BE1027732A9 - Inrichting en werkwijze voor het ophangen van een last onder een roostervloer - Google Patents
Inrichting en werkwijze voor het ophangen van een last onder een roostervloer Download PDFInfo
- Publication number
- BE1027732A9 BE1027732A9 BE20195763A BE201905763A BE1027732A9 BE 1027732 A9 BE1027732 A9 BE 1027732A9 BE 20195763 A BE20195763 A BE 20195763A BE 201905763 A BE201905763 A BE 201905763A BE 1027732 A9 BE1027732 A9 BE 1027732A9
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- rod
- support foot
- support
- grid
- suspension line
- Prior art date
Links
Classifications
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B66—HOISTING; LIFTING; HAULING
- B66C—CRANES; LOAD-ENGAGING ELEMENTS OR DEVICES FOR CRANES, CAPSTANS, WINCHES, OR TACKLES
- B66C5/00—Base supporting structures with legs
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Floor Finish (AREA)
- Blinds (AREA)
Abstract
De uitvinding voorziet in een inrichting (100) voor het ophangen van een last (200) onder een roostervloer (300). De inrichting (100) is voorzien om te steunen op de roostervloer (300). De inrichting (100) omvat een staaf (110) die zich uitstrekt langsheen een lengterichting (L). De inrichting (100) omvat een eerste steunvoet (120) en een tweede steunvoet (120) voor het laten steunen van de staaf (110) op de roostervloer (300). De steunvoeten (120) zijn verschuifbaar verbonden met de staaf (110). De inrichting (100) omvat een ophanglijn (130) voor het ophangen van de last (200) aan de inrichting (100). De ophanglijn (130) is aan een eerste uiteinde (131) verbonden met de staaf (110) door middel van een verbindingselement (133) gelegen tussen de steunvoeten (120). De ophanglijn (130) is aan een tweede uiteinde (132) voorzien voor het verbinden met de last (200).
Description
Inrichting en werkwijze voor het ophangen van een last onder een roostervloer Technisch vakgebied De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting en werkwijze voor het ophangen van een last onder een roostervloer of enige andere vloer met ten minste één kleine opening waaronder een last dient opgehangen te worden. Stand der techniek Roostervloeren zijn opgebouwd uit roosters die steunen op steunbalken. Om een last op te hangen onder een dergelijke roostervloer wordt veelal gebruik gemaakt van inrichtingen die bovenop de roostervloer steunen en die voorzien zijn van een ophanglijn om te verbinden met een last onder de roostervloer. Een dergelijke inrichting voor het ophangen van een last onder een roostervloer is bijvoorbeeld gekend uit KR 20140004815 U.
Deze inrichting omvat een staaf die zich uitstrekt in een lengterichting. De inrichting omvat verder twee steunvoeten die op vaste wijze verbonden zijn met de staaf aan tegenoverliggende uiteinden van de staaf. leder van de steunvoeten omvat een opstaande balk en een liggende balk, die in een omgekeerde T-vorm met elkaar verbonden zijn. De liggende balk is daarbij voorzien om rechtstreeks te steunen op de roostervloer, en is voorzien van haken om aan te brengen doorheen roosteropeningen in de roostervloer om de steunvoet vast te zetten op de roostervloer. De opstaande balk is aan een bovenste uiteinde verbonden met de staaf om deze te ondersteunen. De inrichting omvat verder eveneens een ophanglijn die voorzien is voor het ophangen van de last aan de inrichting. Aan een eerste uiteinde is de ophanglijn door middel van een eerste verbindingselement verbonden met de staaf, en aan een tweede uiteinde is de ophanglijn voorzien van een tweede verbindingselement dat voorzien is om verbonden te worden met de op te hangen last.
Door de aanzienlijke omvang van zowel het eerste verbindingselement als het tweede verbindingselement dient voor het ophangen van een last onder de roostervloer door middel van de inrichting één of meerdere roosters van de roostervloer weggehaald te worden om een opening te vormen in de roostervloer die voldoende groot is om de ophanglijn aan te brengen doorheen de
D BE2019/5763 roostervloer. Deze opening vormt echter een veiligheidsrisico doordat hier personen door kunnen vallen en ernstige kwetsuren kunnen oplopen. Zeker in het geval de roostervloer zich op een grote hoogte bevindt. Een verder nadeel is dat het geopende deel van de roostervloer niet meer beschikbaar is als doorgang of vluchtweg.
De inrichting heeft eveneens het nadeel dat het zwaartepunt hoog ligt, zodanig dat bij het schuin trekken van de last, ook onder kleine hoek, de inrichting instabiel wordt en kan omkantelen.
Verder hebben de steunvoeten en in het bijzonder de liggende balken van de steunvoeten een grote omvang om het gewicht van de inrichting en de last uit te spreiden overheen de roostervloer. Dit heeft het nadeel dat de inrichting groot is en dus moeilijk te hanteren, en niet altijd evident om deze op de gewenste positie te positioneren op de roostervloer.
De inrichting kan aangepast worden voor gebruik bij roostervloeren met roosters van verschillende afmetingen. Hiertoe is de staaf in een uitvoeringsvorm van de inrichting voorzien als een telescopische staaf. Hierdoor kan de positie van de steunvoeten die vast verbonden zijn met de staaf, aangepast worden door het uitschuiven of bijeentrekken van de staaf. Door de relatief grote hoogte van de staaf is het aanpassen van de inrichting evenwel slecht te bedienen. Het gebruik van de tweeledige telescopische staaf vormt ook een zwak punt van de inrichting en vormt dus een veiligheidsrisico, zeker in het geval er grotere afstanden dienen overbrugd te worden.
De roostervloer die geopend dient te worden en de aanzienlijke omvang van de steunvoeten, heeft daarbij verder het nadeel dat de mogelijkheden om de inrichting omheen de opening in de roostervloer te positioneren beperkt zijn. Beschrijving van de uitvinding Het is een doel van de onderhavige uitvinding een inrichting voor het ophangen van een last onder een roostervloer te verschaffen die compact, eenvoudig, en gemakkelijk aanpasbaar is.
Dit doel wordt gerealiseerd door middel van de inrichting volgens de eerste onafhankelijke conclusie.
Hiertoe verschaft de huidige uitvinding volgens een eerste aspect een inrichting voor het ophangen van een last onder een roostervloer of enige andere vloer met ten minste één kleine opening waaronder een last dient opgehangen te worden. De inrichting is voorzien om te steunen op de roostervloer. De inrichting omvat een staaf die zich uitstrekt langsheen een lengterichting. De staaf heeft bij voorkeur een vooraf bepaalde lengte. De staaf heeft bij voorkeur een vaste lengte. De inrichting omvat een eerste steunvoet en een tweede steunvoet voor het laten steunen van de staaf op de roostervloer. Bij voorkeur zijn de eerste steunvoet en de tweede steunvoet voorzien voor het nagenoeg evenwijdig met de roostervloer laten steunen van de staaf op de roostervloer. De eerste steunvoet en de tweede steunvoet zijn verschuifbaar verbonden met de staaf. Bij voorkeur zijn de eerste steunvoet en tweede steunvoet langsheen de lengterichting verschuifbaar verbonden met de staaf. Bij voorkeur zijn de eerste steunvoet en de tweede steunvoet langsheen nagenoeg de gehele lengte van de staaf verschuifbaar op de staaf. Alternatief is de staaf dwars op de lengterichting verschuifbaar verbonden met de staaf. De inrichting omvat een ophanglijn voor het ophangen van de last aan de inrichting. De ophanglijn is aan een eerste uiteinde verbonden met de staaf door middel van een verbindingselement gelegen tussen de eerste steunvoet en de tweede steunvoet. De ophanglijn is aan een tweede uiteinde voorzien voor het verbinden met de last. Bij voorkeur is de ophangliin aan het tweede uiteinde voorzien van een verder verbindingselement voor het verbinden met de last.
De steunvoeten die, bij voorkeur langsheen de lengterichting, verschuifbaar verbonden zijn met de staaf, bieden het voordeel dat de inrichting eenvoudig aan te passen is voor gebruik bij roostervloeren met roosters van verschillende afmetingen. Hierbij kan er op voordelige wijze voor geopteerd worden om de steunvoeten op de roostervloer te laten steunen op posities die boven de steunbalken van de roostervloer gelegen zijn, hetgeen zorgt voor een stevigere ondersteuning van de inrichting door de roostervloer in vergelijking met bijvoorbeeld ondersteuning door enkel een rooster van de roostervloer. Hierdoor kunnen de steunvoeten compacter gemaakt worden doordat er minder noodzaak is om het gewicht van de inrichting en de last uit te spreiden overheen de roostervloer.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is ten minste één van de eerste steunvoet en de tweede steunvoet losmaakbaar te verbinden met de staaf. Bij voorkeur is zowel de eerste steunvoet als de tweede steunvoet losmaakbaar te verbinden met de staaf.
De losmaakbaar met de staaf te verbinden steunvoeten zijn voordelig bij het opstellen van de inrichting. Hierbij kan er geopteerd worden om eerst de steunvoeten op de gewenste positie te plaatsen op de steunvloer zonder daarbij gehinderd te worden door de staaf, dewelke later met de steunvoeten verbonden kan worden.
Deze uitvoeringsvorm biedt verder ook het voordeel dat de steunvoeten en de staaf afzonderlijk van elkaar kunnen opgeborgen worden, bijvoorbeeld respectievelijk in een koffer en een draagzak. Dit is voordelig voor de opslag en het transport van de inrichting.
Hierbij is het gewicht van ieder van de steunvoeten bij voorkeur ten hoogste 10 kg, bij meer voorkeur ten hoogste 8 kg, bij nog meer voorkeur ten hoogste 6 kg, en bij het meeste voorkeur ten hoogste 5 kg. Dit laat toe om het totale gewicht van de koffer, de steunvoeten, en eventuele accessoires onder de 25 kg te houden, het maximale gewicht dat getild mag worden door arbeiders volgens gangbare normen. Bij voorkeur is dit totale gewicht ten hoogste 20 kg, en bij meer voorkeur ten hoogste 15 kg.
Hierbij is het gewicht van de staaf bij voorkeur ten hoogste 20 kg, bij meer voorkeur ten hoogste 18 kg, en bij nog meer voorkeur ten hoogste 16 kg. Dit laat toe om het totale gewicht van de koffer, de steunvoeten, en eventuele accessoires onder de 25 kg te houden, het maximale gewicht dat getild mag worden door arbeiders volgens gangbare normen. Bij voorkeur is dit totale gewicht ten hoogste 20 kg, en bij meer voorkeur ten hoogste 17 kg.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding omvat ten minste één van de eerste steunvoet en de tweede steunvoet een onderste steunvoetdeel en een bovenste steunvoetdeel. Bij voorkeur omvat zowel de eerste steunvoet als de tweede steunvoet een onderste steunvoetdeel en een bovenste steunvoetdeel. Het onderste steunvoetdeel en het bovenste steunvoetdeel zijn ten opzichte van elkaar beweegbaar tussen een open stand waarin de staaf ingebracht kan worden in de ten minste ene steunvoet en een gesloten stand waarbij het onderste steunvoetdeel en het bovenste steunvoetdeel de staaf omgeven en de ten minste ene steunvoet langsheen de lengterichting verschuifbaar is op de staaf.
Deze uitvoeringsvorm biedt het voordeel dat de staaf op eenvoudige wijze losmaakbaar te verbinden is met de steunvoet door de steunvoetdelen van de steunvoet naar de open stand te bewegen, de staaf aan te brengen in de steunvoet, en de steunvoetdelen naar de gesloten stand te bewegen. Bij voorkeur zijn volgens deze uitvoeringsvorm het onderste 5 steunvoetdeel en het bovenste steunvoetdeel kantelbaar met elkaar verbonden zodanig dat het onderste steunvoetdeel en het bovenste steunvoetdeel ten opzichte van elkaar kantelbaar zijn tussen de open stand en de gesloten stand. De kantelbaar met elkaar verbonden steunvoetdelen bieden het voordeel dat de steunvoeten met een eenvoudige handeling, zijnde het kantelen van de steunvoetdelen tussen de open stand en de gesloten stand, met elkaar te verbinden zijn. Dit vereenvoudigt het gebruik van de inrichting volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is het onderste steunvoetdeel voorzien van een eerste sleuf voor het ten minste gedeeltelijk opnemen van de staaf. Het bovenste steunvoetdeel is voorzien van een tweede sleuf voor het ten minste gedeeltelijk opnemen van de staaf. Bij voorkeur strekken de eerste sleuf en de tweede sleuf zich uit langsheen de lengterichting. Bij voorkeur is een bodem van de eerste sleuf en een bodem van de tweede sleuf gelijkvormig aan de staaf.
De sleuven in de steunvoetdelen zijn voordelig om het schuiven van de steunvoet en de staaf ten opzichte van elkaar langsheen te lengterichting op een eenvoudige wijze toe te laten. De sleuven zijn eveneens voordelig om ongewenst verschuiven van de staaf en de steunvoet ten opzichte van elkaar dwars op de lengterichting te verhinderen. Dit is voordelig voor de stabiliteit en de veiligheid van de inrichting De eerste sleuf in het onderste steunvoetdeel laat dan toe om de staaf en de steunvoet ten opzichte van elkaar reeds in de open stand van de steunvoet vast te zetten dwars op de lengterichting bij het opstellen van de inrichting. De tweede sleuf in het bovenste steunvoetdeel zorgt dan voor het verder vastzetten van de staaf en de steunvoet ten opzichte van elkaar dwars op de lengterichting in de gesloten stand van de steunvoet.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding heeft de eerste sleuf een grotere diepte dan de tweede sleuf.
De eerste sleuf met de grotere diepte biedt het voordeel dat reeds in de open stand van de steunvoet de staaf goed vast te zetten is dwars op de lengterichting. De tweede sleuf kan hierbij dan minder diep voorzien worden om de staaf in de gesloten stand van de steunvoet aan de bovenzijde van de staaf nog verder vast te zetten dwars op de lengterichting. De minder diepe tweede sleuf laat dan toe om de steunvoet in zijn geheel compact te houden.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de eerste sleuf voorzien voor het volledig opnemen van de staaf. De tweede sleuf is voorzien voor het gedeeltelijk opnemen van de staaf.
Indien de staaf volledig opgenomen is in de eerste sleuf stijgen de zijwanden van de eerste sleuf uit boven de staaf, hetgeen het uittreden van de staaf uit de eerste sleuf bemoeilijkt, en dus voordelig is om de staaf en de steunvoet ten opzichte van elkaar reeds in de open stand van de steunvoet vast te zetten dwars op de lengterichting. De tweede sleuf kan hierbij dan minder diep voorzien worden om de staaf in de gesloten stand van de steunvoet aan de bovenzijde van de staaf nog verder vast te zetten dwars op de lengterichting. De minder diepe tweede sleuf laat dan toe om de steunvoet in zijn geheel compact te houden.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de eerste sleuf voorzien van ten minste één inzetstuk uit een eerste elastisch materiaal, bijvoorbeeld rubber.
Het ten minste ene inzetstuk uit het eerste elastisch materiaal is voordelig om de staaf goed te laten aansluiten op de eerste sleuf en dus het onderste steunvoetdeel, en zodus de belasting van de staaf op de eerste sleuf en het onderste steunvoetdeel bij het gebruik van de inrichting gelijkmatig te verdelen.
Het ten minste ene inzetstuk uit het eerste elastisch materiaal is voordelig om de staaf en de steunvoet te beschermen tegen beschadigingen.
Bij voorkeur is het ten minste ene inzetstuk op losmaakbare wijze verbonden met de eerste sleuf. Dit biedt het voordeel dat het ten minste ene inzetstuk bij slijtage eenvoudig kan vervangen worden.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de ten minste ene steunvoet voorzien van een vergrendelingssysteem voor het losmaakbaar met elkaar vergrendelen van het onderste steunvoetdeel en het bovenste steunvoetdeel in de gesloten stand.
De losmaakbaar met elkaar te vergrendelen steunvoetdelen bieden het voordeel dat de steunvoetdelen aan elkaar vastgemaakt kunnen in de gesloten stand van de steunvoet om te vermijden dat de staaf, wanneer verbonden met de steunvoet, kan loskomen. Dit is voordelig voor de veiligheid van de inrichting.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is ten minste één van de eerste steunvoet en de tweede steunvoet voorzien van een steunvlak waarmee de ten minste ene steunvoet voorzien is te steunen op de roostervloer. Bij voorkeur is zowel de eerste steunvoet als de tweede steunvoet voorzien van een steunvlak waarmee de steunvoet voorzien is te steunen op de roostervloer.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is het steunvlak op draaibare wijze verbonden met de ten minste ene steunvoet. Hierbij is het steunvlak draaibaar omheen de hoogterichting nagenoeg loodrecht op de roostervloer. Deze uitvoeringvorm is voordelig om het steunvlak en de ten minste ene steunvoet afzonderlijk van elkaar op een gewenste positie te positioneren, respectievelijk voor het steunen op de roostervloer en voor het ondersteunen van de staaf.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is het steunvlak voorzien van een borgpen met een vooraf bepaalde hoogte die voorzien is om ingebracht te worden in een roosteropening van de roostervloer.
Bij voorkeur is het steunvlak voorzien van één enkele borgpen met een vooraf bepaalde hoogte die voorzien is om ingebracht te worden in een roosteropening van de roostervloer.
De borgpen biedt het voordeel dat de steunvoet op eenvoudige en snelle wijze kan vastgezet worden op de gewenste positie op de steunvloer door middel het inbrengen van de borgpen in een roosteropening van een rooster van de roostervloer.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de vooraf bepaalde hoogte van de borgpen kleiner dan de hoogte van de roostervloer. Bij voorkeur is de vooraf bepaalde hoogte van de borgpen kleiner dan de hoogte van een rooster van de roostervloer.
De borgpen die een kleinere hoogte heeft dan de hoogte van de roostervloer biedt het voordeel dat de borgpen ook gebruikt kan worden om de steunvoet vast te zetten op de roostervloer wanneer de steunvoet gepositioneerd wordt boven een steunbalk van de roostervloer.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de borgpen niet-centraal gepositioneerd op het steunvlak langsheen de lengterichting.
Deze uitvoeringsvorm is voordelig bij gebruik van de inrichting bij roostervloeren waarbij twee roosters tegen elkaar aangelegd zijn op een steunbalk. Bij dergelijke roostervloeren zou een langsheen de lengterichting centraal gepositioneerde borgpen van een steunvoet die mooi boven de steunbalk gepositioneerd wordt tussen de twee roosters, op de randen van de roosters, of in een afgesneden roosteropening aan de rand van één van de roosters komen te liggen, waardoor de steunvoet dus niet goed vastgezet kan worden op de roostervloer. De langsheen de lengterichting niet-centraal gepositioneerde borgpen biedt dan het voordeel dat de steunvoet zowel mooi boven de steunbalk gepositioneerd kan worden op de roostervloer voor een goede ondersteuning, als goed kan vastgezet worden op de roostervloer door middel van de borgpen te positioneren op roosteropeningen die op enige afstand van de randen van de roosters gelegen zijn.
Bij voorkeur is in deze uitvoeringsvorm de borgpen in de richting dwars op de lengterichting zodanig gepositioneerd op het steunvlak dat de borgpen centraal onder de staaf gelegen is in de richting dwars op de lengterichting. Dit laat toe om, in het geval de staaf volgens de lengterichting uitgelijnd is met een rij van roosteropeningen in de roostervloer, het verbindingselement steeds recht boven één van de roosteropeningen in deze rij te positioneren en de ophanglijn van daaruit recht naar beneden te laten hangen doorheen deze roosteropening.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is het steunvlak ten minste gedeeltelijk voorzien van een bekleding uit een tweede elastisch materiaal, bijvoorbeeld rubber.
De bekleding uit het tweede elastisch materiaal is voordelig om de wrijving te verhogen tussen het steunvlak en de roostervloer, en zodus ongewenst verschuiven van de steunvoet op de roostervloer te beperken.
De bekleding uit het tweede elastisch materiaal is eveneens voordelig om de steunvoet te laten mee kantelen met de staaf in geval van doorbuigen van de staaf als gevolg van de last die opgehangen wordt aan de inrichting.
De bekleding uit het tweede elastisch materiaal is eveneens voordelig voor het beschermen van de steunvoet tegen beschadiging.
Bij voorkeur is de bekleding uit het tweede elastisch materiaal op losmaakbare wijze verbonden met het steunvlak. Dit biedt het voordeel dat de bekleding uit het tweede elastisch materiaal bij slijtage eenvoudig kan vervangen worden.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is ten minste één van de eerste steunvoet en de tweede steunvoet voorzien van een handvat voor het dragen van de ten minste ene steunvoet. Bij voorkeur is zowel de eerste steunvoet als de tweede steunvoet voorzien van een handvat voor het dragen van de steunvoet.
De steunvoet die voorzien is van een handvat biedt het voordeel dat deze goed draagbaar is door een gebruiker, en zodus het comfort van de gebruiker verbetert.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de staaf aan ten minste één uiteinde gelegen langsheen de lengterichting voorzien van een stop voor de steunvoeten. Bij voorkeur is de staaf aan beide uiteinden gelegen langsheen de lengterichting voorzien van een stop voor de steunvoeten.
De stop aan het uiteinde van de staaf biedt het voordeel dat de steunvoeten niet voorbij de uiteinden van de staaf geschoven kunnen worden, hetgeen voordelig is voor de veiligheid van de inrichting.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de stop een flens.
De uitvinders hebben gevonden dat door middel van een flens op een eenvoudige wijze een stop aan een uiteinde van de staaf verschaft kan worden.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de staaf een holle cilindervormige buis.
Het gebruik van een holle cilindervormige buis als de staaf biedt het voordeel van het verlagen van het gewicht van de staaf, maar met het behoud van een voldoende sterkte van de staaf om grotere lasten te kunnen dragen.
Hierdoor wordt een stevige doch draagbare inrichting voorzien.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de inrichting voorzien om de staaf bij gebruik van de inrichting op een vooraf bepaalde eerste afstand boven de roostervloer te positioneren. Bij voorkeur zijn de eerste steunvoet en de tweede steunvoet voorzien om de staaf bij gebruik van de inrichting op de vooraf bepaalde eerste afstand boven de roostervloer te positioneren.
Bij voorkeur wordt de staaf zo laag als mogelijk bij de roostervloer gepositioneerd zodanig dat men er makkelijk overheen kan stappen en zodus de doorgang op de roostervloer waarop de inrichting opgesteld staat zo weinig mogelijk te belemmeren. Het laag opstellen van de staaf verlaagt eveneens het zwaartepunt van de inrichting, en is zodus eveneens voordelig om de stabiliteit van de inrichting te vergroten. Bij voorkeur is de totale hoogte van de inrichting ten hoogste 30 cm, bij meer voorkeur ten hoogste 25 cm, en bij nog meer voorkeur ten hoogste 20 cm.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de ophanglijn omgeven door een beschermingsmantel die zich, bij gebruik van de inrichting, uitstrekt over een vooraf bepaald bereik langsheen de ophanglijn ter hoogte van de vooraf bepaalde eerste afstand. Bij voorkeur omgeeft de beschermingsmantel de ophanglijn langsheen de volledige lengte van de ophanglijn. Bij voorkeur omgeeft de beschermingsmantel eveneens het verbindingselement aan het eerste uiteinde van de ophanglijn.
De beschermingsmantel is voordelig voor het beschermen van het gedeelte van de ophanglijn dat zich bij gebruik van de inrichting uitstrekt doorheen een roosteropening van de roostervloer tegen beschadigingen die bijvoorbeeld kunnen optreden door contact tussen de ophanglijn en de wanden van de roosteropening. Dergelijke beschadigingen kunnen immers het breken van de ophanglijn tot gevolg hebben waardoor de opgehangen last zal vallen. Deze uitvoeringsvorm is dus voordelig voor de veiligheid van de inrichting.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is het verbindingselement langsheen de lengterichting verschuifbaar verbonden met de staaf.
Het verbindingselement dat verschuifbaar is op de staaf langsheen de lengterichting biedt het voordeel dat de ophanglijn op eenvoudige wijze gepositioneerd kan worden boven een positie onder de roostervloer waar de last dient opgehangen te worden.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is het verbindingselement losmaakbaar te verbinden met de staaf.
Het losmaakbaar met de staaf te verbinden verbindingselement van de ophanglijn is voordelig bij het opstellen van de inrichting. Hierbij kan er geopteerd worden om de ophanglijn afzonderlijk van het opstellen van de staaf en de steunvoeten aan te brengen doorheen een roosteropening in de roostervloer, en dus zonder daarbij noodzakelijk gehinderd te worden door de staaf en/of steunvoeten.
Deze uitvoeringsvorm biedt verder ook het voordeel dat de ophanglijn losgemaakt kan worden van de staaf en afzonderlijk van de staaf kan opgeborgen worden, bijvoorbeeld in een koffer. Dit is voordelig voor de opslag en het transport van de inrichting.
Deze uitvoeringsvorm biedt eveneens het voordeel dat ophanglijnen met verschillende lengtes kunnen voorzien worden voor het ophangen van de last op verschillende hoogtes onder de roostervloer.
Volgens een tweede aspect verschaft de huidige uitvinding, al dan niet in combinatie met andere hierin vermelde kernmerken, een inrichting voor het ophangen van een last onder een roostervloer. De inrichting is voorzien om te steunen op de roostervloer. De inrichting omvat een staaf die zich uitstrekt langsheen een lengterichting. De staaf heeft bij voorkeur een vooraf bepaalde lengte. De staaf heeft bij voorkeur een vaste lengte. De inrichting omvat een eerste steunvoet en een tweede steunvoet voor het laten steunen van de staaf op de roostervloer. Bij voorkeur zijn de eerste steunvoet en de tweede steunvoet voorzien voor het nagenoeg evenwijdig met de roostervloer laten steunen van de staaf op de roostervloer. De eerste steunvoet en de tweede steunvoet zijn verbonden met de staaf. Bij voorkeur zijn de eerste voet en de tweede voet losmaakbaar verbonden met de staaf. Bij voorkeur zijn de eerste steunvoet en tweede steunvoet verschuifbaar verbonden met de staaf. Bij meer voorkeur zijn de eerste steunvoet en tweede steunvoet langsheen de lengterichting verschuifbaar verbonden met de staaf. Bij voorkeur zijn de eerste steunvoet en de tweede steunvoet langsheen nagenoeg de gehele lengte van de staaf verschuifbaar op de staaf. Alternatief is de staaf dwars op de lengterichting verschuifbaar verbonden met de staaf. De inrichting omvat een ophanglijn voor het ophangen van de last aan de inrichting. De ophanglijn is aan een eerste uiteinde verbonden met de staaf door middel van een verbindingselement gelegen tussen de eerste steunvoet en de tweede steunvoet. Het verbindingselement is opvouwbaar tot vooraf bepaalde afmetingen zodanig dat het verbindingselement doorheen een roosteropening van de roostervloer aan te brengen is. Bij voorkeur is het verbindingselement opvouwbaar zodanig dat het verbindingselement doorheen een roosteropening van de roostervloer van ten minste 30x30 mm aan te brengen is. Bij voorkeur is het verbindingselement langsheen de lengterichting verschuifbaar verbonden met de staaf. Bij voorkeur is het verbindingselement losmaakbaar te verbinden met de staaf. De ophanglijn is aan een tweede uiteinde voorzien voor het verbinden met de last. Bij voorkeur is de ophanglijn aan het tweede uiteinde voorzien van een verder verbindingselement voor het verbinden met de last.
Het opvouwbare verbindingselement laat toe om het verbindingselement eenvoudig doorheen een roosteropening in de roostervloer te kunnen steken of trekken om de ophanglijn te laten uitstrekken doorheen de roostervloer zonder roosters van de roostervloer te moeten wegnemen. Dit is onder andere gunstig voor het veilige gebruik van de inrichting. Bij voorkeur is het verbindingselement hierbij zodanig opvouwbaar dat het verbindingselement bij het aanbrengen doorheen de roosteropening niet aandrukt tegen de wanden van de roosteropening, en zodus het risico op beschadiging van het verbindingselement beperkt wordt.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding omvat het verbindingselement een lus die aangebracht is omheen de staaf. Bij voorkeur is het verbindingselement een lus die aangebracht is omheen de staaf.
Door middel van de lus wordt op eenvoudige wijze een verbindingselement verschaft dat opvouwbaar of samendrukbaar is om doorheen een roosteropening in de roostervloer te passen om het verbindingselement doorheen de roostervloer te kunnen aanbrengen zonder roosters te hoeven wegnemen.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is het verbindingselement vervaardigd uit een flexibel materiaal. Bij voorkeur is de lus vervaardigd uit een flexibel materiaal. Bij voorkeur is de ophanglijn vervaardigd uit een flexibel materiaal.
Het gebruik van een flexibel materiaal voor het verbindingselement biedt het voordeel van een verdere goede samenvouwbaarheid van het verbindingselement om deze eenvoudig doorheen een roosteropening in de roostervloer te kunnen steken of trekken. Dit zonder aan te drukken tegen de wanden van de roosteropening met mogelijkse schade tot gevolg.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting heeft het flexibel materiaal een breeksterkte die groter is dan de breeksterkte van staal.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting is het flexibel materiaal polyethyleen (PE). Bij voorkeur is het flexibel materiaal ultra hoog moleculair gewicht polyethyleen (“Ultra High Molecular Weight PolyEthylene”, UHMWPE).
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is het verbindingselement zodanig gedimensioneerd dat bij gebruik van de inrichting het eerste uiteinde van de ophanglijn op een vooraf bepaalde tweede afstand onder de staaf gelegen is. Bij voorkeur is de lus zodanig gedimensioneerd dat bij gebruik van de inrichting het eerste uiteinde van de ophanglijn op het vooraf bepaalde tweede afstand onder de staaf gelegen is. De tweede afstand is kleiner dan de eerste afstand.
Deze uitvoeringsvorm biedt het voordeel dat het verbindingselement bij gebruik van de inrichting reeds overgegaan is in de ophanglijn op een positie boven de roostervloer, en er dus geen contact kan zijn tussen het verbindingselement, bijvoorbeeld de openstaande lus, en wanden van een roosteropening in de roostervloer waar de ophanglijn zich door uitstrekt. Dit zou immers het verbindingselement kunnen beschadigen, met mogelijks het breken ervan en het vallen van de opgehangen last als gevolg. Deze uitvoeringsvorm is dus voordelig voor de veiligheid van de inrichting.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding hebben de stop en het verbindingselement vooraf bepaalde afmetingen zodanig dat het verbindingselement overheen de stop te schuiven is. Bij voorkeur hebben de stop en de lus vooraf bepaalde afmetingen zodanig dat de lus omheen de stop te schuiven is.
Deze uitvoeringsvorm biedt het voordeel dat het verbindingselement op een eenvoudige wijze losmaakbaar te verbinden is met de staaf door het verbindingselement overheen de stop te schuiven.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding is de staaf voorzien van ten minste één opzetstuk uit een derde materiaal dat voorzien is om aangebracht te worden tussen enerzijds de staaf en anderzijds de eerste steunvoet, de tweede steunvoet of het verbindingselement. Bij voorkeur is de staaf voorzien van drie opzetstukken uit het derde materiaal, waarbij een eerste opzetstuk voorzien is om aangebracht te worden tussen de staaf en de eerste steunvoet, waarbij een tweede opzetstuk voorzien is om aangebracht te worden tussen de staaf en de tweede steunvoet, en waarbij een derde opzetstuk voorzien is om aangebracht te worden tussen de staaf en het verbindingselement. Het ten minste ene opzetstuk is langsheen de lengterichting verschuifbaar verbonden met de staaf. Bij voorkeur is het derde materiaal een elastisch materiaal, bijvoorbeeld rubber.
Het ten minste ene opzetstuk uit het derde materiaal is voordelig om de staaf goed te laten aansluiten op de eerste steunvoet, de tweede steunvoet of het verbindingselement, en zodus de belasting van de staaf op de eerste steunvoet of de tweede steunvoet of de belasting van het verbindingselement op de staaf bij het gebruik van de inrichting gelijkmatig te verdelen.
Het ten minste ene opzetstuk uit het derde materiaal is voordelig om de staaf en de eerste steunvoet, de tweede steunvoet of het verbindingselement te beschermen tegen beschadigingen.
Bij voorkeur is het ten minste ene opzetstuk op losmaakbare wijze verbonden met de staaf. Dit biedt het voordeel dat het ten minste ene opzetstuk bij slijtage eenvoudig kan vervangen worden.
Bij voorkeur is het ten minste ene opzetstuk op losmaakbare wijze vast te zetten op de staaf. Dit biedt het voordeel dat het ten minste ene opzetstuk vastgezet kan worden op de staaf van zodra het ten minste ene opzetstuk op de gewenste positie gepositioneerd is op de staaf, om zodus ongewenst verschuiven van het ten minste ene opzetstuk op de staaf te vermijden bij gebruik van de inrichting.
In een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de huidige uitvinding waarbij het ten minste ene opzetstuk voorzien is om aangebracht te worden tussen enerzijds de staaf en anderzijds het verbindingselement, is het ten minste ene opzetstuk voorzien van een uitsparing of groef waarin het verbindingselement ten minste gedeeltelijk aan te brengen is.
De uitsparing van het ten minste ene opzetstuk waarin het verbindingselement aan te brengen is, biedt het voordeel dat ongewenst verschuiven van het verbindingselement ten opzichte van het ten minste ene opzetstuk verhinderd kan worden bij gebruik van de inrichting. Zodus wordt de veiligheid van de inrichting vergroot.
Verder verschaft de huidige uitvinding eveneens een roostervloer waaronder een last is opgehangen op een vooraf bepaalde positie door middel van de inrichting volgens de huidige uitvinding.
De roostervloer omvat ten minste één rooster dat ten minste ondersteund wordt door een eerste steunbalk en een tweede steunbalk.
De inrichting is gepositioneerd op het ten minste ene rooster zodanig dat de eerste steunvoet en de tweede steunvoet steunen op het ten minste ene rooster boven respectievelijk de eerste steunbalk en de tweede steunbalk.
De inrichting is gepositioneerd op het ten minste ene rooster zodanig dat de staaf, verbonden met de eerste steunvoet en de tweede steunvoet, zich uitstrekt overheen de vooraf bepaalde positie voor het ophangen van de last.
De ophanglijn strekt zich uit doorheen een roosteropening van het ten minste ene rooster boven de vooraf bepaalde positie voor het ophangen van de last zodanig dat het eerste uiteinde en het tweede uiteinde van de ophanglijn zich respectievelijk boven en onder het ten minste ene rooster bevinden.
Het verbindingselement aan het eerste uiteinde van de ophanglijn is verbonden met de staaf tussen de eerste steunvoet en de tweede steunvoet.
De ophanglijn is aan het tweede uiteinde verbonden met de last.
Verder verschaft de huidige uitvinding eveneens een werkwijze voor het ophangen van een last op een vooraf bepaalde positie onder een roostervloer door middel van de inrichting volgens de huidige uitvinding.
De roostervloer omvat ten minste één rooster dat ten minste ondersteund wordt door een eerste steunbalk en een tweede steunbalk.
De werkwijze omvat de stap van het positioneren van de inrichting op het ten minste ene rooster.
Het positioneren gebeurt zodanig dat de eerste steunvoet en de tweede steunvoet steunen op het ten minste ene rooster boven respectievelijk de eerste steunbalk en de tweede steunbalk.
Het positioneren gebeurt zodanig dat de staaf, wanneer verbonden met de eerste steunvoet en de tweede steunvoet, zich uitstrekt overheen de vooraf bepaalde positie voor het ophangen van de last.
Indien nodig omvat de werkwijze de stap van het verbinden van de staaf met de eerste steunvoet en de tweede steunvoet.
Indien nodig omvat de werkwijze de stap van het verbinden van het verbindingselement met de staaf.
De werkwijze omvat de stap van het aanbrengen van de ophanglijn doorheen een roosteropening van het ten minste ene rooster boven de vooraf bepaalde positie voor het ophangen van de last zodanig dat het eerste uiteinde en het tweede uiteinde van de ophanglijn zich respectievelijk boven en onder het ten minste ene rooster bevinden.
De werkwijze omvat de stap van het verbinden van de last met de ophanglijn via het tweede uiteinde van de ophanglijn.
Korte beschrijving van de tekeningen De uitvinding zal hierna verder in detail worden verklaard aan de hand van de volgende beschrijving en van de bijgevoegde tekeningen.
Figuur 1 toont een perspectief aanzicht van een inrichting volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding.
Figuur 2 toont een zijaanzicht van de inrichting van Figuur 1. Figuur 3 toont een zijaanzicht van een steunvoet van de inrichting van Figuur 1. Figuren 4-16 tonen verschillende stappen van een werkwijze voor het ophangen van een last op een vooraf bepaalde positie onder een roostervloer door middel van de inrichting van Figuur 1. Uitvoeringsvormen van de uitvinding De onderhavige uitvinding zal hierna beschreven worden aan de hand van welbepaalde uitvoeringsvormen en onder verwijzing naar bepaalde tekeningen, doch de uitvinding is daar niet toe beperkt en wordt enkel gedefinieerd door de conclusies.
De hier weergegeven tekeningen zijn enkel schematische weergaven en zijn niet beperkend.
In de tekeningen kunnen de afmetingen van bepaalde onderdelen vergroot zijn weergegeven, wat betekent dat de onderdelen in kwestie dus niet op schaal zijn weergegeven, en dit enkel voor illustratieve doeleinden.
De afmetingen en de relatieve afmetingen komen niet noodzakelijkerwijze overeen met de werkelijke praktijkuitvoeringen van de uitvinding.
Daarenboven worden termen zoals “eerste”, “tweede”, “derde”, en dergelijke in de beschrijving en in de conclusies gebruikt om een onderscheid te maken tussen gelijkaardige elementen en niet noodzakelijkerwijze om een sequentiële of chronologische volgorde aan te geven.
De termen in kwestie zijn onderling verwisselbaar in de daarvoor geschikte omstandigheden, en de uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen in andere volgorden werken dan deze die hier worden beschreven of geïllustreerd.
Bovendien worden termen zoals “top”, “bodem”, “boven”, “onder”, en dergelijke in de beschrijving en in de conclusies gebruikt voor beschrijvende doeleinden en niet noodzakelijkerwijze om relatieve posities aan te duiden. De aldus gebruikte termen zijn onderling verwisselbaar in de daarvoor geschikte omstandigheden, en de uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen in andere oriëntaties werken dan deze die hier worden beschreven of geïllustreerd.
De term “omvattende” en afgeleide termen, zoals die gebruikt worden in de conclusies, moet of moeten niet geïnterpreteerd worden als beperkt zijnde tot de middelen die telkens daarna vermeld worden; de term sluit andere elementen of stappen niet uit. De term moet geïnterpreteerd worden als een specificatie van de vermelde eigenschappen, gehele getallen, stappen, of componenten waarnaar wordt verwezen, zonder dat evenwel de aanwezigheid of het toevoegen wordt uitgesloten van een of meer bijkomende eigenschappen, gehele getallen, stappen, of componenten, of groepen daarvan. De reikwijdte van een uitdrukking zoals “een inrichting omvattende de middelen A en B” is dan ook niet enkel beperkt tot inrichtingen die zuiver bestaan uit componenten A en B. Wat er daarentegen bedoeld wordt, is dat, voor wat betreft de onderhavige uitvinding, de enige relevante componenten A en B zijn.
Figuur 1 en 2 tonen respectievelijk in een perspectief aanzicht en een zijaanzicht een inrichting 100 volgens een uitvoeringsvorm van de huidige uitvinding voor het ophangen van een last 200 onder een roostervloer 300. Figuur 3 toont een zijaanzicht van een onderdeel van de inrichting 100, met name een steunvoet 120. Een werkwijze voor het ophangen van een last 200 onder een roostervloer 300 wordt getoond in de Figuren 4-16. In de Figuren 10- 16 wordt hierbij een verder onderdeel van de inrichting, met name een ophanglijn
130.
De inrichting 100 omvat een staaf 110 die zich uitstrekt langsheen een lengterichting L. De staaf 110 is bij voorkeur een holle cilindervormige buis 110, waardoor een stevige staaf 110 met voldoende draagkracht verschaft wordt, maar waarvan het gewicht laag gehouden kan worden, hetgeen voordelig is voor de draagbaarheid van de inrichting 110. Het dient evenwel duidelijk te zijn dat in andere uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de huidige uitvinding ook andere types van staaf gebruikt kunnen worden, zoals bijvoorbeeld een volle cilindervormige staaf of een volle of holle balk.
De inrichting 100 omvat verder twee steunvoeten 120 die voorzien zijn om rechtstreeks op roosters 310 van de roostervloer 300 te steunen.
De steunvoeten 120 zijn verder voorzien om bij gebruik van de inrichting 100 de staaf 110 te ondersteunen nagenoeg evenwijdig met de roostervloer 300 op een vooraf bepaalde eerste afstand A1 boven de roostervloer 300. Bij voorkeur is de eerste afstand A1 zo klein als mogelijk zodat de staaf 110 dicht bij de roostervloer 300 gepositioneerd wordt.
Hierdoor wordt het zwaartepunt van de inrichting 100 zo laag als mogelijk bij de roostervloer 300 gehouden, hetgeen voordelig is voor de stabiliteit van de inrichting 100, en dus eveneens voor de veiligheid bij het gebruik van de inrichting 100. De lage positionering van de staaf 110 is verder voordelig voor het vrijhouden van de doorgang op de roostervloer 300 doordat men eenvoudig overheen de staaf 110 kan stappen.
In de getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting 100 wordt gebruik gemaakt van twee identieke steunvoeten 120, maar het dient duidelijk te zijn dat in andere uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de huidige uitvinding ook gebruik gemaakt kan worden van verschillende soorten steunvoeten voor het ondersteunen van de staaf 110. De steunvoeten 120 zijn zodanig te verbinden met de staaf 110 dat de steunvoeten 120 langsheen de lengterichting L verschuifbaar zijn langsheen de staaf 110. Hierdoor is eveneens de staaf 110 verschuifbaar doorheen de steunvoeten 120 wanneer de staaf 110 verbonden is met de steunvoeten 120. De verschuifbare steunvoeten 120 laten toe om de inrichting 100 op eenvoudige wijze aan te passen om de inrichting 100 te laten steunen op de gewenste posities op de roostervloer 300. Hierbij steunen de steunvoeten 120 bij voorkeur op de roosters 310 van de roostervloer 300 op posities waar de roosters 310 op de steunbalken 320, 330 van de roostervloer 300 steunen, zoals bijvoorbeeld getoond in Figuur 6a en 12. De positionering boven de steunbalken 320, 330 biedt het voordeel van een stevige ondersteuning van de inrichting 100. Elke steunvoet 120 omvat een onderste steunvoetdeel 124 en een bovenste steunvoetdeel 125 die kantelbaar met elkaar zijn verbonden door middel van een scharnier 129. Het onderste steunvoetdeel 124 is voorzien om met een steunvlak 121 rechtstreeks te steunen op de roostervloer 300 en om de staaf 110 te ondersteunen 110 bij het gebruik van de inrichting 100. Het onderste steunvoetdeel 124 en het bovenste steunvoetdeel 125 kunnen ten opzichte van elkaar gekanteld worden van een open stand, zoals bijvoorbeeld getoond in de Figuren 7-9, waarin de staaf ingebracht kan worden in de steunvoet 120, steunend op het onderste steunvoetdeel 124, en een gesloten stand, zoals bijvoorbeeld getoond in de Figuren 1, 13 en 14, waarin het onderste steunvoetdeel 124 en het bovenste steunvoetdeel 125 de staaf 110 volledig omgeven voor het vasthouden van de staaf 110 in de steunvoet 120. Het bovenste steunvoetdeel 125 is dus voornamelijk voorzien om in combinatie met het onderste steunvoetdeel 124 de staaf 110 vast te houden in de steunvoet 120. Desgewenst kan de staaf 110 voorzien zijn van een eerste opzetstuk (niet getoond) en een tweede opzetstuk (niet getoond), bij voorkeur uit rubber of een ander geschikt elastisch materiaal, die langsheen de lengterichting L verschuifbaar zijn op de staaf 110, en die voorzien zijn om aangebracht te worden tussen enerzijds de staaf 110 en anderzijds respectievelijk de eerste steunvoet 120 en de tweede steunvoet 120. Dit om de staaf 110, de eerste steunvoet 120 en de tweede steunvoet 120 goed op elkaar te laten aansluiten en te beschermen tegen beschadigingen.
Het onderste steunvoetdeel 124 en het bovenste steunvoetdeel 125 zijn respectievelijk voorzien van een eerste sleuf 126 en een tweede sleuf 127. De eerste sleuf 126 en de tweede sleuf 127 zijn ieder voorzien voor het opnemen van de staaf 110, en strekken zich uit langsheen de lengterichting L om het ten opzichte van elkaar verschuiven van de staaf 110 en de steunvoeten 120 langsheen de lengterichting L toe te laten. Verder zijn de eerste sleuf 126 en de tweede sleuf 127 voorzien om gezamenlijk de staaf 110 in de gesloten stand van de steunvoet 120 volledig te omgeven voor het vasthouden van de staaf 110 in de steunvoet 120. Zoals te zien in Figuur 3, is de diepte D1 van de eerste sleuf 126 groter dan de diameter D van de staaf 110 zodanig dat de staaf 110 volledig in de eerste sleuf 126 kan opgenomen worden. De hoge opstaande wanden van de eerste sleuf 126 verhinderen zo het verschuiven van de staaf 110 dwars op de lengterichting L wanneer de staaf 110 is aangebracht in de eerste sleuf 126, zelfs in de open stand van de steunvoet 120. De diepte D2 van de tweede sleuf 127 is kleiner dan de diameter D van de staaf 110, zodanig dat het bovenste steunvoetdeel 125 en daarbij dus ook de steunvoet 120 compact te houden voor een goede hanteerbaarheid van de steunvoet 120. De tweede sleuf 127 kan immers kleiner gemaakt worden dan de eerste sleuf 126, aangezien de tweede sleuf 127 voornamelijk voorziet in het verder vastzetten van de staaf 110 langs de bovenzijde in de steunvoet 120 in de gesloten stand van de steunvoet 120. De bodem van de eerste sleuf 126 en de tweede sleuf 127 zijn gelijkvormig aan de omtrek van de staaf 110 om een goede ondersteuning van de staaf 110 te verschaffen en een soepel ten opzichte van elkaar verschuiven van de staaf 110 en de steunvoeten 120 langsheen de lengterichting L.
Elke steunvoet 120 is verder voorzien van een vergrendelingssysteem 128 voor het losmaakbaar met elkaar vergrendelen van het onderste steunvoetdeel 124 en het bovenste steunvoetdeel 125 in de gesloten stand, zodanig dat ongewenst openen van de steunvoet 120 bij gebruik van de inrichting 100 kan vermeden worden. In de getoonde uitvoeringsvorm omvat het vergrendelingssysteem 128 een vergrendelingspen 1281 op het onderste steunvoetdeel 124 die kan ingebracht worden in een daartoe voorziene vergrendelingsopening 1282 in het onderste steunvoetdeel 125 voor het met elkaar vergrendelen van het onderste steunvoetdeel 124 en het bovenste steunvoetdeel 125, en er terug uit kan genomen worden om te ontgrendelen.
De staaf 110 is aan beide uiteinden 111, 112 voorzien van een flens 113 die dienst doet als een stop 113 om te verhinderen dat de steunvoeten 120 bij het gebruik van de inrichting 100 af de staaf 110 kunnen schuiven.
Om de steunvoet 120 vast te kunnen zetten op de roostervloer 300 is de steunvoet 120 op het steunvlak 121 voorzien van een borgpen 122, zoals bijvoorbeeld te zien in Figuur 1 en 2. De borgpen 122 is hiertoe voorzien om aangebracht te worden in een roosteropening 311 van de roostervloer 300, en zodus verschuiven van steunvoet 120 op de roostervloer 300 te verhinderen.
Roteren van de steunvoet 120 omheen de borgpen 122 blijft dan nog mogelijk, maar dit wordt verder vastgezet door het verbinden van de staaf 110 met beide steunvoeten 120 van de inrichting 100. De borgpen 122 heeft een vooraf bepaalde hoogte H2 die kleiner is dan de hoogte H1 van de roostervloer 300. Dit laat toe om de steunvoet 120, zoals bijvoorbeeld getoond in Figuur 6b, boven een steunbalk 320, 330 van de roostervloer 300 te positioneren voor optimale ondersteuning, maar zonder dat de borgpen 122 de steunbalk 320, 330 raakt.
Verder is de borgpen 122 langsheen de lengterichting L niet-centraal gepositioneerd op het steunvlak 121, zoals bijvoorbeeld te zien in Figuur 2. Dit laat toe om de steunvoet 120 mooi boven een steunbalk 320, 330 van de roostervloer 300 te positioneren waar twee roosters 310 van de roostervloer 300 tegen elkaar aanliggen, en de borgpen 122 toch te kunnen aanbrengen in één van de roosteropeningen 311 van de roostervloer 300. Bij een centrale positionering van de borgpen 122 langsheen de lengterichting L zou de borgpen 122 in dat geval immers boven of tussen de randen van de aanliggende roosters 310 komen te liggen, en zou de steunvoet 120 dus enigszins verschoven dienen te worden om de borgpen 122 toch te kunnen aanbrengen in één van de roosteropeningen 311 van de aanliggende roosters 310, dit echter met als gevolg dat de steunvoet 120 minder goed ondersteund wordt. In de richting dwars op de lengterichting L is de borgpen 122 zodanig gepositioneerd op het steunvlak 121 dat de borgpen 122 centraal onder de eerste sleuf 126 en dus de staaf 110 gelegen is in de richting dwars op de lengterichting L. Dit laat toe om de staaf 110 langsheen de lengterichting L uit te lijnen met een rij van roosteropeningen 311 in de roostervloer 300.
Het onderste steunvoetdeel 124 is opgebouwd uit een geplooide plaat, bij voorkeur een geplooide metalen plaat. In alternatieve uitvoeringsvorm kan een dergelijk onderste steunvoetdeel 124 ook op een andere bij de vakman gekende en geschikte wijze vervaardigd zijn, bijvoorbeeld door het aan elkaar lassen van de plaatdelen 1241, 1242, 1243, 1244. Een horizontaal plaatdeel 1244 verschaft het steunvlak 121 van de steunvoet 120. Een eerste opstaande plaatdeel 1241 en een tweede opstaande plaatdeel 1242, dewelke aan tegenoverliggende zijden van het horizontaal plaatdeel 1244 gelegen zijn, zijn elks aan de bovenzijde voorzien van een groef 126 die een gedeelte van de eerste sleuf 126 vormt. Desgewenst kan in ieder van deze groeven 126 een inzetstuk (niet getoond) uit rubber of een ander geschikt elastisch materiaal aangebracht worden om de staaf 110 goed te laten aansluiten op de eerste sleuf 126, voor het beschermen van de staaf 110 en de eerste sleuf 126 tegen beschadigingen, en om verschuiven van de staaf 110 in de eerste sleuf 126 te vermijden in geval van schuine belasting in de lengterichting van de staaf 110. Het eerste opstaande plaatdeel 1241 en het tweede opstaande plaatdeel 1242 zijn bij voorkeur met elkaar verbonden door middel van één of meerdere verbindingsstangen 1245 om de steunvoet 120 extra te verstevigen. De verbindingsstang 1245 die aan de onderzijde van de eerste sleuf 123 gelegen is, zorgt er ook voor dat wanneer de staaf 110 in de open stand van de steunvoet 120 met één van de flenzen 113 in de steunvoet 120 is gepositioneerd, de steunvoet 120 niet meer naar de gesloten stand gebracht kan worden. Hierbij wordt verkeerd en gevaarlijk gebruik van de steunvoet 120 vermeden waarbij de staaf 110 maar op één van het eerste opstaande plaatdeel 1241 en het tweede opstaande plaatdeel 1242 zou steunen. Een derde opstaande plaatdeel 1243, welk gelegen is aan een vrije zijde van het horizontaal plaatdeel 1244 tussen de tegenoverliggende zijden van het horizontaal plaatdeel 1244 waar het eerste opstaande plaatdeel 1241 en het tweede opstaande plaatdeel 1242 gelegen zijn, is voorzien van een opening zodanig dat het derde opstaande plaatdeel 1243 kan gebruikt worden als een handvat 123 voor het dragen van de steunvoet 120. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de steunvoet 120 desgewenst kan voorzien zijn zonder het handvat 123 en dus zonder het derde opstaande plaatdeel 1243, of dat het handvat 123 desgewenst op een ander wijze voorzien kan worden op de steunvoet 120. In een verdere uitvoeringsvorm kan ter versteviging van het onderste steunvoetdeel 124 eveneens een vierde opstaande plaatdeel (niet getoond) voorzien worden aan een vrije zijde van het horizontaal plaatdeel 1244 tegenoverliggend aan de zijde van het horizontaal plaatdeel 1244 waar het derde opstaande plaatdeel 1243 gelegen is. Voor een grote stevigheid wordt dit vierde opstaande plaatdeel dan bij voorkeur verbonden met het eerste opstaande plaatdeel 1241 en het tweede opstaande plaatdeel 1242. Dergelijke versteviging kan desgewenst ook voorzien worden door middel van het derde opstaande plaatdeel 1243.
In alternatieve uitvoeringsvormen van de inrichting 100 volgens de huidige uitvinding kan het onderste steunvoetdeel 124 eveneens op andere wijzen voorzien zijn. Zo kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van een horizontaal plaatdeel 1244 waarop een rechtopstaande buis of koker is vastgemaakt. De buis kan een cirkelvormige doorsnede hebben of een doorsnede in de vorm van een veelhoek, zoals bijvoorbeeld een vierkant. De eerste sleuf 126 wordt dan gevormd door twee groeven 126 in tegenoverliggende wanden van de rechtopstaande buis aan de bovenzijde van de rechtopstaande buis.
In alternatieve uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de huidige uitvinding kan het onderste steunvoetdeel 124 opgebouwd zijn uit een horizontaal plaatdeel 1244 waarop een centraal opstaand plaatdeel is vastgemaakt. De eerste sleuf 126 wordt dan gevormd door een groef 126 in de bovenzijde van het centraal opstaand plaatdeel. Door de centrale positionering van het centraal opstaand plaatdeel biedt deze uitvoeringsvorm het voordeel van een centrale belasting van de steunvoet 120 en wordt de kans op kantelen van de steunvoet 120 verminderd, bijvoorbeeld bij doorbuigen van de staaf 110 onder invloed van de opgehangen last 200. Ter ondersteuning van het centraal opstaand plaatdeel, en dus ter versteviging van het onderste steunvoetdeel, kunnen opstaande steundelen voorzien worden op het horizontaal plaatdeel die dwars op en tegen het centraal opstaand plaatdeel staan.
Het centraal opstaand plaatdeel kan ook gebruikt worden in combinatie met de hierboven vermelde uitvoeringsvormen van het onderste steunvoetdeel
124. Hierbij kan het centraal plaatdeel centraal tussen het eerste en tweede opstaande plaatdeel 1241, 1242 gepositioneerd zijn of centraal tussen de wanden van de rechtopstaande buis of koker waarin de groeven 126 van de eerste sleuf 126 voorzien zijn. Desgewenst kunnen de groeven 126 in het eerste en tweede opstaande plaatdeel 1241, 1242 of de groeven 126 in de tegenoverliggende wanden van de rechtopstaande buis of koker hierbij iets groter voorzien zijn dan de groef 126 in het centraal opstaande plaatdeel, zodanig dat de staaf voornamelijk steunt op het centraal plaatdeel. De groeven 126 in het eerste en tweede opstaande plaatdeel 1241, 1242 of de groeven 126 in de tegenoverliggende wanden van de rechtopstaande buis of koker kunnen dan gebruikt worden voor het uitlijnen van de steunvoet 120 en de staaf 110 ten opzichte van elkaar.
Het bovenste steunvoetdeel 124 is eveneens opgebouwd uit een geplooide plaat, bij voorkeur een geplooide metalen plaat. In alternatieve uitvoeringsvorm kan een dergelijk bovenste steunvoetdeel 125 ook op een andere bij de vakman gekende en geschikte wijze vervaardigd zijn, bijvoorbeeld door het aan elkaar lassen van de plaatdelen 1251, 1252, 1254. Een horizontaal plaatdeel 1254 vormt de bovenzijde van de steunvoet 120. Een eerste opstaande plaatdeel 1251 en een tweede opstaande plaatdeel 1252, dewelke aan tegenoverliggende zijden van het horizontaal plaatdeel 1254 gelegen zijn, verschaffen elks aan de bovenzijde een gedeelte van de tweede sleuf 127. Dergelijke opbouw van het onderste steunvoetdeel 124 en het bovenste steunvoetdeel 125 laat toe om een stevige steunvoet 120 te verschaffen met een relatief laag gewicht voor een goede draagbaarheid van de steunvoet 120.
In alternatieve uitvoeringsvormen van de inrichting 100 volgens de huidige uitvinding kan het bovenste steunvoetdeel 125 eveneens voorzien zijn als een enkele beugel waarin de tweede sleuf 127 voorzien is. Dergelijke uitvoeringsvorm is voordelig voor het verlagen van het gewicht van de steunvoet 120. De inrichting 100 omvat verder een ophanglijn 130, zoals te zien in de Figuren 10-16, dewelke voorzien is voor het ophangen van een last 200 aan de inrichting 100. De ophanglijn 130 is bij voorkeur een touw gevlochten uit polyethyleen (PE) vezels, en bij meer voorkeur uit ultra hoog moleculair gewicht polyethyleen (“Ultra High Molecular Weight PolyEthylene”, UHMWPE) vezels, maar kan eveneens voorzien zijn uit andere geschikte materialen voor het dragen van een last 200, zoals bijvoorbeeld staal. De ophanglijn 130 is aan een eerste uiteinde 131 voorzien van een verbindingselement 133 voor het verbinden van de ophanglijn 130 met de staaf 110. In de getoonde uitvoeringsvorm van de inrichting 100 volgens de huidige uitvinding is het verbindingselement 133 voorzien als een lus 133 aan het eerste uiteinde 131 van de ophanglijn 130. De lus 133 is voorzien om verbonden te worden met de staaf 110 tussen de steunvoeten 120. De lus 133 is daarbij vrij verschuifbaar langsheen de lengterichting L op de staaf 110 tussen de twee steunvoeten 120. Dit laat toe om de ophanglijn 130 op de staaf 110 nauwkeurig op de gewenste positie te positioneren langsheen de lengterichting L tussen de steunvoeten 120 wanneer de staaf 110 ondersteund wordt door de steunvoeten 120 op een roostervloer
300.
Desgewenst kan de staaf 110 voorzien zijn van een derde opzetstuk (niet getoond), bij voorkeur uit rubber of een ander geschikt elastisch materiaal, dat langsheen de lengterichting L verschuifbaar is op de staaf 110, en dat voorzien is om aangebracht te worden tussen de staaf 110 en de lus 133. Dit om de staaf 110, de lus 133 goed op elkaar te laten aansluiten en te beschermen tegen beschadigingen, en om verschuiven van de lus 133 bij schuine belasting in de lengterichting L te vermijden.
De afmetingen van de lus 133 en de flenzen113 aan de uiteinden 111, 121 van de staaf 110 zijn zodanig op elkaar afgestemd dat de lus 133 overheen de flenzen 113 geschoven kan worden om de lus 133 losmaakbaar te kunnen verbinden met de staaf 110, zoals getoond in Figuur 11.
Verder zijn de afmetingen van de lus 133 zodanig gekozen dat, wanneer de lus 133 is aangebracht omheen de staaf 110 ondersteund door de steunvoeten 120 op de eerste afstand A1 van de roostervloer 300, het eerste uiteinde 131 van de ophanglijn zich op een vooraf bepaalde tweede afstand A2 onder de staaf 110 bevindt, zoals bijvoorbeeld getoond in Figuur 12 en 13. Hierbij is de tweede afstand A2 kleiner dan de eerste afstand A1 zodanig dat de lus 133 zich in zijn geheel boven de roostervloer 300 bevindt en geen ongewenst contact kan maken met de roostervloer 300 met mogelijkse beschadiging en eventueel breken van de lus 133 tot gevolg. De lus 133 is vervaardigd uit een flexibel materiaal dat toelaat de lus 133 zodanig op te vouwen dat de lus 133 kan aangebracht worden door een roosteropening 311 van de roostervloer 300 zonder contact of enkel beperkt contact te maken met de wanden van de roosteropening 311, zoals bijvoorbeeld getoond in Figuur 10. Dit verhindert dat de lus 133 beschadigd kan geraken bij het aanbrengen van de lus 133 doorheen de roosteropening 311, en daardoor mogelijks kan doorbreken bij verder gebruik van de inrichting 100. Aangezien roosteropeningen 311 van gangbare roostervloeren 300 een afmeting hebben van 30x30 mm, is de lus 133 bij voorkeur minstens opvouwbaar tot binnen deze afmetingen.
Om de ophanglijn 130 te beschermen tegen mogelijkse schade wanneer de ophanglijn 130 is aangebracht doorheen een roosteropening 311, is de ophanglijn 130 omgeven door een beschermingsmantel 135. Daartoe is de beschermingsmantel 135 zodanig gepositioneerd langsheen de ophanglijn 130 dat, wanneer de lus 133 is aangebracht omheen de staaf 110 ondersteund door de steunvoeten 120 op de eerste afstand A1 van de roostervloer 300, de beschermingsmantel 135 zich uitstrekt over een vooraf bepaald bereik B langsheen de ophanglijn 130 ter hoogte van de eerste afstand A1 onder de staaf
110. Hierbij wordt het desbetreffende bereik B bij voorkeur zodanig gekozen dat de ophanglijn 130 over de volledige hoogte H1 van de roostervloer 30 beschermd is tegen beschadiging. In alternatieve uitvoeringsvormen kan de beschermingsmantel 135 ook aangebracht zijn omheen de ophanglijn 130 langsheen de volledige lengte van de ophanglijn 130, en kan de beschermingsmantel 135 ook aangebracht zijn omheen de lus 133 langsheen de volledige lengte van de lus 133. De beschermingsmantel 135 is bij voorkeur een polyester kous, maar kan eveneens vervaardigd zijn uit andere bij de vakman gekende materialen die geschikt zijn voor het beschermen van de ophanglijn 130 en/of de lus 133.
Aan een tweede uiteinde 132 is de ophanglijn 130, zoals getoond in de Figuren 15 en 16, voorzien van een verder verbindingselement 134 voor het verbinden van de ophanglijn 130 met de last 200. Hierbij kan desgewenst nog gebruik gemaakt worden van verdere verbindingsmiddelen tussen de last 200 en het verder verbindingselement 134.
Het ophangen van een last 200 onder een roostervloer 300 met behulp van de inrichting 100 volgens de getoonde uitvoeringsvorm kan uitgevoerd worden zoals getoond wordt in de Figuren 4-16.
In een eerste stap getoond in Figuur 4 wordt eerst een goede positionering van de inrichting 100 gekozen waarbij staaf 110 zich kan uitstrekken overheen een eerste steunbalk 320 en een tweede steunbalk 330 van de roostervloer 300 om daar ondersteund te kunnen worden door de twee steunvoeten 120 van de inrichting 100. Bij deze positionering dient de staaf 110 zich ook te kunnen uitstrekken overheen een vooraf bepaalde positie P waar de last 200 dient opgehangen te worden onder de roostervloer 300, waarbij deze positie P tussen de eerste steunbalk 320 en de tweede steunbalk 330 gelegen is. Bij deze positionering loopt de staaf 110 met de lengterichting L bij voorkeur ook nagenoeg evenwijdig met de richting waarlangs roosterstaven zich uitstrekken in de roosters 310 van de roostervloer 300. Deze roosterstaven zijn bij voorkeur eveneens dragende roosterstaven voor een optimale ondersteuning van de inrichting 100 op de roostervloer 300. Deze positionering van de staaf 110 laat toe om de staaf 110 mooi uit te lijnen boven een rij van roosteropeningen 311 in de roostervloer 300, welke rij zich uitstrekt volgens deze richting en waar ook een roosteropening 311 deel van uitmaakt die zich recht boven de vooraf bepaalde positie P bevindt waar de last 200 dient opgehangen te worden. Dit laat in een verdere stap toe om het verbindingselement 133 aan het eerste uitende 131 van de ophanglijn 130 op eenvoudige wijze recht boven de roosteropening 311 boven de vooraf bepaalde positie P te positioneren en de ophanglijn 130 recht naar beneden doorheen de roosteropening 311 boven de vooraf bepaalde positie P te laten hangen.
In een volgende stap, zoals getoond in Figuur 5, wordt dan een hulplijn 400 aangebracht doorheen de roosteropening 311 van de roostervloer 300 die zich recht boven de vooraf bepaalde positie P bevindt waar de last 200 dient opgehangen te worden. Deze hulplijn 400 zal in een verdere stap gebruikt worden om de ophanglijn 130 doorheen deze roosteropening 311 te trekken van onder de roostervloer 300 tot boven de roostervloer 300. Vervolgens wordt, zoals getoond in Figuur 6a en 6b, één van de steunvoeten 120 in de gesloten stand met het steunvlak 121 op de roostervloer 300 gepositioneerd boven de eerste steunbalk 320, en dit volgens de in de eerste stap gekozen positionering van de inrichting 100. Hierbij wordt de borgpen 122 van de steunvoet 120 aangebracht in een roosteropening 311 van de roostervloer 300 om verschuiven van de steunvoet 120 op de roostervloer 300 te verhinderen.
Vervolgens wordt, zoals getoond in Figuur 7, voor de steunvoet 120 de vergrendeling tussen het onderste steunvoetdeel 124 en het bovenste steunvoetdeel 125 ongedaan gemaakt door de vergrendelingspen 1281 van het onderste steunvoetdeel 124 uit de vergrendelingsopening 1282 in het bovenste steunvoetdeel 125 te trekken. Daarna wordt het bovenste steunvoetdeel 125 gekanteld ten opzichte van het onderste steunvoetdeel 124 tot de geopende stand van de steunvoet 120.
Vervolgens worden beide stappen nogmaals uitgevoerd, maar dan voor het positioneren van de andere steunvoet 120 boven de tweede steunbalk 330 volgens de in de eerste stap gekozen positionering van de inrichting 100. Het resultaat van deze stappen wordt getoond in Figuur 8.
In een volgende stap, zoals getoond in Figuur 9, wordt de staaf 110 vervolgens aangebracht in de eerste sleuf 126 van de steunvoet 120 die zich boven de eerste steunbalk 320 van de roostervloer 300 bevindt. Hierbij wordt de staaf 110 eveneens verschoven in de eerste sleuf 126 tot de flens 113 aan het tweede uiteinde 112 van de staaf 110 ongeveer boven de positie P bevindt waar de last 200 dient opgehangen te worden onder de roostervloer 300. Vervolgens wordt, zoals getoond in Figuur 10, door middel van de hulplijn 400 de ophangliin 130 van onder de roostervloer 300 doorheen de roosteropening 311 getrokken die zich recht boven de vooraf bepaalde positie P bevindt waar de last 200 dient opgehangen te worden. Hierbij wordt het verbindingselement 133 aan het eerste uiteinde 131 van de ophanglijn 130, zijnde de lus 133, eerst door de desbetreffende roosteropening 311 getrokken in de opgevouwen toestand om doorheen de roosteropening 311 te passen. Het verder verbindingselement 134 aan het tweede uiteinde 132 van de ophanglijn 130 zal men onder de roostervloer 300 laten hangen om daar uiteindelijk verbonden te kunnen worden met de last 200. In een volgende stap, zoals getoond in Figuur 11, wordt de hulplijn 400 losgemaakt van de ophanglijn 130, en wordt vervolgens de lus 113 geopend en overheen de flens 113 aan het tweede uiteinde 112 van de staaf 110 geschoven zodat de lus 113 verbonden is met de staaf 110. Hierna wordt de staaf 110 dan verder doorheen de lus 113 geschoven in de richting van de steunvoet 120 die zich boven de tweede steunbalk 330 van de roostervloer 300 bevindt, en wordt de staaf 110 aangebracht in de eerste sleuf 126 van deze steunvoet 120. Dit op een zodanige wijze dat beide steunvoeten 120 zich tussen de flenzen 113 aan de uiteinden 111, 112 van de staaf 110 bevinden.
Het resultaat van deze stappen wordt getoond in Figuur 12. Vervolgens wordt, zoals getoond in Figuur 13, het bovenste steunvoetdeel 125 van iedere steunvoet 120 gekanteld ten opzichte van het onderste steunvoetdeel 124 tot de gesloten stand van de steunvoet 120. Daarna wordt het bovenste steunvoetdeel 125 vergrendeld aan het onderste steunvoetdeel 124 door de vergrendelingspen 1281 aan het onderste steunvoetdeel 124 in de vergrendelingsopening 1282 in het bovenste steunvoetdeel 125 te duwen.
Het resultaat van deze stap wordt getoond in Figuur 14 en 15. De Figuur 14 toont hierbij de situatie boven de roostervloer 300 in detail, waarbij de staaf 110 ondersteund wordt door de twee steunvoeten 120 in de gesloten stand die op de roostervloer 300 steunen boven de eerste steunbalk 320 en de tweede steunbalk 330, en waarbij de staaf 110 zich uitstrekt overheen de positie P waar de last 200 dient opgehangen te worden onder de roostervloer 300. Boven de positie P is de lus 113 verbonden met de staaf 110 en strekt de ophanglijn 130 zich neerwaarts uit doorheen de roosteropening 311 in de roostervloer 300 die zicht recht boven deze positie P bevindt.
De ophanglijn 130 strekt zich dan verder uit onder de roostervloer 300, zoals getoond in Figuur 15, waar ook het verder verbindingselement 134 zich bevindt waarmee de inrichting 100 kan verbonden worden aan de last 200, zoals getoond in Figuur 16. Referenties 100 inrichting 35 110 staaf
111 eerste uiteinde 130 ophanglijn 112 tweede uiteinde 25 131 eerste uiteinde 113 stop/flens 132 tweede uiteinde 120 steunvoet 133 lus/verbindingselement 121 steunvlak 134 verder verbindingselement
122 borgpen 135 beschermingsmantel 123 handvat 30 200 last 124 onderste steunvoetdeel 300 roostervloer 1241 eerste opstaande plaatdeel 310 rooster
1242 tweede opstaande plaatdeel 311 roosteropening 1243 derde opstaande plaatdeel 320 eerste steunbalk 1244 horizontaal plaatdeel 35 330 tweede steunbalk 1245 verbindingsstang 400 hulplijn 125 bovenste steunvoetdeel L lengterichting
1251 eerste opstaande plaatdeel H1 hoogte roostervloer 1252 tweede opstaande plaatdeel H2 hoogte borgpen 1254 horizontaal plaatdeel 40 D diameter staaf 126 eerste sleuf D1 diepte eerste sleuf 127 tweede sleuf D2 diepte tweede sleuf
128 vergrendelingssysteem A1 eerste afstand 1281 vergrendelingspen A2 tweede afstand 1282 vergrendelingsopening 45 B bereik 129 scharnier P positie
Claims (32)
1. Een inrichting (100) voor het ophangen van een last (200) onder een roostervloer (300), waarbij de inrichting voorzien is om te steunen op de roostervloer (300), waarbij de inrichting (100) omvat: een staaf (110) die zich uitstrekt langsheen een lengterichting (L); een eerste steunvoet (120) en een tweede steunvoet (120) voor het laten steunen van de staaf (110) op de roostervloer (300), waarbij de steunvoeten (120) verschuifbaar zijn verbonden met de staaf (110); een ophanglijn (130) voor het ophangen van de last (200) aan de inrichting (100), waarbij de ophanglijn (130) aan een eerste uiteinde (131) verbonden is met de staaf (110) door middel van een verbindingselement (133) gelegen tussen de steunvoeten (120), en waarbij de ophanglijn (130) aan een tweede uiteinde (132) voorzien is voor het verbinden met de last (200).
2. De inrichting (100) volgens conclusie 1, waarbij ten minste één van de steunvoeten (120) losmaakbaar te verbinden is met de staaf (110).
3. De inrichting (100) volgens conclusie1 of 2, waarbij ten minste één van de steunvoeten (120) een onderste steunvoetdeel (124) en een bovenste steunvoetdeel (125) omvat, waarbij het onderste steunvoetdeel (124) en het bovenste steunvoetdeel (125) ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn tussen een open stand waarin de staaf (110) ingebracht kan worden in de ten minste ene steunvoet (120) en een gesloten stand waarbij het onderste steunvoetdeel (124) en het bovenste steunvoetdeel (125) de staaf (110) omgeven en de ten minste ene steunvoet (120) langsheen de lengterichting (L) verschuifbaar is op de staaf (110).
4. De inrichting (100) volgens conclusie 3, waarbij het onderste steunvoetdeel (124) voorzien is van een eerste sleuf (126) voor het ten minste gedeeltelijk opnemen van de staaf (110), en waarbij het bovenste steunvoetdeel (125) voorzien is van een tweede sleuf (127) voor het ten minste gedeeltelijk opnemen van de staaf (110).
5. De inrichting (100) volgens conclusie 4, waarbij de eerste sleuf (126) een grotere diepte heeft dan de tweede sleuf (127).
6. De inrichting (100) volgens conclusie 4 of 5, waarbij de eerste sleuf (126) voorzien is voor het volledig opnemen van de staaf (110), en waarbij de tweede sleuf (127) voorzien is voor het gedeeltelijk opnemen van de staaf
(110).
7. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 4-6, waarbij de eerste sleuf (126) voorzien is van een inzetstuk uit een eerste elastisch materiaal.
8. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 3-7, waarbij de ten minste ene steunvoet (120) voorzien is van een vergrendelingssysteem (128) voor het losmaakbaar met elkaar vergrendelen van het onderste steunvoetdeel (124) en het bovenste steunvoetdeel (125) in de gesloten stand.
9. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-8, waarbij ten minste één van de steunvoeten (120) voorzien is van een steunvlak (121) waarmee de ten minste ene steunvoet (120) voorzien is te steunen op de roostervloer (300).
10. De inrichting (100) volgens conclusie 9, waarbij het steunvlak (121) op draaibare wijze verbonden is met de ten minste ene steunvoet (120).
11. De inrichting (100) volgens conclusie 9 of 10, waarbij het steunvlak (121) voorzien is van een borgpen (122) met een vooraf bepaalde hoogte (H2) die voorzien is om ingebracht te worden in een roosteropening (311) van de roostervloer (300).
12. De inrichting (100) volgens conclusie 11, waarbij de vooraf bepaalde hoogte (H2) van de borgpen (122) kleiner is dan de hoogte (H1) van de roostervloer (300).
13. De inrichting (100) volgens conclusie 11 of 12, waarbij de borgpen (122) niet-centraal gepositioneerd is op het steunvlak (121) langsheen de lengterichting (L).
14. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 9-13, waarbij het steunvlak (121) ten minste gedeeltelijk voorzien is van een bekleding uit een tweede elastisch materiaal.
15. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-14, waarbij ten minste één van de steunvoeten (120) voorzien is van een handvat (123) voor het dragen van de ten minste ene steunvoet (120).
16. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-15, waarbij de staaf (110) aan ten minste één uiteinde (111, 112) gelegen langsheen de lengterichting (L) voorzien is van een stop (113) voor de steunvoeten (120).
17. De inrichting (100) volgens conclusie 16, waarbij de stop (113) een flens (113) is.
18. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-17, waarbij de staaf (110) een holle cilindervormige buis (110) is.
19. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-18, waarbij de inrichting (100) voorzien is om de staaf (110) bij gebruik van de inrichting (100) op een vooraf bepaalde eerste afstand (A1) boven de roostervloer (300) te positioneren.
20. De inrichting (100) volgens conclusie 19, waarbij de ophanglijn (130) omgeven is door een beschermingsmantel (135) die zich, bij gebruik van de inrichting (100), uitstrekt over een vooraf bepaald bereik (B) langsheen de ophanglijn (130) ter hoogte van de vooraf bepaalde eerste afstand (A1).
21. De inrichting (100) volgens eender welke van conclusies 1-20, waarbij het verbindingselement (133) langsheen de lengterichting (L) verschuifbaar is verbonden met de staaf (110).
22. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-21, waarbij het verbindingselement (133) losmaakbaar te verbinden is met de staaf (110).
23. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-22, waarbij het verbindingselement (133) opvouwbaar is tot vooraf bepaalde afmetingen zodanig dat het verbindingselement (133) doorheen een roosteropening (311) van de roostervloer (300) aan te brengen is.
24. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-23, bij voorkeur in combinatie met conclusie 23, waarbij het verbindingselement (133) een lus (133) omvat die aangebracht is omheen de staaf (110).
25. De inrichting (100) volgens conclusie 23 of 24, waarbij het verbindingselement (133), en bij voorkeur de ophanglijn (130), vervaardigd is uit een flexibel materiaal.
26. De inrichting (100) volgens conclusie 25, waarbij het flexibel materiaal een breeksterkte heeft die groter is dan de breeksterkte van staal.
27. De inrichting (100) volgens conclusie 25 of 26, waarbij het flexibel materiaal polyethyleen (PE) is, bij voorkeur ultra hoog moleculair gewicht polyethyleen (“Ultra High Molecular Weight PolyEthylene”, UHMWPE).
28. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-27,
ten minste in combinatie met conclusie 19, waarbij het verbindingselement (133) zodanig gedimensioneerd is dat bij gebruik van de inrichting (100) het eerste uiteinde (131) van de ophanglijn (130) op een vooraf bepaalde tweede afstand (A2) onder de staaf (110) gelegen is, en waarbij de tweede afstand (A2) kleiner is dan de eerste afstand (A1).
29. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-28, ten minste in combinatie met conclusie 16, waarbij de stop (113) en het verbindingselement (133) vooraf bepaalde afmetingen hebben zodanig dat het verbindingselement (133) overheen de stop (113) te schuiven is.
30. De inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-29, waarbij de staaf (110) voorzien is van ten minste één opzetstuk uit een derde materiaal dat voorzien is om aangebracht te worden tussen enerzijds de staaf (110) en anderzijds de eerste steunvoet (120), de tweede steunvoet (120) of het verbindingselement (133), waarbij het ten minste ene opzetstuk langsheen de lengterichting (L) verschuifbaar is verbonden met de staaf (110).
31. Een roostervloer (300) waaronder een last is opgehangen op een vooraf bepaalde positie (P) door middel van de inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-30, waarbij de roostervloer (300) ten minste één rooster (310) omvat dat ten minste ondersteund wordt door een eerste steunbalk (320) en een tweede steunbalk (330), waarbij de inrichting (100) gepositioneerd is op het ten minste ene rooster (310) zodanig dat de eerste steunvoet (120) en de tweede steunvoet (120) steunen op het ten minste ene rooster (310) boven respectievelijk de eerste steunbalk (320) en de tweede steunbalk (330), en zodanig dat de staaf (110), verbonden met de eerste steunvoet (120) en de tweede steunvoet (120), zich uitstrekt overheen de vooraf bepaalde positie (P) voor het ophangen van de last (200), waarbij de ophanglijn (130) zich uitstrekt doorheen een roosteropening (311) van het ten minste ene rooster (310) boven de vooraf bepaalde positie (P) zodanig dat het eerste uiteinde (131) en het tweede uiteinde (132) van de ophanglijn (130) zich respectievelijk boven en onder het ten minste ene rooster (310) bevinden, waarbij het verbindingselement (133) aan het eerste uiteinde (131) van de ophanglijn (130) verbonden is met de staaf (130) tussen de eerste steunvoet (120) en de tweede steunvoet (120), en waarbij de ophanglijn (130) aan het tweede uiteinde (132) verbonden is met de last (200).
32. Een werkwijze voor het ophangen van een last (200) op een vooraf bepaalde positie (P) onder een roostervloer (300) door middel van de inrichting (100) volgens eender welke van de conclusies 1-30, waarbij de roostervloer (300) ten minste één rooster (310) omvat dat ten minste ondersteund wordt door een eerste steunbalk (320) en een tweede steunbalk (330), waarbij de werkwijze de stappen omvat van: het positioneren van de inrichting (100) op het ten minste ene rooster (310) zodanig dat de eerste steunvoet (120) en de tweede steunvoet (120) steunen op het ten minste ene rooster (310) boven respectievelijk de eerste steunbalk (320) en de tweede steunbalk (330), en zodanig dat de staaf (110), wanneer verbonden met de eerste steunvoet (120) en de tweede steunvoet (120), zich uitstrekt overheen de vooraf bepaalde positie (P) voor het ophangen van de last (200); indien nodig het verbinden van de staaf (110) met de eerste steunvoet (120) en de tweede steunvoet (120); indien nodig het verbinden van het verbindingselement (133) met de staaf (110); het aanbrengen van de ophanglijn (130) doorheen een roosteropening (311) van het ten minste ene rooster (310) boven de vooraf bepaalde positie (P) voor het ophangen van de last (200) zodanig dat het eerste uiteinde (131) en het tweede uiteinde (132) van de ophanglijn (130) zich respectievelijk boven en onder het ten minste ene rooster (310) bevinden; en het verbinden van de last (200) met de ophanglijn (130) via het tweede uiteinde (132) van de ophanglijn (130).
Priority Applications (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE20195763A BE1027732A9 (nl) | 2019-11-05 | 2019-11-05 | Inrichting en werkwijze voor het ophangen van een last onder een roostervloer |
ES20804684T ES2969328T3 (es) | 2019-11-05 | 2020-11-04 | Dispositivo y método para suspender una carga bajo un suelo de rejilla |
PCT/IB2020/060362 WO2021090199A1 (en) | 2019-11-05 | 2020-11-04 | Device and method for suspending a load under a grate floor |
EP20804684.7A EP4054968B1 (en) | 2019-11-05 | 2020-11-04 | Device and method for suspending a load under a grate floor |
Applications Claiming Priority (1)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
BE20195763A BE1027732A9 (nl) | 2019-11-05 | 2019-11-05 | Inrichting en werkwijze voor het ophangen van een last onder een roostervloer |
Publications (3)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1027732A1 BE1027732A1 (nl) | 2021-06-01 |
BE1027732B1 BE1027732B1 (nl) | 2021-06-08 |
BE1027732A9 true BE1027732A9 (nl) | 2021-06-21 |
Family
ID=68617964
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE20195763A BE1027732A9 (nl) | 2019-11-05 | 2019-11-05 | Inrichting en werkwijze voor het ophangen van een last onder een roostervloer |
Country Status (4)
Country | Link |
---|---|
EP (1) | EP4054968B1 (nl) |
BE (1) | BE1027732A9 (nl) |
ES (1) | ES2969328T3 (nl) |
WO (1) | WO2021090199A1 (nl) |
Family Cites Families (5)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US3520514A (en) * | 1968-04-08 | 1970-07-14 | United States Steel Corp | Adjustable gantry |
US4030705A (en) * | 1976-01-19 | 1977-06-21 | Jacob Bontrager | Vehicle supported motor lift |
US7891626B2 (en) * | 2007-04-24 | 2011-02-22 | Spx Corporation | Engine support system |
KR200476339Y1 (ko) | 2013-02-20 | 2015-02-16 | 한전케이피에스 주식회사 | 그레이팅 설치용 인양장치 |
WO2016201518A1 (en) * | 2015-06-19 | 2016-12-22 | Linton Stephen | Grid mesh anchor |
-
2019
- 2019-11-05 BE BE20195763A patent/BE1027732A9/nl active IP Right Grant
-
2020
- 2020-11-04 WO PCT/IB2020/060362 patent/WO2021090199A1/en unknown
- 2020-11-04 EP EP20804684.7A patent/EP4054968B1/en active Active
- 2020-11-04 ES ES20804684T patent/ES2969328T3/es active Active
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
EP4054968B1 (en) | 2023-11-22 |
ES2969328T3 (es) | 2024-05-17 |
BE1027732B1 (nl) | 2021-06-08 |
EP4054968C0 (en) | 2023-11-22 |
EP4054968A1 (en) | 2022-09-14 |
BE1027732A1 (nl) | 2021-06-01 |
WO2021090199A1 (en) | 2021-05-14 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
US4032103A (en) | Adjustable stand | |
CA2932305C (en) | Stepladder adapted for use as a single ladder or an extension ladder | |
JP2008528834A (ja) | 折畳み式組合せ梯子 | |
US20190233998A1 (en) | Height adjustable sewing machine support and storage system | |
US4351524A (en) | Swing | |
JPS5912282B2 (ja) | 折畳式卓子・椅子・腰掛などの高さ調節装置 | |
BE1027732A9 (nl) | Inrichting en werkwijze voor het ophangen van een last onder een roostervloer | |
FR2616309A1 (fr) | Plate-forme mezzanine a hauteur variable | |
KR101832620B1 (ko) | 접철식 캠핑용 그릴 | |
US3083066A (en) | Folding table | |
US20030228207A1 (en) | Portable lift for installing and uninstalling computer-related equipment into a storage cabinet | |
KR102266031B1 (ko) | 공구함이 구비된 사다리 | |
US3365072A (en) | Portable collapsible stand | |
KR101488250B1 (ko) | 선반 승하강 장치 | |
KR20180000054U (ko) | 접이식 휴대형 낚시좌대 | |
NL1008293C2 (nl) | Opklapbare strijktafel. | |
NL8104081A (nl) | Zitting bestemd voor een steun voor een invalide. | |
US6145620A (en) | Work support assembly for use with stepladder | |
NL2018941B1 (en) | Portable standing clothes horse | |
EP3487360B1 (en) | A collapsible cot | |
GB2461529A (en) | Ironing board and platform | |
KR102278668B1 (ko) | 낚시용 삼각대 트레이 및 그 트레이를 구비하는 삼각대 | |
KR20150039860A (ko) | 우산 스탠드 | |
GB2435857A (en) | Storing and moving stacked shopping basket. | |
NL9100585A (nl) | Goederenhouder. |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
FG | Patent granted |
Effective date: 20210608 |