Gebruik van een coating materiaal op de randen van decoratieve panelen en werkwijze. De huidige uitvinding heeft betrekking op het gebruik van een coating materiaal op de randen van decoratieve panelen, alsmede op een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, zoals vloerpanelen, waarbij dergelijk coating materiaal wordt aangewend. In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op panelen die aangewend worden voor het samenstellen van bijvoorbeeld een zwevende vloerbekleding. Dergelijke vloerpanelen zijn bijvoorbeeld gekend uit het WO 97/47834 en kunnen aan twee tegenoverliggende zijranden voorzien zijn van geprofileerde randgebieden die in elkaar passende gefreesde koppelmiddelen omvatten, waarmee twee van dergelijke vloerpanelen aan de betreffende zijranden met elkaar kunnen worden gekoppeld, bij voorkeur zonder gebruik van lijm. Eventueel kunnen de koppelmiddelen uitgevoerd zijn met enige voorspanning, waarmee wordt bedoeld dat de contour van de koppelmiddelen enigszins overlappend is uitgevoerd, zodanig dat in gekoppelde toestand een spanning ontstaat die de panelen naar elkaar toe drukt. Dergelijke voorspanning is interessant om het ontstaan van spleten na het leggen tegen te werken. Hierdoor kan ook de indringing van stof en vocht worden beperkt. In sommige gevallen is de freeskwaliteit van de koppelmiddelen ontoereikend om de naden blijvend waterdicht te houden. Daarenboven heerst ter plaatse van de hoekpunten van dergelijke panelen een verhoogde gevoeligheid voor waterindringing. Ter plaatse van de hoeken kruisen de geprofileerde randgebieden van aanliggende zijranden, en hierdoor is het mogelijk dat de gefreesde koppelmiddelen daar afwezig of ontoereikend kunnen zijn.
De indringing van vocht in de naden van een vloerbekleding die uit panelen is samengesteld kan bij panelen met een vochtgevoelig substraat en/of toplaag, zoals een substraat op basis van MDF of HDF (medium of high density fiberboard), leiden tot zwellingen en/of verkleuringen die storend zichtbaar worden aan het decoratief oppervlak van dergelijke panelen. Bovendien kunnen dergelijke zwellingen van het substraat op zich leiden tot versnelde slijtage van het vloeroppervlak. Verder is de indringing van vocht in de naden van een vloerbekleding op zich problematisch, zelfs indien noch het substraat noch de toplaag vochtgevoelig zijn. In dergelijk geval kan water zich verzamelen onder de vloerbekleding en kan dit aanleiding geven tot schimmelvorming en de onaangenaamheden van dien.
Uit het WO 2008/078181 is het gekend de zijranden van een vloerpaneel met een MDF of HDF substraat te behandelen met een waterwerende substantie die een gefluoreerd polymeer of copolymeer omvat. De betreffende substantie wordt op de zijrand van het vloerpaneel aangebracht door middel van een zogenaamde vaccumaat, bijvoorbeeld van het type zoals gekend uit het DE 92 02 976 Ul. Het starten en stoppen van dergelijke vaccumaat respectievelijk bij het intreden van de zijrand en het uittreden van de zijrand uit de vaccumaat is moeilijk fijn af te stellen, en zorgt ervoor dat de hoekpunten van de betreffende zijrand mogelijks ontoereikend zijn bekleed met de betreffende waterwerende substantie.
De huidige uitvinding beoogt in de eerste plaats een alternatief coating materiaal aan te bieden voor het vormen van een waterwerende of waterafstotende coating op de randen van decoratieve panelen, waarbij volgens verschillende voorkeurdragende uitvoeringsvormen een oplossing kan worden geboden voor één of meerdere van de problemen met de werkwijzen en/of panelen uit de stand van de techniek. De uitvinding is onder andere gedefinieerd in de aangehechte claims en heeft onder meer betrekking op het gebruik van een coating materiaal, en op een werkwijze waarbij dergelijk coating materiaal wordt toegepast. Hieronder worden zonder beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven.
Het gebruik volgens de huidige uitvinding wordt bij voorkeur toegepast als behandeling van de MDF of HDF (medium of high density fiberboard) randen van laminaatvloerpanelen, bijvoorbeeld voor het bekomen van een waterafstotend of waterwerend effect.
Er wordt, volgens de uitvinding, gebruik gemaakt van een fluor acrylaat polymeer, waarbij het voornoemd fluor acrylaat polymeer volgende formule heeft:
== R R ne
LÀ
RC 0 0, waarbij één of meer van de R groepen Fluor atomen zijn, en de andere R groepen waterstof atomen zijn, of, waarbij voornoemd fluor acrylaat volgende formule heeft: FF ; 10 FC, 0 Op waarbij, bij voorkeur, de R’ groep vrij is van waterstof atomen, en bij voorkeur gekozen is uit de lijst bestaande uit Natrium, Kalium, CF3. Het acrylaat is bij voorkeur een perfluorocarbon wat betekent dat de C-atomen door F-atomen verzadigd zijn en geen H-atomen meer aanwezig zijn. Hierdoor wordt de hoogste contacthoek en waterwerendheid bereikt.
Bij voorkeur is het eventuele mengsel waarin het fluor acrylaat polymeer zich bevindt vrij van ethylacetaat. Ethylacetaat is zeer licht ontvlambaar(vlampunt -3°C) wat resulteert in een veiligheidsrisico.
Bij voorkeur zijn geen ontvlambare solventen aanwezig in het mengsel dat het fluor acrylaat polymeer omvat. Dit gegeven heeft een sterke impact op de brandveiligheid. Gezien de solventen bij voorkeur een vlampunt hebben boven de 55°C kunnen ze niet meer als licht ontvlambaar of zelfs ontvlambaar worden beschouwd. De solventen, bij voorkeur misntens isoalkanen, blijven echter brandbaar.
Er wordt tijdens de toepassing op gewaakt dat de LEL (lower explosion level) concentratie niet bereikt wordt. Dit wordt bewerkstelligd door een afzuiging in de toepassingsomgeving met een voldoende debiet.
In het mengsel is bij voorkeur ook een “cosolvent” aanwezig (een glycolether) dat bij hout of houtgebaseerde plaat tevens als wetting agent optreedt voor het fluoracrylaat polymeer, waardoor dit dieper in bijvoorbeeld de houtvezelplaat, het is te zeggen MDF of HDF, kan binnendringen en bijvoorbeeld gemakkelijker door het hout wordt opgenomen.
De op isoalkanen en glycolen gebaseerde solventen, die mogelijks in het mengsel aanwezig zijn, zijn niet toxisch en bestaan uit alifatische verbindingen.
Wel dient er best op gewaakt te worden dat de door de wet vastgelegde limieten niet worden overschreden.
Door de lage verdampingswaarde is het risico vrijwel onbestaande.
De applicatie op de randen van het vloerpaneel zelf gebeurt in eerste fase door middel van een tranfer techniek waarbij de vloeistof eerst op een wiel of rol wordt aangebracht en daarna door het wiel of de rol op de rand van het paneel wordt overgedragen.
Dergelijke applicatiemethode is vergelijkbaar met diegene beschreven in het WO 2006/038867. Het solvent of water gebaseerd mengsel kan mogelijks laag viskeus zijn, waardoor dit niet makkelijk door het wiel wordt opgenomen en gemakkelijk van het wiel terug in het vloeistofreservoir loopt.
Om dit te verbeteren wordt een alkydpolymeer toegevoegd dat tevens bij voorkeur in een niet aromatisch solvent is opgelost.
Dit alkydhars kan al dan niet urethaan of isocyanaat gemodificeerd zijn om de waterbestendigheid te bevorderen.
Het voordeel is drieërlei: naast het prijsvoordeel zorgt het alkyd niet alleen voor een verhoogde viscositeit maar, zeker in het geval het een medium of longchain hars betreft, is de penetratie in het hout minder diep en kan het zorgen voor een eerste barrière door zijn geringe verspreiding.
Het hars vormt een uitwendige filmlaag terwijl de fluor eerder een impregnatiebescherming teweegbrengt.
Gezien een relatief dunne laag wordt opgebracht, dient de coating niet gedroogd te worden om aan de huidige ecologische normen (AgbB etc) te voldoen.
Naast de transfer applicatie kan tevens een spuitapplicatie worden toegepast.
Het voordeel van dergelijke applicatie is dat een hogere laagdikte kan worden bereikt wat de waterbestendigheid ten goede komt.
Naast de opgebrachte hoeveelheid zijn tevens de volgende parameters belangrijk voor het bereikte van goede waterwerende eigenschappen: - De haaksheid van de panelen - De voorspanning tussen de panelen, bijvoorbeeld teweeg gebracht aan de hand 5 van de techniek die op zich bekend is uit het WO°97/47834, namelijk de techniek waarbij de contouren van de koppelmiddelen aan twee tegenoverliggende randen van het paneel overlappend zijn uitgevoerd zodanig dat in de gekoppelde toestand een gedeelte van de koppeling is verbogen en door zijn elastische terugveerkracht de randen naar elkaar toedrukt.
Bij voorkeur betreft het een elastische verbuiging van een groeflip, bijvoorbeeld de onderste groeflip, in een tand-en-groefverbinding met vergrendelelementen. - De freeskwaliteit waarmede de randen van de panelen zijn afgewerkt.
Aan de coating kunnen geschikte kleurstoffen worden toegevoegd teneinde de witte lijnen die tijdens het frezen, bijvoorbeeld van de melaminelagen in het geval van laminaatpanelen, ontstaat, te verdoezelen.
Deze kleurstoffen hebben geen invloed op de waterbestendigheid.
Hiertoe bestaan ze bij voorkeur niet uit vaste partikels zoals pigmenten, maar eerder uit vloeibare kleurstoffen.
Gezien de applicatie bij voorkeur plaats vindt op de klikverbinding, met andere woorden op de mechanische koppelmiddelen, kan geen UV degradatie van de coating optreden, wat resulteert in een lange levensduur.
Bij voorkeur wordt het gebruik volgens de huidige uitvinding toegepast op een decoratief paneel met een substraat met een erop aangebrachte decoratieve toplaag.
Bij voorkeur bestaat het substraat hoofdzakelijk uit een MDF of HDF plaat (medium of high density fiberboard), bij voorkeur met een gemiddelde densiteit van meer dan 800 kilogram per kubieke meter.
Bij voorkeur betreft het een HDF plaat van het type dat aan zijn beide oppervlakken een lokaal hogere densiteit vertoont, zogenaamde piekdensiteit, die minstens 110% van de gemiddelde densiteit bedraagt.
Het is duidelijk dat in dergelijk geval het meer centraal in de dikte gelegen HDF materiaal een densiteit vertoont die lager is dan de gemiddelde densiteit, en, bijvoorbeeld, minder dan 90% van deze gemiddelde densiteit vertoont.
Bij voorkeur vertoont het voornoemde substraat aan het eigenlijk substraatoppervlak een densiteit van meer dan 900 kilogram per kubieke meter. In het geval van een HDF plaat met een piekdensiteit van minstens 110% van de gemiddelde densiteit strekt het voornoemde lagere randgebied zich bij voorkeur dieper uit dan de zone met voornoemde piekdensiteit, namelijk bij voorkeur tot in een zone die een densiteit vertoont die overeenstemt met de gemiddelde densiteit van de betreffende plaat of minder. De aanwezigheid van de hogere densiteit nabij het oppervlak van het substraat, bij voorkeur minstens aan die zijde van het substraat die voorzien is van de decoratieve toplaag, leidt tot een verhoogde weerstand tegen het ontstaan van aan het oppervlak zichtbare effecten ontstaan ten gevolge van de indringing van vocht in het substraat. Zo zal een zone van hogere densiteit een minimaliserende invloed hebben op mogelijke zweleffecten van het substraatmateriaal die kunnen leiden tot opstekende randen, en eruit volgende versnelde slijtage van het bovenoppervlak ter plaatse van die randen.
Bij voorkeur is de decoratieve toplaag een laminaat gevormd op basis van melaminehars of een ander thermohardend hars, en eventueel één of meerdere papiervellen. Bij voorkeur omvat het laminaat minstens een bedrukt en van hars voorzien papiervel en bij voorkeur een erboven aangebracht met hars voorzien doorzichtig of doorschijnend papiervel. Het laminaat kan verder zich boven de bedrukking bevindende slijtvaste partikels omvatten. Bij voorkeur is het laminaat zonder bijkomende tussenliggende lijm of harslagen op het substraatmateriaal gehecht, namelijk zowel op het eigenlijke bovenoppervlak als ter plaatse van het lagere randgebied. Het laminaat betreft bij voorkeur een laminaat van het type DPL (“Direct Pressure Laminate”). Bijzonder aan een DPL techniek is dat de laminaatlaag gevormd wordt door het middels een persbewerking consolideren van minstens een decorpapier en één of meer lagen synthetisch materiaal, al dan niet voorzien op het decorpapier bijvoorbeeld door middel van een impregnatietechniek. Het synthetisch materiaal betreft hierbij een thermisch uithardend materiaal, zoals melaminehars. Het consolideren houdt minstens een uitharding of vernetting in van het thermisch uithardend synthetisch materiaal. Op hetzelfde moment, namelijk aan de hand van één en dezelfde persbewerking, wordt deze laminaatlaag op het substraat bevestigd. Bij de meest voorkomende DPL panelen wordt de laminaatlaag samengesteld uit een van thermohardend hars voorzien bedrukt decorpapier en een erboven aangebrachte transparante laag die thermohardend hars bevat, ook wel overlay genoemd. Aan de onderzijde van het substraatmateriaal wordt tijdens dezelfde persbewerking bij voorkeur ook een harslaag voorzien, bijvoorbeeld minstens een in hars gedrenkt Papiervel. Deze dient als balanceerlaag voor eventuele trekspanningen in de laminaatlaag op het bovenoppervlak, zodat een stabiel verperst geheel kan worden bereikt.
Andere mogelijkheden voor het substraat zijn bijvoorbeeld een thermoplastisch substraat, bijvoorbeeld op basis van PVC en vulmiddelen, of een mineraal gebaseerd substraat, bijvoorbeeld op basis van cement zoals Portland cement of magnesiumoxide (MgO), welke eveneens vulmiddelen kan omvatten. Andere mogelijkheden voor de decoratieve toplaag zijn bijvoorbeeld decoratieve toplagen die een bedrukte plastiekfolie omvatten, of die een rechtstreeks op het substraat gevormde bedrukking omvatten, of die een natuurlijk materiaal, zoals een houtfineer, omvatten. Bij voorkeur is het voornoemde paneel een vloerpaneel, bij voorkeur van het type dat kan worden aangewend voor het vormen van een zwevende vloerbekleding. Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het vloerpaneel een laminaatvloerpaneel met een substraat uit MDF of HDF en een decoratieve toplaag uit laminaat zoals hier boven beschreven. Volgens varianten is het vloerpaneel een LVT, SPC of WPC vloerpaneel, namelijk een vloerpaneel met een thermoplastisch substraat en een decoratieve toplaag met een bedrukte plastiekfolie of een direct op het substraat gevormde bedrukking. Bij voorkeur worden de betreffende panelen minstens aan twee zijden die zich dwars op elkaar uitstrekken voorzien van koppelmiddelen waarmede twee van dergelijke panelen aan elkaar kunnen worden gekoppeld.
Volgens de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is het voornoemde paneel rechthoek en langwerpig.
Bij voorkeur wordt de werkwijze van de uitvinding aangewend voor het vervaardigen van panelen, meer speciaal vloerpanelen, met een MDF of HDF substraat en een erop aangebrachte decoratieve toplaag uit laminaat, waarbij het paneel aan minstens twee tegenoverliggende randen voorzien is van een lager randgebied in het bovenoppervlak, waarbij de voornoemde decoratieve toplaag zich ononderbroken uitstrekt vanop het eigenlijke bovenoppervlak, over het oppervlak van het lager randgebied, tot op de rand van het bovenoppervlak. Bij voorkeur vertoont een paneel bekomen aan de hand van de werkwijze van de huidige uitvinding minstens aan een lang paar randen een lager randgebied in het bovenoppervlak, bij voorkeur in de vorm van een rechte of gebogen afschuining. Bij voorkeur betreft het hierbij een zogenaamde ingeperste afschuining, namelijk een afschuining die bekomen wordt tijdens dezelfde persbewerking waarmee de DPL laminaatlaag aan het oppervlak van het substraat wordt gerealiseerd.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: Figuur 1 een vloerpaneel bekomen aan de hand van het gebruik en een werkwijze volgens de uitvinding; figuur 2 dit vloerpaneel in een dwarsdoorsnede volgens de in figuur 1 weergegeven lijn II-II weergeeft; figuur 3 voor een variante op grotere schaal het gebied weergeeft dat in figuur 2 met F3 is aangeduid, en figuren 4 in een gelijkaardig zicht een variante weergeeft.
Figuur 1 geeft een langwerpig rechthoekig vloerpaneel 1 weer dat aan twee paar tegenovereenliggende zijranden, 2-3 en 4-5, is voorzien met geprofileerde randgebieden 6 die mechanische koppeldelen 7 omvatten.
Figuur 2 maakt duidelijk dat de aangewende koppeldelen 7 een onderlinge vergrendeling van twee van dergelijke vloerpanelen 1 toelaten zowel in een horizontale richting H als in een verticale richting V toe.
Ten behoeve van de vergrendeling in verticale richting V, dit is in een richting loodrecht op de bovenzijde 8 van het vloerpaneel 1, zijn de hier weergegeven koppeldelen 7 hoofdzakelijk in de vorm van een tand 9 en een groef 10 uitgevoerd.
De vergrendeling in horizontale richting H, dit is in een richting loodrecht op voornoemde verticale richting V en in het vlak van figuur 2, is, in dit geval, bekomen door het voorzien van vergrendelingselementen onder de vorm van een uitsteeksel 11 aan de onderzijde van de tand 9 en een uitsparing 12 in de onderste lip van de groef 10. Bij het koppelen van twee van dergelijke vloerpanelen 1 werken de vergrendelingselementen 11-12 samen en verhinderen ze dat de vloerpanelen 1 uit elkaar bewegen.
Dit is weergegeven aan de hand van het in streeplijn 13 weergegeven vloerpaneel 1, waarbij duidelijk zichtbaar is dat er een overlapping 14 kan bestaan tussen de niet gekoppelde contouren van de groef 10 en de tand 9, meer speciaal tussen de contour van de respectievelijke vergrendelingselementen 11-12. Aan de hand van een dergelijke overlapping 14 kan bij koppeling van twee vloerpanelen een zogenaamde voorspanning worden bewerkstelligd.
Het concept voorspanning is op zich bekend uit het WO 97/47834. Bij voorkeur resulteren de aangewende mechanische koppeldelen 7 in een spelingsvrije vergrendeling van twee van dergelijke vloerpanelen in de voornoemde horizontale richting H en verticale richting V en beter nog resulteren de koppeldelen 7 in een spelingsvrije vergrendeling in alle richtingen in het vlak bepaald door de voornoemde richtingen V en H.
Het is duidelijk dat de vloerpanelen 1 bekomen in het kader van de uitvinding eender welke vorm kunnen hebben, zoals een rechthoekige, vierkante, zeshoekige vorm of dergelijke, alsook kunnen voorzien zijn van eender welke koppeldelen 7. Het in de figuren 1 en 2 weergegeven vloerpaneel 1 betreft een laminaatvloerpaneel 1 dat een substraat 15 bevat, waarbij dit substraat 15 geheel uit een houtgebaseerd materiaal zoals MDF of HDF bestaat.
Bovendien zijn de voornoemde koppeldelen 7 ééndelig met dit substraat 15 uitgevoerd.
Alsmede bevat het vloerpaneel 1 een decoratieve toplaag 16 op basis van kunststof.
In dit geval betreft de decoratieve toplaag 16 een zogenaamde “DPL” laag die, in dit voorbeeld, bestaat uit een decoratieve laag 17 met een gedrukt motief 18 en een erop aangebrachte slijtvaste laag 19, zoals een zogeheten overlay. Zowel de decoratieve laag 17 als de overlay 19 bevatten een in hars gedrenkte papierlaag. Hierbij bevat de overlay verder nog slijtvaste partikels zoals korundum. Aan zijn onderzijde 20 vertoont het vloerpaneel 1 een tegenlaag 21 die eveneens een in hars gedrenkte papierlaag bevat. Minstens een gedeelte van het oppervlak 22 van de geprofileerde randgebieden 6 is voorzien van een bekleding 23 waarin gebruik is gemaakt van fluor acrylaat polymeer volgens de uitvinding. In figuur 2 is weergegeven dat de bekleding 23 of behandeling hierbij een laag of film vormt met een zekere dikte T. In deze alsook in de hierna nog besproken figuren 3 en 4 is deze laag schematisch weergegeven als een laag die bovenop het oppervlak 22 van de geprofileerde randgebieden 6 ligt. Het is duidelijk dat deze laag in werkelijkheid in mindere of meerdere mate of zelfs volledig in het oppervlak 22 van het betreffende randgebied 6 kan ingedrongen zijn. Het is duidelijk dat er bij voorkeur zal voor gezorgd worden dat de dikte T van de laag bovenop het oppervlak 22 tot een minimale dikte T beperkt wordt, bijvoorbeeld door een geschikte verdunning toe te passen waardoor de bekleding 23 of behandeling beter in het substraat 15 geabsorbeerd wordt. Zodoende vormt zij geen al te grote belemmering bij het koppelen van de betreffende randen 2-3 aan een gelijkaardig vloerpaneel 1. Opgemerkt wordt dat de dikte T van de film overdreven is weergeven. In werkelijkheid kan de dikte T zich in het micronbereik bevinden of onbestaande zijn.
Figuur 3 geeft een variante weer waarbij de bekleding 23 de overgang tussen het substraat 15 en de decoratieve toplaag 16 bestrijkt alsmede een beperkte band onder de bovenrand van het vloerpaneel 1. Het gebruik van fluor acrylaat polymeer, volgens de huidige uitvinding, in een bandvormige bekleding 23 is zeer nuttig voor klassieke laminaatvloerpanelen of ander vloerpanelen die niet specifiek voor gebruik in vochtige kamers bedoeld zijn. Bij klassieke laminaatvloerpanelen bestaat immers het nadeel dat bij het reinigen met een vochtig doek vocht in het substraat wordt opgenomen,
waardoor dit opzwelt en de laminaattoplaag blijvend omhoog gedrukt wordt nabij de randen van de vloerpanelen.
Doordat nu door middel van de voornoemde actieve stoffen een bijzonder efficiënte dichting kan worden gerealiseerd, kan vocht nog onmogelijk onmiddellijk onder de laminaattoplaag in het substraat dringen, waardoor het voornoemde effect wordt uitgesloten, zo niet, geminimaliseerd.
In streeplijn S wordt op figuur 3 nog weergegeven dat de bekleding 23 zich ook kan doorzetten tot op het bovenoppervlak 8 van het vloerpaneel 1. In het algemeen wordt ernaar gestreefd dat de bekleding 23 minstens de overgang tussen het substraat 15 en de toplaag 16 bestrijkt.
Figuur 4 geeft een variante weer waarbij de geprofileerde randgebieden 6 minstens een oppervlak 22A omvatten dat als een lager randgebied 24 of afkanting, in dit geval een vellingkant is uitgevoerd.
Zoals weergegeven kan de bekleding 23 eveneens op het oppervlak 22A van dit lager randgebied 24 voorzien zijn.
In het weergegeven voorbeeld strekt de decoratieve toplaag 16 zich vanop het bovenoppervlak 8 van het vloerpaneel 1 ononderbroken uit over het oppervlak 22A van het lager randgebied 24. Het is duidelijk dat in de voorbeelden van figuren 2 tot 4 de niet weergegeven groefzijde 3-5 van het vloerpaneel 1 bij voorkeur een gelijkaardige behandeling heeft ondergaan.
In het algemeen wordt er nog opgemerkt dat eventueel indicatiemiddelen in de bekleding 23 verwerkt kunnen worden om te kunnen controleren of deze dekkend op het gewenste oppervlak is aangebracht.
Zulke indicatiemiddelen kunnen bestaan uit een kleurstof of een stof die bijvoorbeeld bij het bestralen met licht of dergelijke oplicht.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijk gebruik of dergelijke werkwijzen voor het vervaardigen van panelen kunnen worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden.