BE1028258B1 - Hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas en set van een drager en meerdere goten - Google Patents

Hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas en set van een drager en meerdere goten Download PDF

Info

Publication number
BE1028258B1
BE1028258B1 BE20205288A BE202005288A BE1028258B1 BE 1028258 B1 BE1028258 B1 BE 1028258B1 BE 20205288 A BE20205288 A BE 20205288A BE 202005288 A BE202005288 A BE 202005288A BE 1028258 B1 BE1028258 B1 BE 1028258B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
gutters
zone
gutter
carrier
crop
Prior art date
Application number
BE20205288A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1028258A1 (nl
Inventor
Frans André Victor Cornelius Deforche
Olivier Luc Henriette Frans DEFORCHE
Original Assignee
Green Production Systems Bvba
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Green Production Systems Bvba filed Critical Green Production Systems Bvba
Priority to BE20205288A priority Critical patent/BE1028258B1/nl
Priority to US17/920,209 priority patent/US20230172126A1/en
Priority to PCT/IB2021/053681 priority patent/WO2021224757A1/en
Priority to EP21729634.2A priority patent/EP4145983A1/en
Priority to CN202180047862.8A priority patent/CN115802884A/zh
Publication of BE1028258A1 publication Critical patent/BE1028258A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1028258B1 publication Critical patent/BE1028258B1/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G31/00Soilless cultivation, e.g. hydroponics
    • A01G31/02Special apparatus therefor
    • A01G31/04Hydroponic culture on conveyors
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G31/00Soilless cultivation, e.g. hydroponics
    • A01G31/02Special apparatus therefor
    • A01G31/04Hydroponic culture on conveyors
    • A01G31/045Hydroponic culture on conveyors with containers guided along a rail
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/14Greenhouses
    • A01G9/143Equipment for handling produce in greenhouses
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01GHORTICULTURE; CULTIVATION OF VEGETABLES, FLOWERS, RICE, FRUIT, VINES, HOPS OR SEAWEED; FORESTRY; WATERING
    • A01G9/00Cultivation in receptacles, forcing-frames or greenhouses; Edging for beds, lawn or the like
    • A01G9/04Flower-pot saucers
    • A01G9/047Channels or gutters, e.g. for hydroponics
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02ATECHNOLOGIES FOR ADAPTATION TO CLIMATE CHANGE
    • Y02A40/00Adaptation technologies in agriculture, forestry, livestock or agroalimentary production
    • Y02A40/10Adaptation technologies in agriculture, forestry, livestock or agroalimentary production in agriculture
    • Y02A40/25Greenhouse technology, e.g. cooling systems therefor
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02PCLIMATE CHANGE MITIGATION TECHNOLOGIES IN THE PRODUCTION OR PROCESSING OF GOODS
    • Y02P60/00Technologies relating to agriculture, livestock or agroalimentary industries
    • Y02P60/20Reduction of greenhouse gas [GHG] emissions in agriculture, e.g. CO2
    • Y02P60/21Dinitrogen oxide [N2O], e.g. using aquaponics, hydroponics or efficiency measures

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Hydroponics (AREA)

Abstract

Hydrocultuursysteem voor het telen van een gewas, omvattende een geleider voor het geleiden van meerdere dragers binnen een vooraf bepaald gebied, en waarbij de geleider ingericht is voor het geleiden van de dragers in een eerste richting die zich uitstrekt van een eerste rand naar een tweede rand van het gebied, waarbij elke drager is ingericht voor het dragen van ten minste twee evenwijdige goten, en waarbij ten minste één van de ten minste twee goten van de drager verwijderbaar is, en waarbij elke goot is ingericht voor het vasthouden van meerdere gewaseenheden van het gewas.

Description

Hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas en set van een drager en meerdere goten De uitvinding heeft betrekking op een hydrocultuursysteem voor het telen van een gewas.
Hydrocultuur is het kweken van planten in water, waaraan de noodzakelijke voedingsstoffen zijn toegevoegd. Het is een teeltwijze die steeds vaker wordt toegepast, niet enkel voor kamerplanten, maar ook voor groenteteelt m een beschermde ruimte (serre of gebouw) of buiten. Bijvoorbeeld tomaat, witloof, sla en andere gewassen kunnen met behulp van hydrocultuur worden geteeld. Een belangrijk voordeel van hydrocultuur ten opzichte van grondteelt is dat water en voedingsstoffen gemakkelijk en nauwkeurig gedoseerd kunnen worden. Grondgebonden ziektes komen meestal niet voor en daardoor hoeft er veel minder behandeld te worden met middelen tegen ziektes. Een verder voordeel van hydrocultuur ten opzichte van traditionele teelt in de grond is dat het verbruik van water in het geval van hydrocultuur minder dan 30% kan zijn.
Het telen van een gewas m hydrocultuur omvat typisch meerdere fasen. Een eerste fase is de zaai- en kiemfase. Eerst worden er verschillende eenheden medium (substraat) al of niet verpakt in een potje, ingehuld in een netje of papier, of in een perspot, in een bak of tray geplaatst. Daarna worden er één of meerdere zaden in of op het medium gelegd. Het aantal gewaseenheden per vierkante meter varieert in deze fase van 200 tot meer dan 1.000 afhankelijk van de afmetingen van het medium en het soort zaad. De kiemfase gebeurt in een kiemkamer (kiemcel). Hier worden voornamelijk temperatuur en vocht geregeld om het zaad optimaal te doen kiemen. Na de kieming worden de bakken/trays van de kiemruimte naar de serre verplaatst waar de plantjes kunnen groeien tot een bepaalde grootte. Dit is de opkweekfase. Na de opkweekfase worden de plantjes meestal van cen plantenkweker naar een tuinder gebracht. Bij de tuinder met een hydrocultuur systeem op goten zullen de plantjes eerst op een tray overgeplant worden. Meestal wordt één dichtheid aangehouden van 100 per m?. Deze fase heet de verlengde opkweekfase. Water, al dan niet met meststoffen, wordt via een bovenberegening op de tray gegeven. Na de verlengde opkweekfase komt de teeltfase. In de teeltfase worden de plantjes typisch in goten (die dus anders zijn dan voornoemde tray) geplaatst, die voorzien zijn om uit elkaar te schuiven naarmate het gewas groeit zodanig dat het gewas ruimte heeft om te volgroeien terwijl de oppervlakte optimaal benut wordt.
WO 94/07354 beschrijft een systeem van beweegbare goten voor het telen van een gewas. Dit systeem wordt typisch gebruikt in de teeltfase. WO 94/07354 beschrijft een systeem voor het telen van een gewas met een geleider voor het geleiden van meerdere goten binnen een vooraf bepaald gebied waarbij elke goot voorzien 1s voor het vasthouden van meerdere gewaseenheden van een gewas, en waarbij de geleider voorzien is voor het geleiden van de goten in een eerste richting die zich uitstrekt van een eerste rand naar een tweede rand van het gebied, waarbij de geleider verder voorzien is om de afstand tussen aangrenzende goten in genoemde richting geleidelijk te vergroten zodanig dat het aantal gewaseenheden per m? in het gebied hoofdzakelijk afneemt van de eerste rand naar de tweede rand. Op die manier kan een oppervlakte in een serre optimaal benut worden bij het toepassen van hydrocultuur, waarbij de voordelen van hydrocultuur ten opzichte van grondteelt hierboven beschreven zijn.
WO 2017/000046 A1 omschrijft een specifieker systeem, waarbij het gebied een eerste zone grenzend aan de eerste rand en een tweede zone grenzend aan een tweede rand bevat, en waarbij elke goot in de eerste zone voorzien is om gewaseenheden te bevatten met een eerste tussenafstand en waarbij elke goot in de tweede zone voorzien is om gewaseenheden te bevatten met een tweede tussenafstand, waarbij de eerste tussenafstand noemenswaardig kleiner is dan de tweede tussenafstand, en waarbij de afstand tussen aangrenzende goten in de eerste zone ter plaatse van een overgang van de eerste zone naar de tweede zone noemenswaardig groter is dan de afstand tussen aangrenzende goten in de tweede zone ter plaatse van de overgang.
Doordat het gebied met goten in het geval van WO 2017/000046 A 1 twee zones bevat, en de gewaseenheden in de eerste zone noemenswaardig korter bij elkaar staan in de goten, is het mogelijk om in deze eerste zone de beschikbare oppervlakte optimaal te vullen met plantjes die noemenswaardig kleiner zijn dan in een gotensysteem volgens WO 94/07354. De goten in de eerste zone bewegen uit elkaar naarmate het kleine plantje groeit, totdat de grens tussen de eerste zone en de tweede zone bereikt wordt. Dan worden de plantjes of gewaseenheden tenminste gedeeltelijk overgeplant naar de tweede zone waar de tussenafstand in de lengterichting van de goot tussen de gewaseenheden noemenswaardig groter is dan in de eerste zone. Hierdoor krijgen de plantjes in de lengterichting van de goot noemenswaardig meer ruimte, en kan daarom de afstand tussen aangrenzende goten noemenswaardig verklemd worden. Daarbij wordt opgemerkt dat de planten van de naast elkaar liggende goten bij voorkeur in een driehoeksverband staan. In de tweede zone kunnen dan de goten uit elkaar bewogen worden naarmate het gewas groeit, zodanig dat het gewas geoogst kan worden als de goten aan de tweede rand aankomen en het gewas dan ook volgroeid is.
In het kader van deze aanvraag kan een gewaseenheid één of meerdere plantjes bevatten, al dan niet van dezelfde soort gewas. Hoewel het gebruikelijk is om in één goot meerdere van hetzelfde type gewaseenheid te telen, is het ook denkbaar om verschillende gewassoorten in één goot te telen.
Door het overplanten van de gewaseenheden, zoals WO 2017/000046 A1 voorstelt, wordt bereikt dat de gewaseenheden meer ruimte krijgen. Dat is weliswaar voordelig, maar het overplanten zorgt voor een grote hoeveelheid extra werk. Met name wanneer de productiecapaciteit van het hydrocultuursysteem wordt opgeschaald, is het niet of nauwelijks meer
> BE2020/5288 mogelijk gewaseenheden op een economisch rendabele wijze snel genoeg over te planten. Dit probleem kan vanzelfsprekend worden opgelost door het aantal planten simpelweg te verminderen, maar daardoor daalt de capaciteit van het gehele hydrocultuursysteem. Het is daarom een doel van de onderhavige aanvraag om dit capaciteitsprobleem althans voor een deel op te lossen.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt met een hydrocultuursysteem omvattende een geleider voor het geleiden van meerdere dragers binnen een vooraf bepaald gebied, en waarbij de geleider ingericht is voor het geleiden van de dragers in een eerste richting die zich uitstrekt van een eerste rand naar een tweede rand van het gebied, waarbij elke drager is ingericht voor het dragen van ten mmste twee evenwijdige goten, en waarbij ten minste één van de ten minste twee goten van de drager verwijderbaar is, en waarbij elke goot is ingericht voor het vasthouden van meerdere gewaseenheden van het gewas.
Met behulp van het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding, kunnen meerdere goten tegelijkertijd door een drager worden gedragen. De drager wordt op zijn beurt weer door de geleider geleid. Na een bepaalde periode, waarin de gewaseenheden in de goten hebben kunnen groeien, kan ten minste één van de goten van een drager van die drager worden verwijderd. Daardoor hebben de gewaseenheden in de goot of goten die op de drager achterblijven meer ruimte. Door het moment van het verwijderen van de ten minste ene goot af te stemmen op de groeivoortgang van de gewaseenheden, kan een grote oppervlaktedichtheid van gewaseenheden worden bereikt, doordat eerst relatief veel, daarna minder gewaseenheden per oppervlakte-eenheid plaats hebben, in overeenstemming met de grootte van de gewaseenheden. Het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding is bijzonder geschikt om te worden opgeschaald, omdat individueel overplanten niet nodig 1s. Immers kunnen meerdere gewaseenheden tegelijkertijd meer ruimte worden gegeven door ze per goot van de drager te verwijderen. Daardoor hoeft slechts per goot te worden verplaatst, in plaats van dat iedere gewaseenheid afzonderlijk moet worden overgeplant.
Hierbij wordt nog opgemerkt dat het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding volgens een ander principe werkt dan bekende hydrocultuursystemen. Het bekende systeem van WO 2017/000046 A1 bijvoorbeeld geeft gewaseenheden namelijk door middel van overplanten meer ruimte in de lengterichting van de goten, terwijl volgens de uitvinding juist meer ruimte wordt gegeven in een richting die transversaal is aan die lengterichting, en heeft individueel overplanten minder voordelen.
Daarnaast kan het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding het voordeel bieden, dat doordat goten door dragers worden gedragen, zij van zichzelf minder rigide hoeven te zijn.
Immers kan de drager gebruikt worden om de goot grotendeels te ondersteunen. Daardoor hoeven de goten dus niet zelfdragend te zijn. Overeenkomstig kunnen goten, zonder bijvoorbeeld een duur
* BE2020/5288 materiaal of veel materiaal te gebruiken, relatief smal worden uitgevoerd. Dit heeft het voordeel dat wanneer goten naast elkaar worden geplaatst, de openingen in die goten zich relatief dichtbij elkaar bevinden. Daardoor is het aantal openingen per oppervlakte-eenheid dus relatief groot, hetgeen bijzonder gunstig is voor het optimaal gebruik van de oppervlakte wanneer de gewaseenheden relatief klein zijn. Dit laat toe om ter plaatse van de eerste rand een densiteit van gewaseenheden te optimaliseren, om zo de capaciteit van het gehele hydrocultuursysteem te optimaliseren.
Het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding kan verder het voordeel bieden dat menselijk contact met de gewaseenheden niet of minder nodig is. Door de gewaseenheden per goot te verplaatsen is (individueel) overplanten immers niet nodig, waardoor menselijk contact ook niet of minder nodig is.
Met het feit dat de dragers zijn ingericht meerdere goten te dragen, wordt bedoeld dat de dragers de goten tegelijkertijd kunnen dragen. De goten kunnen naast elkaar, in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar, dus aan elkaars langsrichting in hoofdzaak evenwijdig, worden gedragen door de drager. Aanliggende goten kunnen tegen elkaar aan of met een bijvoorbeeld relatief kleine tussenruimte worden gedragen.
De goten van het hydrocultuursysteem zijn in het bijzonder voorzien van exact één rij openingen, die bij voorkeur in de langsrichting van de goot loopt en/of in een breedternichtimg van de goot gezien is gecentreerd.
De goten kunnen in het bijzonder een hoogteafmeting en een breedteafmeting hebben, waarbij de hoogteafmeting groter is dan een breedteafmeting. Door de goten relatief smal uit te voeren, kunnen veel gewaseenheden per oppervlakte-eenheid worden gekweekt. Het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding is bijzonder voordelig voor dergelijke smalle goten, omdat de smalle goten, die op zichzelf juist vanwege hun relatief kleine breedteafmeting mstabiliteit kunnen vertonen, door de dragers gedragen worden. Hierbij wordt nog opgemerkt, dat het tot op heden niet gebruikelijk is goten te gebruiken waarvan de hoogteafmeting groter is dan de breedteafmeting, juist omdat zij te instabiel zijn. Het faciliteren van gebruik van dergelijke goten kan op vele manieren voordelig zijn, bijvoorbeeld doordat de afvoer van voedingsoplossing kan worden vergemakkelijkt door de smalle goten, waardoor juist langere goten gebruikt kunnen worden. Dit kan bijdragen aan de mogelijkheid de capaciteit van een hydrocultuur te vergroten.
Overigens kan het gebruik van de combinatie smalle goten en drager het mogelijk maken gewaseenheden centraal te oogsten, hetgeen de hoeveelheid vereiste arbeid en transport voor oogsten beperkt.
Door het gebruik van meerdere goten in één drager, ontstaat tevens het voordeel dat verschillende gewassoorten eerst in één drager samen worden geteeld, en later van elkaar
> BE2020/5288 worden gescheiden door een goot van de drager te verwijderen. Hierdoor kan het hydrocultuur systeem flexibeler worden ingezet.
Het is mogelijk de geleider van het hydrocultuursysteem verder in te richten om de afstand tussen aangrenzende dragers in de eerste richting geleidelijk te vergroten. Bijvoorbeeld wordt op deze wijze in de eerste zone de afstand tussen aangrenzende dragers niet vergroot, en in de tweede zone wel. Indien elke drager exact twee goten draagt, wordt bij voorkeur de afstand tussen aangrenzende dragers in de eerste zone vergroot. Bij een drager die meer dan twee goten draagt, wordt bij voorkeur de afstand tussen aangrenzende dragers niet vergroot in de eerste zone. In de tweede zone wordt de afstand tussen de aangrenzende dragers bij voorkeur wel geleidelijk vergroot, ongeacht het aantal door elke drager gedragen goten, bijvoorbeeld als functie van de (voorspelde) grootte van de gewaseenheden in die zone.
Op die wijze ontstaat, per drager, meer ruimte in de eerste richting voor de gewaseenheden, naar mate zij groter groeien.
In een uitvoeringsvorm van het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding, omvat het gebied een eerste zone grenzend aan de eerste rand en een tweede zone grenzend aan de tweede rand, waarbij het systeem ter plaatse van een overgang van de eerste zone naar de tweede zone gootverplaatsingsmiddelen omvat voor het van elke drager verwijderen van ten minste één goot.
Door middel van de gootverplaatsingsmiddelen kan de ten minste ene goot uit de drager worden verwijderd. Hierdoor ontstaat een bijzonder efficiënt systeem, dat grotendeels onafhankelijk van menselijke arbeid kan functioneren.
De gootverplaatsingsmiddelen kunnen ook zijn ingericht om na het verwijderen van de ten minste ene goot, ten minste één andere goot op de drager te verplaatsen. Hiermee kan een gewenste verdeling van goten op de drager worden bereikt.
Het hydrocultuursysteem is niet beperkt tot slechts twee zones. Het is bijvoorbeeld mogelijk één of meer zones toe te voegen. Indien nodig kunnen gootverplaatsingsmiddelen worden geplaatst ter plaatse van een overgang naar de toegevoegde zones.
In het bijzonder zijn de gootverplaatsingsmiddelen ingericht om de ten minste ene verwijderde goot te plaatsen naar een verdere drager.
Hierdoor kan de goot, die van de drager uit de eerste zone is verwijderd, door de verdere drager gedragen in de tweede zone worden geleid, zodat de gewaseenheden in deze goot verder kunnen groeien. De ten minste ene verwijderde goot kan in de lengterichting van de verdere goot en/of drager gezien op iedere gewenste positie worden geplaatst. Eventueel kan de ten minste ene verwijderde goot dichter bij de eerste rand en/of dichter bij de tweede rand naar de verdere drager worden verplaatst.
Het is mogelijk om het hydrocultuursysteem te voorzien van toevoermiddelen voor het ter plaatse van de overgang toevoeren van de verdere drager.
° BE2020/5288 Op die wijze kunnen goten die van dragers uit de eerste zone worden verwijderd op de verdere dragers geplaatst worden. Hierdoor kan ook voor de gewaseenheden in deze goten voldoende ruimte worden voorzien. Het is mogelijk meerdere goten op een verdere drager te plaatsen.
Het is bijvoorbeeld mogelijk in de eerste zone drie goten per drager te voorzien, en door middel van de gootverplaatsingsmiddelen een goot van elke drager te verwijderen. Vervolgens kan per twee dragers uit de eerste zone een verdere drager worden toegevoerd, waarop vervolgens de twee van die dragers verwijderde goten kunnen worden geplaatst. Daardoor worden alle goten in de tweede zone per twee gedragen door een drager. Hetzelfde principe kan gebruikt worden voor willekeurig welk geschikt aantal goten per drager. Het is ook mogelijk dragers in de eerste zone van een ander aantal, bijvoorbeeld vier, goten te voorzien. In dat geval kunnen bijvoorbeeld twee goten van de dragers worden verwijderd in de overgang. Door elke drager van vier goten te voorzien, en twee goten daarvan te verwijderen ter plekke van de overgang, ontstaat het voordeel dat per drager exact één verdere drager nodig is om de verwijderde goten te dragen, en zo uit te komen op een constant aantal van twee goten per drager in de tweede zone. Een dergelijk systeem is relatief eenvoudig in te richten, bijvoorbeeld door elke drager naast de vier goten ook een tweede drager te laten dragen, die daarna als verdere drager kan dienen voor de verwijderde goten.
Als alternatief voor de toevoermiddelen, kan elke drager, in deze context eerste drager genoemd, een tweede drager dragen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door de eerste en tweede dragers steeds te stapelen, en de tweede dragers de goten te laten dragen. De eerste en tweede dragers kunnen hiertoe stapelbaar zijn uitgevoerd, en bijvoorbeeld onderling losmaakbaar verbindbaar zijn.
Door elke eerste drager een tweede drager te laten dragen, is het niet nodig toevoermiddelen te voorzien voor de verdere drager. In plaats daarvan kan ter plaatse van de overgang de tweede drager van de eerste drager worden genomen, zodat de eerste drager daar kan fungeren als verdere drager zoals hierboven omschreven. Het op deze wijze meenemen van een lege drager naar de overgang kan het voordeel bieden dat het niet nodig is een doorgaans complexe installatie te voorzien voor het toevoeren van lege dragers.
In een andere uitvoeringsvorm van het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding, 1s de geleider ingericht om de dragers van de eerste zone naar de tweede zone te geleiden.
Dragers uit de eerste zone worden daardoor naar de tweede zone geleidt, waardoor gewaseenheden in de goten die door deze dragers worden gedragen in de tweede zone door kunnen groeien. In het bijzonder is het niet nodig dat de goten op deze dragers, die dus niet door de gootverplaatsingsmiddelen zijn verwijderd, worden verplaatst. Daardoor kan met een bepaalde capaciteit van de gootverplaatsingsmiddelen een groter hydrocultuursysteem worden ingericht.
Het is vanzelfsprekend ook mogelijk om de dragers uit de eerste zone naar de tweede zone te verplaatsen, bijvoorbeeld met de hand of met behulp van (de) gootverplaatsingsmiddelen. Zo kan het hydrocultuursysteem in de tweede zone dragers hebben die uit de eerste zone afkomstig zijn en daar goten hebben gedragen. Eventueel heeft het hydrocultuursysteem in de tweede zone ook dragers die geen goten in de eerste zone hebben gedragen en/of niet afkomstig zijn uit de eerste zone. Deze dragers kunnen zoals hierboven omschreven zijn toegevoerd in de overgang.
Volgens een specifiek alternatief kan het hydrocultuursysteem zijn ingericht om dragers in de eerste zone te geleiden, en van de dragers in de eerste zone verschillende dragers in de tweede zone te geleiden. De dragers in de eerste respectievelijk de tweede zone kunnen dan van elkaar verschillen, hoewel dat niet noodzakelijk 1s. Het is daarom mogelijk om voor dit alternatief de dragers van de eerste en tweede zone als eerste dragers en tweede dragers te identificeren.
Het is mogelijk om ten minste één goot vast met de drager te verbinden, terwijl ten minste één goot van de drager verwijderbaar is. De verwijderbare goot kan dan door de gootverplaatsingsmiddelen worden verwijderd, terwijl de andere goten met de drager, eventueel losmaakbaar, verbonden blijven. Dit kan de foutgevoeligheid van het hydrocultuursysteem verminderen.
Het is ook mogelijk de dragers en de goten te voorzien van met elkaar samenwerkende verbindingsmiddelen, waarmee de goten met de dragers verbindbaar zijn. De met elkaar samenwerkende verbindingsmiddelen zijn tevens losneembaar, zodat goten van de dragers verwijderbaar zijn. De met elkaar samenwerkende verbindingsmiddelen kunnen bijvoorbeeld door onderling schuiven met elkaar verbindbaar en/of losmaakbaar zijn. Andere mogelijk bruikbare met elkaar samenwerkende verbindingsmiddelen kunnen gevormd worden door een gat-pin verbinding.
In nog een andere uitvoeringsvorm van het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding, hebben de dragers en de goten een in hoofdzaak gelijke lengte. Zo kan elke goot in hoofdzaak volledig door de drager worden ondersteund, zelfs wanneer meerdere goten naast elkaar door een drager worden gedragen.
De dragers kunnen eender welke lengte hebben. Bij voorkeur hebben de dragers een lengte van ten minste 7 meter, bij voorkeur van ten minste 10 meter, en meer bij voorkeur van ten minste 12 meter. Zo kunnen goten worden gedragen van ongeveer die lengte, waardoor meerdere gewaseenheden per goot kunnen worden geteeld.
Om de dragers en goten onderling op elkaar aan te passen, 1s het voordelig wanneer de dragers een interne breedte hebben die in hoofdzaak gelijk is aan een natuurlijk veelvoud van een externe breedte van de goten. Zo kunnen namelijk meerdere goten naast elkaar worden gedragen door een enkele drager, bijvoorbeeld met een relatief kleine onderlinge tussenafstand of zonder onderlinge tussenafstand.
; BE2020/5288 De dragers kunnen, bij wijze van een niet-limitatief voorbeeld, door een L-profiel worden gevormd, waarbij het L-profiel een aanslag definieert voor het althans gedeeltelijk tegenhouden van goten. De goten kunnen daardoor naast elkaar worden gedragen door de drager, en door de aanslag van het L-profiel worden tegengehouden in het bijzonder wanneer goten van de ene naar een andere drager verschoven worden. In het bijzonder kan de drager zich onder de goten uitstrekken teneinde deze te dragen. De aanslag kan gevormd worden door het L-profiel te vervaardigen met een basisbeen dat de goten kan dragen en een opstaand been dat als aanslag fungeert. Alternatief kan de aanslag gevormd worden door op een basisbeen één goot vast te verbinden zodat deze ene goot als aanslag fungeert. In laatstgenoemde uitvoering vormt de drager samen met de ene vaste goot het L-profiel.
Alternatief kunnen de dragers in hoofdzaak vlak zijn, of door een hoekprofiel worden gevormd. Daarmee kan het voordeel worden behaald, dat goten van de dragers af geschoven kunnen worden. Hierdoor is het niet meer nodig de goten op te pakken. Daardoor hoeven de goten niet zelfdragend te zijn, hetgeen het mogelijk maakt smallere en/of kostenefficiëntere goten te gebruiken.
Het is ook mogelijk slechts één goot vast te verbinden met de drager. De drager kan in dat geval zijn ingericht om naast de ene vast verbonden goot meerdere goten verwijderbaar te dragen. De verwijderbaar gedragen goten kunnen bijvoorbeeld van de drager af worden geschoven om ze te verwijderen.
Zowel de dragers als de goten kunnen, bij wijze van een niet-limitatief voorbeeld, onafhankelijk van elkaar van kunststof zijn vervaardigd. Kunststof is eerder geschikt gebleken als materiaal voor de goten. Het gebruik van kunststof brengt het risico met zich mee dat relatief smalle goten instabiliteit kunnen vertonen. Volgens de uitvinding wordt echter een drager voor de goten voorzien, waardoor in het geval van goten van kunststof voor de daarmee geassocieerde beperkte stabiliteit door de drager wordt gecompenseerd.
Het is ook denkbaar de goten van kunststof uit te voeren, terwijl de dragers van een ander materiaal zijn vervaardigd.
De uitvinding heeft ook betrekking op een werkwijze voor het telen van een gewas, waarbij de werkwijze de volgende stappen bevat: - het planten van gewaseenheden van het gewas in meerdere goten ter plaatse van een eerste rand van een vooraf bepaald gebied, waar bij de goten per ten minste twee door dragers worden gedragen; - het geleiden van de dragers in een eerste richting die zich uitstrekt van de eerste rand naar een tweede rand van het gebied; - het oogsten van de gewaseenheden ter plaatse van de tweede rand; waarbij de werkwijze verder omvat:
’ BE2020/5288 - het in een overgang van een eerste zone van het gebied die grenst aan de eerste rand en een tweede zone van het gebied die grenst aan de tweede rand verwijderen van ten minste één goot van elke drager uit de eerste zone.
Zoals hierboven met betrekking tot het hydrocultuursysteem omschreven is, leidt het verwijderen van de ten minste ene goot van elke drager tot meer ruimte voor gewaseenheden in de achtergebleven goot of goten van elke drager. Daardoor kan op efficiënte wijze gebruik gemaakt worden van voor telen beschikbare oppervlakte, doordat gewaseenheden zich eerst relatief dicht op elkaar bevinden, en zich na het verwijderen van de ten minste ene goot verder van elkaar af bevinden. In het bijzonder is overplanten van individuele gewaseenheden niet nodig. De werkwijze kan verder stappen omvatten van: - het toevoeren van een verdere drager in de overgang; en - het naar de verdere drager plaatsen van de verwijderde goot.
Op deze wijze kan de verwijderde goot op de verdere drager verder worden geleid, zodat de in die goot groeiende gewaseenheden verder geteeld kunnen worden.
De uitvinding heeft ook betrekking op een set van een drager en de meerdere goten uit het hydrocultuursysteem zoals hierboven omschreven. De set kan de hierboven omschreven kenmerken hebben, alleen of in willekeurig welke geschikte combinatie, en dus de daarmee overeenstemmende voordelen bieden.
In het hydrocultuursysteem kan een gootsysteem als hieronder worden gebruikt.
Volgens WO 2017/000046 A1 bevat elke goot meerdere middelen voor het vasthouden van een gewaseenheid, welke meerdere middelen vooraf bepaalde tussenafstanden vertonen in de lengterichting van de goot. Daarbij zijn bij voorkeur de goten in dwarsdoorsnede hoofdzakelijk een buis of U-vormig met een afdekking (deksel), waarbij de meerdere middelen gevormd zijn als openingen in de buis of afdekking, waarbij elke opening gevormd is om een of meerdere gewaseenheden vast te houden zodanig dat een substraat waarin de gewaseenheid groeit en wortels van de gewaseenheid zich hoofdzakelijk onder de afdekking bevinden terwijl bladeren van de gewaseenheid zich hoofdzakelijk boven de afdekking bevinden. Deze gootopbouw blijkt meerdere voordelen te hebben, enerzijds 1s de tussenafstand tussen aangrenzende gewaseenheden vooraf bepaald, en kan dus geoptimaliseerd worden. Anderzijds zal de afdekking ervoor zorgen dat minder licht bij de wortels van de gewaseenheden komt, zodat deze wortels kunnen groeien. Verder zorgt de afdekking ervoor dat water in de goot niet rechtstreeks uit de goot verdampt.
Ondanks de middelen voor het vasthouden van een gewaseenheid, die dus bestaan uit een opening in de buis of afdekking, ontstaat tijdens het oogsten van de gewaseenheden een probleem. Tijdens het oogsten wordt de goot namelijk langs een mes gehaald, waarmee gewaseenheden worden afgesneden van hun wortels. Daarbij wordt echter met regelmaat een deel
“9 BE2020/5288 van het substraat, of een pot waarin het substraat is geplaatst, waarin het de gewaseenheid groeit door het mes geraakt, waardoor het substraat verplaatst en daarmee het snijden bemoeilijkt en/of de gewaseenheid bevuilt, hetgeen ook contaminatie wordt genoemd.
Het hierin omschreven gootsysteem heeft als doel om althans een deeloplossing te verschaffen voor dit probleem.
De (deel)oplossing wordt zoals hierin omschreven gevonden in een gootsysteem voor gebruik in een hydrocultuursysteem voor het telen van een gewas, omvattende cen goot en een bovenoppervlak, waarbij in het bovenoppervlak meerdere openingen zijn aangebracht die in een langsrichting van de goot van elkaar zijn gescheiden, zodanig, dat de goot een kanaal vormt waarin substraten, voor het daarin laten groeien van gewaseenheden van het gewas, via de openingen plaatsbaar zijn.
Zoals hierin omschreven heeft het gootsysteem het kenmerk dat het bovenoppervlak ter plaatse van elk van de meerdere openingen is voorzien van een mantel die zich vanaf een rand van de opening bij voorkeur neerwaarts uitstrekt en zodanig bij voorkeur onder het bovenoppervlak een aanslag voor een respectievelijk substraat van de substraten vormt.
Door middel van de aanslag onder het bovenoppervlak, kan een substraat op zijn plek worden gehouden tijdens het oogsten van de gewaseenheid die in dat substraat groeit. Doordat de aanslag juist onder het bovenoppervlak 1s gevormd, kan het substraat worden vastgehouden zonder dat het zich tot aan het bovenoppervlak uitstrekt. Het is daardoor mogelijk dat het substraat zich iets onder het bovenoppervlak bevindt. Hierdoor wordt bij het oogsten dat, zoals hierboven al omschreven is, gebeurt door de goot langs een mes te halen, voorkomen dat het mes het substraat raakt. Hierdoor wordt oogsten vergemakkelijkt. Wanneer het mes wel het substraat zou raken, zou dat tot vervuiling van de gewaseenheid leiden, waardoor het gootsysteem zoals hierin omschreven dus bijdraagt aan het voorkomen van vuile gewaseenheden en de daarmee geassocieerde nadelen.
Het vergemakkelijken van het oogsten is verder zinvol omdat zo menselijk contact met de gewaseenheden kan worden beperkt. Menselijk contact kan een bron van verontreiniging van de gewaseenheden zijn, en dus door middel van de mantels althans ten dele worden voorkomen.
Alternatief of additioneel kunnen de mantels zich opwaarts uitstrekken vanaf het bovenoppervlak, om Juist boven het bovenoppervlak een aanslag te vormen voor substraten. De substraten kunnen zich in dat geval dus tot boven het bovenoppervlak uitstrekken. Een zich opwaarts uitstrekkende mantel biedt het voordeel dat de aanslag relatief hoog, dat wil zeggen boven het bovenoppervlak, wordt gevormd. Aangezien een mes ten opzichte van de goot boven het bovenoppervlak langs zal bewegen voor het oogsten van de plant, verschaft een aanslag boven het bovenoppervlak stabiliteit nabij de locatie van het mes. Daarmee wordt snijden, en dus oogsten, vergemakkelijkt.
“U BE2020/5288 Wanneer de mantel zich opwaarts uitstrekt, kan een relatief hoog substraat worden gebruikt. Hierdoor kan eenzelfde goot geschikt worden gemaakt voor een type gewas dat een dergelijk relatief hoog substraat vereist.
De mantels, in het bijzonder indien zij zich opwaarts uitstrekken vanaf het bovenoppervlak, kunnen aan hun vrije eind zijn voorzien van een al dan niet geleidelijke verbreding. Door de geleidelijke verbreding kunnen substraten gemakkelijker door de mantels heen verplaatst worden.
De vakman zal begrijpen dat hoewel de aanslagen hier staan genoemd in relatie met substraten, zij vanzelfsprekend gebruikt kunnen worden voor het vasthouden van delen van de verpakkingen voor substraten. In het bijzonder is het denkbaar de aanslag te gebruiken om een houder zoals een flexibel omhulsel vast te houden, in welk omhulseleen substraat zoals potgrond, boomschors of een ander geschikt medium geplaatst is, waarin op zijn beurt een gewaseenheid wordt geteeld.
De vakman zal verder begrijpen dat wanneer m deze aanvrage een verplaatsing van oogstmiddelen, zoals het mes, ten opzichte van de goot is gedefinieerd, het vanzelfsprekend mogelijk 1s om de oogstmiddelen op een gefixeerde positie aan te brengen, en de goot ten opzichte van de oogstmiddelen te verplaatsen, en vice versa.
Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het mes zowel vast als translerend en/of roterend kan zijn.
In een uitvoeringsvorm van het gootsysteem zoals hierin omschreven, strekt elke mantel zich over nagenoeg de hele rand van de respectieve opening uit.
In deze uitvoeringsvorm kan de mantel een aanslag vormen in elke richting in het vlak van de opening, en daarmee het respectieve substraat bijzonder goed vasthouden. Hierdoor wordt oogsten mogelijk verder vergemakkelijkt.
In het bijzonder zijn de openingen in hoofdzaak cirkelvormig, en de mantels holle- cilindervormig. Op deze wijze kunnen is het gootsysteem uitermate geschikt voor substraten met een ronde dwarsdoorsnede.
In een andere uitvoeringsvorm van het gootsysteem zoals hierin omschreven, is aan de rand van elke opening een afschuining voorzien, die het bovenoppervlak met de mantel verbindt, om zodanig toegang van het substraat tot het kanaal door de opening te vereenvoudigen.
Door de afschuining wordt een geleidmg verschaft, die vanaf boven het bovenoppervlak door de respectieve opening heen m de richting van het kanaal al dan niet taps toeloopt. Daardoor wordt een substraat bij het inbrengen van de rand van de opening afgeduwd. Hierdoor kan het inbrengen worden vergemakkelijkt en/of kan schade aan het substraat worden voorkomen. Ook bevuiling van het bovenoppervlak door het inbrengen van het substraat wordt geminimaliseerd.
In nog een andere uitvoeringsvorm van het gootsysteem zoals hierin omschreven, zijn het bovenoppervlak, de mantel en de afschuining integraal uit één stuk gevormd. Deze uitvoeringsvorm is bijzonder praktisch gebleken, en kan additioneel of in plaats daarvan relatief eenvoudig te vervaardigen zijn.
Alternatief kan elke mantel gevormd worden door een koker die met het bovenoppervlak van het gootsysteem verbindbaar is. Kokers kunnen bijvoorbeeld in een daarvoor bedoelde opening in het bovenoppervlak worden geklemd.
In nog een andere uitvoeringsvorm van het gootsysteem zoals hierin omschreven, omvat het gootsysteem verder een deksel voor de goot, waarbij het deksel het bovenoppervlak omvat, en waarbij het deksel en de goot losmaakbaar verbmdbaar zijn.
Met behulp van het deksel kan de goot worden gesloten voor gebruik. Het deksel sluit dan het kanaal af, waardoor minder licht de substraten in het kanaal bereiken kan. Dit komt de wortelontwikkeling van de gewaseenheden in de substraten ten goede. Doordat het deksel verwijderbaar is, kan na het oogsten de goot eenvoudig worden gereinigd. In het bijzonder kan dat gebeuren door na verwijdering van het deksel de goot om te keren, waardoor substraten en eventuele andere onzuiverheden uit het kanaal vallen. De goot kan daarna eventueel worden gespoeld of met stoom worden behandeld. Ook het deksel kan met bijvoorbeeld stoom worden gereinigd, waarna zowel het deksel als de goot herbruikbaar zijn voor het telen van een nieuw aantal gewaseenheden, bijvoorbeeld door het deksel weer op de goot te passen.
De goot van het gootsysteem zoals hierin omschreven kan een lengte hebben van ten minste 7 meter, bij voorkeur van ten minste 10 meter, en meer bij voorkeur van ten minste 12 meter. Op die wijze kunnen meerdere gewaseenheden in één goot worden geplaatst. Wanneer de goten deze lengtes hebben, is het installeren van cen systeem voor het automatisch verplaatsen van de goten van een eerste rand naar een tweede rand economisch rendabel. Het is mogelijk de lengte ongeveer gelijk aan 12 meter te kiezen.
In nog een andere uitvoeringsvorm van het gootsysteem zoals hierin omschreven 1s een steekafstand tussen twee aanliggende openingen van een bovenoppervlak groter dan 1,5 cm, bij voorkeur groter dan 2 centimeter, en meer bij voorkeur groter dan 2,5 cm, en klemer dan 10 cm, bij voorkeur kleiner dan 7 cm, en meer bij voorkeur kleiner dan 5 cm. Een dergelijke steekafstand is bijzonder geschikt voor het telen van gewaseenheden zoals sla, kruiden, bladgewassen en/of andere kleinere gewassen.
Hierin wordt ook een set omvattende een gootsysteem met deksel zoals hierboven omschreven, waarbij de set een verder deksel omvat, dat een verder bovenoppervlak omvat en losmaakbaar verbindbaar met de goot is, waarbij in het verdere bovenoppervlak verdere openingen zijn aangebracht die in een langsrichting van het verdere deksel van elkaar gescheiden zijn.
Een dergelijke set kan gebruikt worden om verschillende soorten gewaseenheden te telen onder gebruikmaking van dezelfde goot. Doordat een verder deksel is verschaft, kan deze specifiek aangepast zijn op een verdere soort gewaseenheid, terwijl het eerste deksel specifiek kan zijn aangepast op een eerste soort gewaseenheid.
De aanpassing kan worden bereikt door een steekafstand en/of doorsnedeafmeting van de openingen te laten verschillen van een verdere steekafstand respectievelijk verdere doorsnedeafmeting van de verdere openingen. Het verdere deksel kan ook gebruikt worden voor eenzelfde soort gewaseenheden als het eerste deksel, maar dan in een andere ontwikkelingsfase van de gewaseenheden. Het verdere deksel kan ook van het deksel verschillen door de afmetingen en/of de richting van de mantel. Mantels van het deksel kunnen zich bijvoorbeeld neerwaarts uitstrekken, terwijl mantels van het verdere deksel zich opwaarts uitstrekken. Op die wijze kan door het geschikte deksel te kiezen eenzelfde goot worden gebruikt voor het telen van verschillende gewassen.
Hierin wordt ook omschreven een werkwijze voor het telen van een gewas, omvattende de stappen van: - het verschaffen van een gootsysteem zoals hierboven omschreven; - het voorzien van substraten ter plaatse van de openingen in het kanaal; - het laten groeien van gewaseenheden in de substraten; - het bovenlangs het bovenoppervlak verplaatsen van snijmiddelen m een eerste richting om althans een deel van de gewaseenheden van de respectieve substraten te scheiden, waarbij elke mantel in de eerste richting een aanslag vormt voor elk respectief substraat, om verplaatsing van het substraat in althans de eerste richting te beperken en zodanig het scheiden van de gewaseenheden van de respectieve substraten te vergemakkelijken.
Het gebruik van een gootsysteem voor het telen van een gewas maakt het mogelijk om een groot gedeelte van een beschikbaar oppervlak te gebruiken om gewas te telen. Zoals hierboven uitgelegd ontstaat bij het oogsten vanuit bekende gootsystemen echter het probleem dat (al dan niet verpakte) substraten waarin gewaseenheden groeien door een mes geraakt kunnen worden. Door zoals hierin omschreven een gootsysteem te gebruiken met de genoemde mantel, wordt een aanslag gevormd in de richting waarin de snijmiddelen ten opzichte van de goot bewegen, namelijk de genoemde eerste richting. Op die wijze wordt verplaatsing van de substraten tegengegaan, en wordt tevens voorkomen dat de substraten zich boven het bovenoppervlak uit moeten strekken. Daardoor wordt de kans dat de snijmiddelen de substraten raken verkleind of vermeden, hetgeen de daarmee geassocieerde nadelen van een vuil gewas althans voor een deel oplost.
In het bijzonder wordt de werkwijze uitgevoerd met een gootsysteem met een deksel zoals hierboven omschreven, waarbij de werkwijze de stappen omvat van:
- het van de goot losmaken van het deksel; - het verwijderen van de substraten uit het kanaal, en het minstens daarmee reinigen van de goot en het deksel. Op deze wijze kan de goot eenvoudig worden schoongemaakt en hergebruikt.
De uitvinding zal hieronder verder worden toegelicht met verwijzing naar de aangehechte figuren, waarm: Figuur 1 schematisch een bovenaanzicht toont van een hydrocultuursysteem; Figuur 2 schematisch een bovenaanzicht toont van een hydrocultuursysteem volgens de uitvinding; Figuren 3A en 3B schematisch vereenvoudigde bovenaanzichten tonen van varianten van het hydrocultuursysteem van figuur 2; Figuur 4 schematisch een perspectivisch aanzicht geeft van een gootsysteem van het hydrocultuursysteem van figuren 2 en 3; Figuur 5 schematisch een zijaanzicht geeft van het gootsysteem van figuren 2 - 4, met daarin een substraat en een gewascenheid; Figuren 6 en 7 schematisch een zijaanzicht respectievelijk een perspectivisch aanzicht tonen van een set volgens de uitvinding; Figuur 8 schematisch een zijaanzicht toont van het hydrocultuursysteem van figuur 2; en Figuur 9 schematisch een zijaanzicht toont van een andere uitvoeringsvorm van het hydrocultuursysteem volgens de uitvinding. Gelijke elementen zijn in de figuren met gelijke verwijzingscijfers aangeduid.
Figuur 1 toont een hydrocultuursysteem voor het telen van een gewas, dat in een vooraf bepaald gebied 1 geplaatst is. Dit vooraf bepaalde gebied 1 wordt in de praktijk bij voorkeur gevormd door een kas of serre of een buitenopstelling. Daarbij kan ook een gedeelte van een kas of serre het vooraf bepaalde gebied vormen, waarbij een ander gedeelte van de kas of serre voor andere doeleinden gebruikt wordt. Ook kunnen meerdere systemen voor het telen van een gewas in en kas of serre geplaatst worden. In het vooraf bepaalde gebied 1 kan een eerste rand 2 gedefinieerd worden, en een tweede rand 3 gedefinieerd worden. De eerste rand 2 en de tweede rand 3 staan tegenover elkaar en definiëren een eerste richting R die zich uitstrekt van de eerste rand 2 naar de tweede rand 3. Deze eerste richting is de richting waarin het gewas zich zal bewegen bij het telen. Het vooraf bepaald gebied 1 bevat verdere laterale zijden 4 die het gebied 1 afbakenen.
Ter plaatse van de eerste rand 2 worden gewaseenheden van een gewas in het systeem voor het telen van het gewas gebracht, hetgeen in figuur schematisch aangeduid 1s met pijl 5, en ter plaatse van de tweede rand 3 worden volgroeide gewaseenheden geoogst, en daarmee van het systeem voor het telen van een gewas verwijderd, hetgeen schematisch is aangeduid met pijl 6.
Het in het systeem brengen van gewaseenheden kan bijvoorbeeld door gewaseenheden vanuit een ander systeem al dan niet m hieronder omschreven goten toe te voeren. Het systeem voor het telen van een gewas bevat twee zones, een eerste zone 7 die grenst aan de eerste rand 2 van het vooraf bepaalde gebied 1 en een tweede zone 8 die grenst aan de tweede rand 3 van het vooraf bepaalde gebied 1. Verder grenzen de eerste zone 7 en de tweede zone 8 aan elkaar ter plaatste van een hoofdzakelijk centraal gelegen gedeelte 12 van het vooraf bepaalde gebied 1. Daarbij is het hoofdzakelijk centraal gelegen gedeelte gedefinieerd als de locatie die het minstens een eerste afstand verwijderd ligt van zowel de eerste rand 2 als van de tweede rand 3, waarbij de eerste afstand bij voorkeur minstens 5% is van de afstand tussen de eerste rand 2 en de tweede rand 3, meer bij voorkeur minstens 10%. Hoofdzakelijk centraal wil dus niet zeggen dat het mathematisch in het midden tussen de eerste rand en de tweede rand moet liggen.
In zowel de eerste zone 7 als in de tweede zone 8 zijn meerdere goten geplaatst, respectievelijk aangeduid met referentiecijfers 9 en 10. Daarbij strekt elke goot zich hoofdzakelijk parallel uit aan de eerste rand 2 en de tweede rand 3 en is een geleider 11 voorzien voor het geleiden van de goten 9, 10 in de eerste richtmg. De eerste richting staat hoofdzakelijk loodrecht op de goten 9, 10. De geleider 11 heeft, in het voorbeeld van figuur 1,de vorm van meerdere ondersteuningsprofielen die hoofdzakelijk horizontaal geplaatst zijn (in de lengterichting van rand 2 naar 3). In de dwarsrichting (richting van de goten) liggen de ondersteunigsprofielen hellend volgens de afwatering van de goten. Daarbij kan het aantal ondersteunmgsprofielen (van rand 2 naar 3) aangepast worden op basis van de ondersteuningsbehoeften van de goten. Hoewel het mogelijk is de ondersteuningsprofielen in hun lengterichting te onderbreken ter plaatste van de overgang 12 van de eerste zone 7 naar de tweede zone 8 zoals in figuur 1 getoond, kunnen de ondersteuningsprofielen vanzelfsprekend ook onafgebroken doorlopen. De ondersteuningsprofielen van de geleider 11 hebben bij voorkeur een vlakke bovenkant zodanig dat de goten 9, 10 op de vlakke bovenkant van de ondersteuningsprofielen kunnen schuiven. In de praktijk is het meestal zo dat de tweede zone 8 in twee wordt opgesplitst wat betreft geleidingssysteem. Op het splitsmgspunt verspringen de ondersteuningsprofielen en derhalve ook het geleidingssysteem.
De eerste zone 7 en de tweede zone 8 verschillen in het voorbeeld van figuur 1 technisch van elkaar door de tussenafstand tussen aangrenzende gewaseenheden in de goten. In het bijzonder is de tussenafstand 13 tussen gewaseenheden in goten 9 uit de eerste zone 7 noemenswaardig klemer dan de tussenafstand 14 tussen gewaseenheden in goten 10 uit de tweede zone 8. Op dit verschil van tussenafstanden 13 en 14 na, zal de technische opbouw en de werking van het systeem in de eerste zone 7 nagenoeg hetzelfde zijn aan die van de tweede zone. Zone 7 heeft nu maar 1 aangedreven trekbaar systeem (wegens de beperkte lengte). Eigen aan het in figuur 1 getoonde systeem met twee zones 7 en 8, is dat een overgang 12 aangeduid kan worden waar minstens een gedeelte van de gewaseenheden overgeplant of overgezet worden van één goot naar een andere goot. In het uitvoeringsvoorbeeld zoals getoond in figuur 1, worden alle gewaseenheden individueel uit de goot 9 ter plaatse van de overgang 12 overgezet naar één of meerdere goten 10 van de tweede zone 8 ter plaatse van de overgang. Dit kan automatisch, machinaal of door tussenkomst van een arbeider gebeuren. In de uitvoeringsvorm van figuur 1 blijven de goten 9 in de eerste zone 7, en worden ze teruggevoerd naar de eerste rand 2. Ook blijven de goten 10 uit de tweede zone 8 in deze zone en worden ze wanneer ze ter plaatse van de tweede rand 3 komen teruggevoerd naar de overgang 12 om opnieuw gevuld te worden. Alternatief lopen de goten door van de eerste zone 7 naar de tweede zone 8, en komen ter plaatse van de overgang 12 goten bij zodat een gedeelte van de gewaseenheden uit de goten in de eerste zone kunnen overgezet of overgeplant worden naar de bijgekomen goten om zo de tussenafstand tussen aangrenzende gewaseenheden in de goten te vergroten. Voor de duidelijkheid wordt in deze beschrijving de spatie tussen twee gewaseenheden aangeduid met de term tussenafstand terwijl de spatie tussen twee goten aangeduid wordt met de term afstand.
In elke zone 7, 8 bewegen de goten 9,10 in de eerste richting zodanig dat voor elke zone 7, 8 een begin en een einde kan gedefinieerd worden, waarbij het einde van de zone het gedeelte is waar de goten terechtkomen wanneer ze in de eerste richting bewegen. Ter plaatse van het begin van elke zone 7, 8 staan de goten 9, 10 met een eerste afstand tussen aangrenzende goten 9, 10 welke eerste afstand respectievelijk aangeduid is met referentiecijfer 15 en 17. De eerste afstand is minimaal en kan, afhankelijk van de configuratie van het systeem, afwijken voor de eerste zone 7 en de tweede zone 8. Afstand tussen goten is gedefinieerd als de afstand tussen de centrale aslijnen van de goten. Bij voorkeur is de eerste afstand 17 van goten 10 in de tweede zone 8 ter plaatse van de overgang 12 groter dan de breedte van de goot + 0 mm, bij voorkeur groter dan de breedte van de goot + 5 mm (+1mm), meer bij voorkeur groter dan de breedte van de goot + 10 mm zodanig dat de goten 10 elkaar niet raken ter plaatse van de overgang 12. Wanneer de goten 10 nde tweede zone 8 ter plaatse van de overgang 12 niet tegen elkaar aangedrukt worden, worden bladeren van het gewas ook niet geklemd tussen aangrenzende goten 10, zodanig dat het gewas niet beschadigd geraakt. Echter het voortbewegen van de goten 10 tijdens het vullen van de goten of het vullen van ten minste een gedeelte van de goten in de overgang 12 is noemenswaardig moeilijker wanneer de goten 10 niet tegen elkaar gedrukt mogen worden. Ter plaatse van het einde van elke zone 7, 8 vertonen de goten 9, 10 een tweede afstand tussen aangrenzende goten, respectievelijk aangeduid met referentiecijfers 16 en 18, die noemenswaardig groter is dan de eerste afstand 15, 17. De tweede afstand is een vooraf gedefinieerde maximale afstand en kan, afhankelijk van de configuratie van het systeem, afwijken voor de eerste zone 7 en de tweede zone
8. Over de lengte van elke zone 7, 8 wordt tussen begin en einde van de zone de afstand tussen aangrenzende goten stapsgewijs of continu vergroot van de eerste afstand 15, 17 naar de tweede afstand 16, 18. Het effect hiervan is dat het aantal gewaseenheden per vierkante meter daalt van het begin van elke zone naar het eind van elke zone. Dit heeft als gevolg dat de oppervlakte per gewaseenheid in elke zone toeneemt van het begin naar het ede, wat toelaat dat elke gewaseenheid groeit en hiervoor ook de nodige oppervlakte krijgt. Daarbij is de oppervlakte bij het begin van elke zone optimaal benut omdat de afstand tussen de goten klein is, wanneer de gewaseenheden ook klein zijn en minder oppervlakte per gewaseenheid nodig hebben, en krijgt elke gewaseenheid voldoende ruimte om te groeien binnen elke zone omdat de afstand tussen goten vergroot vanaf het begin naar het einde van elke zone. Ter plaatse van de overgang 12 grenst het einde van de eerste zone 7 aan het begin van de tweede zone 8. Hierdoor zullen de goten van de eerste zone ter plaatse van de overgang 12 een noemenswaardig grotere afstand tussen aangrenzende goten vertonen dan de goten 10 van de tweede zone 8 ter plaatse van de overgang 12. Door de combinatie van het noemenswaardig vergroten van de tussenafstand van gewaseenheden in één goot in de overgang 12 van de eerste zone 7 naar de tweede zone 8, en het noemenswaardig verkleinen van de afstand tussen aangrenzende goten over de overgang 12 van de eerste zone naar de tweede zone 8, kan het aantal gewaseenheden per m? hoofdzakelijk constant blijven, of juist verschillen, over de overgang van de eerste zone 7 naar de tweede zone 8. Tests hebben uitgewezen dat deze manier van werken met twee zones 7 en 8 toelaat om noemenswaardig efficiëntere wijze gewas te telen. Hierdoor kan het aantal gewaseenheden per m? in het vooraf bepaalde gebied 1 continu en/of stapsgewijs afnemen van de eerste rand 2 naar de tweede rand 3. Daarbij kunnen de gewaseenheden geplant worden ter plaatse van de eerste rand 2 met een aantal gewaseenheden per m? die geoptimaliseerd is in functie van de grootte van de gewaseenheden die geplant worden. Ter plaatse van de tweede rand 3 worden de gewaseenheden geoogst, en is elke gewaseenheid volgroeid, en is het aantal gewaseenheden per m? geoptimaliseerd in functie van de grootte van de volgroeide gewaseenheden. Dit laat toe een gewas op een oppervlakte-efficiënte wijze te telen. Figuur 2 toont een hydrocultuursysteem dat grotendeels gelijk is aan dat van figuur 1, behalve waar anders omschreven. Derhalve zijn in figuur 2 gelijke verwijzingscijfers gebruikt die gelijk zijn aan die van figuur 1, maar dan met 100 (honderd) verhoogd, voor gelijke elementen uit figuur 1. Hieronder worden slechts de verschillen besproken. Ten eerste zijn ondersteuningsprofielen van de geleiders 111, hier verder simpelweg geleiders genoemd, volgens de uitvinding ingericht voor het geleiden van dragers 150,
151 in de eerste richting. In de figuur is sprake van hieronder separaat besproken dragers 151-1 en 151-2, welke in dezen gezamenlijk als dragers 151 worden aangeduid. In figuur 2 is sprake van separate geleiders 111 voor de eerste 107 en tweede zone 108, maar het is ook denkbaar om de geleiders 111 door te laten lopen door de twee zones 107, 108, of om slechts één zone te voorzien. De dragers 150, 151 zijn ingericht voor het dragen van ten minste twee evenwijdige goten 152,
153. In dit geval is elke drager 150, 151 ingericht voor het dragen van exact drie goten 152, 153. Daartoe zijn de dragers 150, 151 ongeveer drie maal zo breed als de goten 152, 153. Voor het dragen van een ander aantal goten 152, 153 kunnen de dragers 150, 151 breder of minder breed worden uitgevoerd. De dragers 150, 151 hebben in hoofdzaak dezelfde lengte als de goten 152,
153. In dit geval is de genoemde lengte ongeveer 12 meter. De getoonde dragers 150, 151 en goten 152, 153 zijn bijvoorbeeld van kunststof vervaardigd. De goten 152 in de eerste zone 107 bevinden zich relatief dicht bij elkaar, bijvoorbeeld (bijna) tegen elkaar aan. Een gootafstand d tussen goten op dezelfde drager 150 is dus relatief klein. De dragers 150 worden door de geleiders 111 in de eerste richting R geleid. Hoewel niet noodzakelijk, wordt geleidelijk, dus verderop in de eerste richting, de dragerafstand D tussen dragers 150 vergroot. Daarmee wordt vanzelfsprekend ook de afstand tussen twee goten op verschillende dragers groter, terwijl de gootafstand d tussen goten 152 op één drager gelijk blijft. Het is de aanvrager gebleken dat de groter wordende dragerafstand D voldoende kan zijn om gewaseenheden van meer ruimte te voorzien om te groeien, ondanks dat de afstand d tussen twee goten 152 op dezelfde drager 150 niet verandert, wanneer twee goten 152 per drager 150 worden voorzien. Bij meer goten 152 per drager 150 is dit effect mogelijk niet afdoende.
Net als bij het systeem van figuur 1, kunnen in het hydrocultuursysteem van figuur 2 een eerste zone 107 en een tweede zone 108 aangewezen worden. De eerste en tweede zone 107, 108 zijn gescheiden door een overgang 112. Ter plaatse van de overgang 112 zijn — gootverplaatsingsmiddelen 155 opgesteld. De gootverplaatsingsmiddelen 155 kunnen elke soort geschikte middelen zijn, die in staat zijn goten van drager naar drager te verplaatsen. Zij zijn daarom sterk schematisch weergegeven. De getoonde vorm moet niet beperkend voor het type gootverplaatsingsmiddelen 155 worden opgevat. De gootverplaatsingsmiddelen155 zijn in dit voorbeeld ingericht om uit elke drager 150 in de eerste zone 107 één goot te verwijderen, door de goten ten opzichte van hun drager te verschuiven. De overige twee goten 152 die in de drager 150 achterblijven, behouden hun positie ten opzichte van hun drager 150. Daardoor krijgen gewaseenheden in de overgebleven goten 153 meer ruimte. Het is vanzelfsprekend ook mogelijk om een buitenste goot 152 te verwijderen, en de overgebleven goten 153 onderling te herschikken. Hiervoor kunnen de gootverplaatsingsmiddelen 155 worden gebruikt. De geleiders 111 zijn, zoals in figuur 2 zichtbaar is, ononderbroken tussen de eerste en tweede zone 107, 108. Zo zijn de geleiders 111 ingericht om dragers 150, 151 van de eerste zone 107 naar de tweede zone 108 te geleiden.
Alternatief kunnen de geleiders 111 zijn onderbroken, zodat er sprake is van separate geleiders 111 in de eerste 107 respectievelijk tweede zone 108. In de tweede zone 108 bevinden zich daarom een aantal dragers 151-2, die in dit voorbeeld exact twee goten 153 dragen, die vanuit de eerste zone 107 komen.
Het hydrocultuursysteem is verder voorzien van toevoermiddelen (niet getoond in figuur 2) voor het ter plaatse van de overgang toevoeren van een verdere drager 151-1. De toevoermiddelen kunnen bijvoorbeeld door de genoemde gootverplaatsingsmiddelen 155 worden gevormd, door een separate robot, of door andere geschikte middelen.
De verdere drager 151-1 kan in uitvoering gelijk zijn aan de andere dragers 150, 151-2, maar verschilt van hen in dat deze niet direct uit de eerste zone 107 komt.
De verdere drager 151-1 kan dus zonder goten te dragen worden toegevoerd, ter plaatse van de overgang 112. Daar wordt de verdere drager 151-1 door de geleiders 111 geleid, door de tweede zone 108. De gootverplaatsingsmiddelen 155 zijn ingericht om de goten 152 die van de dragers 150 uit de eerste zone 107 worden verwijderd, naar de verdere drager 151-1 te verplaatsen.
In dit geval worden steeds twee goten 153 voorzien op de verdere drager 151-1, zodat elke drager 151 in de tweede zone 108 evenveel goten 153 draagt, namelijk exact twee goten 153. De goten 152, 153 kunnen bijvoorbeeld de met betrekking tot figuur 3 van WO 2017/000046 A1 aldaar omschreven goten zijn.
Figuren 3A en 3B tonen een hydrocultuursysteem dat gelijk is aan dat van figuur 2, voorzover hieronder niet anders is aangegeven.
Derhalve zijn verwijzingscijfers van gelijke elementen m figuren 3A en 3B elk steeds met honderd (100) verhoogd ten opzichte van het respectieve voorgaande figuur.
Niet alle details uit figuur 2 zijn omwille van eenvoud in figuren 3A en 3B herhaald In de variant van figuur 3A worden door elke drager 250 in de eerste zone 207 vier goten 252 gedragen.
De dragers 250 in de eerste zone 207 worden weliswaar in de eerste richting R verplaatst, maar de afstand D tussen dragers 250 neemt daarbij niet toe.
Ter plaatse van de overgang 212 worden door de gootverplaatsingsmiddelen 255 twee goten 252 van de drager 250 genomen, en naar een verdere drager verplaatst.
Deze goten 253, en de resterende goten op de drager 250, worden naar de voorrand en achterrand, in de eerste richting beschouwd, van hun respectieve drager 250 verplaatst door de gootverplaatsingsmiddelen 255. De afstand tussen twee goten 253 in de tweede zone 208 is daardoor groter dan in de eerste zone 207. In de tweede zone 208 worden de dragers 251 ook in de eerste richting R geleid, en daarbij steeds verder uit elkaar geleid, zodat een afstand D tussen naast elkaar gelegen dragers 251 geleidelijk toeneemt.
Daarmee krijgen gewaseenheden in de goten 253 in de tweede zone 208 geleidelijk meer ruimte.
De variant van figuur 3B wordt hieronder slechts besproken voorzover deze verschilt van die van figuur 3A.
In de variant van figuur 3B worden door elke drager 350 in de eerste zone 307 wederom vier goten 352 gedragen.
In de tweede zone 308 zijn wederom steeds twee goten 353 naar een verdere drager verplaatst. In tegenstelling tot zoals in figuur 3A het geval is, worden de goten 353 in de tweede zonde 308 hier echter niet bij de voorrand en achterrand van de dragers 351 geplaatst, maar elk dichter naar het midden van hun respectieve drager 351. De afstand d tussen twee goten 353 in de tweede zone 308 is daarom weliswaar groter dan in de eerste zone 307, maar nog niet zo groot als in de variant van figuur 3A het geval was. Een verdere zone 308’ is toegevoegd, die aansluit op de tweede zone 308 bij een verdere overgang 312’. Ook verdere gootverplaatsingsmiddelen 355° zijn voorzien. De verdere gootverplaatsingsmiddelen 355° zijn in gericht om de goten 353 te herschikken op hun drager 351, om zo cen nog grotere afstand d tussen goten 353 te bewerkstelligen. Zo wordt de maximale afstand tussen goten 353’ in de verdere zone 308° bereikt met een tussenstap.
In figuren 4 - 7 is een voordelig gootsysteem 160 getoond, dat de goten 152, 153 kan vormen. Derhalve is het getoonde gootsysteem 160 wederom ongeveer 12 meter lang. Het gootsysteem 160 omvat een goot 161 en een bovenoppervlak 162. In het bovenoppervlak 162 zijn meerdere openingen 163 aangebracht. De openingen 163 definiëren een onderlinge tussenafstand in de langsrichting van de goot 161. Zoals het best te zien is in figuur 4, vormt de goot 161 een kanaal, waarm substraten 164 plaatsbaar zijn. De substraten 164 worden gebruikt voor het daarin laten groeien van gewaseenheden 165 van een gewas. Het gootsysteem 160 heeft verder een mantel 166 ter plaatse van elke opening 163. De mantels 166 strekken zich neerwaarts uit vanaf een rand van de opening 163. Daarmee vormen de mantels 166 steeds een aanslag voor een respectief substraat 164, onder het bovenoppervlak 162. Zoals in figuur 4 is te zien, strekken in dit geval de mantels 166 zich over de hele rand van hun openingen 163 uit. De openingen 163 zijn hier cirkelvormig en de mantels 166 hebben de vorm van een holle cilinder. Een binnendiameter van de openingen 163 is bijvoorbeeld 2,3 cm. De substraten 164 strekken zich, wanneer zij in het kanaal zijn geplaatst, uit tot onder het bovenoppervlak 162, maar ten minste tot de hoogte van de mantels 166. Daardoor houden de mantels 166 de substraten 164 op hun plek.
Nabij het bovenoppervlak 162, aan de rand van elke opening 163, is een afschuming 167 voorzien. De afschuining 167 verbindt steeds het bovenoppervlak 162 met de mantel 166. Door de afschuining 167 ontstaat een geleiding voor het in het kanaal geleiden van substraten 164 die door de opening 163 worden ingebracht. Zij worden door de afschuming 167 naar het midden van de opening 163 geleid.
Het bovenoppervlak 162, de mantel 166 en de afschuining 167 zijn hier uit één stuk gevormd. Daardoor ontstaat een stevige verbinding. In het getoonde gootsysteem 160 zijn het bovenoppervlak 162, de mantel 166 en de afschuining 167 deel van een deksel 168, dat separaat 1s van de goot 161. Het deksel 168 kan op de goot 161 worden geplaatst, en zo daarmee verbonden worden. Vanzelfsprekend is het deksel 168 ook weer van de goot verwijderbaar. Zo kan bijvoorbeeld voor het uit het kanaal verwijderen van substraten 164 het deksel worden verwijderd,
waardoor reinigen van het de goot 161 en/of van het deksel 168, worden vergemakkelijkt. Een dergelijke opbouw van goot is toepasbaar in een systeem zoals getoond in figuur 1 en is toepasbaar in cen systeem zoals getoond in figuren 2 en 3A en 3B. In figuur 6 is te zien hoe meerdere gootsystemen 160, in dit geval drie, door een drager 150, 151 worden gedragen. De drager 150, 151 is hier ook in meer detail getoond. De drager 150, 151 wordt in hoofdzaak gevormd door een hoekprofiel, en heeft dus een vlakke basis 157 en een staander 158. Op de basis 157 en naast de staander wordt een opneemruimte gedefinieerd. In de opneemruimte zijn de gootsystemen 160 geplaatst. Een binnenafmeting van de drager 150, 151, dat wil zeggen een afmeting van de opneemruimte waarin de gootsystemen 160 kunnen worden geplaatst, is hierbij aangepast op een buitenafmeting van de gootsystemen 160. In dit geval is genoemde binnenafmeting ongeveer drie maal zo groot als de genoemde buitenafmeting, waardoor drie gootsystemen 160 met een relatief kleine onderlinge afstand naast elkaar gedragen kunnen worden.
Het is vanzelfsprekend mogelijk om de steekafstand van de openingen 163 of de afmetingen van de openingen 163 aan te passen op een gewenst soort te telen gewas. Het is daarbij denkbaar op eenzelfde goot 161 verschillende deksels 168 te passen, en zo een set te vormen met deksels 168 voor elk gewenst type gewas.
In figuur 8 is in een sterk schematisch zijaanzicht getoond van een hydrocultuursysteem volgens de uitvinding. Figuur 7 toont dragers 150, 151 en goten 152 en 153 in versimpelde vorm, die gebruikt kunnen worden in een systeem uit figuur 8. De vakman begrijpt dat met name de goten 152, 153 gevormd kunnen zijn zoals hierboven omschreven met betrekking tot figuren 3 — 6, of traditioneel gevormd kunnen zijn. In figuur 8 is wederom te zien hoe dragers 150, 151 m de eerste richting R worden geleid. Eenmaal aangekomen in de overgang 112 wordt van elke drager 150 minstens één goot 152 verwijderd. De goot wordt verplaatst naar een verdere drager 151. De afstand tussen goten 153 in dezelfde drager 151 in de tweede zone 108 is daardoor groter in de tweede zone 108 dan in de eerste zone 107. In de tweede zone 108 kan de afstand tussen de dragers 151, zoals ook in de eerste zone 107 wordt gedaan, gekozen worden in overeenstemming met de groeifase van gewaseenheden in de goten 153, bijvoorbeeld door de afstand tussen dragers 151 geleidelijk te vergroten. Verder zijn toevoermiddelen 199 voorzien, die langs de onderzijde van het hydrocultuursysteem lege dragers toevoeren ter plaatse van de overgang.
In het gootsysteem van figuur 9 zijn de toevoermiddelen 199 niet voorzien. In plaats daarvan worden in de eerste zone 107 dragers 150 per twee gestapeld toegevoerd. Op de gestapelde dragers zijn goten 152 geplaatst. Ter plaatse van de overgang 112 worden de gootverplaatsmgsmiddelen 155 gebruikt om de gestapelde dragers 152 van elkaar te scheiden, zodat steeds een lege drager beschikbaar komt. De gootverplaatsingsmiddelen 155 zijn verder ingericht om per volle drager 150 steeds één goot 152 naar een verdere drager te verplaatsen, zodat in de tweede zone 108 elke drager 151 twee goten 153 draagt. Het is vanzelfsprekend mogelijk om meer of minder dragers 150 in de eerste zone te stapelen, en om meerdere dragers 150 op elkaar te stapelen, afhankelijk van het benodigde aantal dragers 151 in de tweede zone 108.
In de beschrijving is steeds een voorbeeld besproken waarin een drager in de eerste zone drie goten draagt en in de tweede zone twee goten draagt. De vakman begrijpt dat ook andere voorbeelden kunnen bedacht worden. Zo kan een drager in de eerste zone twee, drie, vier of meer goten dragen. Een drager in de tweede zone kan één twee of drie goten dragen, waarbij het aantal goten in een drager van de tweede zone steeds minstens één kleiner is dan het aantal goten in een drager van de eerste zone.
Hoewel de uitvinding hierboven 1s toegelicht aan de hand van een aantal specifieke voorbeelden en uitvoeringsvormen, is de uitvinding daartoe niet beperkt. In plaats daarvan beslaat de uitvinding ook de door de navolgende conclusies gedefinieerde materie.

Claims (14)

Conclusies
1. Hydrocultuursysteem voor het telen van een gewas, omvattende een geleider voor het geleiden van meerdere dragers binnen een vooraf bepaald gebied, en waarbij de geleider ingericht is voor het geleiden van de dragers in een eerste richting die zich uitstrekt van cen eerste rand naar een tweede rand van het gebied, waarbij elke drager is ingericht voor het dragen van ten minste twee evenwijdige goten, en waarbij ten minste één van de ten minste twee goten van de drager verwijderbaar is, en waarbij elke goot is ingericht voor het vasthouden van meerdere gewaseenheden van het gewas, waarbij het gebied een eerste zone grenzend aan de eerste rand en een tweede zone grenzend aan de tweede rand omvat, waarbij het systeem ter plaatse van een overgang van de eerste zone naar de tweede zone gootverplaatsingsmiddelen omvat voor het van elke drager verwijderen van ten minste één goot.
2. Hydrocultuursysteem volgens de voorgaande conclusie, waarbij de geleider verder is ingericht om de afstand tussen aangrenzende dragers in de eerste richting geleidelijk te vergroten.
3. Hydrocultuursysteem volgens de voorgaande conclusie, waarbij de gootverplaatsingsmiddelen zijn ingericht om de ten minste ene verwijderde goot te plaatsen naar cen verdere drager.
4. Hydrocultuursysteem volgens conclusie 3, verder omvattende toevoermiddelen voor het ter plaatse van de overgang toevoeren van de verdere drager.
5. Hydrocultuursysteem volgens conclusie 3, waarbij elke drager verder is ingericht voor het dragen van ten minste één verdere drager, waarbij de ten minste ene verdere drager telkens van de respectieve drager verwijderbaar is.
6. Hydrocultuursysteem volgens één der conclusies 4 of 5, waarbij de geleider is ingericht om de dragers van de eerste zone naar de tweede zone te geleiden.
7. Hydrocultuursysteem volgens ten minste één der voorgaande conclusies, waarbij de dragers en de goten een in hoofdzaak gelijke lengte hebben.
8. Hydrocultuursysteem volgens ten minste één der voorgaande conclusies, waarbij de dragers een lengte hebben van ten minste 7 meter, bij voorkeur van ten minste 10 meter, en meer bij voorkeur van ten minste 12 meter.
9. Hydrocultuursysteem volgens ten minste één der voorgaande conclusies, waarbij de dragers een interne breedte hebben die in hoofdzaak gelijk is aan een natuurlijk veelvoud van een externe breedte van de goten.
10. Hydrocultuursysteem volgens ten minste één der voorgaande conclusies, waarbij de dragers door een L-profiel gevormd zijn, en waarbij het L-profiel een aanslag definieert voor het althans gedeeltelijk tegenhouden van goten.
11. Hydrocultuursysteem volgens ten minste één der voorgaande conclusies, waarbij de goten en/of de dragers van kunststof zijn vervaardigd.
12. Werkwijze voor het telen van een gewas, waarbij de werkwijze de volgende stappen bevat: - het planten van gewaseenheden van het gewas in meerdere goten ter plaatse van een eerste rand van een vooraf bepaald gebied, waar bij de goten per ten minste twee door dragers worden gedragen; - het geleiden van de dragers in een eerste richting die zich uitstrekt van de eerste rand naar een tweede rand van het gebied; - het oogsten van de gewaseenheden ter plaatse van de tweede rand; waarbij de werkwijze verder omvat: - het in een overgang van een eerste zone van het gebied die grenst aan de eerste rand en een tweede zone van het gebied die grenst aan de tweede rand verwijderen van ten minste één goot van elke drager uit de eerste zone.
13. Werkwijze volgens de voorgaande conclusie, verder omvattende de stappen van - het toevoeren van een verdere drager in de overgang; en - het naar de verdere drager plaatsen van de verwijderde goot.
14. Set van een drager en de meerdere goten uit het hydrocultuursysteem van één der conclusies 1 — 11.
BE20205288A 2020-05-04 2020-05-04 Hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas en set van een drager en meerdere goten BE1028258B1 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20205288A BE1028258B1 (nl) 2020-05-04 2020-05-04 Hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas en set van een drager en meerdere goten
US17/920,209 US20230172126A1 (en) 2020-05-04 2021-05-03 Hydroponic system and method for cultivating a crop and set of a carrier and a plurality of gutters
PCT/IB2021/053681 WO2021224757A1 (en) 2020-05-04 2021-05-03 Hydroponic system and method for cultivating a crop and set of a carrier and a plurality of gutters
EP21729634.2A EP4145983A1 (en) 2020-05-04 2021-05-03 Hydroponic system and method for cultivating a crop and set of a carrier and a plurality of gutters
CN202180047862.8A CN115802884A (zh) 2020-05-04 2021-05-03 用于栽培农作物的水培系统和方法以及由载体与多个沟槽组成的套件

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20205288A BE1028258B1 (nl) 2020-05-04 2020-05-04 Hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas en set van een drager en meerdere goten

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1028258A1 BE1028258A1 (nl) 2021-12-01
BE1028258B1 true BE1028258B1 (nl) 2021-12-07

Family

ID=70680144

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20205288A BE1028258B1 (nl) 2020-05-04 2020-05-04 Hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas en set van een drager en meerdere goten

Country Status (5)

Country Link
US (1) US20230172126A1 (nl)
EP (1) EP4145983A1 (nl)
CN (1) CN115802884A (nl)
BE (1) BE1028258B1 (nl)
WO (1) WO2021224757A1 (nl)

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4028847A (en) * 1976-02-19 1977-06-14 General Mills, Inc. Apparatus for producing plants
GB1576010A (en) * 1976-07-21 1980-10-01 Trough Track Ltd Apparatus for supporting material or containers which plants can be grown for movement along a greenhous
WO2017000046A1 (en) * 2015-06-30 2017-01-05 Green Production Systems Bvba Cultivation system
NL2020637B1 (nl) * 2018-03-21 2019-10-02 Gege Machb Bv Teeltsysteem en werkwijze voor het telen van een gewas of voorloper daarvan

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
SE501852C2 (sv) 1992-09-25 1995-06-06 Abece Ab Anordning innefattande förskjutbara dragstänger, för förflyttning av odlingsrännor i en odlingsanläggning
JP2008011729A (ja) * 2006-07-04 2008-01-24 Kaneko Agricult Mach Co Ltd 栽培トレーを用いた野菜栽培方法及び装置
BE1023221B1 (nl) * 2015-06-30 2017-01-03 Green Production Systems Bvba Teelsysteem
CN205623648U (zh) * 2016-05-14 2016-10-12 河北汇亚花泥专用设备有限公司 无土栽培基质托盘
KR20200000613U (ko) * 2018-09-10 2020-03-18 주식회사 엔지에프 플라콘을 이용한 채소 재배시스템

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4028847A (en) * 1976-02-19 1977-06-14 General Mills, Inc. Apparatus for producing plants
GB1576010A (en) * 1976-07-21 1980-10-01 Trough Track Ltd Apparatus for supporting material or containers which plants can be grown for movement along a greenhous
WO2017000046A1 (en) * 2015-06-30 2017-01-05 Green Production Systems Bvba Cultivation system
NL2020637B1 (nl) * 2018-03-21 2019-10-02 Gege Machb Bv Teeltsysteem en werkwijze voor het telen van een gewas of voorloper daarvan

Also Published As

Publication number Publication date
EP4145983A1 (en) 2023-03-15
BE1028258A1 (nl) 2021-12-01
WO2021224757A1 (en) 2021-11-11
US20230172126A1 (en) 2023-06-08
CN115802884A (zh) 2023-03-14

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1023219B1 (nl) Teelsysteem
US10058040B2 (en) Apparatus and method for growing one or more plants
HUT74821A (en) Multistage plant culture method and multistage plant culture apparatus for use therein
BE1023221B1 (nl) Teelsysteem
BE1028258B1 (nl) Hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas en set van een drager en meerdere goten
BE1028261B1 (nl) Gootsysteem en set voor gebruik in een hydrocultuursysteem en werkwijze voor het telen van een gewas
KR101589414B1 (ko) 딸기 증식용기를 이용한 딸기 증식방법
KR101469564B1 (ko) 대파의 재배방법
KR20140001745U (ko) 딸기 육묘포트 조립체
US20240000028A1 (en) Growing tray system, method and farming system
CN112911925A (zh) 用于浇灌植物的设备、系统和方法
JP2004344086A (ja) 水耕栽培方法並びに装置
Lazko et al. Planting depth-effective agricultural practice perventing lodging of seedstalks of onion seeds
Huang et al. Air-pruned transplant production system for fully automated transplanting
Capocasa et al. Micropropagated strawberry mother plants for high quality frigo and plug plants nursery production
NL1021180C2 (nl) Kweken van snijbloemen.
NL1019560C2 (nl) Kweken van snijbloemen.
KR101341840B1 (ko) 재식밀도 조절이 가능한 정식판
CN104350923B (zh) 茭白套种水生菜的种植方法
JP2006141264A (ja) アスパラガスの栽培方法及び栽培に使用する根株
KR20220133343A (ko) 고설 재배용 딸기화분 개별 분리 및 취출 기능을 갖는 화분거취대
KR20220053105A (ko) 육묘용 포트를 그대로 이용하는 식물 재배 방법
JP2013066384A (ja) 軟白ねぎの栽培方法
JP2010081853A (ja) 連続鉢苗移植機
CN104350923A (zh) 茭白套种水生菜的种植方法

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20211207