezet, waarbij de steunbanden 15b blijven aangrijpen op de windturbinetoren 3.
Eens de verbinding gemaakt worden, onder verwijzing naar figuren 16A en 16B in een volgende stap van de werkwijze, de slings 46 verwijderd en het geleidingsframe 44 en de steunbanden 15b losgemaakt van de omtrek van de windturbinetoren 3 en langs het aan de naaf 20 van de gondel 2 bevestigde windturbineblad 5 met de hijskraan verwijderd. Onder verwijzing naar figuren 17A tot en met 22 A, en figuren 17B tot en met 22B, worden verschillende stappen getoond van een werkwijze voor het plaatsen van een windturbineblad 5 in een zogenaamde 6-uurspositie aan de gondel 2 van een windturbine op een windturbinetoren 3. Figuur 17A toont een aan hijsdraden 10a opgehangen positioneergereedschap waarvan de geometrie is afgestemd op het beoogde doel. Het positioneergereedschap omvat een aan de hijsdraden 10a opgehangen tussenconstructie (13, 50, 51, 52, 53) die een hijsbalk 13 omvat, waaraan, onder tussenkomst van twee horizontaal verlopende steunbalken (50, 51), een rond een scharnier 53 in een verticaal vlak roteerbare steunbalk 52 is verbonden. Figuur 17B toont een bovenaanzicht op de opstelling van figuur 17A. Verder omvat het positioneergereedschap een geleidingsframe 54 (met aan een dwarsbalk 54c verbonden zijarmen 54a en 54b) dat aan één zijde is verbonden met de tussenconstructie (13, 50, 51, 52, 53) en aan een andere zijde is voorzien van aangrijpmiddelen 15 in de vorm van een aantal steunbanden 15b. De inrichting 1 wordt met de (niet getoonde) hijskraan in de richting van het windturbineblad 5 neergelaten en hiermee verbonden met slings 46. Het zwaartepunt 50 van het windturbineblad 5 bevindt zich hierbij ongeveer recht onder het hijsblok 11 waardoor het windturbineblad 5 initieel in een nagenoeg horizontale positie is georiënteerd.
Onder verwijzing naar figuren 18A en 18B wordt het geleidingsframe 54 van dein BE2020/5550 figuren 17A en 17B getoonde eerste hoekpositie in een tweede hoekpositie gebracht door tussen de steunbalken 50 en 52 geplaatste hoekinstelmiddelen 56 in de vorm van hydraulische cilinders (56a, 56b), waarbij het geleidingsframe 54 een hoek 59 van ongeveer 90° vormt met de lengterichting van de steunbalk 13. De aangrijpmiddelen 15 (15b) bevinden zich nu onder het windturbineblad 5. Figuur 18B toont deze stand in een bovenaanzicht.
Vervolgens wordt het windturbineblad 5 aan de slings 46 opgenomen en, zoals getoond in figuren 19A en 19B, in een nagenoeg verticale stand gebracht, en verder in de nabijheid gebracht van een topgedeelte van een windturbinetoren 3, waarbij de aangrijpmiddelen 15 in de vorm van de steunbanden 15b zich ter hoogte van een aan te grijpen omtreksdeel 3a van de windturbinetoren 3 bevinden.
Deze positie wordt ook getoond in figuur 19C in perspectivisch aanzicht, waarbij de aangrijpmiddelen worden getoond als steunrollen 15c.
Vervolgens wordt volgens figuren 20A en 20B het omtreksdeel 3a door de steunbanden 15b aangegrepen waarbij het geleidingsframe 54 (54a, 54b, 54c) desgewenst met enige demping kan meebewegen met relatieve bewegingen van het windturbineblad 5 en de (stabiele) windturbinetoren 3. Figuur 20B toont opnieuw een vooraanzicht van deze stand.
Het windturbineblad 5 wordt volgens figuren 21A en 21B vervolgens in nagenoeg verticale of 6-uurspositie in de richting van een opening 21 van de naaf 20 van de gondel 2 bewogen en hierin opgenomen en vastgezet, waarbij de steunbanden 15b blijven aangrijpen op de windturbinetoren 3. Eens de verbinding gemaakt worden, onder verwijzing naar figuren 22A en 22B in een volgende stap van de werkwijze, de slings 46 verwijderd en het geleidingsframe 54 en de steunbanden 15b losgemaakt van de omtrek van de windturbinetoren 3 en langs het aan de naaf 20 van de gondel 2 bevestigde windturbineblad 5 met de hijskraan verwijderd.
Onder verwijzing naar figuren 23A tot en met 25A, en figuren 23B tot en met 25B, BE2020/5550 worden verschillende stappen getoond van een werkwijze voor het plaatsen van een rotor 6 van drie windturbinebladen 5 aan de gondel 2 van een windturbine op een windturbinetoren 3. Een rotor 6 omvat een naaf 20 waarin al drie (of twee of meer dan drie) windturbinebaden (5a, 5b, 5c) zijn aangebracht.
Figuur 23A toont een aan een hijsdraad 10 opgehangen positioneergereedschap waarvan de geometrie is afgestemd op het beoogde doel. Het positioneergereedschap omvat een aan een hijsdraden (10a, 10b, 10c) opgehangen tussenconstructie (60, 61, 62, 63) die een, via de horizontale steunbalk 63, naar beneden gerichte steunbalk 60 omvat, waaraan een rond een scharnier 61 in een verticaal vlak roteerbare steunbalk 62 is verbonden. Figuur 23B toont een vooraanzicht op de opstelling van figuur 23A. Verder omvat het positioneergereedschap een geleidingsframe 64 (met aan een dwarsbalk 64c verbonden zijarmen 64a en 64b) dat aan één zijde is verbonden met de tussenconstructie (60, 61, 62, 63) en aan een andere zijde is voorzien van aangrijpmiddelen 15 in de vorm van een aantal steunbanden 15b. Optionele hoekinstelmiddelen in de vorm van hydraulische cilinder(s) 65 kunnen desgewenst de hoekstand van de steunbalk 652 ten opzichte van de horizontale richting veranderen en instellen. Figuur 23C toont de in figuren 23A en 23B weergegeven positie maar dan in perspectivisch aanzicht. Ook zijn de aangrijpmiddelen hier uitgevoerd als steunrollen 15c. Verder wordt opgemerkt dat de horizontale steunbalk 63 met hijsdraden (104, 10b, 10c) dusdanig is opgehangen dat de hijsdraden (10a, 10b, 10c) een driehoek vormen. Hierdoor kan de ophanging van de tussenconstructie (60., 61, 62, 63) een krachtmoment opnemen, althans in zekere mate.
De inrichting 1 wordt met de (niet getoonde) hijskraan in de richting van de rotor 6 neergelaten en hiermee verbonden door bevestiging van de hijsdraden (10a, 10b, 10c) aan de naaf 20. Deze stand wordt weergegeven in figuren 23A en 23B, waarbij de rotor 6 in de nabijheid is gebracht van een topgedeelte van een windturbinetoren 3, waarbij de aangrijpmiddelen 15 in de vorm van de steunbanden 15b zich ter hoogte van een aan te grijpen omtreksdeel 3a van de windturbinetoren 3 bevinden. Onder verwijzing naar figuren 24A en 24B wordt het omtreksdeel 3a door de steunbanden 15b aangegrepen waarbij het geleidingsframe 64 (64a, 64b, 64c) desgewenst met enige demping kan meebewegen met relatieve bewegingen van de rotor
6 en de (stabiele) windturbinetoren 3. Figuur 24B toont opnieuw een vooraanzicht vanBE2020/5550 deze stand. De rotor 6 wordt volgens figuren 24A en 24B vervolgens met de naaf 20 naar de gondel 2 bewogen en hierop vastgezet, waarbij de steunbanden 15b of steunrollen 15c blijven aangrijpen op de windturbinetoren 3.
Eens de verbinding is gemaakt, worden, onder verwijzing naar figuren 25A en 25B in een volgende stap van de werkwijze, de hijsdraden (104, 10b, 10c) losgemaakt van de rotor 6 en het geleidingsframe 6 en de steunbanden 15b losgemaakt van de omtrek van de windturbinetoren 3 en langs de aan de gondel 2 bevestigde rotor 6 met de hijskraan verwijderd.

Claims (27)

CONCLUSIES BE2020/5550
1. Inrichting voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine op een windturbinetoren, omvattende een hijsmiddel met een hijsdraad voor het opnemen van het onderdeel, en een met de hijsdraad verbonden positioneergereedschap waarvan een tussenconstructie is verbonden met de hijsdraad en waarvan een geleidingsframe aan één zijde is verbonden met de tussenconstructie en aan een andere zijde is voorzien van aangrijpmiddelen voor het aangrijpen van een omtreksdeel van de windturbinetoren.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de ophanging van de tussenconstructie aan de hijsdraad een krachtmoment kan opnemen.
3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij het geleidingsframe aan één zijde scharnierend is verbonden met de tussenconstructie, en het geleidingsframe met hoekinstelmiddelen in verschillende hoekstanden ten opzichte van de tussenconstructie kan worden gebracht.
4. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de hoekinstelmiddelen zijn ingericht om het geleidingsframe ten opzichte van de tussenconstructie tussen hoekstanden met demping te bewegen.
5. Inrichting volgens conclusie 3, waarbij de hoekinstelmiddelen zijn ingericht om het geleidingsframe ten opzichte van de tussenconstructie in een vaste hoekstand te houden.
6. Inrichting volgens één der conclusies 3-5, waarbij de hoekinstelmiddelen ten minste één tussen de tussenconstructie en het geleidingsframe aangebrachte afstandhouder omvatten, welke afstandhouder in lengte varieerbaar is en aldus de hoekstand tussen de tussenconstructie en het geleidingsframe varieert.
7. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de ten minste één afstandhouder een hydraulische, pneumatische en/of elektrische cilinder omvat.
8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de aangrijpmiddelen2E2020/5550 zijn ingericht om een omtreksdeel dat zich over een omtrekshoek < 180° van de omtrek van de windturbinetoren uitstrekt aan te grijpen.
9. Inrichting volgens één der conclusies 1-7, waarbij de aangrijpmiddelen zijn ingericht om een omtreksdeel dat zich over een omtrekshoek > 180° van de omtrek van de windturbinetoren uitstrekt, en bij voorkeur over nagenoeg de volledige omtrek uitstrekt, aan te grijpen.
10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de aangrijpmiddelen gekozen zijn uit stootkussens, rollen, wielen, rupsbanden, zuignappen en steunbanden, en combinaties daarvan.
11. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de tussenconstructie een hijsframe voor het onderdeel omvat.
12. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij het onderdeel van de windturbine een gondel, een windturbineblad en/of een rotor omvat.
13. Werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine op een windturbinetoren, welke werkwijze de stappen omvat van: - het verschaffen van een hijsmiddel; - het aan een hijsdraad van het hijsmiddel opnemen van het te plaatsen onderdeel, waarbij een positioneergereedschap via een tussenconstructie ervan is verbonden met de hijsdraad en een geleidingsframe van het positioneergereedschap aan één zijde is verbonden met de tussenconstructie en aan een andere zijde is voorzien van aangrijpmiddelen; - het met het hijsmiddel in de nabijheid van de windturbinetoren brengen van het opgenomen onderdeel; - het met de aangrijpmiddelen van het positioneergereedschap aangrijpen van een omtreksdeel van de windturbinetoren; - het op de windturbinetoren plaatsen van het onderdeel; - het van het omtreksdeel verwijderen van de aangrijpmiddelen.
14. Werkwijze volgens conclusie 13, waarbij de ophanging van de tussenconstruct@#E2020/5550 aan de hijsdraad een krachtmoment opneemt.
15. Werkwijze volgens conclusie 13 of 14, waarbij het geleidingsframe aan één zijde scharnierend is verbonden met de tussenconstructie, en het geleidingsframe met hoekinstelmiddelen in verschillende hoekstanden ten opzichte van de tussenconstructie wordt gebracht.
16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij de hoekinstelmiddelen het geleidingsframe ten opzichte van de tussenconstructie tussen hoekstanden met demping bewegen.
17. Werkwijze volgens conclusie 15, waarbij de hoekinstelmiddelen het geleidingsframe ten opzichte van de tussenconstructie in een vaste hoekstand houden.
18. Werkwijze volgens één der conclusies 15-17, waarbij de hoekinstelmiddelen ten minste één tussen de tussenconstructie en het geleidingsframe aangebrachte afstandhouder omvatten, die in lengte wordt gevarieerd en aldus de hoekstand tussen de tussenconstructie en het geleidingsframe varieert.
19. Werkwijze volgens conclusie 18, waarbij de ten minste één afstandhouder een hydraulische, pneumatische en/of elektrische cilinder omvat.
20. Werkwijze volgens één der conclusies 13-19, waarbij de aangrijpmiddelen een omtreksdeel dat zich over een omtrekshoek < 180° van de omtrek van de windturbinetoren uitstrekt aangrijpen.
21. Werkwijze volgens één der conclusies 13-19, waarbij de aangrijpmiddelen een omtreksdeel dat zich over een omtrekshoek > 180° van de omtrek van de windturbinetoren uitstrekt, en bij voorkeur over nagenoeg de volledige omtrek uitstrekt, aangrijpen.
22. Werkwijze volgens één der conclusies 13-21, waarbij het omtreksdeel wordt BE2020/5550 aangegrepen met aangrijpmiddelen gekozen uit stootkussens, rollen, wielen, rupsbanden, zuignappen en steunbanden, en combinaties daarvan.
23. Werkwijze volgens één der conclusies 13-22, waarbij de tussenconstructie een hijsframe voor het onderdeel omvat.
24. Werkwijze volgens één der conclusies 13-23, waarbij het onderdeel van de windturbine een gondel, een windturbineblad en/of een rotor omvat.
25. Werkwijze volgens conclusie 24 waarin het onderdeel een windturbineblad omvat, en het windturbineblad in een nagenoeg horizontale positie op een naaf van de windturbine wordt gemonteerd.
26. Werkwijze volgens conclusie 24, waarin het onderdeel een windturbineblad omvat, en het windturbineblad onder een hoek van nagenoeg 0° met de verticale richting op een naaf van de windturbine wordt gemonteerd.
27. Werkwijze volgens één der conclusies 13-26, waarbij het onderdeel offshore wordt gemonteerd vanaf een vaartuig, in het bijzonder een drijvend platform, op een in zee aanwezige windturbinetoren.
BE20205550A 2020-07-27 2020-07-27 Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine BE1028520B1 (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20205550A BE1028520B1 (nl) 2020-07-27 2020-07-27 Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine
TW110127149A TW202206699A (zh) 2020-07-27 2021-07-23 用於配置風機之元件的裝置及方法
US18/018,069 US20230258157A1 (en) 2020-07-27 2021-07-26 Device and Method for Placing a Component of a Wind Turbine
KR1020237005573A KR20230038569A (ko) 2020-07-27 2021-07-26 풍력 터빈의 컴포넌트를 배치하기 위한 장치 및 방법
JP2023505765A JP2023539416A (ja) 2020-07-27 2021-07-26 風力タービンのコンポーネントを配置するための装置および方法
PCT/EP2021/070876 WO2022023279A1 (en) 2020-07-27 2021-07-26 Device and method for placing a component of a wind turbine
EP21746764.6A EP4189238A1 (en) 2020-07-27 2021-07-26 Device and method for placing a component of a wind turbine

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20205550A BE1028520B1 (nl) 2020-07-27 2020-07-27 Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1028520A1 BE1028520A1 (nl) 2022-02-18
BE1028520B1 true BE1028520B1 (nl) 2022-02-22

Family

ID=71899493

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20205550A BE1028520B1 (nl) 2020-07-27 2020-07-27 Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine

Country Status (7)

Country Link
US (1) US20230258157A1 (nl)
EP (1) EP4189238A1 (nl)
JP (1) JP2023539416A (nl)
KR (1) KR20230038569A (nl)
BE (1) BE1028520B1 (nl)
TW (1) TW202206699A (nl)
WO (1) WO2022023279A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN118008705B (zh) * 2024-04-08 2024-06-18 上海勘测设计研究院有限公司 漂浮式海上风电系统中风电机组的叶片安装系统及方法

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20080078128A1 (en) * 2006-10-02 2008-04-03 Tracy Livingston Lifting system and apparatus for constructing and enclosing wind turbine towers
WO2011082710A1 (en) * 2010-01-07 2011-07-14 Vestas Wind Systems A/S Method of lifting a wind turbine component toward a top portion of a wind turbine tower
US20180155160A1 (en) * 2016-12-06 2018-06-07 General Electric Company Crane system and an associated method thereof
WO2019245366A1 (en) * 2018-06-19 2019-12-26 Heerema Marine Contractors Nederland Se Wind turbine installation method

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US8191878B2 (en) 2007-04-30 2012-06-05 Vestas Wind Systems A/S Mounting device
SE535518C2 (sv) 2010-02-09 2012-09-04 Erigovis Ab Lyftanordning för lyft av komponenter ingående i vindkraftverk och liknande konstruktioner
EP2623768B1 (en) 2012-02-03 2014-06-25 Siemens Aktiengesellschaft Lifting frame for lifting a wind turbine rotor blade, method of mounting a wind turbine rotor blade to a wind turbine rotor hub and method of assembling a wind turbine rotor

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20080078128A1 (en) * 2006-10-02 2008-04-03 Tracy Livingston Lifting system and apparatus for constructing and enclosing wind turbine towers
WO2011082710A1 (en) * 2010-01-07 2011-07-14 Vestas Wind Systems A/S Method of lifting a wind turbine component toward a top portion of a wind turbine tower
US20180155160A1 (en) * 2016-12-06 2018-06-07 General Electric Company Crane system and an associated method thereof
WO2019245366A1 (en) * 2018-06-19 2019-12-26 Heerema Marine Contractors Nederland Se Wind turbine installation method

Also Published As

Publication number Publication date
US20230258157A1 (en) 2023-08-17
JP2023539416A (ja) 2023-09-14
KR20230038569A (ko) 2023-03-20
BE1028520A1 (nl) 2022-02-18
TW202206699A (zh) 2022-02-16
WO2022023279A1 (en) 2022-02-03
EP4189238A1 (en) 2023-06-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CN111918832B (zh) 起重机和用于定位物体的方法
EP2935080B1 (en) Device and method for placing components of a structure
US10161095B2 (en) Device and method for assembling a structure
NL2017937B1 (en) A wave-induced motion compensating crane for use on an offshore vessel, vessel and load transferring method
EP2885239B1 (en) Offshore crane
NL2021862B1 (en) Installation of a wind turbine blade on a hub of a wind turbine
EP2956400A1 (en) Device and method for placing a rotor blade of a wind turbine
NL2021157B1 (en) Wind turbine installation method
CN113853351B (zh) 将自升式起重机安装在风力发电机上的方法及自升式起重机
DK180818B1 (en) Wind turbine tower with crane connecting elements and a crane with tower flange connecting elements
BE1018581A4 (nl) Inrichting en werkwijze voor het assembleren van een bouwwerk op zee.
NL2027591B1 (en) Blade installation device and method for installing, de-installation or maintenance of a blade of an offshore wind structure
BE1028505B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het monteren van een windturbineonderdeel op een windturbinetoren
BE1028520B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het plaatsen van een onderdeel van een windturbine
EP2194017B1 (en) An offshore crane
NL2007504C2 (en) Wind turbine installation method and wind turbine assembly suitable for use in said method.
WO2014097254A1 (en) Device and method for placing a structural component
NL2031680B1 (en) Hoisting device for a wind turbine, and method for installing a hoisting device on a wind turbine
NL2032212B1 (en) Crane and method for the assembly and installation of offshore wind turbines
US20240229771A9 (en) Method and blade installation device for installing a blade of an offshore wind turbine
BE1021469B1 (nl) Inrichting en werkwijze voor het assembleren van een bouwwerk op zee

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20220222