BE1028410B1 - Vezelplantverwerkingsmachine - Google Patents
Vezelplantverwerkingsmachine Download PDFInfo
- Publication number
- BE1028410B1 BE1028410B1 BE20215478A BE202105478A BE1028410B1 BE 1028410 B1 BE1028410 B1 BE 1028410B1 BE 20215478 A BE20215478 A BE 20215478A BE 202105478 A BE202105478 A BE 202105478A BE 1028410 B1 BE1028410 B1 BE 1028410B1
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- pick
- processing machine
- fiber plants
- conveyor
- processing
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D89/00—Pick-ups for loaders, chaff-cutters, balers, field-threshers, or the like, i.e. attachments for picking-up hay or the like field crops
- A01D89/004—Mountings, e.g. height adjustment, wheels, lifting devices
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D45/00—Harvesting of standing crops
- A01D45/06—Harvesting of standing crops of flax or similar fibrous plants
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01D—HARVESTING; MOWING
- A01D89/00—Pick-ups for loaders, chaff-cutters, balers, field-threshers, or the like, i.e. attachments for picking-up hay or the like field crops
- A01D89/006—Accessories
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Botany (AREA)
- Guiding Agricultural Machines (AREA)
- Harvesting Machines For Specific Crops (AREA)
Abstract
De uitvinding heeft betrekking op een verwerkingsmachine voor het omkeren van geoogst en op een ondergrond geplaatst vlas, de verwerkingsmachine omvattende een voertuig en een verwerkingsinstallatie voor het verwerken van vlas. De installatie omvat een zwenkbare steuneenheid, een aan het vrije uiteinde van de zwenkbare steuneenheid aangebracht roteerbaar opraapelement voor het oprapen van geoogst en op de ondergrond geplaatst vlas, een transporteur voor het transporteren van het opgeraapte vlas en ten slotte een afgeefeenheid voor het op de ondergrond neerleggen van hete vlas. De zwenkbare steuneenheid omvat verder ten minste één roteerbaar steunwiel dat zich bevindt op een axiale positie achter het roteerbare opraapelement en op een laterale positie naast het roteerbare opraapelement.
Description
VEZELPLANTVERWERKINGSMACHINE De uitvinding heeft betrekking op een verwerkingsmachine en werkwijze voor het verwerken van vezelplanten, zoals hennep of vlas.
Meer in het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een vezelplantkeermachine voor het oprapen en omkeren van geoogste en op een ondergrond geplaatste vezelplanten en op een vezelplantoproller voor het oprapen en oprollen van op de ondergrond geplaatste vezelplanten.
Vlas, in het bijzonder vezelvlas, is een gewas dat verbouwd wordt voor het maken van onder meer linnen.
De vlasplant is meestal tussen de 80 en 120 cm lang en wordt geoogst door deze uit de grond te trekken.
De geoogste vlasplant wordt niet onmiddellijk van de ondergrond verwijderd.
Het vlas wordt eerst in lange rijen, ook wel "zwaden" genoemd", plat op ondergrond gelegd, waarbij de stengels van de geoogste vlasplanten zich in hoofdzaak dwars op de langsrichting van de zwaden uitstrekken.
Dit terug plat op de ondergrond neerleggen van het vlas zodat de genoemde zwaden ontstaan wordt ook wel "slijten" of "plukken" genoemd.
Bij het in rijen of zwaden leggen van de vlasplanten wordt er tussen naburige rijen een tussenruimte overgelaten.
Deze ruimten worden voorzien om te voorkomen dat de zwaden in elkaar verstrengeld zouden geraken.
De geoogste en in zwaden plat op de ondergrond gelegde vlasplanten worden vervolgens geroot onder invloed van een combinatie van dauw, regen en zonlicht.
De roting van het vlas door de vlasplanten gedurende enige tijd (ca. 2 weken, afhankelijk uiteraard van de weersomstandigheden (vochtigheid, hoeveelheid zonlicht, etc.)) op de ondergrond (d.w.z. een veld of rootakker) te laten liggen, wordt in het vakgebied van het verwerken van vlas veldroten of dauwroten genoemd.
Om een egale roting te verkrijgen en om het rotten van het vlas te voorkomen, moet het plat in banen op de ondergrond gelegde vlas regelmatig worden omgedraaid.
Dit omdraaien van het plat op de ondergrond geplaatste vlas wordt ook wel "keren" genoemd.
Het keren van het vlas wordt met een speciale machine voor het verwerken van vlas uitgevoerd.
Een dergelijke machine staat bekend onder de naam (vlas-) keerder of keermachine en omvat kenmerkend een zwenkbare steunboom aan het vrij uiteinde waarvan een roterende opraaptrommel met een daarvóór geplaatst steunwiel is aangebracht.
De roterende opraaptrommel wordt langs het vlas geleid en raapt het liggende vlas op.
Een dergelijke keermachine kan tevens een omkeertransporteur voor het transporteren en tegelijkertijd omkeren van het opgeraapte vlas en een afgeefeenheid waarmee het opgeraapte, getransporteerde en omgedraaide vlas weer plat op de onder grond wordt gelegd, omvatten.
Tijdens het keren kan het vlas eventueel ontzaad worden, hetgeen "keerrepelen" wordt genoemd.
Hierbij worden de zaadbollen van de stengels van het vlas verwijderd.
Wanneer de roting eenmaal voldoende is, wordt het vlas van de ondergrond opgeraapt en eventueel opgerold en geperst om verder verwerkt te worden. Het oprapen en oprollen (en eventueel ontzaden) van het vlas vindt plaats met behulp van oprolmachines. Een oprolmachine heeft kenmerkend een soortgelijke zwenkbare steunboom en roterende opraaptrommel als de keermachine, maar heeft een transporteur die het opgeraapte vlas slechts naar de achterzijde van het voertuig transporteert zonder het vlas om te keren. Tevens is voorzien in een oprolmechanisme voor het oprollen van het vlas en het plaatsen van het (opgerolde) vlas op de ondergrond.
De hierboven beschreven keermachines en/of oprolmachine voor respectievelijk het omkeren en oprollen van de in rijen of zwaden gelegde vezelplanten zijn er in vele verschillende uitvoeringen en typen. In een bepaald type keermachine of oprolmachine is er sprake van een voertuig dat speciaal ontwikkeld is om over de rijen of zwaden vlas te kunnen rijden en daarbij het vlas te kunnen oppakken, omdraaien/oprollen en neerleggen. In andere typen keermachines of oprolmachines is het voertuig niet voorzien van een eigen aandrijving om het voertuig voort te bewegen, maar wordt het voertuig door een ander voertuig, bijvoorbeeld een trekker of een soortgelijk landbouwvoertuig, voortgetrokken.
In de bekende keer- of oprolmachines zijn sommige van de wielen van het voertuig op zodanige onderlinge afstanden geplaatst, dat de wielen in de tussenruimten tussen de rijen vlas rijden en zodoende niet over het vlas zelf rijden. In sommige typen keer- en oprolmachines zijn er echter ook één of meer wielen die over het vlas zelf rijden. Dit kan een (transport-) wiel van het voertuig zelf zijn, maar kan ook een steunwielen van de zwenkbare steunboom zijn. Een dergelijk steunwiel bevindt zich in axiale verplaatsingsrichting van het voertuig gezien vóór de opraaptrommel en in dwarsrichting gezien ter plaatse van de rij vlas. Met andere woorden, tijdens het rijden zal het steunwiel over de nog niet opgeraapte vezelplanten rijden. De vezelplanten kunnen hierdoor beschadigd raken door het steunwiel voordat de opraaptrommel de kans heeft gezien het vlas op te rapen. Het wiel drukt op de vezelplant met in wezen de belasting van de volledige steunboom. Gebleken is dat daardoor het risico bestaat dat de vezel losgemaakt wordt van de houtstructuur (bast) van de vezelplant en de kwaliteit van de vezelplant achteruit gaat. Dit is met name het geval bij vezelplanten die al één of meer keren eerder zijn omgedraaid.
Een verder bezwaar van de bekende keermachines en oprolmachines is dat het steunwiel zich op vrij grote afstand vóór de opraaptrommel bevindt. Deze grote afstand is nodig om te voorkomen dat de opraaptrommel vezelplanten probeert op te rapen waarvan een uiteinde zich nog onder het steunwiel bevindt. Gebleken is echter dat de grote afstand tot gevolg kan hebben dat de achter het steunwiel aangebrachte opraaptrommel niet altijd op nauwkeurige wijze de oneffenheden in de ondergrond volgt. Het gevolg daarvan is weer dat ofwel de vezelplanten dan minder goed door de opraaptrommel kunnen worden opgeraapt, bijvoorbeeld bij kuilen in de ondergrond, ofwel dat de opraaptrommel de neiging heeft om meer dan de vezelplanten, zoals aarde, op te rapen, zoals bij heuveltjes in de ondergrond. Dit laatste zou betekenen dat de door de
; BE2021/5478 transporteur getransporteerde vezelplanten met aarde en modder vervuild geraken. Om vervuiling te voorkomen stelt men bij een ondergrond met relatief grote oneffenheden vaak de ondersteuning van de steunboom door het steunwiel zodanig in, dat de opraaptrommel zich een stuk hoger boven de ondergrond bevindt. Dit betekent wel een verlies van vezelplanten aangezien een deel van de vezelplaten dan op de ondergrond achterblijft. De opbrengst van het veld neemt daardoor af. FR 2 916 604 A1 beschrijft een machine voor het omkeren van zwaden van vezelplanten. De machine omvat een draagstructuur om vergaarmiddelen en omkeermiddelen en het oplichten ervan door middel van een draaiing volgens een horizontale as te ondersteunen. De draagstructuur omvat twee armen die zich in de lengte uitstrekken naar de voorzijde van de machine, waarbij deze armen dicht bij elkaar geplaatst zijn, elk aan een zijde van een riem en elkaar overwegend kruisen in hetzelfde kruisingspunt als die van de riem, zodanig dat de riem tussen de twee armen ligt. De vezelplanten kunnen rond de twee armen draaien terwijl deze een halve spiraalvormige beweging beschrijven. De bekende machine heeft het bezwaar dat de op de grond liggende vezelplanten in sommige gevallen niet volledig stabiel opgepakt kunnen worden. Soms komen de vezelplanten tijdens het oppakken en/of het transport scheef te hangen. Er is een vergroot risico dat het op geschikte wijze oppakken, transporten en draaien van de vezelplanten belemmerd wordt en/of dat de opgepakte en gedraaide vezelplanten op in laterale richting verschoven posities weer op de ondergrond worden neergelegd zodat de zwaden aan de achterzijde van de machine een minder recht verloop hebben.
Het is een doel van de uitvinding een verbeterde verwerkingsmachine voor het verwerken van vezelplanten te verschaffen, waarin één of meer van de bezwaren van de stand van de techniek ten minste gedeeltelijk zijn ondervangen.
Het is tevens een doel van de uitvinding een verwerkingsmachine te verschaffen waarin het risico op beschadiging van de vezelplanten tijdens de verwerking wordt verminderd.
Het is voorts een doel een verwerkingsmachine met verbeterde rijeigenschappen te verschaffen.
Ten slotte is het een doel een verwerkingsmachine te verschaffen waarmee op de grond liggende vezelplanten beter en op stabielere wijze opgeraapt kunnen worden. Ten minste één van deze en/of andere doelen wordt ten minste gedeeltelijk bereikt in een verwerkingsmachine voor het verwerken van vezelplanten, waarbij de verwerkingsmachine omvat: - een zelfrijdend of getrokken voertuig; - een aan het voertuig bevestigde verwerkingsinstallatie voor het oppakken en transporteren van de vezelplanten, de verwerkingsinstallatie omvattende: - een aan de achterzijde van het voertuig bevestigd en zich naar voren toe uitstrekkende zwenkbare steuneenheid, in het bijzonder een zwenkbare steunboom;
* BE2021/5478 - een aan het vrije uiteinde van de zwenkbare steuneenheid aangebracht roteerbaar opraapelement voor het oprapen van geoogste en op de ondergrond geplaatste vezelplanten; - een rondom het roteerbare opraapelement geleide en daarop aangrijpende transporteur die is ingericht voor het roteren van het roteerbare opraapelement alsmede voor het vanaf het opraapelement naar de achterzijde van het voertuig transporteren van de opgeraapte vezelplanten, waarbij de transporteur tevens 1s uitgevoerd om tijdens het transport de opgeraapte vezelplanten om te keren; waarbij de transporteur is ingericht om op het opraapelement aan te grijpen op een laterale positie buiten het midden van het roteerbare opraapelement.
Door deze positionering buiten het midden kunnen de op de grond liggende vezelplanten beter en op stabielere wijze opgeraapt worden en/of kan er rekening worden gehouden met de kenmerkende positie van het zwaartepunt van de op de grond liggende vezelplanten, althans van de positie van het zwaartepunt van het op te rapen pakket van vezelplanten.
In een uitvoeringsvorm omvat het opraapelement een in hoofdzaak cilindrische trommel die zich in hoofdzaak in laterale richting, dwars op de axiale transportrichting, uitstrekt. De cilindrische trommel kan daarbij twee eindvlakken hebben alsmede een omtrekoppervlak waarop de transporteur aangrijpt.
In een uitvoeringsvorm is het voertuig zodanig uitgevoerd dat de transporteur aangrijpt op een zodanige aangrijppositie op het omtrekoppervlak van het opraapelement, dat de verhouding van de afstand tussen een denkbeeldige axiale middellijn van de cilindrische trommel en een denkbeeldige axiale middellijn van de transporteur ten opzichte van de totale laterale breedte van de cilindrische trommel bevindt zich in een bereik tussen 0,05 en 0,3, bij voorkeur in een bereik van 0,1 tot 0.2.
In uitvoeringsvormen van de uitvinding bedraagt de afwijking van de laterale aangnjppositie van de transporteur ten opzichte van het laterale midden van het opraapelement tussen 5% en 30%, bij voorkeur tussen 10% en 20%, van de totale breedte van het opraapelement.
In een uitvoeringsvorm is de afstand tussen een denkbeeldige axiale middellijn van het opraapelement en een denkbeeldige axiale middellijn van de transporteur tussen 2 cm en 8 cm, bij voorkeur tussen 4 cm en 6 cm, bijvoorbeeld 5 cm.
De verwerkingsmachine kan verder een aantal rijen langs het omtrekoppervlak van het opraapelement gerangschikte radiale opraappennen omvatten waarmee de vezelplanten vanaf de ondergrond opgeraapt kunnen worden. De aangrijppositie van de transporteur bevindt zich hierbij tussen de respectievelijke posities van een eerste rij opraappennen en een tweede rij opraappennen.
In een verdere uitvoering omvat de verwerkingsmachine aan de transporteur aangebrachte uitstekende meenemers voor het op de transporteur ondersteunen en meenemen van opgeraapte vezelplanten.
) BE2021/5478 In verdere uitvoeringsvormen is aan het chassis aangebracht: - een eerste en tweede achterwiel gepositioneerd op in axiale richting in hoofdzaak gelijke of verschillende posities en op in laterale richting verschillende, zich op afstand van elkaar bevindende posities, waarbij de laterale richting zich dwars op de axiale richting uitstrekt; - een voorwiel gepositioneerd op een in laterale richting in hoofdzaak gelijke positie als het eerste achterwiel, waarbij het voorwiel zwenkbaar is uitgevoerd; - een verwerkingsinstallatie voor het oppakken en transporteren van de vezelplanten, de verwerkingsinstallatie: waarbij de transporteur is ingericht voor het vanaf het opraapelement in axiale richting naar de achterzijde van het zelfrijdende voertuig transporteren van de opgeraapte vezelplanten; en waarbij de zwenkbare steuneenheid ten minste één roteerbaar steunwiel omvat voor het ondersteunen van de steuneenheid op de ondergrond, waarbij de rotatieas van het ten minste ene steunwiel zich bevindt op een axiale positie achter de rotatieas van het roteerbare opraapelement en het ten minste ene steunwiel zich bevindt op een laterale positie naast het roteerbare opraapelement.
Door het roteerbare steunwiel achter het roteerbare opraapelement te positioneren zal bij het rijden van het voertuig over de ondergrond eerst het vlas door het opraapelement worden opgeraapt. Pas hierna zullen de een of meer roteerbare steunwielen (waarbij een roteerbaar steunwiel ook een steunrol kan zijn) de ondergrond raken. Het op te rapen vlas ondervindt dus geen enkele hinder van het roteerbare steunwiel, hetgeen het risico op beschadiging van het vlas, bijvoorbeeld het zaad in het vlas, verkleint. Bovendien bevindt het ten minste ene roteerbare steunwiel zich op een laterale positie naast de zijkant van het roteerbare opraapelement. Dit heeft een aantal voordelen, zoals later uiteengezet zal worden.
De axiale afstand tussen de rotatieas van het ten minste ene steunwiel en de rotatieas van het opraapelement bedraagt bij voorkeur ten minste 5 cm. Met nog meer voorkeur is deze afstand tussen 5 cm en 50 cm. Bij te weinig tussenafstand is er het risico dat een steunwiel al een stengel van een vezelplant op de ondergrond vastdrukt voordat de trommel deze stengel heeft opgeraapt. Bij teveel tussenafstand kan het opraapelement de ondergrond onvoldoende volgen, met name in het geval van een ondergrond met grote oneffenheden. Verder bedraagt de laterale afstand tussen naar elkaar toe gerichte zijkanten van enerzijds het opraapelement en anderzijds een steunwiel tussen de 1 cm en 50 cm.
De verwerkingsmachine kan een vezelplantkeermachine, zoals een vlaskeerder, of een vezelplantoprolmachine, zoals een vlasoproller zijn. In bepaalde uitvoeringen is de verwerkingsmachine zowel een keermachine als een oprolmachine, bijvoorbeeld wanneer er gebruik wordt gemaakt van een deels of geheel verwisselbare verwerkingsinstallatie.
° BE2021/5478 In uitvoeringsvormen waarin de verwerkingsmachine een keermachine is voor het omkeren van geoogste en op een ondergrond geplaatste vezelplanten, omvat de verwerkingsinstallatie een opraap- en keerinstallatie voor het oprapen, omkeren en neerleggen van vezelplanten.
De opraap- en keerinstallatie kan dan bijvoorbeeld de aan de achterzijde van het chassis bevestigde en zich naar voren toe uitstrekkende zwenkbare steuneenheid, het aan het vrije uiteinde van de zwenkbare steuneenheid aangebrachte roteerbaar opraapelement voor het oprapen van geoogste en op de ondergrond geplaatste vezelplanten alsmede de transporteur voor het vanaf het opraapelement in axiale richting naar de achterzijde van het voertuig transporteren van de opgeraapte vezelplanten omvatten.
De transporteur is hierbij uitgevoerd om tijdens het transport de opgeraapte vezelplanten om te keren.
Verder kan de opraap- en keerinstallatie een aan de achterzijde van het voertuig voorziene afgeefeenheid ingericht voor het op de ondergrond neerleggen van de omgekeerde vezelplanten omvatten.
In bepaalde uitvoeringsvormen waarin de verwerkingsinstallatie een oprolmachine is voor het in een rol oprollen van op een ondergrond geplaatste vezelplanten, omvat de verwerkingsinstallatie een opraap- en oprolinstallatie voor het oprapen, oprollen en neerleggen van de vezelplanten.
De opraap- en oprolinstallatie kan dan de aan de achterzijde van het chassis bevestigde en zich naar voren toe uitstrekkende zwenkbare steuneenheid, het aan het vrije uiteinde van de zwenkbare steuneenheid aangebrachte roteerbaar opraapelement voor het oprapen van geoogste en op de ondergrond geplaatste vezelplanten, en de transporteur voor het vanaf het opraapelement in axiale richting naar de achterzijde van het zelfrijdende voertuig transporteren van de opgeraapte vezelplanten omvatten.
Verder kan zijn voorzien in een oproleenheid die is ingericht voor het in een rol oprollen van de getransporteerde vezelplanten en op de ondergrond neerleggen van de in een rol gerangschikte vezelplanten.
In verdere uitvoeringsvormen zijn het eerste en tweede achterwiel gepositioneerd op een in axiale richting in hoofdzaak gelijke positie.
Verder heeft het voertuig in bepaalde uitvoeringen slechts drie wielen en vormt dus een driewieler.
Wanneer bijvoorbeeld in bepaalde uitvoeringen het voorwiel gepositioneerd op een in laterale richting in hoofdzaak gelijke positie als het eerste achterwiel, heeft het voertuig in feite een asymmetrisch onderstel en vormt daarmee een asymmetrische driewieler.
Een dergelijke asymmetrie heeft gevolgen voor de gewichtsverdeling en voor de daarmee samenhangende rijeigenschappen van het voertuig.
De asymmetrie biedt echter wel ruimte voor de steuneenheid naast het voorwiel.
Het vrije uiteinde van de steuneenheid bevindt zich bij voorkeur aan de andere zijkant dan waar het voorwiel zich bevindt en met nog meer voorkeur ongeveer naast de bestuurderscabine.
De bestuurder kan hierdoor een vrij uitzicht op de opraapeenheid en de steunwielen geboden worden.
De steuneenheid bevindt zich dan bij voorkeur op een laterale positie tussen de laterale posities van het linker en rechter achterwiel, maar dit behoeft niet zo te zijn. Het is bijvoorbeeld in beginsel mogelijk de steuneenheid zich op één (axiale) lijn met de laterale positie van het tweede achterwiel bevindt.
In bijzonder voordelige uitvoeringen omvat de verwerkingsinstallatie van de verwerkingsmachine twee of meer naast elkaar aan de zwenkbare steuneenheid bevestigde roteerbare steunwielen. Door twee of meer roteerbare steunwielen naast elkaar toe te passen, kan de steuneenheid stabieler voortgeduwd worden waardoor er tijdens het rijden over het algemeen minder torsie in het steunwiel en eventueel in de steuneenheid ontstaan. Verder is met twee of meer steunwielen een gelijkmatigere gewichtsverdeling te realiseren dan met slechts één steunwiel. Tevens zijn de rijeigenschappen over het algemeen beter dan wanneer men slechts één steunwiel of —rol gebruikt. Het is voorts ook eenvoudiger om een relatief breed (gezamenlijke) breedte van de wielen te creëren, hetgeen aan de rij- en/of keereigenschappen van het voertuig (keereigenschappen in de zin van het draaien van het voertuig wanneer dit het einde van een rij vlasplanten bereikt heeft) ten goede komt. Zoals hierboven reeds beschreven is, bevindt het roteerbare steunwiel zich op een laterale positie naast de zijkant van het roteerbare opraapelement. Bij het gebruik van twee of meer roteerbare steunwielen naast elkaar kan het evenzo de voorkeur hebben om ten minste één steunwiel aan elke laterale zijde van het roteerbare opraapelement te verschaffen. Naast een stabiele ondersteuning van de steuneenheid (bijv. de steunboom) biedt deze uitvoering nog de mogelijkheid om de steunwielen of steunrollen over de bovengenoemde, tussen naburige rijen vezelplanten aanwezige tussenruimten te laten rollen. Verder zorgen twee of meer naast elkaar geplaatste steunwielen in beginsel voor een betere prestaties op het gebied van het volgen van de oneffenheden in de ondergrond, zodat er (nog) minder verlies van vezelplanten optreedt en/of minder sprake is van opname van aarde die in het zwad terecht zou kunnen komen. De één of meer steunwielen worden door één of meer afzonderlijke wielophangingsmechanismen bevestigd aan de steuneenheid. Deze wielophanging kan zodanig zijn uitgevoerd, dat de steunwielen op passieve wijze kunnen meesturen wanneer het voertuig over de ondergrond rijdt. Dit verbetert de rijeigenschappen van het voertuig. In verdere uitvoeringsvormen van de uitvinding wordt voorzien in hoogteverstellingsmiddelen voor het in hoogte verstellen van het vrije uiteinde van de zwenkbare steuneenheid ten opzichte van het ten minste ene steunwiel. Dit betekent in de praktijk een aanpassing van de afstand of speling tussen het vrije uiteinde van de steuneenheid en de ondergrond en daarmee van het opraapelement ten opzicht van de ondergrond. Afhankelijk van de gesteldheid van de ondergrond kan aldus de speling tussen het opraapelement en de ondergrond naar believen worden versteld. Bij voorkeur omvatten de hoogteverstellingsmiddelen een op een hydraulisch systeem van het voertuig aangesloten of aansluitbare hydraulische actuator, zoals een rotatieve actuator of een hefcilinder. Een elektrische actuator behoort echter eveneens tot de
; BE2021/5478 mogelijkheden. In een bijzonder voordelige uitvoering kan het in hoogte verstellen aangestuurd worden vanuit de bestuurderscabine van het voertuig, bijvoorbeeld tijdens het rijden of wanneer het voertuig even gestopt is. Dit betekent dat de bestuurder niet uit hoeft te stappen om het opraapelement op de voor de betreffende ondergrond gewenste hoogte te brengen. Dit brengt een verbetering van de efficiency van de keerbewerking, met name in situaties waarin de ondergrond relatief grote oneffenheden vertoont, met zich mee.
In uitvoeringen van de uitvinding omvat de verwerkingsinstallatie een transporteur in de vorm van een van de opraap- en keerinstallatie een transportband, waarbij de stand van de transportband aan de achterzijde nabij de afgeefeenheid over circa 180 graden is gedraaid ten opzichte van de stand van de transportband aan de voorzijde nabij het roteerbare opraapelement. De transporteur wordt aangedreven door aan het chassis van het voertuig bevestigde aandrijving. Deze aandrijving kan bijvoorbeeld een hydraulische aandrijving zijn, maar andere typen aandrijvingen behoren eveneens tot de mogelijkheden.
De transporteur zelf kan gevormd worden door één of meer eindloze transportbanden.
Deze transportbanden grijpen ook aan op het roteerbare opraapelement en drijven daarmee de rotatie van het opraapelement aan. Een aparte aandrijving van de rotatie van het opraapelement behoort echter eveneens tot de mogelijkheden Verder omvat de verwerkingsmachine een aantal geleidingselementen voor het geleiden van de opgeraapte vezelplanten gedurende het transporteren richting de afgeefeenheid.
Volgens een ander aspect van de uitvinding wordt een werkwijze voor het verwerken van geoogste en op een ondergrond geplaatste vezelplanten verschaft, waarin de werkwijze het rijden van de hierin gedefinieerde verwerkingsmachine over een ondergrond en het met de verwerkingsinstallatie van de ondergrond oprapen van de vezelplanten, het verwerken van de vezelplanten en het vervolgens weer op de ondergrond neerleggen van de verwerkte vezelplanten, omvat.
De kan tevens het met een opraap- en keerinstallatie van de ondergrond oprapen van de vezelplanten, het vervolgens omkeren van de opgeraapte vezelplanten en het weer op de ondergrond neerleggen van de omgekeerde vezelplanten omvatten en/of het met een opraap- en oprolinstallatie van de ondergrond oprapen van de vezelplanten, het vervolgens tot in een rol oprollen van de opgeraapte vezelplanten en het weer op de ondergrond neerleggen van de in een rol opgerolde vezelplanten omvatten.
Verdere voordelen, kenmerken en details van de onderhavige uitvinding zullen worden verduidelijkt aan de hand van de navolgende beschrijving van enige uitvoeringsvormen daarvan. In de beschrijving wordt verwezen naar de bijgevoegde figuren.
Figuur 1 toont een linker zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van een verwerkingsmachine, op een ondergrond;
) BE2021/5478 Figuur 2 toont een vooraanzicht van de uitvoeringsvorm van figuur 1; Figuur 2A toont een uitvergroting van het vooraanzicht figuur 2; Figuur 3 toont een rechter zijaanzicht van de uitvoering van figuren 1-4; Figuur 4 toont een onderaanzicht van de uitvoeringsvorm van figuur 1; Figuren 5A en 5B tonen schuin van onderen genomen aanzichten van een steunboom volgens de uitvoeringsvorm van figuren 1-4; Figuur 5C toont een detailaanzicht van de aansluiting van de steunboom op het voertuig volgens de uitvoeringsvorm van de voorgaande figuren; en Figuren 6A en 6B tonen op schematische wijze de onderlinge rangschikking van het roteerbare opraapelement en de steunwielen, in respectievelijk een bovenaanzicht en een rechter zijaanzicht; Figuur 7 is een vooraanzicht van een voertuig volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding, tijdens het oprapen en omdraaien van een vezelplanten; Figuur 8 toont op schematische wijze een bovenaanzicht van de onderlinge rangschikking van de transporteur, in het bijzonder de transportband daarvan, een roteerbaar cilindrisch opraapelement alsmede een aantal steunwielen; Figuur 9 toont een linker-zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van een opraapelement, bevestigd aan een steunboom en aangedreven door een transportband van de transporteur; Figuur 10 toont een gedeeltelijk opengewerkt linker zijaanzicht van het opraapelement van figuur 9; Figuur 11 toont een vooraanzicht van het opraapelement van figuren 9 en 10, waarin de excentrische positionering van de transportband rondom het opraapelement duidelijk zichtbaar is; en Figuur 12 toont een gedeeltelijk opengewerkt van het opraapelement volgens figuren 9-11.
In figuur 1 is een uitvoeringsvorm weergegeven van een verwerkingsmachine 1. De verwerkingsmachine 1 omvat een driewielig voertuig 2 dat over een ondergrond (O) rijdt waarop zich een aantal parallelle vezelplantrijen (VR, slechts deels weergegeven) van geoogste vezelplanten (V) bevinden. Elke vezelplantrij (VR) omvat een doorlopende laag stengels van vezelplanten die op de bodem (ondergrond (O)) een langgerekte hoop vorm vormen. De stengels van de vezelplanten strekken zich min of meer parallel ten opzichte van elkaar en dwars op de longitudinale as van de vezelplantrij (VR) en dus dwars op de rijrichting van de verwerkingsmachine 1 uit. De verwerkingsmachine 1 is in de getoonde uitvoering een keermachine, hetgeen betekent dat het voertuig 2 is voorzien van een opraap- en omkeerinstallatie
3. Deze opraap- en omkeerinstallatie is in staat om telkens de stengels uit de doorlopende laag vezelplanten aan de voorzijde van het voertuig op te pakken, deze vervolgens naar de achterzijde van het voertuig te transporteren en aan de achterzijde van de machine weer op de ondergrond te neer te leggen. De tijdens het transport naar achteren toe door de stengels van de vezelplanten afgelegde weg beschrijft in wezen een halve spiraal zodat aan de achterzijde de stengels over ca. 180 graden gedraaid zijn.
Na het oogsten laat men de hoop vezelplanten voldoende lang op de ondergrond liggen opdat micro-organismen die in de ondergrond aanwezig zijn, de vezelplant biologisch laten degraderen totdat de vezelplant voldoende gedegradeerd (d.w.z. geroot) is. De mate van biologische degradatie hangt of van de omstandigheden waarin de vezelplanten zich bevinden, zoals de vochtigheid en het aantal uren zonneschijn waaraan de vezelplanten worden blootgesteld. Deze omstandigheden variëren ook naar gelang het gedeelte van de stengel van de vezelplant naar de ondergrond of naar de buitenlucht gekeerd is. Afhankelijk van de omstandigheden moeten de vezelplanten dus vaker of minder vaak gekeerd of omgedraaid worden.
Figuren 2-5 tonen de uitvoeringsvorm van figuur 1 in meer detail. De figuren tonen een verwerkingsmachine 1 omvattende een zelfrijdend voertuig 2 (dat wil zeggen een voertuig met een eigen aandrijving waarmee het zichzelf over een ondergrond kan voortbewegen, hierin ook wel een zelftrekkend voertuig genoemd) waaraan een verwerkingsinstallatie is aangebracht voor het verwerken van plat op een ondergrond liggende vezelplanten, zoals vlasplanten, hennepplanten en dergelijke. De verwerkingsinstallatie 3 is in de getoonde uitvoeringsvorm een opraap- en omkeerinstallatie 3 van een keermachine die die specifiek is ingericht voor het van de ondergrond oprapen van geoogste en plat op de ondergrond (d.w.z. de bodem) liggende vlasplanten, het omkeren van de vlasplanten en het weer op de ondergrond neerleggen van de vlasplanten. Het is voor de vakman duidelijk dat het voertuig in plaats van zelfrijdend ook van een type kan zijn dat door een ander (niet-weergegeven) voertuig voortgetrokken of voortgeduwd kan worden. Verder is het voor de vakman duidelijk dat de verwerkingsinstallatie ook een opraap- en oprolinstallatie van een oprolmachine kan zijn die is ingericht voor het oprapen van al dan niet reeds eerder omgedraaide vlasplanten, het tot een rol oprollen van de vlasplanten en het op de grond neerleggen van de in een rol gerangschikte vlasplanten. Dergelijke oprolmachines zijn in beginsel identiek aan de eerder genoemde keermachines, met uitzondering van een iets andere uitvoering van de transporteur (in de oprolmachine hoeft de transporteur de vezelplanten immers slechts te transporteren, zonder dat daarbij ook het omkeren van de vezelplanten nodig is). Bovendien zal de oprolmachine de opgeraapte vezelplanten eerste oprollen voordat deze weer op de ondergrond worden neergelegd. Voor de eenvoud van de beschrijving is daarom een aparte behandeling van de oprolmachine in de navolgende figuurbeschrijving achterwege gelaten.
Het zelftrekkende voertuig 2 omvat een chassis 4 met een drietal wielen, dat wil zeggen een rechter achterwiel 10, een linker achterwiel 11 en een (rechter) voorziel 12. Het chassis 4 is
"U BE2021/5478 verder voorzien van een met beglazing 19 afgesloten bestuurderscabine 15. In de getoonde uitvoering is de bestuurderscabine 15 aan de rechter voorzijde van het chassis 3 geplaatst, zodat de bestuurder (niet weergegeven) een optimaal zicht heeft op de ondergrond vóór de cabine (d.w.z. in axiale richting (Pa) of verplaatsingsrichting van het voertuig 2) alsmede op een aantal cruciale onderdelen van de opraap- en keerinstallatie 3 naast de cabine 15.
De bestuurder kan in de cabine 15 plaatsnemen op een al dan niet apart geveerde stoel 16 en met behulp van besturingsmiddelen het voertuig 2 en de opraap- en keerinstallatie 3 bedienen. De besturingsmiddelen kunnen bijvoorbeeld een stuur 17 voor het zwenken van het voorwiel 12, een aantal pedalen18 voor bijvoorbeeld het regelen van de aandrijving van de achterwielen 10 en 11, een aanraakscherm 13 voor het instellen van opraap- en keerinstallatie 3 omvatten.
De opraap- en keerinstallatie 3 omvat een aan de achterzijde van het chassis bevestigd 4 en zich naar voren toe uitstrekkende zwenkbare steuneenheid 20. Verwijzend naar figuur 5B, is getoond dat de zwenkbare steuneenheid 20 een langgerekte, zich in wezen in axiale richting (PA) naar voren toe uitstrekkende steunboom 23 heeft aan het vrije uiteinde 24 waarvan, meer in het bijzonder aan een tweetal bevestigingselementen 106 van de steunboom 23 (figuur 9), een roteerbaar opraapelement 60 is aangebracht. De steunboom 23 heeft aan het tegenover het vrije uiteinde 24 liggende uiteinde een liggend bevestigingsdeel 21. Het liggende bevestigingsdeel 21 van de langgerekte steunboom is via respectievelijke assen 51 en 53 van een linker scharnier 52 en een rechter scharnier 54 aan rechtopstaande wangen 48,49 van het chassis 4 van het voertuig 2 bevestigd. De scharnieren 52 en 54 maken het mogelijk het vrije uiteinde 24 van de steunboom 23 en het daaraan bevestigde roteerbare opraapelement 60 in opwaartse en neerwaartse te verplaatsen opdat de opraapelement 60 de ondergrond kan volgen waar het voertuig 2 overheen rijdt. In de figuren, en met name in figuur 5B, is verder getoond dat de steunboom 23 aan de linker voorzijde voorzien is van een beschermingsbeugel 101 aan welke beugel nog een aantal vlasgeleidingselementen 65 zijn aangebracht waarmee het vlas beter door de opraaptrommel 60 opgepakt kan worden.
In bepaalde uitvoeringen zijn er twee steunbomen naast elkaar voorzien voor het oprapen en keren van twee rijen vezelplanten. In dergelijke uitvoeringen kan het voordelen hebben om ten minste één van de steunbomen zodanig uit te voeren dat deze tevens in laterale richtingen (Pr) te zwenken is zodat de onderlinge afstand van de opraapelementen aangepast kan worden aan de onderlinge afstand van de rijen vezelplanten.
Het opraapelement 60 is in de getoonde uitvoering een opraaptrommel (het opraapelement heeft met andere woorden in hoofdzaak een cilindervorm). Het opraapelement 60 is uitgevoerd om roteerbaar te zijn om een (imaginaire) rotatieas 95 (figuren 6A,6B). In de in figuur 6A,6B getoonde toestand is de rotatieas een horizontale as die zich dwars op de langsrichting van het voertuig 2 uitstrekt. Rondom het radiale omtrekoppervlak 99 van de opraaptrommel, meer specifiek in of naast het midden daarvan, is een eindloze transportband 73 van de hiema nader te beschrijven transporteur 69 gewikkeld waarmee de opraaptrommel rondom de in hoofdzaak horizontale as 95 geroteerd wordt. Zoals in figuur 5B met een pijl (Ro) is aangegeven, roteert de opraaptrommel 60 in tegengestelde richting van de wielen van het voertuig 2. De rotatiesnelheid kan variëren, maar is meestal groter (bijv. 20-30% groter) dan de rotatiesnelheid van de wielen van het voertuig.
Aan het radiale omtrekoppervlak 99 van de opraaptrommel 60, nabij de beide laterale zijvlakken 97 en 98 daarvan, zijn verder twee rijen van uitstekende pennen 61! en 61? aangebracht. De uitstekende pennen van elk van de rijen strekken zich in radiale richting uit vanaf een gemeenschappelijk punt (meer in het bijzonder een gemeenschappelijke excenteras 107, figuur 12), waarbij dit gemeenschappelijke punt non-centrisch (d.w.z. excentrisch gepositioneerd) is ten opzichte van een middelpunt van de opraaptrommel gevormd door de (imaginaire) rotatieas 95. Dit heeft tot gevolg dat de pennen 61! en 61? uitsteken ten opzichte van het radiale omtrekvlak 99 wanneer deze zich op rotatieposities aan de onderzijde en voorzijde van de opraaptrommel 60 bevinden en geheel of gedeeltelijk naar binnen toe zijn getrokken op andere rotatieposities van de opraaptrommel 60. De uitstekende pennen zijn daarmee bij uitstek geschikt voor het oppakken van de op de ondergrond (horizontaal) liggende stengels van de vezelplantede ondergrond tillen daarvan waarbij de vezelplanten in de liggende stand gehouden blijven. In het hierna volgende zal aan de hand van figuren 8-12 een verder voorbeeld van een opraaptrommel volgens een uitvoering van de uitvinding worden besproken.
De figuren tonen verder dat de opraap- en keerinstallatie 3 een transporteur 69 omvat voor het transporteren van het vlas dat aan de voorzijde van het voertuig 2 door het roterende opraapelement 60 is opgeraapt, naar de achterzijde van het voertuig. De transporteur 69 omvat in de getoonde uitvoering een gekruiste eindloze transportband 73 die door een roterende aandrijfrol 81 aan de achterzijde van het voertuig wordt rondgedraaid. Het bovenste deel van de transportband 73 beweegt in axiale richting van voren naar achteren (Pr, figuur 5B). Zoals in de figuren getoond is, en met name in figuur 7, is de stand van de transportband 73 aan de achterzijde nabij de (later te beschrijven) afgeefeenheid 80 over circa 180 graden gedraaid ten opzichte van de stand van de transportband 73 aan de voorzijde nabij het roteerbare opraapelement 60. Dit heeft tot gevolg dat een pakket Vr van vezelplanten V die door het opraapelement 60 in liggende toestand van de ondergrond zijn opgeraapt, tijdens het transport van voren naar achteren in wezen een halve spiraalvorm doorlopen en dus geheel worden omgekeerd. Dit is schematisch in figuur 7 weergegeven. De figuur toont op schematische wijze hoe de vezelplanten V in liggende toestand worden opgeraapt door het via de transportband 73 in rotatie gebrachte opraapelement 60, meer specifiek door de meeroterende rij pennen 61! en 61? daarvan, en vervolgens op de transportband 73 naar de achterzijde van het voertuig worden getransporteerd, waarbij tijdens het transport op de transportband 73 de vezelplanten worden omgekeerd en aan de achterzijde van het voertuig in omgekeerde toestand worden neergelegd. De stengels van de vezelplanten kunnen nu met de tegenovergestelde zijde op de ondergrond worden neergelegd dan de zijde waarop de stengels aanvankelijk op de ondergrond lagen, ter bevordering van een egale roting van de vezelplanten.
De eindloze transportband 73 van de transporteur 69 wordt aangedreven door de eerder genoemde, aan de achterzijde op het chassis 4 aangebrachte roterende aandrijfrol 81. Op zijn beurt drijft de beweging van de eindloze transportband 73 de rotatie (Ro, figuur 5B) van het roteerbare opraapelement 60 aan. Verder is de eindloze transportband 73 van de transporteur 69 voorzien van een aantal op opvolgende posities gerangschikte uitsteekende meenemers 85, waarmee de vezelplanten op de transportband 73 kunnen worden meegenomen en op hun plaats worden gehouden.
Zoals eerder aangegeven, omvat de opraap- en keerinstallatie 3 ten slotte een helemaal aan de achterzijde van het chassis 4 aangebracht afgeefeenheid 80. Deze afgeefeenheid 80 ontvangt het door het opraapelement 60 opgeraapte en het vervolgens door de transporteur 69 getransporteerde en omgekeerde vlas en leidt dit op gecontroleerde wijze naar beneden toe zodat het omgekeerde vlas netjes achter het voertuig 2 aan op de ondergrond gelegd wordt. De afgeefeenheid 80 omvat een eerste en tweede eindloze transportband 83, 84 die beide door dezelfde aandrijfrol 81 worden aangedreven. Beide transportbanden 83,84 zijn voorzien van uitstekende meenemers 85 die het vlas in liggende stand ondersteunen wanneer dit naar de ondergrond wordt geleid.
In figuur 5A is weergegeven dat de zwenkbare steuneenheid 20, in het bijzonder het vrije uiteinde 24 van de steunboom 23 daarvan, cen tweetal roteerbare steunelementen in de vorm van een eerste steunwiel 70 en een tweede steunwiel 72 omvat. De steunwielen 70, 72 zijn via een geschikte wielophanging 71 aan de steunboom bevestigd. Bij voorkeur is wielophanging 71 zodanig uitgevoerd dat de wielen enigszins (passief) mee kunnen sturen, maar een vaste wielophanging behoort ook tot de mogelijkheden.
Het is de uitvinders gebleken dat de posities van de beide wielen 70,72 ten opzichte van de opraaptrommel 60 een onverwacht grote invloed hebben op het opraap- en transportproces van de vezelplanten. In de getoonde uitvoering zijn bevinden de (denkbeeldige of fysieke) rotatieassen 96' en 96" van respectievelijk het linker roteerbare steunwiel 70 en het rechter roteerbare steunwiel 72 zich in axiale richting P1 gezien achter de (denkbeeldige of fysieke) rotatieas 95 van het roteerbare opraapelement 60. Verder is de straal (Ro, R72) van elk van de steunwielen 70,72 van dezelfde orde van grootte of kleiner dan de diameter (Rso) van het roteerbare opraapelement 60. Van belang is dat de respectievelijke contactoppervlakken 103 van de steunwielen 70,72 met de ondergrond (O) zich op dezelfde axiale positie of, bij voorkeur, achter het contactoppervlak 102 van het roteerbare opraapelement 60 bevinden.
De positionering van de steunwielen 70,72 zorgt ervoor dat als het voertuig 2 zich in de axiale transportrichting Pa verplaatst, de liggende vezelplanten eerst worden opgepakt door het opraapelement 60 voordat deze in aanraking kunnen komen met één of meer van de steunwielen 70,72. Het is gebleken dat hierdoor beschadiging van het vlas vermeden kan worden en dat het oppakken van het vlas en horizontaal houden daarvan beter uitgevoerd kan worden. De afstand (d, zie figuur 6A,6B) waarover de rotatieas 96',96" van de steunwielen zich in axiale richting achter de rotatieas 95 van het opraapelement 60 bevinden, kan variëren. Bij een afstand van ten minste 5 cm (d> 5 cm) of bij voorkeur meer dan 20 cm kunnen al verbeterde resultaten worden behaald. Bij voorkeur is de afstand d niet te groot, bijvoorbeeld minder dan 50 cm, om ervoor te zorgen dat het roterende opraapelement 60 de variaties in de ondergrond goed kan blijven volgen. Verder heeft het de voorkeur dat de laterale afstand (a1) tussen naar elkaar toe gerichte zijkanten van enerzijds het opraapelement 60 (d.w.z. lateraal zijvlak 98) en anderzijds het linker steunwiel 70 en de laterale afstand (az) tussen naar elkaar toe gerichte zijkanten van enerzijds het opraapelement 60 (d.w.z. lateraal zijvlak 97) en anderzijds het rechter steunwiel 72 tussen de 1 cm en 50 cm. Door de onderlinge afstand in laterale richting PL van de steunwielen 70,72 groter te maken dan de lengte van de opraaptrommel 60, wordt een verbeterde stabiliteit van de steunboom 23 tijdens het rijden bereikt en kan tevens het opraapproces verbeterd worden.
In de getoonde uitvoering omvat de verwerkingsmachine 1 hoogteverstellingsmiddelen 101 voor het in hoogte verstellen van het vrije uiteinde 24 van de zwenkbare steunboom 23 ten opzichte van het ten minste ene steunwiel 70,72 en daarmee de hoogte van het aan de steunboom 23 bevestigde roteerbare opraapelement 60 ten opzichte van de ondergrond (O). Deze actuator kan een hydraulische actuator zijn, bijvoorbeeld een lineaire of rotatieve actuator, die met het hydraulische systeem gekoppeld is waarmee ook de hydraulische aandrijving van de achterwielen van het voertuig gekoppeld is. Verder is de wielophanging van elk van de steunwielen 70,72 uitgevoerd om op passieve wijze mee te kunnen sturen voor het verbeteren van de rijeigenschappen van de verwerkingsmachine.
Figuren 8-12 tonen meer details van een opraapelement 60 volgens een uitvoeringsvorm van de uitvinding. Het zijaanzicht van figuur 9 toont de twee zich aan weerszijden van het opraapelement 60 gepositioneerde bevestigingselementen 106 van de steunboom 23. Het opraapelement 60 is via respectievelijk excenterassen 107 aan elk van de bevestigingselementen 106 gekoppeld. Meer in het bijzonder zijn de excenterassen 107 gekoppeld met respectievelijk een eerste rij tanden 611 en tweede rij tanden 61°. Aan hun tegenover de bevestigingselementen 106 gelegen uiteinden zijn de beide excenterassen 107 via een krukasverbinding 111 verbonden met zich een wel in het centrum van de trommel van het opraapelement 60 bevindend lagerhuis 112. Dit lagerhuis 112 is via schijfvormige elementen 113 gekoppeld aan het cilindervormige huis 114 of trommel van het opraapelement vormt daarmee de eerder genoemde (imaginaire) rotatieas 95 van het opraapelement 60, meer in het bijzonder met de binnenzijde van het radiale omtrekoppervlak 96 van het opraapelement 60.
Zoals eerder is beschreven is rondom het radiale omtrekoppervlak 96 van de trommel/het cilindrische huis 114 de eindloze transportband 73 van de transporteur 69 gewikkeld teneinde de rotatie van het cilindrische huis 114 aan te drijven. De laterale positie van de transportband 73 op het omtrekoppervlak 96 1s bij voorkeur buiten het midden van het opraapelement 60, zoals in figuren 4, 5A, 5B, 11, en, meer schematisch, in figuur 8 is weergegeven, Figuur 8 toont een schematisch bovenaanzicht van de trommel 114 van het opraapelement
60. Duidelijk weergegeven zijn de beide zijvlakken 97 en 98 (d.w.z. de eindvlakken van de trommel 114), precies in het midden waarvan een denkbeeldige middellijn 105 in axiale transportrichting PA is weergegeven. Tevens is de positie van de imaginaire rotatieas 95 van de trommel 114 (overeenkomend met de positie van het lagerhuis 112) weergegeven. De denkbeeldige middellijn 106 van de transporteur 73 (bijvoorbeeld een transportband, transportriem of transportketting) is eveneens weergegeven. De laterale positie van deze middellijn 106 wordt hierin gedefinieerd als de aangrijppositie van de transporteur 73, alhoewel de transporteur 73 ook aan weerszijden van de deze aangrijppositie op het omtrekoppervlak van de trommel aangrijpt.
Verder is de laterale afstand az tussen de middellijn 106 van de transportband 73 en de middellijn 105 van de trommel 114 weergegeven. Op korte afstand van respectievelijk het eerste en tweede zijvlak 97, 98 zijn de rijen van in radiale richting buiten de trommel 114 uitstekende pennen 61! en 61? voorzien. De transportband 73 is gerangschikt op een excentrische positie ten opzichte van de middellijn 105, tussen de beide rijen pennen 61! en 612. De verhouding van de afstand az ten opzichte van de totale laterale breedte bt van de trommel 114 bevindt zich bij voorkeur in een bereik tussen 0,05 en 0,3, met nog meer voorkeur in een bereik van 0,1 tot 0,2 (met andere woorden, de afwijking van het midden van de trommel 114 bedraagt bij voorkeur tussen 5% en 30%, met meer voorkeur tussen 10% en 20%). In bepaalde praktische uitvoeringen bedraagt bijvoorbeeld de totale breedte bi van de trommel 114 tussen 30 cm en 40 cm, bijvoorbeeld 35 cm, bedraagt de breedte a; van de transportband 73 tussen de 10 en 16 cm (bijv. 13 cm) en bedraagt de afstand as tussen hartlijn 105 en hartlijn 106 tussen 3 cm en 8 cm, of tussen 4 cm en 6 cm, bijvoorbeeld 5 cm.
Door deze excentrische positionering van de transportband 73 kunnen de op de grond liggende vezelplanten beter en op stabielere wijze opgeraapt worden. Er wordt hierdoor rekening gehouden met de kenmerkende positie van het zwaartepunt van de op de grond liggende vezelplanten V, althans van de positie van het zwaartepunt van het vezelplantpakket Vp. In het geval vezelplanten zoals vlasplanten, bevindt het zwaartepunt zich meer in de buurt van de top en niet precies in het midden. Afhankelijk van hoe de vezelplanten op de ondergrond liggen (dat wil zeggen met hun top ter linkerzijde van de middenlijn 105 van het opraapelement 60 of ter rechterzijde van de middenlijn 105, is de transportband 73 dus (van bovenaf gezien) aan de linkerzijde resp. rechterzijde van de middenlijn 105 gepositioneerd. In de in figuur 8 getoonde toestand is de transportband 73 ter linkerzijde van de middenlijn 105 voorzien. Verder kan de excentrische plaatsing van de transportband ten opzichte van het midden 105 (en daarmee ten opzichte van de beide rijen pennen 61! en 61?) ertoe leiden dat telkens de voet van de vezelplant beter uitgeraapt kan worden wanneer deze ingegroeid is. De vezelplanten worden dus weliswaar door de pennen 61! en 61° opgepakt op posities even ver vanaf het midden van de vezelplant, maar de transportband 73 grijpt hierbij aan op een positie verwijderd van het midden van de vezelplant, in het bijzonder op een positie op of nabij het zwaartepunt van de vezelplant.
De uitvinding is niet beperkt tot de hierin beschreven uitvoeringsvormen daarvan. De gevraagde rechten worden bepaald door de navolgende conclusies, binnen de strekking waarvan talloze modificaties denkbaar zijn.
Claims (26)
1. Verwerkingsmachine (1) voor het verwerken van vezelplanten, in het bijzonder hennep of vlas, de verwerkingsmachine omvattende: - een zelfrijdend of getrokken voertuig (2); - een aan het voertuig bevestigde verwerkingsinstallatie (3) voor het oppakken en transporteren van de vezelplanten, de verwerkingsinstallatie omvattende: - een aan de achterzijde van het voertuig bevestigde en zich naar voren toe uitstrekkende zwenkbare steuneenheid (20), in het bijzonder een zwenkbare steunboom; - een aan of nabij het vrije uiteinde van de zwenkbare steuneenheid (20) aangebracht roteerbaar opraapelement (60) voor het oprapen van geoogste en op de ondergrond geplaatste vezelplanten; - cen rondom het roteerbare opraapelement (60) geleide en daarop aangrijpende transporteur (73) die is ingericht voor het roteren van het roteerbare opraapelement (60); met het kenmerk, dat de transporteur is ingericht om op het roteerbare opraapelement (60) aan te grijpen op een laterale positie buiten het midden van het roteerbare opraapelement (60).
2. Verwerkingsmachine (1) volgens conclusie 1, waarbij het opraapelement een in hoofdzaak cilindrische trommel omvat die zich in hoofdzaak in laterale richting, dwars op de axiale transportrichting, uitstrekt, waarbij de cilindrische trommel twee eindvlakken heeft alsmede een omtrekoppervlak waarop de transporteur aangrijpt.
3. Verwerkingsmachine (1) volgens conclusie 2, waarbij de transporteur aangrijpt op een zodanige aangrijppositie op het omtrekoppervlak dat verhouding van de afstand (a3) tussen een denkbeeldige axiale middellijn van de cilindrische trommel en een denkbeeldige axiale middellijn van de transporteur ten opzichte van de totale laterale breedte (bi) van de cilindrische trommel bevindt zich in een bereik tussen 0,05 en 0,3, bij voorkeur in een bereik van 0,1 tot 0,2.
4. Verwerkingsmachine (1) volgens conclusie 2 of 3, waarbij de afwijking van de laterale aangnjppositie van de transporteur ten opzichte van het laterale midden van het opraapelement tussen 5% en 30%, bij voorkeur tussen 10% en 20%, van de totale breedte van het opraapelement bedraagt.
5. Verwerkingsmachine (1) volgens ten minste één van de conclusies 2-4, waarbij de afstand (as) tussen een denkbeeldige axiale middellijn van het opraapelement en een denkbeeldige
© BE2021/5478 axiale middellijn van de transporteur tussen 3 cm en 8 cm, bij voorkeur tussen 4 cm en 6 cm, bijvoorbeeld 5 cm bedraagt.
6. Verwerkingsmachine (1) volgens ten minste één van de conclusies 2-5, omvattende een aantal rijen langs het omtrekoppervlak van het opraapelement gerangschikte radiale opraappennen, waarbij de aangrijppositie van de transporteur bevindt tussen de respectievelijke posities van een eerste rij opraappennen en een tweede rij opraappennen.
7. Verwerkingsmachine (1) volgens ten minste één van de conclusies 2-6, omvattende aan de transporteur aangebrachte uitstekende meenemers voor het op de transporteur ondersteunen en meenemen van opgeraapte vezelplanten.
8. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de conclusies 2-7, waarbij de transporteur tevens is ingericht voor het vanaf het opraapelement naar de achterzijde van het voertuig transporteren van de opgeraapte vezelplanten en/of voor het tijdens het transport omkeren van de opgeraapte vezelplanten.
9 Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij aan het chassis zijn aangebracht: - een eerste en tweede achterwiel gepositioneerd op in axiale richting in hoofdzaak gelijke of verschillende posities en op in laterale richting verschillende, zich op afstand van elkaar bevindende posities, waarbij de laterale richting zich dwars op de axiale richting uitstrekt; - een voorwiel dat zwenkbaar is uitgevoerd; - een verwerkingsinstallatie voor het oppakken en transporteren van de vezelplanten, de verwerkingsinstallatie: waarbij de transporteur is ingericht voor het vanaf het opraapelement in axiale richting naar de achterzijde van het voertuig transporteren van de opgeraapte vezelplanten; en waarbij de zwenkbare steuneenheid ten minste één roteerbaar steunwiel omvat voor het ondersteunen van de steuneenheid op de ondergrond, waarbij de rotatieas van het ten minste ene steunwiel zich bevindt op een axiale positie achter de rotatieas van het roteerbare opraapelement en het ten minste ene steunwiel zich bevindt op een laterale positie naast het roteerbare opraapelement.
10. Verwerkingsmachine (1) volgens conclusie 9, waarbij de verwerkingsmachine een keermachine is voor het omkeren van geoogste en op een ondergrond geplaatste vezelplanten,
waarbij de verwerkingsinstallatie een opraap- en keerinstallatie voor het oprapen, omkeren en neerleggen van vezelplanten omvat, waarbij de transporteur is uitgevoerd om tijdens het transport de opgeraapte vezelplanten om te keren; en waarbij de opraap- en keerinstallatie verder een aan de achterzijde van het voertuig voorziene afgeefeenheid omvat die is ingericht voor het op de ondergrond neerleggen van de omgekeerde vezelplanten.
11. Verwerkingsmachine (1) volgens conclusie 9, waarbij de verwerkingsmachine een oprolmachine is voor het in een rol oprollen van op een ondergrond geplaatste vezelplanten, waarbij de verwerkingsinstallatie een opraap- en oprolinstallatie voor het oprapen, oprollen en neerleggen van vezelplanten omvat, de opraap- en oprolinstallatie omvattende een oproleenheid voor het in een rol oprollen van de getransporteerde vezelplanten en op de ondergrond neerleggen van de in een rol gerangschikte vezelplanten.
12. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het eerste en tweede achterwiel gepositioneerd op een in axiale richting in hoofdzaak gelijke positie en/of waarbij het voorwiel gepositioneerd is op een in laterale richting in hoofdzaak gelijke positie als het eerste achterwiel.
13. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het voertuig een driewieler, in het bijzonder een asymmetrische driewieler, is.
14. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende twee of meer naast elkaar aan de zwenkbare steuneenheid bevestigde roteerbare steunwielen, bij voorkeur omvattende ten minste één steunwiel aan elke laterale zijde van het roteerbare opraapelement.
15. Verwerkingsmachine (1) volgens een van voorgaande conclusies, waarbij de axiale afstand tussen de rotatieas van het ten minste ene steunwiel en de rotatieas van het opraapelement ten minste 5 cm bedraagt, bij voorkeur tussen 5 cm en 50 cm bedraagt.
16. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de laterale afstand tussen naar elkaar toe gerichte zijkanten van enerzijds het opraapelement en anderzijds een steunwiel tussen de 1 cm en 50 cm bedraagt.
17. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende hoogteverstellingsmiddelen voor het in hoogte verstellen van het vrije uiteinde van de zwenkbare steuneenheid ten opzichte van het ten minste ene steunwiel, waarbij de hoogteverstellingsmiddelen bij voorkeur een elektrische lineaire actuator of een op een hydraulisch systeem van het voertuig aangesloten of aansluitbare hydraulische actuator, bijvoorbeeld een lineaire of rotatieve actuator omvatten.
18. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een passief meesturende wielophanging voor het aan de steuneenheid bevestigen van het ten minste ene steunwiel.
19. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de transporteur van de verwerkingsinstallatie een transportband omvat, waarbij wanneer de verwerkingsinstallatie een opraap- en keerinstallatie is, de stand van de transportband aan de achterzijde nabij de afgeefeenheid over circa 180 graden is gedraaid ten opzichte van de stand van de transportband aan de voorzijde nabij het roteerbare opraapelement.
20. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een aandrijving voor het roteren van het roteerbare opraapelement, waarbij de aandrijving bij voorkeur gevormd wordt door de aandrijving van de transporteur.
21. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, omvattende een aantal geleidingselementen voor het geleiden van het opgeraapte vlas gedurende het transporteren richting de afgeefeenheid.
22. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het roteerbare opraapelement in hoofdzaak een cilindervorm heeft en een aantal uitstekende elementen omvat voor het oprapen van vlas, waarbij de uitstekende elementen zich uitstrekken vanaf een gemeenschappelijk punt, en waarbij het gemeenschappelijke punt non-centrisch is ten opzichte van een middelpunt van de opraapdrum.
23. Verwerkingsmachine (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de straal van het ten minste ene steunwiel van dezelfde orde van grootte 1s als of kleiner is dan de straal van het roteerbare opraapelement.
24. Werkwijze voor het verwerken van geoogste en op een ondergrond geplaatste vezelplanten, omvattende het rijden van een verwerkingsmachine volgens een van de voorgaande conclusies over een ondergrond en het met de verwerkingsinstallatie van de ondergrond oprapen van de vezelplanten, het verwerken van de vezelplanten en het vervolgens weer op de ondergrond neerleggen van de verwerkte vezelplanten.
25. Werkwijze volgens conclusie 24, omvattende het met een opraap- en keerinstallatie van de ondergrond oprapen van de vezelplanten, het vervolgens omkeren van de opgeraapte vezelplanten en het weer op de ondergrond neerleggen van de omgekeerde vezelplanten.
26. Werkwijze volgens conclusie 24 of 25, omvattende het met cen opraap- en oprolinstallatie van de ondergrond oprapen van de vezelplanten, het vervolgens tot in een rol oprollen van de opgeraapte vezelplanten en het weer op de ondergrond neerleggen van de in een rol opgerolde vezelplanten.
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE20205455A BE1028417B1 (nl) | 2020-06-22 | 2020-06-22 | Vezelplantverwerkingsmachine |
BE202005781 | 2020-10-30 |
Publications (2)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1028410A1 BE1028410A1 (nl) | 2022-01-20 |
BE1028410B1 true BE1028410B1 (nl) | 2022-05-09 |
Family
ID=79021750
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE20215478A BE1028410B1 (nl) | 2020-06-22 | 2021-06-18 | Vezelplantverwerkingsmachine |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
BE (1) | BE1028410B1 (nl) |
FR (1) | FR3111515B1 (nl) |
Families Citing this family (6)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
FR3135186B1 (fr) * | 2022-05-03 | 2024-05-03 | N V Depoortere | Engin comportant un système de retournage de tiges végétales |
BE1031311B1 (nl) | 2023-02-01 | 2024-09-04 | Hyler BV | Inrichting en werkwijze voor het verwerken van planten |
BE1031310B1 (nl) | 2023-02-01 | 2024-09-04 | Hyler BV | Inrichting en werkwijze voor het verwerken van vezelplanten |
BE1031309B1 (nl) | 2023-02-01 | 2024-09-04 | Hyler BV | Inrichting en werkwijze voor het verwerken van vezelplanten |
BE1031307B1 (nl) | 2023-02-01 | 2024-09-04 | Hyler BV | Inrichting en werkwijze voor het verwerken van planten |
BE1031312B1 (nl) | 2023-02-01 | 2024-09-02 | Hyler BV | Voertuig en werkwijze voor het verwerken van planten |
Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
FR2425798A1 (fr) * | 1978-05-18 | 1979-12-14 | Emery | Machine de ramassage et de deport d'un andain de fibres vegetales |
WO1991003152A1 (de) * | 1989-09-07 | 1991-03-21 | Josef Nusser | Halmgutaufnahmevorrichtung |
FR2916604A1 (fr) * | 2007-05-31 | 2008-12-05 | Depoortere Nv | Structure porteuse pour retourneuse d'andains |
-
2021
- 2021-06-18 BE BE20215478A patent/BE1028410B1/nl active IP Right Grant
- 2021-06-22 FR FR2106602A patent/FR3111515B1/fr active Active
Patent Citations (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
FR2425798A1 (fr) * | 1978-05-18 | 1979-12-14 | Emery | Machine de ramassage et de deport d'un andain de fibres vegetales |
WO1991003152A1 (de) * | 1989-09-07 | 1991-03-21 | Josef Nusser | Halmgutaufnahmevorrichtung |
FR2916604A1 (fr) * | 2007-05-31 | 2008-12-05 | Depoortere Nv | Structure porteuse pour retourneuse d'andains |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
BE1028410A1 (nl) | 2022-01-20 |
FR3111515B1 (fr) | 2024-03-15 |
FR3111515A1 (fr) | 2021-12-24 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
BE1028410B1 (nl) | Vezelplantverwerkingsmachine | |
US5303533A (en) | Cane harvester and method | |
EP2901842B1 (de) | An der Frontseite einer eine angetriebene Fahrachse aufweisenden und an Holmen manuell geführten Arbeitsmaschine anbaubare, mit der Arbeitsmachine antriebsverbindbare Fördereinrichtung | |
CN103079396A (zh) | 收割机 | |
US9807936B2 (en) | Swath roller with controlled anchoring force | |
CA3203108A1 (en) | Processing machine for fibre plants | |
FR2900310A1 (fr) | Procede et machine automotrice multi-rangs pour ramasser, retourner et reposer les plantes fibreuses, notamment du lin, grace a un element pivotant situe a l'arriere. | |
BE1028417A1 (nl) | Vezelplantverwerkingsmachine | |
WO2020242303A1 (en) | Device which is movable in a direction of travel over the land which can be worked by means of the device as well as self-propelled agricultural machine | |
DE102011053352A1 (de) | Fahrgassenräumer | |
EP1722621B1 (fr) | Procede et machine pour la recolte de plantes fibreuses, notamment de lin textile | |
DE102011053351A1 (de) | Bandschwader | |
US3695014A (en) | Tobacco harvesters | |
CA3223752A1 (en) | Machine and method for processing fibre plants | |
US20240008407A1 (en) | Processing machine and method for processing fibre plants | |
BE1031310B1 (nl) | Inrichting en werkwijze voor het verwerken van vezelplanten | |
BE1031311B1 (nl) | Inrichting en werkwijze voor het verwerken van planten | |
BE1031309B1 (nl) | Inrichting en werkwijze voor het verwerken van vezelplanten | |
EP4298889A1 (fr) | Engin de traitement d'au moins un andain | |
EP4451840A1 (de) | Pickup vorsatzgeraet fuer eine erntemaschine | |
WO2023116973A1 (de) | Pick-up-vorsatzgerät für eine erntemaschine | |
BE1031312A1 (nl) | Voertuig en werkwijze voor het verwerken van planten | |
DE202022103271U1 (de) | Vorrichtung zum Schwaden von Halmgut | |
DE102022114630A1 (de) | Vorrichtung zum Schwaden von Halmgut | |
JPH067766B2 (ja) | コンバイン |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
FG | Patent granted |
Effective date: 20220509 |