BE1023911B1 - Knopersysteem voor een balenpers - Google Patents

Knopersysteem voor een balenpers Download PDF

Info

Publication number
BE1023911B1
BE1023911B1 BE2016/5848A BE201605848A BE1023911B1 BE 1023911 B1 BE1023911 B1 BE 1023911B1 BE 2016/5848 A BE2016/5848 A BE 2016/5848A BE 201605848 A BE201605848 A BE 201605848A BE 1023911 B1 BE1023911 B1 BE 1023911B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
een
het
rope
tweede
waarbij
Prior art date
Application number
BE2016/5848A
Other languages
English (en)
French (fr)
Inventor
Karel Naeyaert
Original Assignee
Cnh Industrial Belgium Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Cnh Industrial Belgium Nv filed Critical Cnh Industrial Belgium Nv
Priority to BE2016/5848A priority Critical patent/BE1023911B1/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE1023911B1 publication Critical patent/BE1023911B1/nl
Priority to EP17200750.2A priority patent/EP3320770B1/en
Priority to US15/809,370 priority patent/US10945379B2/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01FPROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
    • A01F15/00Baling presses for straw, hay or the like
    • A01F15/08Details
    • A01F15/14Tying devices specially adapted for baling presses
    • A01F15/145Twine knotters
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01FPROCESSING OF HARVESTED PRODUCE; HAY OR STRAW PRESSES; DEVICES FOR STORING AGRICULTURAL OR HORTICULTURAL PRODUCE
    • A01F15/00Baling presses for straw, hay or the like
    • A01F15/04Plunger presses
    • A01F15/042Plungers

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Basic Packing Technique (AREA)
  • Sewing Machines And Sewing (AREA)
  • Braiding, Manufacturing Of Bobbin-Net Or Lace, And Manufacturing Of Nets By Knotting (AREA)

Abstract

Knopersysteem voor het uitvoeren van een knopercyclus bestaande uit een eerste cy­clus en een tweede cyclus, waarbij het systeem bestaat uit: een naald om een naaldtouw toe te voeren; een insteekarm (154) om insteektouw toe te voeren; een touwvinger (118) om het naaldtouw te geleiden; aandrijfmiddelen (96, 98,100; 110,112; 122,124,126,128,134) om de knoperbek (82) een eerste omwenteling te laten uitvoeren tijdens de eerste cyclus en een tweede omwenteling tijdens de tweede cyclus waarbij de touwvinger (118) zo geconfigureerd is dat het naaldtouw tijdens de tweede knoopvormingscyclus weg bewogen wordt van het insteektouw om het in de buurt van het insteektouw op de knoperbek (82) neer te leggen.

Description

Knopersysteem voor een balenpers
TOEPASSINGSGEBIED VAN DE UITVINDING
Deze uitvinding heeft betrekking op een knopersysteem en meer bepaald op een knopersysteem voor een balenpers om tijdens één enkele knopercyclus twee opeenvolgende knopen te vormen.
ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
Rechthoekige balen zijn in staat hun vorm behouden door middel van een reeks zich evenwijdig uitstrekkende lussen touw, die in de lengte rond de balen zijn aangebracht. Bekende balenpersen maken gewoonlijk gebruik van automatische knopers waardoor twee knopen gelegd worden in elke lus om een baal te binden. Een voorbeeld van zulk een knopersysteem voor een balenpers wordt onthuld in US-octrooi 2006/0012176 op naam van de aanvrager van dit octrooi, waarbij deze onthulling hierin ter referentie is opgenomen. Het knopersysteem dat onthuld werd in US-octrooi 2006/0012176 heeft als voordeel dat twee opeenvolgende knopen gelegd kunnen worden tijdens één be-werkingscyclus, zonder de vorming van loshangende stukken touw. Dergelijke verbeterde knopersystemen worden onthuld in octrooiaanvragen op naam van de aanvrager van dit octrooi met publicatienummers W02015/014616 en W02014/060245, die hierin ter referentie zijn opgenomen.
Men heeft opgemerkt dat het bovenste touw (het insteektouw) en het onderste touw (het naaldtouw) elkaar kunnen kruisen tijdens de vorming van de tweede knoop van de knopercyclus (dit is de knoop aan de kant waar een nieuwe baal gevormd zal worden), wat leidt tot een tweede knoop met een verminderde kwaliteit aangezien de elkaar kruisende touwen een goed sluiten van de knoperbek kunnen verhinderen.
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
Het oogmerk van uitvoeringsvormen van deze uitvinding is het knopersysteem van octrooien US 2006/0012176 en W02014/060245 verder te verbeteren en meer bepaald de vorming van de tweede knoop te verbeteren.
Volgens een eerste aspect van de uitvinding is het knopersysteem een knopersysteem om een knopercyclus uit te voeren, bestaande uit een eerste knoopvormingscyclus en een tweede knoopvormingscyclus. Het knopersysteem bevat een naald, een in-steekarm, een touwontvanger, een knoperbek, een snijarm, een touwvinger en een aandrijfmiddel. De naald is geconfigureerd om een naaldtouw toe te voeren. De in-steekarm is geconfigureerd om een insteektouw toe te voeren. De touwontvanger is geconfigureerd om het naaldtouw en het insteektouw vast te houden. De snijarm is geschikt om de touwen tussen de knoperbek en de touwontvanger door te snijden. De touwvinger is geconfigureerd om ten minste het naaldtouw te geleiden, waarbij de touwvinger beweegbaar onder de knoperbek en de snijarm is aangebracht. Het aandrijfmiddel is geschikt om de knoperbek minstens een eerste volledige omwenteling te laten maken tijdens de eerste knoopvormingscyclus en een tweede volledige omwenteling tijdens de tweede knoopvormingscyclus; om de snijarm een eerste keer vanuit een rustpositie naar een uitgestrekte positie en terug te bewegen tijdens de eerste knoopvormingscyclus en een tweede keer tijdens de tweede knoopvormingscyclus, en om de touwvinger ten minste een eerste keer te bewegen tijdens de eerste knoopvormingscy-clus en een tweede keer tijdens de tweede knoopvormingscyclus. De touwvinger is geconfigureerd om, tijdens de tweede knoopvormingscyclus, het naaldtouw tussen de naald en de touwontvanger te geleiden, en om het insteektouw tussen de insteekarm en de touwontvanger te geleiden. De touwvinger is zo geconfigureerd dat het naaldtouw tijdens de tweede knoopvormingscyclus weg bewogen wordt van het insteektouw om het in de buurt van het insteektouw op de knoperbek neer te leggen. Bij voorkeur gebeurt dit door de touwvinger een passende vorm te geven.
Door het naaldtouw van het insteektouw weg te bewegen, wordt vermeden dat het naaldtouw en het insteektouw elkaar op de knoperbek kruisen. Het bewegen van het naaldtouw weg van het insteektouw maakt een behoorlijke en nauwkeurige ligging van het naaldtouw op de knoperbek mogelijk, in de buurt van het insteektouw, wat leidt tot een verbeterde tweede knoop. De uitvinding is gebaseerd op onder andere het inventieve inzicht dat, door het naaldtouw en het insteektouw op een geregelde manier op de knoperbek aan te brengen, de positie van het naaldtouw en het insteektouw tussen de onderste en bovenste lip van de knoperbek tijdens het draaien van de knoperbek geregeld wordt, wat leidt tot een verbeterde tweede knoop.
In een als voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm is de touwvinger zo geconfigureerd dat hij tijdens zijn beweging tijdens de tweede knoopvormingscyclus eerst het naaldtouw op de knoperbek neerlegt en vervolgens het insteektouw, zodat het naaldtouw verder weg van een punt van de knoperbek dan het insteektouw komt te liggen. Bij voorkeur gebeurt dit door de touwvinger een passende vorm te geven.
In een als voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm bevat de knoperbek een onderste lip en een bovenste lip die scharnierbaar ten opzichte van elkaar rond een scharnieras aangebracht zijn. Bij voorkeur is de touwvinger geconfigureerd om tijdens de tweede knoopvormingscyclus het naaldtouw van het insteektouw weg te bewegen in de richting van de scharnieras van de knoperbek, om het naast het insteektouw op de knoperbek neer te leggen.
In een als voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm is de touwvinger op een rechtopstaand scharnier aangebracht voor een zijdelings zwenkende beweging tussen een ingetrokken positie en een uitgestrekte positie. Zulke zwenkbeweging, in combinatie met een geschikte vorm van de touwvinger, resulteert in een nauwkeurige regeling van de geleiding van het naaldtouw en het insteektouw tijdens de tweede knoopvormingscyclus.
In een als voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm bevat de touwvinger een eerste gedeelte dat geschikt is om, tijdens een eerste deel van de zwenkbeweging tijdens de tweede knoopvormingscyclus, het naaldtouw op te nemen zolang het insteektouw het insteektouw niet opneemt; en een tweede gedeelte dat geschikt is om, tijdens een tweede deel van de zwenkbeweging tijdens de tweede knoopvormingscyclus, het insteektouw op te nemen nadat het naaldtouw werd opgenomen en weg van het eerste gedeelte werd bewogen.
In een als voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm heeft de touwvinger een min of meer verlengde platte vorm met het scharnier aan één uiteinde en een mond aan het andere uiteinde, waarbij de mond gericht is naar het insteektouw bij de start van de tweede knoopvormingscyclus. Het eerste gedeelte kan dan gelegen zijn op een rand van de touwvinger tussen de mond en het scharnier, en het tweede gedeelte is gelegen aan een rand van de mond. Zo'n vorm heeft het voordeel eenvoudig te zijn terwijl het gewenste effect wordt bereikt, nl. het naaldtouw van het insteektouw weg bewegen.
In een als voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm bevatten de touwvinger en het aandrijf-middel een aandrijfstang, een kruk en een zich dwars uitstrekkende as, waarbij de aan-drijfstang aan één uiteinde bevestigd is aan de touwvinger en aan het tegenoverliggende uiteinde van de kruk voor het aandrijven van een zwenkbeweging van de touwvinger, waarbij deze kruk bevestigd is aan de zich dwars uitstrekkende as die geconfigureerd is om te draaien zodat de touwvinger de zwenkbeweging uitvoert. De zich dwars uitstrekkende as kan een tweede kruk dragen die aan zijn verste uiteinde een nokvolger draagt, waarbij de nokvolger zich op een plaats bevindt zodat hij functioneel contact maakt met een nok die op een aandrijfas bevestigd is om er samen mee rond te draaien. De nok bevat bij voorkeur minstens een eerste en een tweede lob om de touwvinger respectievelijk tijdens de eerste en de tweede knoopvormingscyclus te zwenken. Meer bij voorkeur bevat de tweede lob twee pieken en een dal tussen de twee pieken, zodat de touwvinger, tijdens de tweede knoopvormingscyclus, tot in een volledig uitgestrekte positie wordt bewogen, vervolgens naar een niet-volledig uitgestrekte positie en daarna opnieuw naar de volledig uitgestrekte positie.
In een als voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm is de snijarm geconfigureerd om een gevormde knoop van de knoperbek te vegen, respectievelijk tijdens de eerste knoopvormingscyclus en tijdens de tweede knoopvormingscyclus.
In een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm is de touwontvanger geschikt om de touwen te laten slippen tijdens de tweede knoopvormingscyclus zodat het doorsnijden van het naald- en insteektouw wordt vermeden wanneer de tweede knoop wordt gevormd. Door de touwen te laten slippen tijdens de tweede volledige omwenteling van de knoperbek, wordt het doorsnijden van de touwen vermeden.
In een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm bevatten de aandrijfmiddelen een rondsel en minstens een eerste en een tweede tandwielsegment die langs de omtrek van een schijf zijn aangebracht, waarbij het rondsel geschikt is om samen te werken met het eerste en het tweede tandwielsegment zodat de knoperbek respectievelijk een eerste en een tweede volledige omwenteling kan maken wanneer de schijf gedraaid wordt om de eerste en de tweede knoop te vormen. De aandrijfmiddelen kunnen verder een noksleuf en een nokvolger bevatten, waarbij de nokvolger met de snijarm verbonden is, en de noksleuven in de schijf of in een element zijn aangebracht die zo aangebracht zijn dat ze synchroon met de schijf meedraaien en in staat zijn om de snijarm een eerste keer en een tweede keer te bewegen, respectievelijk tijdens de eerste en de tweede knoopvormingscyclus.
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm bevat de knoperbek een onderste lip, een bovenste lip en een positioneringsmiddel om de bovenste lip t.o.v. de onderste lip te positioneren. Het positioneringsmiddel kan aangepast zijn om de onderste lip weg te bewegen van de bovenste lip tijdens de tweede knoopvormingscyclus. Door de onderste lip van de bovenste lip weg te bewegen, kan het verwijderen van de tweede knoop uit de knoperbek verbeterd worden.
Volgens een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm kunnen de aandrijfmiddel zo aangepast zijn dat de knoperbek een derde volledige omwenteling uitvoert tijdens de knopercyclus en dat de snijarm in de uitgestrekte positie gehouden wordt tijdens ten minste een eerste deel van de derde omwenteling. Meer bij voorkeur zijn de positione-ringsmiddelen aangepast om de bovenste lip weg te bewegen van de onderste lip tijdens minstens het eerste deel van de derde omwenteling, zodat de tweede knoop verwijderd kan worden uit de knoperbek tijdens het eerste deel van de derde volledige omwenteling van de knoperbek. Daartoe kunnen de aandrijfmiddelen een derde tand-wielsegment op de schijf bevatten. Het rondsel kan daarna aangepast worden om samen te werken met het eerste, het tweede en het derde tandwielsegment om ervoor te zorgen dat de knoperbek, respectievelijk de eerste, de tweede en de derde volledige omwenteling maakt wanneer de schijf wordt gedraaid.
Volgens een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm bevat de touwontvanger een touwschijf en een touwhouder. De touwhouder is geschikt om de touwen tegen de touwschijf te klemmen. Het knopersysteem kan verder tweede aandrijfmiddelen bevatten die in staat zijn de touwschijf tijdens een eerste toer te draaien, terwijl de touwen geklemd worden om de eerste knoop te vormen, en om de touwschijf tijdens een tweede toer te draaien terwijl ze de touwen laten slippen om de tweede knoop te vormen. Volgens een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm is de touwschijf uitgerust met minstens een eerste en een tweede inkeping voor het ontvangen van de touwen.
De touwen zitten gewoonlijk in de eerste inkeping tijdens de eerste toer en in de tweede inkeping tijdens de tweede toer. Merk echter op dat er zich tijdens het begin van de tweede toer nog uiteinden van de touwen zich in de eerste inkeping kunnen bevinden. Tijdens de vorming van de tweede knoop echter zullen de uiteinden eerst uit de eerste inkeping en daarna uit de tweede inkeping slippen. Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm is de tweede inkeping zo gevormd dat de touwen uit de tweede inkeping kunnen slippen tijdens de vorming van de tweede knoop. Volgens een andere mogelijke uitvoeringsvorm is de touwontvanger uitgerust met postioneringsmiddelen om een voorspan-ning aan te brengen om de klemmende werking van de touwhouder te versterken. De postioneringsmiddelen kunnen daarna aangepast worden om een eerste voorspanning aan te brengen tijdens de eerste toer, en een tweede voorspanning tijdens de tweede toer. De eerste voorspanning wordt zo gekozen dat de touwen stevig geklemd worden, terwijl de tweede voorspanning zo gekozen wordt dat de touwen uit de touwontvanger kunnen slippen.
Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is de snijarm uitgerust met een snijwerktuig en een verwijderingsmiddel. Het snijwerktuig is geschikt om touwen tussen de knoperbek en de touwontvanger door te snijden, terwijl het vanuit rustpositie naar de uitgestrekte positie beweegt, en de verwijderingsmiddelen zijn geschikt om touwen van de knoper-bek te vegen terwijl ze vanuit de rustpositie naar de uitgestrekte positie bewegen. Gewoonlijk hebben de verwijderingsmiddelen een vorm die complementair is met de vorm van de knoperbek om het verwijderen van de touwen te vergemakkelijken.
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De voordelen van deze uitvinding zullen duidelijk worden bij beschouwing van de volgende gedetailleerde onthulling van bij wijze van voorbeeld gegeven niet-beperkende uitvoeringsvormen van de uitvinding, meer bepaald in combinatie met de bijbehorende tekeningen waarin:
Figuur 1 een gedeeltelijk zijaanzicht is van een balenpers met een dubbel knopenbind-mechanisme volgens de stand van de techniek;
Figuur 2 een schematisch aanzicht is van een volledige en een gedeeltelijke dubbelge-knoopte lus zonder de vorming van loshangende stukken touw, volgens de stand van de techniek;
Figuur B een geassembleerd perspectiefaanzicht is van een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm van een dubbel knopersysteem; en Figuur 3A een gedetailleerd aanzicht is van de knoperbek ervan;
Figuur 4 een vergroot, gedeeltelijk zijaanzicht is van een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm van een knopersysteem in het midden van de cyclus;
Figuur 5 een gedeeltelijk bovenaanzicht is van Figuur 4;
Figuur 6 een gedeeltelijk vooraanzicht in perspectief is van een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm van een knopersysteem met strengen touw neergelegd over de knoperbek en vastgehouden door vasthoudschijven klaar om een knoop voor te bereiden;
Figuur 7 een gedeeltelijk bovenaanzicht is van nokken op een aandrijfas van een bij wijze van voorbeeld gegeven uitvoeringsvorm van een knopersysteem, voor het bedienen van een toestel om het slappe part op te nemen (hier verder slappartopnemer genoemd) en een touwvinger;
Figuren 8 tot 17 gedeeltelijke schematische aanzichten zijn die de opeenvolgende stappen van een dubbele knoopbewerking illustreren; en
Figuren 18A-18F schematische bovenaanzichten zijn van een bij wijze van voorbeeld gegeven knopersysteem en opeenvolgende momenten illustreren tijdens het vormen van de tweede knoop van een knopercyclus, waarbij de dwarsdoorsneden van de touwen 64b, 66b met een horizontaal vlak op drie verschillende hoogtes aangeduid werden met de letters X, Y en Z (zie 64X, 64Y, 64Z en 66X, 66Y, 66Z); waarbij X overeenkomt met het niveau van de touwvinger, Y overeenkomt met het niveau van de knoperbek en Z overeenkomt met het niveau van de touwontvanger; en
Figuur 18G een schematisch perspectiefaanzicht is van de tweede knoop op de knoper-bek.
BESCHRIJVING VAN DE TEKENING
In de beschrijving die volgt en in bepaalde eerder uiteengezette passages zullen de principes van deze uitvinding beschreven worden in termen van "touw" en "knopen" gevormd in dit touw. Er dient echter te worden ingezien dat zulke principes ook gelden voor draad en getorste draadverbindingen, en voor touw en knopen.
Veel van de bevestigings- en verbindingsprocessen en andere middelen en onderdelen die gebruikt worden in deze uitvinding zijn in ruime mate gekend en in gebruik in het toepassingsgebied van de beschreven uitvinding en de exacte aard of het precieze type ervan is niet noodzakelijk voor een begrip en gebruik van de uitvinding door een ter zake deskundige persoon, en zullen daarom niet tot in de kleinste details besproken worden. Ook wordt elke verwijzing hierin met de termen "links" of "rechts" gebruikt ter wille van het gemak, en zijn bepaald vanuit het oogpunt van een persoon staande aan de achterkant van de machine en kijkend in de normale rijrichting.
De balenpers 20 die geïllustreerd is in Figuur 1 heeft een rechthoekige balenkamer 22 die ondersteund wordt door grondwielen 24. De balenkamer 22 definieert een balenkamer 26 waarbij materiaal door een gebogen koker 28 wordt gedrukt. Een plunjer 30 gaat heen en weer binnen de balenkamer 22 om afwisselend verse ladingen materiaal uit de koker 28 achteraan in de kamer 26 in de richting van de pijl 32 te stouwen. Wanneer de baal een voorafbepaalde grootte bereikt, wordt een trigger 34 door een stang 36 getrokken. Deze stang 36 bedient een klauwkoppeling 38, waarbij de koppeling 38 op zijn beurt verbonden is met een bindmechanisme 40 en een stel naalden 42. Zoals gemakkelijk in te zien zal zijn, bevat.het bindmechanisme een stel individuele knopers 40 die afwisselend kruiselings aangebracht zijn op de bovenkant van de balenkamer 26. Elke knoper 40 heeft een bijbehorende naald 42 om te helpen bij het vormen van een individuele lus rond een afgewerkte baal. Wanneer de baal geknoopt moet worden, verbindt de klauwkoppeling 38 de knoper 40 en zijn naalden 42 via een aandrijfketting 44 met een vermogenbron om de knoopbewerking te starten. Daar de individuele knopers 40 allemaal op een identieke manier werken, volstaat het om deze uitvinding voor slechts één zulke knoper 40 te beschrijven.
De naald 42 is zwenkbaar aangebracht op de balenkamer 22 door een scharnier 46 en wordt heen en weer gezwenkt doorheen de balenkamer 26 door een stangenstelsel 48, dat geactiveerd wordt door de koppeling 38. De naald 42 heeft een "thuispositie" of een rustpositie volledig onder de balenkamer 22 zoals geïllustreerd in Figuur 1 en een "volledig uitgezwenkte" positie die zich volledig doorheen de balenkamer 22 uitstrekt zoals bijvoorbeeld geïllustreerd in Figuur 9. Zoals geïllustreerd in Figuur 4 heeft de punt 50 van naald 42 een oog 52 in combinatie met een paar in de lengte uit elkaar geplaatste, zich dwars uitstrekkende rollen 58 en 60. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm is de rol 58 naar binnen gepositioneerd t.o.v. het buitenste uiteinde van de punt 50, terwijl de rol 60 naar buiten gepositioneerd is t.o.v. de rol 58 die dichter bij dit uiteinde ligt. De rol 60 is gepositioneerd op een korte afstand naar binnen t.o.v. het buitenste uiteinde van de punt 50, en beide rollen 58 en 60 kunnen conisch toelopen naar hun assen, zoals bij een diabolo, zodat voor het touw veilige zittingen worden verschaft.
Met verwijzing naar Figuur 2 is er links van lus 62 een gedeeltelijke lus 62a die zich in het vormingsproces bevindt. De eerder voltooide baal rechts is omwikkeld door een lus 62 die gevormd wordt door een bovenste en een onderste touw 64, 66 die aan elkaar geknoopt worden in de twee bovenste hoeken van de baal, zie knopen 68 en 70. De gedeeltelijke lus 62a rond de baal in vorming bevat een bovenste touw 64a (ook in-steektouw genoemd) en een onderste touw 66a (ook naaldtouw genoemd). Het bovenste touw 64a is afkomstig van een touwtoevoerbron 72, terwijl het onderste touw 66a afkomstig is van een volledig afzonderlijke, tweede touwtoevoerbron 74. Op het welbepaalde punt in de sequentie dat ter illustratie gekozen werd, bestaat de knoop 68a al (dit is de tweede knoop van een eerder uitgevoerde knopercyclus waarin knoop 70 werd gevormd als eerste knoop en knoop 68a als tweede knoop), en nadert de baal die lengte waar de naald 42 klaar is om te zwenken en de touwen 64a en 66a aan de knoper 40 aan te bieden om een knopercyclus te starten waarin twee opeenvolgende knopen worden gevormd. In een afgewerkte baal is de lus 62 gemaakt van twee strengen bind-materiaal, nl. één streng touw 64 langs de bovenkant van de baal en een tweede streng touw 66 langs de onderkant van de baal en de twee tegenoverliggende verticale uiteinden van de baal. De strengen touw 64 en 66 vormen samen de doorlopende lus 62. Samen omringen ze de baal volledig. De knoop 70 (dit is de eerste knoop van een knopercyclus) is gewoonlijk een traditionele knoop. De knoop 68,68a van een baal (dit is de tweede knoop van een knopercyclus) kan een traditionele knoop of een zogenaamde lus-knoop zijn. In een lus-knoop worden de uiteinden van de touwen 64,64a en 66,66a van de knoop 68, 68a vrijgegeven uit een vastgehouden positie zodat ze teruggetrokken kunnen worden zoals verder beschreven zal worden om een kleine lus te vormen aan de bovenkant van de knoop. De knoop 68, 68a zelf houdt de uiteinden van de touwen 64, 64a en 66,66a samen met de knoop 68,68a.
Met deze korte uitleg in gedachten zullen de details van de uitvoeringsvormen volgens deze uitvinding nu beschreven worden. Figuur 3 illustreert een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding, en Figuren 4,5, 6 en 7 illustreren een tweede uitvoeringsvorm. Gemakshalve werden in de verschillende uitvoeringsvormen dezelfde referentiecijfers gebruikt met verwijzing naar gelijkaardige elementen. De knoper 40 is in veel opzichten gelijkaardig aan de knopers die onthuld werden in octrooien US2006/0012176, W02015/014616 en W02014/060245 op naam van de aanvrager van dit octrooi, en de onthulling van deze documenten is hierin ter referentie opgenomen.
De knoper 40 van Figuur 3 en 4 bevat een over het algemeen rond element, ook kno-perschijf 76 genoemd, dat bevestigd is aan aandrijfas 78 om er samen mee te draaien over één volle omwenteling wanneer koppeling 38 gekoppeld is. De as 78 wordt ondersteund door een voorwaarts hellend frame 80 dat aan de bovenkant van de balenkamer 22 is bevestigd, en het frame 80 ondersteunt ook de onderdelen van de knoper voor het vormen van knopen in reactie op het draaien van de knoperschijf 76. Kortweg bevatten zulke knoperonderdelen een draaiend knoperbekelement 82, dat ondersteund wordt door het frame 80 om rond een hellende as 84 te draaien; een touwschijf 86 achterwaarts van en in de buurt van de knoperbek 82 om de streng insteektouw 64a en de naaldtouwstreng 66a op hun plaats te houden om meegenomen te worden door de knoperbek 82 tijdens het draaien van deze laatste; en een snijarm 88 met een mes 94 en verwijderingsmiddelen 92 om de verbonden strengen van de knoperbek 82 te vegen. De snijarm 88 is scharnierbaar bevestigd aan het frame 80 d.m.v. een bout 90. De strengen 64a en 66a worden in inkepingen 87 gehouden (zie Figuren 3 en 6) in de draaiende touwschijf 86 door een borgelement of touwhouder 220. De spankracht die dit borg-element 220 op de touwschijf 86 uitoefent, kan manueel versteld worden door de spanning van een bladveer 200 te veranderen door een bout 210 te lossen of vast te draaien.
Het onderste uiteinde van de snijarm 88 is zo gevormd dat het open gaat in een richting weg van de touwschijf 86 onder de knoperbek 82. De snijarm 88 draagt verder een mes 94 tussen de knoperbek 82 en de touwschijf 86 om de strengen 64a en 66a door te snijden in reactie op een zwenkbeweging van de snijarm 88 in de juiste richting. Zulke beweging van de snijarm 88 om het mes 94 te bedienen, dient ook om de verwijderingsmiddelen 92 in contact te brengen met een knoop die gevormd is op de knoperbek 82 om deze knoop van de knoperbek 82 te strippen. De verwijderingsmiddelen 92 hebben bij voorkeur een vorm die in wezen complementair is met de vorm van de knoperbek 82 om dit vegen van de knoperbek te verbeteren.
Om aandrijvend vermogen op de knoperbek 82 over te brengen, is de knoperschijf 76 uitgerust met een rondsel 96 dat aangebracht is om in te grijpen in een paar, over de omtrek van de knoperschijf 76 verdeeld geplaatste tandwielsegmenten 98,100 en 101. Evenzo wordt aandrijvend vermogen overgebracht op de schijven van de touwschijf 86 door een touwschijfrondsel 103, een wormwieloverbrenging 102 en een conisch tandwiel 104 in een positie om sequentieel in te grijpen in een paar over de omtrek van de knoperschijf 76 verdeeld aangebrachte tandwielsecties 106 en 108. Vermogen om de snijarm 88 rond de scharnierbout 90 te zwenken, wordt verkregen via een nokvolger 110 op het bovenste uiteinde van de snijarm 88 achter de scharnierbout 90 die binnen een noksleuf 76 op de knoperschijf 76 is aangebracht. Een paar aan de omtrek in de noksleuf 112 uit elkaar geplaatste nokschouders 114 en 116 zijn zo gepositioneerd dat ze de volger 110 sequentieel meenemen en zo in beweging brengen.
Een touwvinger 118 is onder de knoperbek 82 en de snijarm 88 van de knoper 40 gelegen en is op een rechtopstaand scharnier 120 aangebracht om zijdelings te zwenken tussen een wachtpositie die geïllustreerd is in Figuren 4 en 5 en een zijdelings uitgestrekte positie ietwat verder dan die welke geïllustreerd is in Figuur 6, zoals hieronder verder geïllustreerd is met verwijzing naar Figuren 18A-18F. Een aandrijfstang 122, die aan één uiteinde bevestigd is aan de touwvinger 118 en aan het tegenoverliggende uiteinde aan een kruk 124, dient om de touwvinger 18 te laten zwenken. De kruk 124 is op zijn beurt bevestigd aan een zich dwars uitstrekkende as 126 die zich uitstrekt naar een punt achter de knoperschijf 76 waar een tweede kruk 128 aan bevestigd kan zijn zoals geïllustreerd in Figuur 7. De kruk 128 wordt omhooggetrokken tegen de wijzers van de klok in door een spiraaiveer 130 en draagt aan zijn verste uiteinde een nokvolger 132.
De nokvolger 132 is zo gepositioneerd dat hij functioneel contact maakt met een meer-lobbige nok 134 die bevestigd is aan de as 78 om er samen mee te draaien, waarbij zijn lobben 136 en 138 aan de omtrek uit elkaar geplaatst zijn in overeenstemming met de gewenste tijdsafhankelijke betrekking tussen de touwvinger 118 en de knoopvormende onderdelen van de knoper 40, zoals hieronder verder zal worden uitgelegd. De eerste lob 136 is voor het uitvoeren van een eerste zwenkbeweging tijdens de eerste knoop-vormingscyclus van een knopercyclus, en de tweede lob 138 is voor het uitvoeren van een tweede zwenkbeweging tijdens de tweede knoopvormingscyclus van een knopercyclus. Opgemerkt wordt dat de tweede lob 138 twee pieken 138a en 138b bevat en een dal 138c tussen de twee pieken 138a, 138b zodat de touwvinger 118 eerst bewogen wordt naar een eerste uitgestrekte positie (zie ook Figuur 18C) die overeenkomt met piek 138a, daarna naar een tweede positie (die overeenkomt met dal 138c, zie ook Figuur 18D) die lichtjes teruggetrokken is t.o.v. de eerste uitgestrekte positie, en vervolgens naar een tweede uitgestrekte positie overeenkomstig met piek 138b (zie ook Figuur 18E).
Ook aangebracht op de as 78 met de nok 134 is een tweede nok 140 met een aan de omtrek gelegen vlak deel 142 over ongeveer 90 graden van de omtrek ervan en een aan de omtrek gelegen dalend stuk 144 over het overblijvende gedeelte van zijn omtrek. Deze delen 142 en 144 zijn zo aangebracht dat ze functioneel contact maken met een nokrol 146 die gelegen is aan het buitenste uiteinde van een hefboom 148 die aan zijn binnenste uiteinde aan een dwarse as 150 bevestigd is. De hefboom 148 en dus de as 150 worden linksom (in de voorstelling van Figuur 7) door een spiraalveer 152 onder voorspanning gehouden. De as 150 strekt zich achteruit uit naar de tegenoverliggende kant van de knoperschijf 76 evenwijdig met de assen 78 en 126 tot in een punt dat in wezen van voor naar achter uitgelijnd is met de knoperbek 82. Op die plaats is op de as 150 een zich achterwaarts uitstrekkende insteekarm 154 van een slappartopnemer vast bevestigd. De insteekarm 154 kan aan zijn achterste uiteinde een paar uit elkaar geplaatste rollen 156 en 158 dragen waarrond de streng insteektouw 64a wordt meegevoerd zoals geïllustreerd in Figuur 4. Een stuk streng 64a ligt ook in een lus naar boven rond een andere rol 160 die boven de insteekarm 154 is aangebracht. De streng 64a kan geklemd worden tussen een paar tegenover elkaar geplaatste platen 162 en 164 (Figuur 4) van een spaneenheid 166. De kracht waarmee de platen 162 en 164 de streng 64a klemmen, kan geregeld worden door een vleugelmoer 168 die tegen een veer 170 drukt die op zijn beurt tegen de beweegbare plaat 164 drukt. Een spaneenheid, vergelijkbaar met eenheid 166, kan ook voor de streng naaldtouw 66a gebruikt worden, hoewel zulke aanvullende eenheid niet geïllustreerd is.
In andere uitvoeringsvormen kan de insteekarm 154 slechts één rol 156 dragen en kunnen nog andere rollen inbegrepen zijn in andere onderdelen 160 van de slappartopnemer, zie bv. Figuur 3 waarbij de insteekarm 154 een rol 156 bevat om een touw 64a rechtstreeks vanaf rol 160 van een bovenste deel van de slappartopnemer te ontvangen. De vakman begrijpt dat er nog andere uitvoeringsvormen mogelijk zijn met minder of meer rollen om touw 64a te geleiden.
De toestand van de gedeeltelijke lus 62a in Figuur 2, en die van de knoper 40 en de naald 42, komt in wezen overeen met de toestanden die geïllustreerd zijn in de Figuren 4 en 8, met uitzondering dat in Figuur 2 de naald 42 nog altijd in zijn beginpositie staat. Op dat moment in de baalvormingsbewerking heeft de baal zijn gewenste lengte bereikt en is het tijd om de lus rond de baal te voltooien en om de bovenste linkerknoop in de lus 62a te maken. Er wordt opgemerkt dat in dit specifieke geval, de streng insteektouw 64a zich langs de bovenkant van de baal uitstrekt, vlak onder de snijarm 88, maar, minstens voor alle effectieve doeleinden, geen contact maakt met de knoper 40. Zoals geïllustreerd in Figuur 8, als de naald 42 omhoog zwenkt naar de knoper 40, draagt hij met zich de naaldtouwstreng 66a mee, aangezien dit laatste gevierd (dit is toegevoerd) wordt door bron 74. Merk op dat, doordat de streng 66a door het oog 52 van naald 42 gestoken is, een lengte van die streng aan de kant van de touwtoevoerbron van de naald 42 ook omhoog naar de knoper 40 meegenomen wordt, waarbij deze extra lengte hierna aangeduid wordt met 66b. Terwijl de naald 42 de knoper 40 nadert, wordt geen extra stuk streng insteektouw 64a van de toevoerbron 72 getrokken. Zelfs als de punt van de naald 42, meer bepaald de rol 60, de streng 64a vangt zoals geïllustreerd in Figuur 9 en strengen 64a en 66a eendrachtig aanbiedt aan de knoper 40, wordt nog altijd geen extra stuk streng 64a van bron 72 getrokken doordat de insteekaarm 154 linksom omhoog zwenkt om het nodige slappe part te verschaffen dat nodig is in de streng 64a om de naaldbeweging te kunnen volgen.
Terwijl de strengen 64a en 66a via de knoperbek 82 toegevoerd worden aan de touw-schijf 86, wordt de touwvinger 118 aangedreven om naar binnen te zwenken en minstens de streng 66a van het naaldtouw mee te nemen zoals geïllustreerd in de Figuren 9 en 10 om ervoor te zorgen dat de strengen 64a en 66a beide in de juiste positie over de knoperbek 82 staan. De touwvinger 118 houdt de streng 66a op de knoperbek 82 tijdens de volledige eerste knoopvormingscydus van een knopercydus.
Bij het aanbieden van de strengen 64a en 66a, legt de naald 42 in feite de strengen 64a, 66a neer over de knoperbek 82 en vandaar tot in de wachtende inkepingen van de touwschijf 86, waarna het draaien van samenwerkende schijven in deze laatste, in combinatie met een aandrukkende touwhouder 220, dient om de strengen stevig vast te grijpen en om te voorkomen dat ze ontsnappen als de knoperbek 82 zijn omwenteling begint zoals geïllustreerd in Figuur 10. De naald 42 bereikt zijn hoogste positie en begint dan naar beneden te gaan, zie Figuur 11. De touwschijf 86 draait een kwarttoer en klemt de touwen 64b en 66b stevig samen. Tijdens het naar beneden bewegen van de naald 42 worden de twee touwen op de achterkant van de naald 42 geplaatst in de volgende inkeping van de touwschijf 86 voor de tweede knoop (Figuur 12). Terwijl de naald 42 omlaag beweegt, draait de knoperbek 82 om de eerste knoop 70a te vormen. De snijarm 88 zwenkt weg om de touwen onder de touwschijf door te snijden en veegt de eerste knoop 70a van de knoperbek.
Figuur 3A toont de knoperbek 82 meer in detail. De knoperbek 82 bevat een onderste lip 83b en een bovenste lip 83a die scharnierbaar aangebracht zijn rond de scharnieras P t.o.v. de onderste lip 83b. Wanneer de knoperbek 82 rond zijn as 84 draait, doet een nokvolger 85 (zie Figuur 3A), die verbonden is met de bovenste lip 83a, een element dat een nokschouder bevat (niet weergegeven) bewegen. Bij het draaien zal de nokvolger de bovenste lip 83a van de onderste lip 83b wegdrukken en zo de strengen 64a en 66a in staat stellen tussen de twee lippen 83a en 83b binnen te komen terwijl de knoperbek wordt gedraaid.
Wanneer de naald 42 de strengen 64b en 66b aan de touwschijf 86 aflevert, draait de touwschijf 86 op zulke wijze dat de strengen 64b en 66b tweemaal in verschillende inkepingen in de touwschijf 86 tegengehouden worden. Daardoor kunnen twee knopen 70a en 68b gevormd worden tijdens één knopercyclus zoals verder zal worden uitgelegd, waarbij het mes 94 de strengen 64a en 66a van de strengen 64b en 66b afsnijdt nadat de eerste knoop 70 is gevormd, en het verwijderende deel 92 van de snijarm 88 de eerste knoop 70a uit de knoperbek 82 verwijdert, dus de twee lussen van elkaar scheidt. De verstelbare bladveer 200 drukt tegen de touwhouder 220 en werkt dus samen met de touwschijf 86 om de strengen tegen te houden.
De hierboven beschreven beweging op het deel van de knoperbek 82 en de touwschijf 86 worden tot stand gebracht door functionele onderlinge ingrijping van het tandwiel-segment 98 en de tandwielsectie 106 van de knoperschijf 76 met de respectieve tandwielen 96 en 104 op de knoperbek 82 en de touwschijf 86. Zulk aandrijvend onderling ingrijpen blijft voortduren tot een eerste knoop 70a gevormd werd op de knoperbek 82 zoals geïllustreerd in de Figuren 11 en 12, en tegen dan is de naald 42 zich beginnen terugtrekken. Op dat moment komt de nokschouder 114 van de knoperschijf 76 in ingrijping met de rol 110 van de snijarm 88 om de onderkant van deze laatste en dus het mes 94 te zwenken over dat deel van de strengen dat zich tussen de knoperbek 82 en de touwschijf 86 bevindt, en snijdt dit door zoals geïllustreerd in Figuur 12 en eerder uitgelegd. Op het moment van het afsnijden, strekken de strengen 64a en 66a zich uit tussen de lippen 83a en 83b in de richting van de touwschijf 86. Aangezien het mes 94 dicht langs de knoperbek 82 beweegt, steken de vrije uiteinden van de afgesneden strengen 64a en 66a slechts een heel korte afstand uit de lippen 83a en 83 b. Om de eerste knoopvormingscyclus te voltooien, neemt het verwijderende deel 92 van snijarm 88 de strengen 64a en 66a die rond de knoperbek 82 worden vastgehouden mee. Daarbij worden de delen van de streng die bovenop de bovenkant van de lip 83a liggen over de delen van de streng getrokken die zich tussen de lippen 83a en 83b uitstrekken, waarbij ze de eerste knoop 70a vormen. Zoals hierboven beschreven, aangezien de vrije uiteinden van de strengen 64a en 66a heel kort zijn, worden deze volledig door de eerste knoop getrokken tijdens de laatste fase van de knoopvorming, wat leidt tot een zogenaamde conventionele knoop 70a, wat best te zien is in Figuur 13. Naast het voltooien van de eerste knoop, stript verdere beweging van de snijarm 88 ook de afgewerkte knoop 70a volledig van de knoperbek 82 en laat de volledig afgewerkte lus 62a op de baal vallen, zoals geïllustreerd In Figuur 13.
Wanneer de knoper 40 de eerste knoop 70a heeft laten vallen na het doorsnijden en strippen van de knoperbek 82, wordt de naaldtouwstreng 66b van bron 74, en de in-steektouwstreng 64b van bron 72 nog altijd in de tweede inkeping en mogelijk ook in de eerste inkeping van de touwschijf 86 tegengehouden. Op dat ogenblik gaat de bovenste lip 83a opnieuw open. Derhalve wordt, als de naald 42 zich verder terugtrekt, de streng 66b neerwaarts over de balenkamer 26 neergelegd en drukt daarbij de bovenste lip 83a naar beneden wegens de druk van de strengen op de bovenste lip 83a, terwijl de in-steekarm 154 naar zijn normale positie zakt om een kleine hoeveelheid extra touw van de bron 72 te trekken. Bij het bereiken van de toestand die geïllustreerd is in Figuur 14, zitten de strengen 64b en 66b in de juiste positie voor het inleiden van de tweede knoopvormingscyclus die gestart wordt door het inwaarts zwenken van de touwvinger 118 (die eerder teruggekeerd was naar zijn wachtpositie) om de strengen 64b en 66b mee te nemen en ervoor te zorgen dat de strengen 64b en 66b goed gepositioneerd zijn over en gegrepen worden door de knoperbek 82, zie Figuur 15, waarbij deze laatste en de touwschijf 86 aangedreven worden door hun tweede respectieve tandwielsegment 100 en tandwielsectie 108 op de knoperschijf 76 om de tweede knoop 68b op de knoperbek 82 te vormen.
Nu zal de touwvinger 118 en de beweging ervan tijdens de tweede knoopvormingscy-clus meer in detail besproken worden met verwijzing naar Figuren 18A-18F. Aan het einde van de eerste knoopvormingscyclus is de touwvinger achteruit bewogen naar een rustpositie die geïllustreerd is in Figuur 18A. Streng insteektouw 64b strekt zich vanaf de insteekarm 54 uit, over knoperbek 82, naar de touwontvanger 86,220. In een horizontaal vlak X ter hoogte van de touwvinger 118 bevindt de streng 64b zich op een plaats 64X. In een horizontaal vlak Y ter hoogte van de knoperbek 82 bevindt de streng 64b op een plaats 64Y, die op een afstand ligt van de knoperbek 82 in de startpositie van de tweede knoopvormingscyclus die geïllustreerd is in Figuur 18A. In een horizontaal vlak Z ter hoogte van de touwontvanger 86,220 bevindt de streng 64b zich op een plaats 64Z. Naaldtouwstreng 66b strekt zich uit vanaf de naald 42 over knoperbek 82, naar de touwontvanger 86,220. In een horizontaal vlak X ter hoogte van de touwvinger 118, zit de streng 66b op een plaats 66X, op een afstand van de insteektouwstreng 64b. In een horizontaal vlak Y ter hoogte van de knoperbek 82 bevindt de streng 66b zich op een plaats 66Y, die zich op een afstand van de knoperbek 82 bevindt. In een horizontaal vlak Z ter hoogte van de touwontvanger 86,220, bevindt de streng 66b zich op een plaats 66Z. In Figuren 18a en 13 is te zien dat de naaldtouwstreng 66b dichter bij de knoperbek 82 ligt dan de insteektouwstreng 64b; de dwarsdoorsnede 66X ligt dichter bij de knoperbek 82 dan de dwarsdoorsnede 64X, en de dwarsdoorsnede 66Y ligt dichter bij de knoperbek 82 dan de dwarsdoorsnede 64Y.
Wanneer een touwvinger volgens de stand van de techniek uit de rustpositie naar een uitgestrekte positie wordt gezwenkt, worden de strengen 64b en 66b tegen elkaar gedrukt onder de knoperbek waardoor de strengen 64b en 66b elkaar kruisen, wat leidt tot een knoop van slechte kwaliteit. Volgens uitvoeringsvormen van de uitvinding is de touwvinger 118 geconfigureerd om tijdens de tweede knoopvormingscyclus het naald-touw tussen de naald 42 en de touwontvanger 86, 220 te geleiden en te positioneren, en om het insteektouw tussen de insteekarm 54 en de touwontvanger 86 220 te geleiden en te positioneren, waarbij de touwvinger 118 zo gevormd is dat het naaldtouw tijdens de tweede knoopvormingscyclus van het insteektouw weg bewogen wordt, in de richting van de scharnieras P tussen de onderste en de bovenste lip van de knoperbek 82, om het naast het insteektouw op de knoperbek neer te leggen. Dit wordt geïllustreerd in Figuur 18B. De naaldtouwstreng 66b wordt eerst opgenomen door het eerste gedeelte 201 van touwvinger 118 en onder knoperbek 82 bewogen, zie referentie 66X in Figuur 18B verwijzend naar de dwarsdoorsnede van streng 66b met een horizontaal vlak X ter hoogte van de touwvinger 118. Dit eerste gedeelte 201 beweegt onder insteektouwstreng 64b, zodat het insteektouw niet wordt opgenomen door het eerste gedeelte 201. Insteektouwstreng 64b wordt door een tweede gedeelte 202 opgenomen, zie referentie 64X in Figuur 18B verwijzend naar de dwarsdoorsnede van streng 64b met een horizontaal vlak X ter hoogte van de touwvinger 118. Deze beweging van touwvinger 118 zal ook de strengen 64b, 66b langs de knoperbek 82 neerleggen, zie respectievelijk referentie 64Y en 66Y die de dwarsdoorsnede weergeven van streng 64b en 66b met een horizontaal vlak Y ter hoogte van de knoperbek 82. Meer bepaald is de touwvinger 118 zo gevormd dat hij tijdens zijn beweging tijdens de tweede knoopvor-mingscyclus eerst het naaldtouw 66b neerlegt op de knoperbek 82 en vervolgens het insteektouw 64b en zodat het naaldtouw 66b verder weg van een punt van de knoperbek 82 ligt dan het insteektouw 64b. Daardoor wordt vermeden dat de strengen 64b, 66b elkaar kruisen en wordt een goede regeling verkregen van de plaats van de naald en het insteektouw op de knoperbek 82.
In de geïllustreerde uitvoeringsvorm bevat de touwvinger 118 met andere woorden een eerste gedeelte 201 dat geschikt is om het naaldtouw 66b op te nemen tijdens een eerste deel van de zwenkbeweging tijdens de tweede knoopvormingscyclus, terwijl het insteektouw 64b niet opgenomen wordt, zoals hierboven uitgelegd. Verder bevat de touwvinger 118 een tweede gedeelte 202 dat geschikt is om het insteektouw 64b tijdens een tweede deel van de zwenkbeweging tijdens de tweede knoopvormingscyclus op te nemen nadat het naaldtouw 66b opgenomen werd en door het eerste gedeelte 201 weg bewogen werd.
Om een touwvinger 118 te verkrijgen met een eerste en een tweede gedeelte met de bovenvermelde functie, is een geschikte vorm van de touwvinger een visvormig plat gedeelte met een mond 205, waarbij het eerste gedeelte 201 gelegen is aan een rand 206 van de touwvinger 118 tussen de mond 205 en het scharnier 120, en het tweede gedeelte aan een rand van de mond 205 gelegen is.
Eens de strengen 64b en 66b op de passende wijze neergelegd zijn over de knoperbek 82 zoals geïllustreerd in Figuur 18B, kan de touwvinger 118 verder bewogen worden naar zijn uitgestrekte positie, zie Figuur 18C waardoor streng 66b contact verliest met het eerste gedeelte 201 en naar een plaats 66X in Figuur 18C springt, naast de streng 64a in mond 205. Zoals hierboven uitgelegd, kan dit verwezenlijkt worden dooreen piek 138a aan te brengen op de tweede lob 138. Nu kan de knoperbek 82 gedraaid worden om de tweede knoop te vormen, zie Figuur 18D, terwijl de touwvinger 118 lichtjes achterwaarts wordt gezwenkt. Op die manier wordt extra touwlengte toegevoerd om de tweede knoop te vormen. Zoals hierboven uitgelegd, kan dit verwezenlijkt worden door een dal 138c aan te brengen in tweede lob 138. Figuur 18G toont de touwen 64b, 66b op de knoperbek 82 tijdens de omwenteling om de tweede knoop te vormen, waarbij de touwen behoorlijk aangebracht worden boven de bovenste lip 83a en tussen de bovenste lip 83a en de onderste lip 83b. Daarna wordt de touwvinger 118 opnieuw voorwaarts bewogen tot in zijn volledig uitgestrekte positie (piek 138b van tweede lob 138) en wordt de snijarm 88 bewogen om de tweede knoop 68b uit de knoperbek 82 te verwijderen, zie Figuren 16 en 18E. Nu kan de touwvinger achteruit naar zijn rustpositie bewogen worden, zie Figuur 18F, klaar voor een volgende knopercyclus.
De tweede knoop 68b wordt gevormd zoals geïllustreerd in Figuur 16, waarbij de snijarm 88 opnieuw bediend wordt, maar dit keer door de tweede nokschouder 116. In een mogelijke uitvoeringsvorm zou de druk van de touwhouder 220 op de touwschijf 86 en/of de vorm van deze elementen zo moeten zijn dat de strengen 64b en 66b gecontroleerd slippen tijdens de vorming van de tweede knoop 68b. Dit kan bereikt worden door een geschikte vorm van de touwschijf 86, en meer bepaald door een geschikte vorm van de uitsparing waarin de strengen 64b en 66b opgenomen worden. Volgens een alternatieve variant kan de druk die uitgeoefend wórdt door een bladveer op de touwhouder 220 geregeld worden door gebruik te maken van een instelmiddel dat geschikt is om deze druk te verminderen wanneer het tandwiel 96 in tandwielsectie 100 ingrijpt. Volgens nog een andere mogelijkheid kan de touwhouder 220 weggedrukt worden tegen de kracht van de bladveer in tijdens de vorming van de tweede knoop. De vakman begrijpt dat deze regeling van de druk/het wegdrukken van de touwhouder bereikt kan worden door gebruik te maken van eender welke geschikte mechanische of hydraulische overdracht, bv. door een mechanische koppeling van de rotatie van de knoperschijf 76 en het instelmiddel voor het instellen van de druk die op de touwhouder 220 wordt uitgeoefend. Ook zou in plaats van een veermiddel een actuator gebruikt kunnen worden om de touwhouder 220 onder voorspanning te zetten, waarbij de actuator geregeld kan worden om een geringere voorspankracht uit te oefenen tijdens de tweede knoopvormingscyclus. Tot slot begrijpt de vakman dat een aanpassing van de vorm van de inkepingen 87 en het gebruik van een positioneringsmiddel gecombineerd kunnen worden.
Doordat de vrije uiteinden van de strengen 64b en 66b gewoonlijk aanzienlijk langer zijn dan de vrije uiteinden die verkregen werden tijdens de eerste knoopvormingscyclus van de knopercyclus kan het zijn dat, bij het afwerken van de tweede knoop 68b, de vrije uiteinden 64b en 66b niet langer volledig uit de knoop getrokken worden, wat leidt tot een zogenaamde lusknoop 68b, wat best te zien is in Figuur 17.
De nokschouder 116 kan zich over een deel van de omtrek uitstrekken, zie ook referen-tienummer 117 in Figuur 4, om een grote schouder te creëren die de mesarm 94 in zijn verst uitgestrekte positie houdt na het verwijderen van de tweede knoop van de kno-perbek 68b. Deze positie van de snijarm 88 is het best geïllustreerd in Figuur 3. Rondsel 96 zal nu in tandwielsegment 101 ingrijpen en blijven draaien, terwijl de bovenste en de onderste lip 83a en 83b een beetje opengaan. Door de snijarm 88 in zijn verste positie te houden en de knoperbek 82 te blijven draaien, wordt ervoor gezorgd dat de strengen naar behoren verwijderd kunnen worden en niet aan de knoperbek 200 blijven hangen.
Zoals geïllustreerd in Figuur 4 kan een extra tandwielsectie 109 aangebracht worden om voor een verlengde werking van de touwschijf 86 te zorgen. Op die manier zullen de strengen 64b en 66b niet langer tussen de touwschijf 86 en de touwhouder 220 vastgehouden worden waardoor een verder slippen van de touwen tijdens de vorming van de tweede knoop veroorzaakt wordt. Inderdaad, zelfs hoewel het mes 94 erg scherp is, zal het niet in staat zijn om de strengen door te snijden, want in plaats van de strengen vast te houden geeft de touwschijf 86 ze vrij doordat de touwschijf 86 verder blijf draaien en door de lage druk van de touwhouder 220 op de touwschijf 86, terwijl de snijarm 88 blijft bewegen en de bijna afgewerkte knoop van de knoperbek 82 stript, en dus de strengen uit de touwschijf 86 trekt. De vakman begrijpt dat de extra tandwielsectie 109 niet noodzakelijk is en dat in wezen hetzelfde effect bereikt kan worden wanneer de spankracht van een veermiddel op de touwhouder 220 voldoende gedaald is.
De tweede knoop 68b is de start van een nieuwe lus voor de volgende baal. Zulke lus bevindt zicht in een positie om nieuw materiaal te ontvangen dat door de plunjer in de balenkamer samengedrukt werd, en neemt in lengte toe wanneer extra stukken streng 64b en 66b gelijktijdig van hun toevoerbronnen 72 en 74 getrokken worden. Wanneer de baal zijn gewenste grootte heeft bereikt, keert de sequentie uiteindelijk terug naar haar beginpunt, waarbij de lus gesloten wordt door werking van de naald 42 om de lus rond de baal te voltooien en de andere knoop te vormen.
Hoewel de principes van de uitvinding hierboven uiteengezet worden in verband met specifieke uitvoeringsvormen, is het wel te verstaan dat deze beschrijving louter gegeven is bij wijze van voorbeeld en niet mag worden gezien als een beperking van de reikwijdte van de bescherming, die bepaald wordt door de bijgevoegde conclusies.
BE2016/5848A 2016-11-10 2016-11-10 Knopersysteem voor een balenpers BE1023911B1 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2016/5848A BE1023911B1 (nl) 2016-11-10 2016-11-10 Knopersysteem voor een balenpers
EP17200750.2A EP3320770B1 (en) 2016-11-10 2017-11-09 Knotter system for a baler
US15/809,370 US10945379B2 (en) 2016-11-10 2017-11-10 Knotter system for a baler

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2016/5848A BE1023911B1 (nl) 2016-11-10 2016-11-10 Knopersysteem voor een balenpers

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1023911B1 true BE1023911B1 (nl) 2017-09-11

Family

ID=58017863

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2016/5848A BE1023911B1 (nl) 2016-11-10 2016-11-10 Knopersysteem voor een balenpers

Country Status (3)

Country Link
US (1) US10945379B2 (nl)
EP (1) EP3320770B1 (nl)
BE (1) BE1023911B1 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1024940B1 (nl) * 2017-06-20 2018-08-21 Cnh Industrial Belgium Nv Balenpers met bescherming tegen overbelasting van de naalden
BE1026246B1 (nl) * 2018-05-03 2019-12-02 Cnh Ind Belgium Nv Knopersysteem voor een balenpers
US11666003B2 (en) 2018-12-21 2023-06-06 Agco Corporation Quick-release lock for baler knotter head
EP4039081A1 (de) * 2021-02-04 2022-08-10 Rasspe Systemtechnik GmbH Garnknoter und verfahren zur bildung zweier knoten in einem garn

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20060012176A1 (en) * 2004-04-07 2006-01-19 Schoonheere Marnix J Double knotting system for an agricultural baler
US20090250930A1 (en) * 2008-04-08 2009-10-08 Cnh America Llc Knotter for a Baler
WO2015014616A1 (en) * 2013-07-31 2015-02-05 Cnh Industrial Belgium Nv Knotter system having an improved twine receiver

Family Cites Families (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3086450A (en) 1959-02-02 1963-04-23 Sperry Rand Corp Wire tier
US3443511A (en) 1967-08-16 1969-05-13 Sperry Rand Corp Drive shaft for knotter mechanisms for baler
US20090020930A1 (en) 2007-07-18 2009-01-22 Freudenberg-Nok General Partnership Strut Top Mount With Dual Axial Rate Tuning
BE1021116B1 (nl) 2012-10-16 2016-01-18 Cnh Industrial Belgium Nv Knopersysteem voor een balenpers
US9192105B2 (en) 2012-10-29 2015-11-24 Deere & Company Agricultural baler tucker finger protection

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US20060012176A1 (en) * 2004-04-07 2006-01-19 Schoonheere Marnix J Double knotting system for an agricultural baler
US20090250930A1 (en) * 2008-04-08 2009-10-08 Cnh America Llc Knotter for a Baler
WO2015014616A1 (en) * 2013-07-31 2015-02-05 Cnh Industrial Belgium Nv Knotter system having an improved twine receiver

Also Published As

Publication number Publication date
EP3320770A1 (en) 2018-05-16
US10945379B2 (en) 2021-03-16
EP3320770B1 (en) 2020-01-08
US20180125012A1 (en) 2018-05-10

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1021116B1 (nl) Knopersysteem voor een balenpers
BE1021102B1 (nl) Knopersysteem met een verbeterde twijndraadopnermer
US11425864B2 (en) Knotter system for a baler
BE1018924A3 (nl) Een knoper voor een balenpers.
BE1023911B1 (nl) Knopersysteem voor een balenpers
BE1021117B1 (nl) Verbeterd knopersysteem voor een balenpers
US11229164B2 (en) Knotter system for a baler
BE1026246B1 (nl) Knopersysteem voor een balenpers
US4420177A (en) Knotters
CA1116934A (en) Knotter mechanism
US4223926A (en) Knot tying mechanism
FR2459753A1 (fr) Mecanisme destine a former des noeuds, notamment pour lier des balles de fourrage

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20170911