BE1026685A1 - Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten - Google Patents

Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten Download PDF

Info

Publication number
BE1026685A1
BE1026685A1 BE20185688A BE201805688A BE1026685A1 BE 1026685 A1 BE1026685 A1 BE 1026685A1 BE 20185688 A BE20185688 A BE 20185688A BE 201805688 A BE201805688 A BE 201805688A BE 1026685 A1 BE1026685 A1 BE 1026685A1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
mite
prey
mites
composition
predatory
Prior art date
Application number
BE20185688A
Other languages
English (en)
Other versions
BE1026685B1 (nl
Inventor
Dominiek Vangansbeke
Marcus Vinicius Alfenas Duarte
Karel Jozef Florent Bolckmans
Manon Hélène Lionella Guilbaud
Martinez Alfredo Benavente
Apostolos Pekas
Felix Leopold Wäckers
Original Assignee
Biobest Group N V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority to BE20185688A priority Critical patent/BE1026685B1/nl
Application filed by Biobest Group N V filed Critical Biobest Group N V
Priority to EP19778784.9A priority patent/EP3860338A1/en
Priority to BR112021006177-0A priority patent/BR112021006177A2/pt
Priority to JP2021518007A priority patent/JP7492505B2/ja
Priority to KR1020217013365A priority patent/KR20210125470A/ko
Priority to PCT/EP2019/077115 priority patent/WO2020070334A1/en
Priority to US17/281,806 priority patent/US20210386041A1/en
Priority to AU2019352760A priority patent/AU2019352760A1/en
Priority to MX2021003877A priority patent/MX2021003877A/es
Priority to CA3115016A priority patent/CA3115016A1/en
Priority to CN201980069115.7A priority patent/CN113163741A/zh
Priority to EA202190834A priority patent/EA202190834A1/ru
Publication of BE1026685A1 publication Critical patent/BE1026685A1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1026685B1 publication Critical patent/BE1026685B1/nl
Priority to CONC2021/0004965A priority patent/CO2021004965A2/es
Priority to ZA2021/02708A priority patent/ZA202102708B/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K67/00Rearing or breeding animals, not otherwise provided for; New or modified breeds of animals
    • A01K67/033Rearing or breeding invertebrates; New breeds of invertebrates
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01NPRESERVATION OF BODIES OF HUMANS OR ANIMALS OR PLANTS OR PARTS THEREOF; BIOCIDES, e.g. AS DISINFECTANTS, AS PESTICIDES OR AS HERBICIDES; PEST REPELLANTS OR ATTRACTANTS; PLANT GROWTH REGULATORS
    • A01N63/00Biocides, pest repellants or attractants, or plant growth regulators containing microorganisms, viruses, microbial fungi, animals or substances produced by, or obtained from, microorganisms, viruses, microbial fungi or animals, e.g. enzymes or fermentates
    • A01N63/10Animals; Substances produced thereby or obtained therefrom
    • A01N63/16Arachnids
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A23FOODS OR FOODSTUFFS; TREATMENT THEREOF, NOT COVERED BY OTHER CLASSES
    • A23KFODDER
    • A23K50/00Feeding-stuffs specially adapted for particular animals
    • A23K50/90Feeding-stuffs specially adapted for particular animals for insects, e.g. bees or silkworms
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01KANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
    • A01K2227/00Animals characterised by species
    • A01K2227/70Invertebrates
    • A01K2227/706Insects, e.g. Drosophila melanogaster, medfly

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Animal Husbandry (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Insects & Arthropods (AREA)
  • Polymers & Plastics (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Microbiology (AREA)
  • Agronomy & Crop Science (AREA)
  • Biotechnology (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Birds (AREA)
  • Pest Control & Pesticides (AREA)
  • Plant Pathology (AREA)
  • Virology (AREA)
  • Dentistry (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Agricultural Chemicals And Associated Chemicals (AREA)
  • Catching Or Destruction (AREA)
  • Fodder In General (AREA)

Abstract

Deze uitvinding heeft betrekking op werkwijzen voor het massaal kweken van roofmijten, mijtensamenstellingen en het gebruik ervan voor biologische bestrijding. In het bijzonder heeft deze uitvinding betrekking op het gebruik van tarsonemid prooimijten voor het massaal kweken van roofmijten en voor het bestrijden van een plaag in een gewas.

Description

Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten
Vakgebied van de uitvinding
Deze uitvinding heeft betrekking op werkwijzen voor het massaal kweken van roofmijten, mijtensamenstellingen en het gebruik ervan voor biologische bestrijding. In het bijzonder heeft deze uitvinding betrekking op het gebruik van tarsonemid prooimijten voor het massaal kweken van roofmijten en voor het bestrijden van een plaag in een gewas.
Achtergrond van de uitvinding
Roofmijten worden traditioneel gebruikt in het ruime vakgebied van plaagbestrijding in de landbouw. Er werd een ruim gamma roofmijtsoorten voorgesteld of gecommercialiseerd voor de biologische bestrijding van schadelijke fytofage mijten en plagen van insecten zoals witte vliegen en trips.
De laatste jaren werden de voornaamste betrokken geleedpotige plaagsoorten gewoonlijk bestreden met chemische middelen, namelijk pesticiden. Veel nieuwere pesticiden die het laatste decennium beschikbaar zijn geworden, zijn meer selectief en minder gevaarlijk dan de meeste oudere verbindingen. Het wordt echter steeds duidelijker dat de strategie van het eenzijdig vertrouwen op chemische bestrijding het probleem niet zal oplossen. In dit opzicht zijn er verscheidene grote problemen die gepaard gaan met chemische bestrijding, namelijk het ontwikkelen van resistentie voor chemicaliën in de doelwitplaagsoorten; de afnemende aanvoer van bruikbare, geregistreerde insecticiden en acariciden; de afzetting van bepaalde ongewenste residu's; het schadelijke (of nadelige) effect van deze chemicaliën op soorten die niet tot de doelwitsoorten behoren, wat resulteert in secundaire plaaguitbraken (contaminatie van bodem en water met impact op in het wild levende dieren, in het water levende organismen en andere organismen die niet tot het doelwit behoren, en interferentie met nuttige organismen zoals bestuivende insecten en de natuurlijke vijanden van de plaag); en de fytotoxische reacties bij behandelde planten. Om deze redenen onderzoeken en gebruiken veel landbouwers werkwijzen die het gebruik van pesticiden verminderen.
Biologische bestrijding vormt een alternatief voor het gebruik van chemische stoffen. Biologische bestrijding is de opzettelijke manipulatie van populaties van levende nuttige organismen (natuurlijke vijanden) om de plaagpopulatie te beperken. Vrijwel elke plaag heeft natuurlijke vijanden en een geschikte aanpak van natuurlijke vijanden kan vele soorten plagen doeltreffend bestrijden. Biologische bestrijding kan doeltreffend, goedkoop en veilig
BE2018/5688 zijn. De bedoeling van biologische bestrijding is niet om een plaag uit te roeien, maar om ze op aanvaardbare niveaus te houden, waarop ze geen beduidende schade veroorzaken.
Natuurlijke vijanden van mijten omvatten predatoren, parasitaire insecten, nematoden en pathogenen. Talrijke publicaties tonen al het gebruik van een roofmijtpopulatie om een plaag te bestrijden. Er worden tegenwoordig bijvoorbeeld hoofdzakelijk phytoseiidae roofmijten gebruikt om plagen zoals fytofage mijten, trips en witte vliegen te bestrijden. Neoseiulus cucumeris (Oudemans) is één voorbeeld dat commercieel gebruikt wordt voor de bestrijding van triplarven en spintmijten. Bovendien gaat er bij de biologische bestrijding van plagen aandacht naar andere roofmijtsoorten gekozen uit Mesostigmata en Prostigmata roofsoorten, waarvan er sommige op de markt zijn gekomen.
Het is daarom belangrijk om doeltreffende massakweeksystemen te ontwikkelen om roofmijtenpopulaties te produceren op een commercieel relevante schaal aan een aanvaardbare prijs. In de huidige commerciële kweeksystemen worden populaties van de roofmijten gekweekt op levende prooien in een cultuur op een drager in stand worden gehouden. WO2006071107 en WO2013103295 beschrijven bijvoorbeeld een mijtensamenstelling omvattende een populatie van individuen van een roofmijtensoort, een prooimijtenpopulatie als voedselbron voor de roofmijtindividuen en een drager. De samenstelling in overeenstemming met dit document uit de stand van de techniek is geschikt voor het kweken van een mijtensoort en voor de biologische bestrijding van plagen. De meest gebruikte prooimijten in massakweekmethodes uit de huidige stand van de techniek zijn astigmatid mijten, zoals Tyrophagus putrescentiae (Schrank), Thyreophagus entomophagous (Laboulbéne & Robin) en Carpoglyphus lactis L.. Tot op heden behoren alle prooimijtensoorten die in commerciële massakweek van roofmijten gebruikt worden tot de orde van de Astigmata. Bijvoorbeeld: WO 2006/056552, WO 2008/015393, WO 2008/104807 en WO 2007/075081 tonen het potentieel van het gebruik van Astigmatiden als prooimijten bij de massakweek van roofmijten.
Plaagmijten worden soms gebruikt om de interactie tussen roofmijten en de schadelijke mijten te bestuderen. Bijvoorbeeld: Polyphagotarsonemus latus (Rodriguez Morell et al., 2010, International Journal of Acarology 36 (5): 371-376) en Phytonemus pallidus (Tuovinen & Lindqvist , 2010, Biological Control 54 (2): 119-125) mijten uit de familie van Tarsonemidae werden op laboriumschaal gekweekt op levend plantaardig materiaal en werden gebruikt om aanvallen door roofmijten te bestuderen. Mijtsamenstellingen met dergelijke prooimijtpopulaties zijn echter geen realistische oplossing voor commerciële kweek aangezien ze gekend zijn als plagen die niet verspreid mogen worden.
Massakweeksystemen voor roofmijten zijn sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van geschikte prooien voor de predatoren. Met het oog op hun rol in het kweken van roofmijten, neemt de commerciële relevantie van het kweken van prooimijten toe.
BE2018/5688
Met het oog op het bovenstaande is er een voortdurende nood aan het verkrijgen van verbeterde (meer doeltreffende) mijtsamenstellingen voor massakweek en productie op grote schaal van roofmijtenpopulaties, voor commerciële distributie van grotere volumes mijtsamenstellingen die deze omvatten en voor een betere bestrijding van plagen en landbouwbeheer.
Bovendien vereist de commerciële mijtenkweek omstandigheden met een wezenlijke temperatuur (gewoonlijk tussen 20 en 30°C) en hoge vochtigheidsgraad (gewoonlijk tussen 80 en 95% relatieve vochtigheid). In deze omstandigheden treden er gemakkelijk problemen van besmetting met schimmels op. Daarom is er ook nood aan verbeterde mijtenkweekmethodes die het risico van besmetting met schimmels verlagen.
Samenvatting van de uitvinding
De uitvinders hebben verrassenderwijs gevonden dat het gebruik van tarsonemidae als prooimijten de problemen van de huidige stand van de techniek verhelpen.
Daarom verschaft deze uitvinding een mijtensamenstelling omvattende
- een roofmijtenpopulatie,
- een prooimijtenpopulatie, en
- een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten omvat van de familie van de Tarsonemidae, op voorwaarde dat genoemde mijtensamenstelling geen levende mijtensoort omvat die gekozen is uit de groep bestaande uit Polyphagotarsonemus latus en Phytonemus pallidus.
Korte beschrijving van de tekeningen
Fig. 1: Aantal eitjes dat gelegd wordt door een vrouwelijke A. swirskii gedurende 3 opeenvolgende dagen, wanneer gevoed met T. fusarii (TF), C. lactis (CL) of T. entomophagus (TE) bij 22 ± 1°C en 85 ± 5% RV. Verschillende letters boven de staven tonen significante verschillen tussen de behandelingen (contrasten na “GLM”, p<0,05).
Fig. 2: Vangstrendement van A. swirskiivrouwtjes voor eitjes, larven en volwassenen van T. fusarii (TF), C. lactis (CL) en T. entomophagus (TE). Verschillende letters tonen significante verschillen tussen de prooimijtensoorten per stadium van ontwikkeling (contrasten na “GLM”, p<0,05).
Gedetailleerde beschrijving van de uitvinding
Zoals eerder hierin beschreven, verschaft deze uitvinding een mijtensamenstelling omvattende
BE2018/5688
- een roofmijtenpopulatie,
- een prooimijtenpopulatie, en
- een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten omvat uit de familie van de Tarsonemidae. In het bijzonder een dergelijke samenstelling waarin genoemde mijtensamenstelling geen levende mijtensoort omvat die gekozen wordt uit de groep bestaande uit Polyphagotarsonemus latus en Phytonemus pallidus.
Met de term roofmijtenpopulatie wordt in de zin van deze uitvinding een populatie van nuttige mijten bedoeld die zich voeden met een prooimijtenpopulatie.
Met de term prooimijtenpopulatie wordt in de zin van deze uitvinding een populatie van mijten die bedoeld die minstens gedeeltelijk geconsumeerd worden door een roofmijtenpopulatie.
Met de term drager wordt in de zin van deze uitvinding eender welk vast materiaal bedoeld dat geschikt is om een draagvlak te verschaffen voor de individuen van zowel de roofmijten- als de prooimijtenpopulatie. De drager zal gewoonlijk werken als een driedimensionale matrix waarin de prooimijtenpopulatie en de roofmijtenpopulatie zich kunnen verplaatsen, verbergen, ontwikkelen en jagen of bejaagd worden.
Uitvinders hebben op verrassende wijze waargenomen dat een mijtensamenstelling volgens deze uitvinding betere resultaten vertoont op het vlak van efficiëntie. Er werd waargenomen dat de mijten uit de familie van Tarsonemidae van de prooimijtenpopulatie gemakkelijker gedood en sneller opgegeten worden door de roofmijtenpopulatie dan de astigmatid prooimijten die gewoonlijk gebruikt worden. Een bijkomend voordeel is dat alle levensfasen van de tarsonemid prooimijten snel gedood worden, terwijl grotere astigmatid levensfasen, zoals volwassenen, aan een veel lagere snelheid gedood worden. Bovendien werd er waargenomen dat de prooimijtenpopulatie, zelfs bij hogere dichtheden, de roofmijtenpopulatie minder verstoort dan de astigmatid prooimijten die gebruikt worden voor het massaal kweken van mijten. Hoewel we ons niet willen binden aan een theorie, lijkt het erop dat de tarsonemid mijten misschien geen afwerende vluchtige stoffen produceren of ze in veel mindere mate produceren, in vergelijking met de astigmatid mijten. Dit kan ervoor zorgen dat de tarsonemiden een kleiner verstorend effect hebben op de roofmijtenpopulatie. Dienovereenkomstig kunnen individuen van de prooimijtenpopulatie sneller groeier en dus sneller volgroeid zijn, wat een hogere reproductiesnelheid mogelijk maakt. Zo'n hogere voortplantingssnelheid resulteert in een snellere toename van het aantal individuen in de roofmijtenpopulatie. Dit voordeel is gunstig voor het kweken van roofmijten en de productie van samenstellingen die ze omvatten, alsook voor het bestrijden van plagen in gewassen. Merk op dat de prooimijtenpopulatie die in de uitvinding gebruikt wordt ook een populatie van
BE2018/5688 dode prooimijten kan omvatten (of daaruit kan bestaan). De waarneming dat de prooimijten van de uitvinding sneller opgegeten worden dan de prooimijten uit de huidige stand van de techniek, zoals astigmatid mijten, is ook van toepassing op dode tarsonemid mijten vergeleken met dode astigmatid mijten. Het gebruik van een prooimijtenpopulatie omvattende dode prooimijten biedt het voordeel dat roofmijten minder energie nodig hebben om de prooimijten te doden en te consumeren.
Ten tweede werd er waargenomen dat het ontstaan van schimmel voorkomen wordt met de mijtensamenstelling volgens de uitvinding. Er werd immers waargenomen dat mijten uit de familie van Tarsonemidae zich met schimmels voeden. Verrassenderwijze verminderen de tarsonemid prooimijten niet alleen de schimmelgroei, maar zijn ze ook in staat om die volledig te onderdrukken tot een niet-zichtbare graad in commercieel relevante kweekomstandigheden. Zoals eerder hierin besproken, is het voor het kweken van roofmijten voor productie- en distributiedoeleinden essentieel om strikte omstandigheden van temperatuur en vochtigheid te handhaven. Een hete en vochtige omgeving is ideaal voor het kweken van roofmijten. Jammer genoeg bevorderen dergelijke specifieke voorwaarden de groei van schimmels, wat de mogelijkheid om mijten te kweken en commercieel aanvaardbare roofmijtensamenstellingen te produceren sterk beperkt. In tegenstelling tot mijtensamenstellingen uit de huidige stand van de techniek, laat de samenstelling volgens de uitvinding massaal kweken toe, en zodoende de commerciële distributie van grotere volumes, die beide leiden tot een verlaging van de kosten. Daarom omvat de prooimijtenpopulatie bij voorkeur levende mijten uit de familie van de Tarsonemidae. Het gebruik van levende mijten volgens de uitvinding biedt een aantal voordelen ten opzichte van het gebruik van dode mijten, zoals het onderdrukken van schimmelcontaminatie.
In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de prooimijtenpopulatie zoals die in de uitvinding gebruikt wordt (a) een populatie van dode prooimijten, en (b) een populatie van levende mijten uit de familie van de Tarsonemidae. Aangezien het gebruik van dode prooimijten vaak schimmelcontaminatie van kweekculturen veroorzaakt, lost de toevoeging van levende prooimijten volgens de uitvinding dit probleem op. In een meer bijzondere uitvoeringsvorm omvat de prooimijtenpopulatie zoals die in de uitvinding gebruikt wordt (a) een populatie van dode prooimijten uit de familie van de Tarsonemidae, en (b) een populatie van levende mijten uit de familie van de Tarsonemidae.
Met de term schimmel wordt in de zin van deze uitvinding een schimmel bedoeld die groeit in de vorm van multicellulaire draden, hyfen genoemd. Schimmels zijn een ruim en taxonomisch uiteenlopend aantal schimmelsoorten die de biologische afbraak van natuurlijke materialen veroorzaken. Schimmels vormen geen specifieke taxonomische of fylogenetische groep, maar zijn te vinden in de stammen Zygomycota en Ascomycota. Gewone schimmelgeslachten omvatten Acremonium, Alternaria, Aspergillus, Cladosporium,
BE2018/5688 Fusarium, Mucor, Pénicillium, Rhizopus, Stachybotrys, Trichoderma en Trichophyton. In de zin van deze uitvinding omvat de term schimmel ook meeldauw, een nauw verwante tegenhanger van schimmel, die ofwel schimmelsoorten uit de orde Erysiphales, of schimmelachtige organismen uit de familie van Peronosporaceae is. Ten derde veroorzaken de tarsonemid mijten volgens de uitvinding geen beduidende schade aan de planten, in tegenstelling tot Polyphagotarsonemus latus en Phytonemus pallidusmÿten, die als vrij grote plagen beschouwd worden op lage hoogtes tijdens de zomermaanden. In feite tasten mijten van de soorten P. latus en P. pallidus talrijke fruit- en groentegewassen in gematigde en subtropische gebieden aan. Bijgevolg laat de samenstelling volgens de uitvinding, in tegenstelling tot mijtensamenstellingen die Polyphagotarsonemus latus en Phytonemus pallidusmÿten omvatten, zowel massakweek als de bestrijding van plagen toe.
Voordeligerwijze kan de samenstelling volgens de uitvinding voorts een schimmel omvatten. Er werden doeltreffendere resultaten waargenomen wanneer er schimmels toegevoegd werden aan de samenstelling volgens de uitvinding. In feite voedt de prooimijtenpopulatie zich met schimmels. Zodoende maakt de actieve toevoeging van schimmels in de samenstelling volgens de uitvinding het mogelijk om de groei te verbeteren, en dus om de reproductierijpheid van Tarsonemidae te versnellen, wat zal leiden tot een snellere toename van Tarsonemidae individuen van de prooimijtenpopulatie. Bovendien werd er waargenomen dat de actieve toevoeging van gunstige schimmels de kweekculturen stabiliseert en de groei van ongewenste schimmelcontaminaties verder onderdrukt. Bijgevolg zal de actieve toevoeging van schimmels in de samenstelling volgens de uitvinding indirect de kweek van de roofmijtenpopulatie verbeteren, alsook hun grootschalige productie en de distributie van de samenstelling volgens de uitvinding in grotere volumes, maar zal het ook betere effecten hebben op de bestrijding van plagen op gewassen. In een voorkeursuitvoeringsvorm behoort de schimmel tot de Hypocreaceae, in het bijzonder worden de schimmels gekozen uit Gliocladium en Trichoderma.
“Tarsonemid” zoals hier gebruikt, verwijst naar een mijtensoort uit de familie van Tarsonemidae, en beide termen worden hier verwisselbaar gebruikt. De tarsonemidae zijn een familie van mijten, ook rietloopmijten (thread footed mites) of witte mijten genoemd. In een bijzondere uitvoeringsvorm behoren de tarsonemid mijten tot de subfamilie van Tarsoneminae, meer bepaald tot de stam van de Hemitarsonemini, Steneotarsonemini, Tarsonemini of Pseudacarapini.
In een voorkeursuitvoeringsvorm worden de tarsonemid mijten gekozen uit de groep bestaande uit de geslachten Tarsonemus (bv. Tarsonemus granarius, Tarsonemus floricolus, Tarsonemus myceliophagus, Tarsonemus subcorticalis, Tarsonemus minimax, Tarsonemus fusarii), Fungitarsonemus (bv. Fungitarsonemus peregrinus, Fungitarsonemus pulvirosus), Heterotarsonemus (bv. Heterotarsonemus lindquisti, Heterotarsonemus coleopterorum),
BE2018/5688 Daidalotarsonemus (bv. Daidalotarsonemus vandevriei, Diadalotarsonemus tesselatus), Neotarsonemoides (bv. Neotarsonemoides denigrates), en Pseudacarapis (bv Pseudacarapis indoapis). In een uitvoeringsvorm die meer voorkeur geniet worden de prooimijten van de uitvinding gekozen uit het geslacht Tarsonemus; meer bepaald uit de groep bestaande uit Tarsonemus granarius, Tarsonemus floricolus, Tarsonemus myceliophagus, Tarsonemus subcorticalis, Tarsonemus minimax, en Tarsonemus fusarii.
Bij voorkeur veroorzaken de tarsonemid mijten volgens de uitvinding geen beduidende schade aan planten. De geschoolde vakman is goed op de hoogte van hoe tarsonemid mijten te kiezen die geen beduidende schade aan planten toebrengen. Bovendien is de afwezigheid van het toebrengen van beduidende schade aan planten gemakkelijk te bepalen, bv. door een plant te incuberen met de gekozen tarsonemid en te bepalen of de plant na een paar dagen beschadigd is. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvatten de prooimijten volgens de uitvinding mijten uit de familie van de Tarsonemidae, waarin genoemde mijten uit de familie van de Tarsonemidae niet gekozen worden uit de groep omvattende Polyphagotarsonemus latus en Phytonemus pallidus.
Op voordelige wijze omvat de samenstelling volgens de uitvinding een voedselbron voor de roofmijten- en/of prooimijtenpopulaties. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de samenstelling van de uitvinding een voedselbron voor genoemde prooimijtenpopulatie. Zoals eveneens elders beschreven kan de voedselbron voor genoemde prooimijtenpopulatie een schimmel omvatten. In een andere uitvoeringsvorm omvat de voedselbron voor genoemde prooimijtenpopulatie niet-fotosynthetisch plantaardig materiaal. In een andere uitvoeringsvorm omvat de voedselbron tarwekiemen of pollen. Zoals de vakman weet, kan een drager gekozen worden die en als drager en als voedselbron dient, bijvoorbeeld tarwekiemen.
In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de samenstelling van de uitvinding voorts een aanvullende voedselbron voor de roofmijtenpopulatie. Een aanvullende voedselbron zoals hierin gebruikt, verwijst naar een voedselbron die aanwezig is bovenop de prooimijtenpopulatie. Aanvullende voedselbronnen worden soms gebruikt bij het kweken van roofmijten als een meer kostenefficiënte voedselbron dan prooimijten. Er wordt vaak waargenomen dat verscheidene roofmijten aanvullend voedsel kunnen gebruiken om extra energie te krijgen, maar dat ze hebben ook de aanwezigheid van prooimijten nodig om te overleven, zich te ontwikkelen en te reproduceren. Een groot nadeel van het gebruik van een aanvullende voedselbron is dat ze vatbaar is voor contaminatie door schimmels. Door een aanvullende voedselbron te combineren met de prooimijten van de uitvinding wordt dit nadeel weggewerkt. Voorbeelden van aanvullende voedselbronnen die de voorkeur genieten zijn natuurlijke voedselbronnen (zoals pollen of dode mijten) en kunstmatige voedingsstoffen (Wäckers et al. (2005) Plant-provided food for carnivorous insects: a protective mutualism
BE2018/5688 and its applications 356p; Morales-Ramos et al. (2014) Mass production of beneficial organisms 742p; Cohen (2015) Insect diets. Science and Technology, Second edition, 473p). Aanvullende voedselbronnen voor het kweken van roofmijten zijn welbekend bij de vakman.
Zoals eerder hierin vermeld, kan de drager eender welk vast materiaal zijn dat geschikt is om een draagvlak te verschaffen voor de individuen. Bij voorkeur verschaft de drager een poreus medium, dat uitwisselingen toelaat van stofwisselingsgassen en warmte die door de mijtenpopulaties geproduceerd worden. Voorbeelden van geschikte dragers zijn niet-fotosynthetisch plantaardig materiaal, zoals (tarwe)zemelen, gedopte boekweit, gedopte rijst, zaagsel, maïskolfgrutten, etcetera, of anorganisch materiaal, zoals vermiculiet. Op voordelige wijze omvat genoemde drager zaden van een grassoort of eender welk deel ervan, zoals kiemen of zemelen. Bij voorkeur omvat genoemde drager geen levend, groen plantaardig materiaal, zoals bladeren of stammen of planten. In een bijzondere uitvoeringsvorm omvat de drager niet-fotosynthetisch plantaardig materiaal. Een bijzondere voorkeur gaat uit naar een drager gekozen uit vermiculiet, tarwezemelen, gierstkaf, rijstomhulsels en boekweitomhulsels.
Bij voorkeur omvat genoemde drager elementen met een gemiddelde langste as tussen 1,0 en 20,0 mm, in het bijzonder tussen 3,0 en 9,0 mm. Het dragermateriaal kan een schuilplaats bieden voor de prooimijten en de roofmijten, wat stress en kannibalisme vermindert. Tijdens het massaal kweken laat de drager toe dat een driedimensionale kweekmatrix gegenereerd wordt en kan hij een voedselbron verschaffen voor de prooimijten. Tijdens de opslag en de distributie voor biologische bestrijding werkt de drager als een vulstof en laat hij een meer homogene distributie van de roofmijten in de gewassen toe.
Op voordelige wijze bedraagt het aantal individuen van de roofmijtenpopulatie in verhouding tot het aantal individuen van de prooimijtenpopulatie ongeveer 1:1 tot 1:500, zoals ongeveer 1:50 tot 1:200, en bij voorkeur 1:75 tot 1:125.
In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn genoemde roofmijten Mesostigmata of Prostigmata mijtensoorten. In een andere uitvoeringsvorm worden genoemde roofmijten gekozen uit:
- Mesostigmata roofmijtensoorten zoals:
i) Phytoseiidae zoals uit:
a)- de subfamilie van de Amblyseiinae, zoals uit het geslacht Amblyseius, bv. Amblyseius andersoni, Amblyseius aerialis, Amblyseius swirskii, Amblyseius herbicolus of Amblyseius largoensis, uit het geslacht Euseius bv. Euseius finlandicus, Euseius hibisci, Euseius ovalis, Euseius victoriensis, Euseius stipulatus, Euseius scutalis, Euseius tularensis, Euseius addoensis, Euseius concordis, Euseius ho of Euseius citri, uit het geslacht Neoseiulus bv. Neoseiulus barkeri, Neoseiulus californicus, Neoseiulus cucumeris,
BE2018/5688
Neoseiulus longispinosus, Neoseiulus womersleyi, Neoseiulus idaeus, Neoseiulus anonymus, Neoseiulus paspalivorus, Neoseiulus reductus of Neoseiulus fallacis, uit het geslacht Amblydromalus bv. Amblydromalus limonicus uit het geslacht Typhlodromalus bv. Typhlodromalus aripo, Typhlodromalus laila of Typhlodromalus peregrinus uit het geslacht Typhlodromips bv. Typhlodromips montdorensis, uit het geslacht Phytoseiulus, bv. Phytoseiulus persimilis, Phytoseiulus macropilis, Phytoseiulus longipes, Phytoseiulus fragariae;
b) de subfamilie van de Typhlodrominae, zoals uit het geslacht Galendromus bv. Galendromus occidentalism uit het geslacht Typhlodromus bv. Typhlodromus pyri, Typhlodromus doreenae, Typhlodromus rhenanus of Typhlodromus athiasae;
c) de subfamilie van de Phytoseiinae, zoals uit het geslacht Phytoseius bv. Phytoseius macropilis, Phytososeius finitimus of Phytoseius plumifer.
ii) Ascidae zoals uit het geslacht Proctolaelaps, zoals Proctolaelaps pygmaeus (Muller); uit het geslacht Blattisocius bv. Blattisocius tarsalis (Berlese), Blattisocius keegani (Fox); uit het geslacht Lasioseius bv. Lasioseius fimetorum Karg, Lasioseius floridensis Berlese, Lasioseius bispinosus Evans, Lasioseius dentatus Fox, Lasioseius scapulatus (Kenett), Lasioseius athiasae Nawar & Nasr; uit het geslacht Arctoseius bv. Arctoseius semiscissus (Berlese); uit het geslacht Protogamasellus bv. Protogamasellus dioscorus Manson;
iii) Laelapidae zoals uit het geslacht Stratiolaelaps bv. Stratiolaelaps scimitus (Womersley) (ook in het geslacht Hypoaspis geplaatst); Gaeolaelaps bv. Gaeolaelaps aculeifer (Canestrini) (ook in het geslacht Hypoaspis geplaatst); Androlaelaps bv. Androlaelaps casalis (Berlese);
iv) Macrochelidae zoals uit het geslacht Macrocheles bv. Macrocheles robustulus (Berlese), Macrocheles muscaedomesticae (Scopoli), Macrocheles matrius (Hull);
v) Parasitidae zoals uit het geslacht Pergamasus; bv. Pergamasus quisquiliarum Canestrini; Parasitus bv. Parasitusfimetorum (Berlese), Parasitus bituberosus Karg; Parasitellus bv. Parasitellus fucorum (De Geer);
BE2018/5688 vi) Digamasellidae zoals uit het geslacht Digamasellus; bv. Digamasellus quadrisetus of Digamasellus punctum; uit het geslacht Dendrolaelaps; bv. Dendrolaelaps neodisetus; en
-prostigmatid mijtensoorten zoals uit:
i) Tydeidae zoals uit het geslacht Homeopronematus bv. Homeopronematus anconai (Baker); uit het geslacht Tydeus bv. Tydeus Iambi (Baker), Tydeus caudatus (Duges); uit het geslacht Pronematus bv. Pronematus ubiquitous (McGregor);
ii) Cheyletidae zoals uit het geslacht Cheyletus bv. Cheyletus eruditus (Schrank), Cheyletus malaccensis Oudemans;
iii) Cunaxidae zoals uit het geslacht Coleoscirus bv. Coleoscirus simplex (Ewing), uit het geslacht Cunaxa bv. Cunaxa setirostris (Rermann);
iv) Erythraeidae zoals uit het geslacht Balaustium bv. Balaustium putmani
Smiley, Balaustium medicagoense Meyer & Ryke , Balaustium murorum (Hermann);
v) Stigmaeidae zoals uit het geslacht Agistemus bv. Agistemus exsertus
Gonzalez; zoals uit het geslacht Zetzellia bv. Zetzellia mali (Ewing); en vi) Tarsonemidae zoals uit het geslacht Acaronemus, bv. Acaronemus destructor (Smiley and Landwehr); zoals uit het geslacht Dendroptus near suski Sharonov and Livshits; zoals Lupotarsonemus floridanus Attiah.
In een voorkeursuitvoeringsvorm behoren de roofmijten tot de Phytoseiidae.
In een bijzondere uitvoeringsvorm worden de roofmijten gekozen uit Amblyseiinae, Transeius, Neoseiulus en Amblydromalus; meer bepaald worden de roofmijten gekozen uit de groep bestaande uit Amblyseius swirskii, Transeius montdorensis, Neoseiulus californicus en Amblydromalus limonicus.
Deze uitvinding verschaft ook een commerciële verpakking voor het opslaan en verdelen van de samenstelling van de uitvinding. Daarom heeft deze uitvinding voorts betrekking op een recipiënt dat een samenstelling volgens de uitvinding bevat. Het recipiënt heeft in het bijzonder een inwendig volume tussen 0,2 l en 3 l, bij voorkeur tussen 0,5 l en 2 l. Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm omvat het recipiënt bij voorkeur een uitgang voor minstens één motiele fase in de levenscyclus van de mijt, met meer voorkeur een uitgang die
BE2018/5688 geschikt is voor het verschaffen van een voortdurende afgifte van genoemde minstens ene motiele levensfase. In een bijzondere uitvoeringsvorm heeft het recipiënt (bv. een fles of zak) minstens één uitgang met een verwijderbare verzegeling. In het bijzonder verwijst de verzegeling zoals hierin gebruikt naar een sluiting die gelijmd of hitte-verzegeld is.
De huidige uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het kweken van roofmijten, waarbij de werkwijze het volgende omvat
- het verschaffen van een samenstelling van de uitvinding, en
- het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie.
Bij voorkeur kunnen de individuen van de roofmijtenpopulatie zich voeden op genoemde prooimijtenpopulatie terwijl genoemde mijtensamenstelling op 5 tot 35°C en op een relatieve vochtigheid van 30 tot 100% gehouden wordt; meer bepaald op 15 tot 35°C en een relatieve vochtigheid van 50 tot 100%.
Zoals eerder hierin, in een andere uitvoeringsvorm, beschreven wordt, omvat de werkwijze voor het kweken van roofmijten voorts de toevoeging van een schimmel. In een bijzondere uitvoeringsvorm is de schimmel een gevriesdroogde schimmel. Deze uitvinding verschaft bijvoorbeeld een werkwijze voor het kweken van roofmijten, waarbij de werkwijze het volgende omvat:
- het genereren van een mijtensamenstelling door een drager in contact te brengen met een prooimijtenpopulatie, een roofmijtenpopulatie en een schimmelcultuur, en
- het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie. In principe kan de schimmel op eender welk ogenblik tijdens de kweekmethode toegevoegd worden en zal hij dan voordelig zijn, tijdens het kweken en/of tijdens het gebruik van de resulterende samenstelling voor biologische bestrijding. In een bijzondere uitvoeringsvorm wordt de schimmel toegevoegd zodanig dat de schimmel aanwezig is terwijl de individuen van de roofmijtenpopulatie zich voeden met de prooimijtenpopulatie. In een voorkeursuitvoeringsvorm wordt de schimmel toegevoegd voordat de roofmijtenpopulatie zich met genoemde prooimijtenpopulatie kan voeden. In een andere uitvoeringsvorm omvat de kweekwerkwijze van de uitvinding:
- het in contact brengen van een drager met een prooimijtenpopulatie en een schimmel,
- het kweken van genoemde prooimijtenpopulatie op genoemde drager in aanwezigheid van genoemde schimmel,
- het in contact brengen van genoemde gekweekte prooimijtenpopulatie met een roofmijtenpopulatie, en
- het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie.
BE2018/5688
Op voordelige wijze kan de drager met een schimmel geïncubeerd worden voordat de prooimijtenpopulatie toegevoegd wordt. Dit laat de groei van de schimmel op de drager toe en verzekert een voldoende voedselbron voor de prooimijtenpopulatie.
Op voordelige wijze, wanneer de gekweekte prooimijtenpopulatie in contact gebracht wordt met de roofmijtenpopulatie, kan de prooimijtenpopulatie op de drager en in aanwezigheid van de schimmel gehouden worden. Het is dus niet nodig om de prooimijtenpopulatie van de drager en de schimmel te isoleren vooraleer ze in contact te brengen met de roofmijtenpopulatie. Bovendien verschaft de aanwezigheid van schimmel tijdens het kweken van roofmijten de hierin beschreven voordelen. In het bijzonder kan de schimmel als voedselbron dienen voor de prooimijtenpopulatie, zodanig dat de prooimijtenpopulatie zich verder kan ontwikkelen terwijl de groeiende roofmijtenpopulatie erop jaagt.
Deze uitvinding heeft voorts betrekking op het gebruik van één of meer soorten mijten uit de familie van de Tarsonemidae volgens de uitvinding om schimmelgroei te bestrijden. Op voordelige wijze wordt schimmelgroei bestreden in een kweeksysteem van roofmijten.
Deze uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het bestrijden van een plaag in een gewas, waarbij de werkwijze het aan genoemd gewas verschaffen van een mijtensamenstelling volgens de uitvinding omvat. De mijtensamenstelling van de uitvinding kan rechtstreeks op het gewas verdeeld worden. Als alternatief wordt de mijtensamenstelling van de uitvinding verschaft in de nabijheid van het gewas. De mijtensamenstelling van de uitvinding kan bijvoorbeeld aan een gewas verschaft worden door een recipiënt met de mijtensamenstelling in de buurt van het gewas te plaatsen en ervoor te zorgen dat de roofmijten genoemd recipiënt kunnen verlaten. Op die manier verspreiden de roofmijten zich over het gewas en bestrijden ze het plaag op het gewas. In een voorkeursuitvoeringsvorm bestaat het plaag uit geleedpotigen.
Deze en andere uitvoeringsvormen van de uitvinding worden aangeduid in de bijgevoegde conclusies.
De uitvinding zal nu verder beschreven worden met verwijzing naar de volgende voorbeelden, die niet-beperkende uitvoeringsvormen van diverse aspecten van de uitvinding tonen.
BE2018/5688 Voorbeelden
Voorbeeld 1 : Graad van ovipositie van Amblyseius swirskii Athias-Henriot op verschillende prooimijten.
Het eerste voorbeeld werd uitgevoerd om de nutritionele kwaliteit van een tarsonemid prooimijt te evalueren in vergelijking met twee standaard gebruikte astigmatid prooimijten voor een phytoseiid roofmijt. Meer bepaald werd de graad van ovipositie van de roofmijt Amblyseius swirskii Athias-Henriot (Acari: Mesostigmata: Phytoseiidae) getest op de tarsonemid prooimijt Tarsonemus fusarii Cooreman (TF) (Acari: Prostigmata: Tarsonemidae) in vergelijking met twee astigmatid prooimijten, namelijk Carpoglyphus lactis L. (CL) (Acari: Astigmata: Carpoglyphidae) en Thyreophagus entomophagus (Laboulbene) (TE) (Acari: Astigmata: Acaridae).
De prooimijten werden gekweekt op een medium bevattende zemelen, tarwekiemen en gist in plastic recipiënten (8 x 5,7 cm) met een geventileerd deksel. De recipiënten werden op een temperatuur van 22 ± 1°C en op een relatieve vochtigheid van 85 ± 5% gehouden.
Eén enkel zwanger A. swirskii vrouwtje werd van de massakweekfaciliteiten overgebracht naar een zwarte PVC arena (2 x 4 cm) op een laag nat katoen. De hoeken van de arena werden bedekt met tissuepapier om te verhinderen dat de mijten zouden ontsnappen. Een zwart stuk plastic (1x1 cm) met katoengaren werd toegevoegd om een schuilplaats en substraten voor het leggen te verschaffen. Prooimijten werden ad libitum aangevoerd. Het aantal eitjes dat door elk vrouwtje gelegd werd, werd dagelijks geteld gedurende 4 opeenvolgende dagen. De graad van ovipositie van de eerste dag werd weggelaten uit de analyse om het effect van het dieet vóór het experiment te beperken (Sabelis 1990). Voor elke behandeling werden twaalf herhalingen gebruikt. De som van het aantal eitjes dat gedurende dag 2, 3 en 4 gelegd werd, werd vergeleken met het “GLM”model met Poissonverdeling. De contrasten tussen de behandelingen werden bepaald met “general linear hypothesis testing” (glht-functie van het pakket lsmeans in R, Lenth 2016). Alle analyses werden uitgevoerd gebruikmakend van de statistische software R 3.10 (RDevelopment Core Team 2012).
De resultaten tonen dat A. swirskii in staat is om zich te reproduceren op de tarsonemid prooimijt T. fusarii. Het leggen van eitjes werd beïnvloed door de prooisoort (GLM, χ2 = 20,3, d.f. = 2, p<0,001) met die op C. lactis en beduidend beter dan een dieet bestaande uit T. entomophagus (Fig. 1). Er werden meer eitjes gelegd wanneer ze gekweekt werden op de tarsonemid prooimijt in vergelijking met de astigmatid prooimijt, hoewel dit statistisch niet beduidend was in verband met C. lactis. Tot besluit zijn tarsonemid mijten een geschikte prooimijtenpopulatie voor het commercieel kweken van roofmijten zoals A. swirskii.
BE2018/5688
Voorbeeld 2: Vangstrendement van A. swirskii bij het verschaffen van verschillende stadia van ontwikkeling.
Vorige studies hebben gemeld dat volwassen stadia van astigmatid prooimijten moeilijker onderworpen en verbruikt worden dan eitjes en larven van deze mijten. In dit voorbeeld werd het vangstrendement beoordeeld voor de eitjes, larven en volwassen individuen van de tarsonemid prooimijt T. fusarii, en de astigmatid prooimijten C. lactis en T. entomophagus.
Roof- en prooimijten werden gekweekt zoals beschreven in voorbeeld 1. Vrouwelijke A. swirskii werden gedurende 16u uitgehongerd alvorens het experiment te starten door ze over te brengen naar een zwarte PVC plaat zonder enige voedselbron. Na 16hu werd één enkel A. swirskii vrouwtje overgebracht naar een zwarte PVC arena zoals beschreven in experiment 1. Alvorens het A. swirskii vrouwtje in te brengen werden er ofwel 50 eitjes, 50 larven of 25 volwassen individuen van de drie prooimijten overgebracht naar de arena van het experiment. Na inbrenging van de predator werden er waarnemingen gedaan gedurende 5 minuten of tot een geslaagde aanval (d.i. het doden van en voeden op de prooi). Indien een vrouwtje er niet in slaagde om binnen de 5 minuten een prooi te doden, dan werd dit als niet-geslaagd geregistreerd. Voor elke behandeling werden er 15 herhalingen gedaan. De gegevens van de verschillende behandelingen werden met een GLM-model met binomiale verdeling vergeleken. De contrasten tussen de behandelingen werden beoordeeld met stapsgewijze modelvereenvoudiging door samenvoeging van niet-beduidende factorniveaus (Crawley 2013). Alle statistische analyses werden uitgevoerd gebruikmakend van de computersoftware R versie 3.1.0 (R Core Team 2014).
Wanneer eitjes van tarsonemid T. fusarii verschaft werden, slaagden alle vrouwtjes erin om op de eitjes te voeden binnen de 5 minuten. Verrassenderwijs was minder dan 30% van de vrouwtjes in staat om een C. lactis eitje te doden en geen enkel vrouwtje doodde T. entomophagus eitjes. Voor de volwassenen werd er ook een grotere verhouding prooimijtindividuen onderworpen wanneer de tarsonemid prooimijt T. fusariiverschaft werd in vergelijking met de andere astigmatid prooimijtensoorten. Wat larven betreft, doodden alle vrouwtjes larven binnen de 5 minuten.
Het vangstrendement was voor alle soorten gelijk wanneer de prooi larven waren (GLM, χ2 = 2 x10-10, d.f. = 2, p=0,05). Het vangstrendement werd echter beïnvloed door soorten wanneer eitjes (GLM, χ2 = 1315,3, d.f. = 2, p<0,05) en volwassen individuen (GLM, χ2 = 39,2, d.f. = 2, p<0,05) verschaft werden. Uit de resultaten die voorgesteld worden in Fig. 2 blijkt duidelijk dat A. swirskii vrouwtjes in staat zijn om veel meer eitjes en volwassen individuen van de tarsonemid prooimijt T. fusarii te doden en te consumeren in vergelijking met de conventioneel gebruikte astigmatid prooimijtensoorten C. lactis en T. entomophagus.
BE2018/5688
Dus werden voor tarsonemid prooimijten alle ontwikkelingsfasen gemakkelijker onderworpen en gedood, wat ze een geschiktere prooi maakt.

Claims (15)

1. Mijtensamenstelling omvattende:
- een roofmijtenpopulatie,
- een prooimijtenpopulatie, en
- een drager voor individuen van genoemde populaties, waarin genoemde prooimijtenpopulatie mijten omvat uit de familie van de Tarsonemidae, op voorwaarde dat genoemde mijtensamenstelling geen levende mijtensoort omvat die gekozen wordt uit de groep bestaande uit Polyphagotarsonemus latus en Phytonemus pallidus.
2. Samenstelling volgens conclusie 1, waarin genoemde prooimijtenpopulatie minstens één mijtensoort omvat die gekozen wordt uit de volgende geslachten:
- het geslacht Tarsonemus, bv. Tarsonemus granarius, Tarsonemus floricolus, Tarsonemus myceliophagus, Tarsonemus subcorticalis, Tarsonemus minimax·, Tarsonemus fusant,
- het geslacht Fungitarsonemus, bv. Fungitarsonemus peregrinus, Fungitarsonemus pulvirosus
- het geslacht Heterotarsonemus, bv. Heterotarsonemus lindquisti, Heterotarsonemus coleopteroruirr, het geslacht Daidalotarsonemus, bv. Daidalotarsonemus vandevriei, Diadalotarsonemus tesselatus·,
- het geslacht Neotarsonemoides, bv. Neotarsonemoides denigratus het geslacht Pseudacarapis, bv. Pseudacarapis indoapis·,
3. Samenstelling volgens conclusie 1 of 2, voorts omvattende een voedselbron voor genoemde mijtenpopulaties.
4. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin de voedselbron voor genoemde prooimijtenpopulatie niet-fotosynthetisch plantaardig materiaal omvat, zoals tarwekiemen of pollen.
BE2018/5688
5. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde drager zaden van een grassoort of eender welk deel daarvan, zoals kiemen of zemelen, omvat.
6. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde drager dragerelementen omvat met een gemiddelde langste as tussen 1,0 en 20,0 mm.
7. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin het aantal individuen van de roofmijtensoort in verhouding tot het aantal individuen van de prooimijten ongeveer 1:1 tot ongeveer 1:500 bedraagt; in het bijzonder ongeveer 1:50 tot ongeveer 1:200; meer in het bijzonder tussen 1:75 en 1:125.
8. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, waarin genoemde roofmijtensoorten mesostigmatid of prostigmatid mijtensoorten zijn, in het bijzonder Phytoseiidae.
9. Samenstelling van één van de voorgaande conclusies, voorts omvattende een schimmel uit de Hypocreacea.
10. Recipiënt omvattende de samenstelling van één van de voorgaande conclusies.
11. Werkwijze voor het kweken van roofmijten, waarbij de werkwijze het volgende omvat
- het verschaffen van de samenstelling van één van de conclusies 1 tot 9, en
- het toelaten van individuen van de roofmijtenpopulatie om zich te voeden met genoemde prooimijtenpopulatie.
12. Werkwijze van conclusie 11, voorts omvattende het handhaven van genoemde mijtensamenstelling op 5 tot 35°C en op een relatieve vochtigheid van 30 tot 100%.
BE2018/5688
13. Gebruik van één of meer mijtensoorten uit de in conclusie 1 gekozen geslachten van de familie van de Tarsonemidae om schimmelgroei te bestrijden.
14. Gebruik van conclusie 13, waarin schimmelgroei bestreden wordt in een
5 kweeksysteem van roofmijten.
15. Werkwijze voor het bestrijden van een plaag in een gewas, waarbij de werkwijze het aan genoemd gewas verschaffen van een mijtensamenstelling volgens één van de conclusies 1 tot 9 omvat.
BE20185688A 2018-10-05 2018-10-05 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten BE1026685B1 (nl)

Priority Applications (14)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20185688A BE1026685B1 (nl) 2018-10-05 2018-10-05 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten
MX2021003877A MX2021003877A (es) 2018-10-05 2019-10-07 Composicion para acaros y metodo para criar acaros.
JP2021518007A JP7492505B2 (ja) 2018-10-05 2019-10-07 ダニ組成物及びダニの飼育方法
KR1020217013365A KR20210125470A (ko) 2018-10-05 2019-10-07 진드기 조성물 및 진드기 사육 방법
PCT/EP2019/077115 WO2020070334A1 (en) 2018-10-05 2019-10-07 Mite composition and method for rearing mites
US17/281,806 US20210386041A1 (en) 2018-10-05 2019-10-07 Mite composition and method for rearing mites
EP19778784.9A EP3860338A1 (en) 2018-10-05 2019-10-07 Mite composition and method for rearing mites
BR112021006177-0A BR112021006177A2 (pt) 2018-10-05 2019-10-07 composição de ácaro e método para a criação de ácaros
CA3115016A CA3115016A1 (en) 2018-10-05 2019-10-07 Mite composition and method for rearing mites
CN201980069115.7A CN113163741A (zh) 2018-10-05 2019-10-07 螨组合物及用于饲养螨的方法
EA202190834A EA202190834A1 (ru) 2018-10-05 2019-10-07 Композиция клещей и способ разведения клещей
AU2019352760A AU2019352760A1 (en) 2018-10-05 2019-10-07 Mite composition and method for rearing mites
CONC2021/0004965A CO2021004965A2 (es) 2018-10-05 2021-04-19 Composición para ácaros y método para criar ácaros
ZA2021/02708A ZA202102708B (en) 2018-10-05 2021-04-22 Mite composition and method for rearing mites

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE20185688A BE1026685B1 (nl) 2018-10-05 2018-10-05 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten

Publications (2)

Publication Number Publication Date
BE1026685A1 true BE1026685A1 (nl) 2020-04-30
BE1026685B1 BE1026685B1 (nl) 2020-05-07

Family

ID=64870269

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE20185688A BE1026685B1 (nl) 2018-10-05 2018-10-05 Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten

Country Status (13)

Country Link
US (1) US20210386041A1 (nl)
EP (1) EP3860338A1 (nl)
KR (1) KR20210125470A (nl)
CN (1) CN113163741A (nl)
AU (1) AU2019352760A1 (nl)
BE (1) BE1026685B1 (nl)
BR (1) BR112021006177A2 (nl)
CA (1) CA3115016A1 (nl)
CO (1) CO2021004965A2 (nl)
EA (1) EA202190834A1 (nl)
MX (1) MX2021003877A (nl)
WO (1) WO2020070334A1 (nl)
ZA (1) ZA202102708B (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1030252B1 (nl) * 2021-12-08 2023-09-04 The Real Ipm Co Kenya Ltd Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten

Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2006056552A2 (de) 2004-11-23 2006-06-01 Robert Bosch Gmbh Einrichtung zur dämpfung von flüssigkeitsdruckwellen in einem flüssigkeit führenden und/oder speichernden mittel
WO2006071107A1 (en) 2004-12-31 2006-07-06 Koppert B.V. Mite composition, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2007075081A1 (en) 2005-12-29 2007-07-05 Koppert B.V. Mite composition comprising glycyphagidae and phytoseiid mites, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2008015393A2 (en) 2006-08-02 2008-02-07 Syngenta Bioline Limited Method for rearing predatory mites
WO2008104807A2 (en) 2007-02-26 2008-09-04 Certis Europe Bv Mite composition
WO2013103295A1 (en) 2012-01-04 2013-07-11 Koppert B.V. Mite composition, carrier, method for rearing mites and uses related thereto

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
AP2517A (en) * 2004-12-31 2012-11-27 Koppert Bv Mite composition, use thereof, method for rearing the phytoseiid predatory mite amblyseius SWIRSKII,rearing system for rearing said phytoseiid mite a nd methods for biological pest control on a crop
UA117341C2 (uk) * 2012-01-04 2018-07-25 Копперт Б.В. Кліщова композиція, яка включає хижого кліща та іммобілізовану жертву, що контактує зі стримуючим розвиток грибків агентом, і способи та застосування, пов'язані з використанням зазначеної композиції
ES2734005T3 (es) * 2014-08-06 2019-12-03 Agrobio S L Composición de ácaros, su crianza y métodos para la aplicación de la composición en sistemas de control biológico
CN107156546B (zh) * 2017-06-12 2020-10-02 湖北勤劳农夫生态农业股份有限公司 一种捕食螨优质种源的伺料
CN108142379B (zh) * 2017-12-12 2020-03-20 河北省农林科学院昌黎果树研究所 用于鉴别和观察菌食性和植食性微小螨类的饲养器

Patent Citations (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO2006056552A2 (de) 2004-11-23 2006-06-01 Robert Bosch Gmbh Einrichtung zur dämpfung von flüssigkeitsdruckwellen in einem flüssigkeit führenden und/oder speichernden mittel
WO2006071107A1 (en) 2004-12-31 2006-07-06 Koppert B.V. Mite composition, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2007075081A1 (en) 2005-12-29 2007-07-05 Koppert B.V. Mite composition comprising glycyphagidae and phytoseiid mites, use thereof, method for rearing a phytoseiid predatory mite, rearing system for rearing said phytoseiid predatory mite and methods for biological pest control on a crop
WO2008015393A2 (en) 2006-08-02 2008-02-07 Syngenta Bioline Limited Method for rearing predatory mites
WO2008104807A2 (en) 2007-02-26 2008-09-04 Certis Europe Bv Mite composition
WO2013103295A1 (en) 2012-01-04 2013-07-11 Koppert B.V. Mite composition, carrier, method for rearing mites and uses related thereto

Non-Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
COHEN: "Insect diets. Science and Technology", 2015, pages: 473
MORALES-RAMOS ET AL., MASS PRODUCTION OF BENEFICIAL ORGANISMS, 2014, pages 742
RODRIGUEZ MORELL ET AL., INTERNATIONAL JOURNAL OF ACAROLOGY, vol. 36, no. 5, 2010, pages 371 - 376
TUOVINEN; LINDQVIST, BIOLOGICAL CONTROL, vol. 54, no. 2, 2010, pages 119 - 125
WACKERS ET AL., PLANT-PROVIDED FOOD FOR CARNIVOROUS INSECTS: A PROTECTIVE MUTUALISM AND ITS APPLICATIONS, 2005, pages 356

Also Published As

Publication number Publication date
ZA202102708B (en) 2022-07-27
BR112021006177A2 (pt) 2021-06-29
JP2022504059A (ja) 2022-01-13
CA3115016A1 (en) 2020-04-09
CN113163741A (zh) 2021-07-23
KR20210125470A (ko) 2021-10-18
EP3860338A1 (en) 2021-08-11
WO2020070334A1 (en) 2020-04-09
BE1026685B1 (nl) 2020-05-07
US20210386041A1 (en) 2021-12-16
AU2019352760A1 (en) 2021-05-20
MX2021003877A (es) 2021-10-26
EA202190834A1 (ru) 2021-07-01
CO2021004965A2 (es) 2021-09-20

Similar Documents

Publication Publication Date Title
Ghazy et al. Phytoseiid mites under environmental stress
van Rijn et al. The contribution of floral resources and honeydew to the performance of predatory hoverflies (Diptera: Syrphidae)
Vanegas-Rico et al. Biology and life history of Hyperaspis trifurcata feeding on Dactylopius opuntiae
Yasuda et al. Effects of conspecific and heterospecific larval tracks on the oviposition behaviour of the predatory ladybird, Harmonia axyridis (Coleoptera: Coccinellidae)
BE1027819B1 (nl) Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten
Day et al. The role of generalist insect predators and pathogens in suppressing green spruce aphid populations through direct mortality and mediation of aphid dropping behavior
Sivinski Augmentative biological control: research and methods to help make it work.
Ajvad et al. Combined applications of an entomopathogenic fungus and a predatory mite to control fungus gnats (Diptera: Sciaridae) in mushroom production
BE1026685B1 (nl) Mijtensamenstelling en werkwijze voor het kweken van mijten
Marchioro et al. Importance of carbohydrate sources to the reproductive output of the wheat armyworm Pseudaletia sequax
Cock et al. Climate change and invertebrate genetic resources for food and agriculture: state of knowledge, risks and opportunities
JP7492505B2 (ja) ダニ組成物及びダニの飼育方法
BE1030252B1 (nl) Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten
BE1030324B1 (nl) Mijtsamenstelling en werkwijze voor het voeden van roofmijten
BE1029947B1 (nl) Mijtsamenstellingen en werkwijzen voor het voeden van mijten
Schoeller et al. Control of Echinothrips americanus on lima bean by Franklinothrips vespiformis crawford using supplemental food
Godeau et al. Reaction of ants to, and feeding biology of, a congeneric myrmecophilous and non-myrmecophilous ladybird
ŞAHİN INNOVATIVE AGRICULTURAL PRACTICES IN PEST MANAGEMENT BY BIOLOGICAL CONTROL APPLICATIONS
WO2023117121A1 (en) Mite composition and method for rearing mites
Sahayaraj et al. Mass Production of Insect Predators
Morel et al. Biological control of the chicken red mite in layer farms in Europe: state of the art and perspectives
GABER et al. CONTROL OF POTATO TUBER MOTH, PHTHORIMAEA OPERCULELLA (LEPIDOPTERA: GELICHIIDAE) IN RUSTIC FARM STORAGE AND FIELD BY MEANS BIOLOGICAL AND CULTURAL PRACTICES.
BAGHDADI¹ et al. NEUROPTERA) ON BEMISIA TABACI IN LABORATORY CONDITIONS
Richards The role of alfalfa weevil larvae as prey in adult maintenance and reproduction by two ladybird beetle species
Bellotti et al. Cassava pest management

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20200507