BE1021154B1

BE1021154B1 - Maaidorser met meertrapsgraanvoorbereiding

Info

Publication number: BE1021154B1
Application number: BE2013/0461A
Authority: BE
Inventors: Ward V. J. W. BONTE; Todd A. Cannegieter; Frank R.G. Duquesne; Bart M.A MISSOTTEN; Bart Moutton; Benny Willem; Steenkiste Dimitri Van; De Steene Bert Van
Original assignee: Cnh Industrial Belgium Nv; Cnh Belgium N.V.
Priority date: 2013-07-02
Filing date: 2013-07-02
Publication date: 2016-10-26
Also published as: CA2903363C; BR112015031225A2; US20160135372A1; EP3016496B1; US9750193B2; EP3016496A1; CA2903363A1; WO2015000787A1; BR112015031225B1

Abstract

Deze uitvinding heeft betrekking op een maaidorser die uitgerust is met een dorsmiddel(1), een voorbereidingsmiddel en een reinigingsopstelling. Het voorbereidingsmiddel bevat meerdere voorbereidingstrappen, elk van de trappen is daarbij geconfigureerd om het mengsel te transporteren over een gegeven afstand tussen een voorrand en een achterrand van de trap, waarbij een luchtspleet (8) aanwezig is tussen twee opeenvolgende trappen. Het voorbereidingsmiddel bevat verder een blazermiddel (15) dat afzonderlijk is van de hoofdblazer (10), waarbij het blazermiddel geconfigureerd is om een luchtstroom of luchtstoten te richten naar minstens één van de luchtspleten zodat ten minste een deel van het mengsel naar de achterkant van de maaidorser wordt geblazen. De voorbereidingstrappen kunnen één of meer heen-en-weer bewegende voorbereidingsschalen en/of één of meer bandtransporteurs bevatten. Het eerste voorbereidingsmiddel kan een vijzelbed bevatten. Het afzonderlijke blazermiddel kan aangebracht zijn op één van de voorbereidingstrappen of op het chassis van de oogstmachine.

Description

MAAIDORSER MET MEERTRAPSGRAANVOORBEREIDING Domein van de uitvinding

Deze uitvinding heeft betrekking op maaidorsers voor het verzamelen en verwerken van oogstmateriaal van een veld, meer bepaald op systemen voor het voorbereiden van het gewasmengsel dat ontvangen wordt van de dorsrotoren en voor het transporteren van het mengsel naar een reinigingsopstelling.

Stand van de techniek

Maaidorsers zijn uitgerust met een voorbereidingsmiddel en een reinigingsopstelling. De voorbereidingsmiddelen zijn onder de dorstrommels van de oogstmachine aangebracht en ontvangen een mengsel van graangewassen en oogstrestanten waaruit het graan verder moet worden afgescheiden. De functie van de voorbereidingsmiddelen is het mengsel geleidelijk naar de reinigingsopstelling te bewegen, waarbij dit laatste een stel zeven bevat, die geconfigureerd zijn om het mengsel te zeven en de afgescheiden korrels die door de zeven vallen te verkrijgen, terwijl zwaardere restanten verzameld worden aan de achterkant van de zeven en lichtere restanten naar de achterkant geblazen worden door een blazer die een luchtstroom tussen de zeven produceert.

Het voorbereidingsmiddel dat het courantst wordt toegepast is de heen-en-weer bewegende graanschaal die zo is aangebracht dat hij achterwaarts en voorwaarts oscilleert in de overlangse richting van de oogstmachine om het mengsel naar de reinigingsopstelling te verplaatsen. Deze opstelling heeft als voordeel dat ze gebruik maakt van de verschillende densiteiten van de korrels ten opzichte van de restanten, in combinatie meteen heen-en-weergaande beweging om het mengsel in lagen te verdelen waarbij graan met een hogere densiteit naar de onderkant van het mengsel beweegt en lichtere oogstrestanten naar de bovenzijde bewegen - dus de restanten gedeeltelijk voorafscheiden van het graan alvorens het aan de zeven af te leveren. Anderzijds is de heen-en-weer bewegende graanschaal een relatief passief transportmiddel, en is daarom vatbaar voor negatieve effecten op het transporteren wegens de zwaartekracht wanneer geoogst wordt op heuvelachtig terrein.

Een ander gekend scheidingsmiddel heeft de vorm van een vijzelbed, dat bestaat uit meerdere vijzels die over het algemeen gericht zijn in de overlangse richting van de machine. Deze vijzels transporteren het mengsel positief vanaf de dorskamers naar de zeven met relatief weinig invloed van de helling van de machine. De vijzels leveren ook een bijna constante materiaalstroom aan de zeven, in tegenstelling tot de graanschaal die materiaal op een meer cyclische manier afwerpt, gesynchroniseerd met zijn heen-en-weergaande beweging. De nadelen van een vijzelbedsysteem is dat de draaiende vijzels de neiging hebben om het graan met delen van de restanten te mengen wanneer ze het materiaal transporteren, en daardoor een mengsel creëren dat moeilijkerte reinigen is.

Wegens de respectieve nadelen is geen enkele van de hierboven beschreven oplossingen in staat aan de toenemende eisen te voldoen in termen van productopbrengst die van de hedendaagse maaidorsers worden gevraagd.

Samenvatting van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een maaidorser die uitgerust is met een verbeterd voorbereidingsmiddel dat ten minste sommige van de hierboven beschreven problemen verhelpt. Zulke maaidorser wordt onthuld in de bijgaande conclusies.

Deze uitvinding heeft dus over het algemeen betrekking op een maaidorser die uitgerust is meteen dorsmiddel, een voorbereidingsmiddel en een reinigingsopstelling. Het voorbereidingsmiddel bevat meerdere voorbereidingstrappen, elk van de trappen is daarbij geconfigureerd om een mengsel van graan en restanten te transporteren over een gegeven afstand tussen een voorrand en een achterrand van de trap, waarbij een luchtspleet aanwezig is tussen twee opeenvolgende trappen.

De luchtspleet tussen een eerste en een tweede trap bevindt zich in de buurt van de achterrand van de eerste trap waar het mengsel uit de eerste trap op de tweede valt. Het voorbereidingsmiddel bevat verder een blazermiddel dat afzonderlijk is van de hoofdblazer, waarbij het blazermiddel geconfigureerd is om luchtte richten, bijvoorbeeld in de vorm van een luchtstroom of luchtstoten, naar minstens één van de luchtspleten. Op die manier wordt de lucht die geproduceerd wordt door de afzonderlijke blazer gericht naar het mengsel dat vanaf één trap op een eropvolgende trap valt, zodat ten minste een deel van het mengsel naar de achterkant van de maaidorser wordt geblazen.

De voorbereidingstrappen kunnen één of meer heen-en-weer bewegende voorbereidingsschalen en/of één of meer transportbanden bevatten. Het eerste voorbereidingsmiddel kan een vijzelbed bevatten. Het afzonderlijke blazermiddel kan aangebracht zijn op één van de voorbereidingstrappen of op het chassis van de oogstmachine. De eerste optie (montage van het blazermiddel op een voorbereidingstrap) is meer bepaald nuttig in geval van een zelfnivellerende voorbereidingstrap, bijvoorbeeld als een voorbereidingsschaal die uitgerust is met een middel (op zich bekend volgens de stand van de techniek) om de schaal in wezen horizontaal te houden, ongeacht de helling van het veld. Wanneer het blazermiddel op zulk een voorbereidingsschaal is aangebracht, worden de richting en de kracht van de luchtstroom ten opzichte van de voorbereidingsschaal gelijk behouden, ongeacht de helling van het veld, waardoor een stabiele werking wordt verkregen, zelfs op heuvelachtig terrein.

Het afzonderlijke blazermiddel maakt het mogelijk een verbeterde voorafscheiding te doen van graan en oogstrestanten stroomopwaarts van de reinigingsopstelling. Het afzonderlijke blazermiddel kan onafhankelijk van de hoofdblazer bestuurd worden, bijvoorbeeld op basis van een meting van karakteristieken van de luchtstroom die naar de luchtspleten wordt gericht.

De aanwezigheid van de iucntspieet aan de achterrand van de voorbereidingstrappen helpt bij het verkrijgen van de verbeterde voorafscheiding. De voorbereidingstrap ontvangt het graan/restantenmengsel dat naar beneden valt van de dorssectie of van de vorige trap en geeft het geleidelijk vrij aan zijn achterrand waar de restanten naar het achterste uiteinde van de machine worden geblazen, terwijl het zwaardere graan op de volgende voorbereidings- of reinigingstrap valt. Waar het graan/restantenmengsel neervalt vanaf de dorssectie, zijn de massa en de snelheid naar beneden van het graan/restantenmengsel nog altijd te hoog om effectief een luchtstroom te gebruiken om eventuele restanten weg te blazen. Na de eerste voorbereidingstrap kunnen de luchtspleet en de er opgewekte luchtstroom veel effectiever zijn. Na elke aanvullende voorbereidingstrap zal de respectieve luchtstroom de situatie verder verbeteren of ten minste resulteren in het in stand houden van de eerder verkregen scheiding tussen graan en oogstrestanten.

Het gebruik van een bandtransporteurof gelijkwaardig transportmiddel is voordelig doordat het een voorbereidingstrap verschaft die relatief onafhankelijk is van de helling van het terrein. De snelheid van de bandtransporteur kan onafhankelijk geregeld worden aangezien de heen-en-weergaande beweging van de voorbereidingsschaal dikwijls gekoppeld is aan de beweging van de zeven. Bovendien wordt in een oogstmachine die uitgerust is met overlangs aangebrachte dorsrotoren, gewoonlijk een betere graan/restantenverhouding verkregen aan de voorkant van de rotoren en wordt een hogere concentratie van de restanten verkregen meer naar de achterkant toe. Dit leidt tot een grote hoeveelheid graan op een lager niveau in een laag van het mengsel dat ontvangen wordt van de dorsrotoren, en een hogere hoeveelheid restanten in een hoger niveau in de laag. Het gebruik van bandtransporteurs of vergelijkbare transportmiddelen maakt het mogelijke optimaal voordeel te halen uit deze natuurlijke laagvorming, vooral wanneer zulke transporteurs aangebracht worden aan het voorste deel van de voorbereidingszone. Deze laagvorming kan verder versterkt worden door draaibare nokken aan te brengen onder het steunoppervlak van de transporteur.

De meertraps-voorbereiding, gecombineerd met een onafhankelijk geregeld blazermiddel, en meer bepaald met één of meer transporteurs van het type bandtransporteur, maakt het mogelijk het mengsel sneller naar de reinigingsopstelling te transporteren.

Korte beschrijving van de figuren

Figuur 1 toont een aantal relevante onderdelen in een oogstmachine volgens een eerste uitvoeringsvorm, waarin het voorbereidingsmiddel twee opeenvolgende heen-en-weer bewegende graanschalen bevat.

Figuur 2 toont een uitvoeringsvorm waarin het voorbereidingsmiddel een graanschaal en een bandtransporteur bevat.

Figuur 3 toont een uitvoeringsvorm waarin het voorbereidingsmiddel een vijzelbed en een heen-en-weer bewegende graanschaal bevat.

Figuur 4 toont een uitvoeringsvorm waarin het voorbereidingsmiddel twee opeenvolgende bandtransporteurs bevat.

Figuur 5 toont een uitvoeringsvorm waarin een deflector is aangebracht tussen twee voorbereidingstrappen om de luchtstroom af te buigen die naar de luchtspleet tussen de twee trappen gericht is.

Figuren 6 en 7 tonen uitvoeringsvormen waarin een voorbereidingstrap een bandtransporteur bevat die uitgerust is met een deflector voor het veranderen van de loop van het graan/'restantenmengsei terwijl het van de bandtransporteur naar de eropvolgende voorbereidingstrap beweegt.

Figuur 8 illustreert een uitvoeringsvorm die uitgerust is met meerdere dichtbij elkaar gelegen voorbereidingstrappen.

Gedetailleerde beschrijving van voorkeursuitvoerinasvormen van de uitvinding

Voorkeursuitvoeringsvormen zullen nu beschreven worden met verwijzing naar de tekeningen. De gedetailleerde beschrijving beperkt de reikwijdte van de uitvinding niet, die alleen gedefinieerd wordt door de bijgevoegde conclusies. De termen 'stroomopwaarts1 en 'stroomafwaarts' moeten begrepen worden ten opzichte van de verplaatsingsrichting van oogstmateriaal in de oogstmachine, nl. vanaf de voorkant van de oogstmachine naarde achterkant.

In een oogstmachine volgens de uitvinding bevat het voorbereidingsmiddel een cascade van scheidingstrappen, opeenvolgend geplaatst in de overlangse richting van de oogstmachine, zodat een mengsel van graan en restanten dat getransporteerd wordt naar de achterrand van één van de trappen, met uitzondering van de laatste, op een eropvolgende trap valt, daarbij een luchtspleet tussen de twee opeenvolgende trappen overschrijdend. Het voorbereidingsmiddel bevat verder minstens één specifieke blazer die geconfigureerd is om een luchtstroom of luchtstoten te produceren die gericht zijn naar één of meerdere luchtspleten en naar de achterkant van de machine. Een specifieke blazer moet begrepen worden als een blazer die alleen geconfigureerd is om de taak te vervullen van het produceren van de luchtstroom of -stoten. De specifieke blazer is dus afzonderlijk en werkt onafhankelijk van de blazer die geconfigureerd is om lucht tussen de zeven te blazen.

Figuur 1 illustreert een eerste uitvoeringsvorm volgens de uitvinding. De dorsrotoren 1 zijn weergegeven, gericht in de overlangse richting van de oogstmachine, hoewel de uitvinding niet beperkt is tot machines van dit type (transversale dorsrotoren zijn ook mogelijk). De reinigingsopstelling bevat een hoofdblazer 10 en een stel zeven 20. De hoofdblazer 10 is aangebracht op een manier die op zich bekend is volgens de stand van de techniek, om een luchtstroom tussen de zeven 20 te blazen om daarbij lichte oogstrestanten naarde achterkant van de oogstmachine te blazen. Onder de rotoren 1 en stroomopwaarts van de hoofdblazer is een eerste voorbereidingsschaal 2 aangebracht, lichtjes naar boven hellend ten opzichte van de horizontale richting. De eerste schaal heeft een voorrand 3 en een achterrand 4. Stroomafwaarts van de eerste schaa! 2 is een tweede omhoog hellende schaal 5 aangebracht, eveneens met een voorrand en een achterrand 6/7. De voorrand 6 van de tweede schaal is onder de achterrand 4 geplaatst waarbij een luchtspleet 8 gevormd wordt tussen de twee schalen. Beide voorbereidingsschalen 2 en 5 zijn verbonden met een passend mechanisme om een heen-en-weergaande beweging van de schalen uit te voeren en zijn geconfigureerd om een mengsel van graangewassen en restanten naar de achterrand van de schalen te bewegen, op een op zich bekende manier volgens de stand van de techniek. Materiaal dat voorbij de achterrand van de eerste schaal 2 passeert valt op de tweede schaal 5. Een ventilator 15 is stroomopwaarts van de spleet 8 aangebracht en is geconfigureerd om een luchtstroom of luchtstoten te produceren in de richting van de spleet, en daarbij lichtere oogstrestanten uit het mengsel naar de achterkant van de oogstmachine te blazen. De ventilator 15 kan bijvoorbeeld bevestigd zijn aan de eerste voorbereidingsschaal 2, of aan het chassis van de oogstmachine. De ventilator 15 kan aangebracht zijn dichtbij de spleet 8, zoals geïllustreerd in Figuur 1, of hij kan meer stroomopwaarts geplaatst zijn, eventueel met passende luchtgeleidingspanelen die aangebracht zijn om de lucht vanaf de ventilator naar de spleet 8 te geleiden. De eerste en tweede voorbereidingsschaal 2 en 5 zijn voorbeelden van de eerste en de tweede voorbereidingstrap waar hierboven naar verwezen wordt. De ventilator 15 is één voorbeeld van het hierboven vermelde specifieke blazermiddel. De luchtstroom of -stoten geproduceerd door de ventilator 15 zijn geconfigureerd om lichte restanten naar de achterkant van de oogstmachine te blazen en daarbij scheiding van het mengsel tot stand te brengen vóór het punt waar het mengsel aan de zeven 20 wordt afgeleverd. De ventilator 15 kan onafhankelijk van de hoofdblazer 10 bediend worden en verhoogt daardoor de flexibiliteit van de werking van de oogstmachine. De sterkte van de luchtstroom of -stoten die geproduceerd worden door de ventilator 15 kan onafhankelijk van het vermogen van de hoofdblazer 10 ingesteld worden. Aan de achterrand 7 van de tweede voorbereidingsschaal 5 wordt het mengsel afgeleverd aan de zeven 20 van de reinigingsopstelling en verder behandeld op de bekende manier volgens de stand van de techniek.

Volgens een tweede uitvoeringsvorm, die geïllustreerd is in Figuur 2, bevat de eerste voorbereidingstrap ook een heen-en-weer bewegende schaal 2, terwijl de tweede voorbereidingstrap een bandtransporteur3o bevat die geconfigureerd is om aan het draaien gebracht te worden door een stel rollen 31/32, waarvan minstens één draaibaar is door een geschikte motor (niet weergegeven) om het bovenste oppervlak van de bandtransporteur in beweging te brengen vanaf de voorrand naar de achterrand van de bandtransporteur. De bandtransporteur kan uitgerust worden met een stel draaibaar opgestelde nokken 33 die aangebracht worden onder het bovenste loopvlak van de band en is geconfigureerd om een trilling van het bovenoppervlak te veroorzaken in een richting die in wezen loodrecht staat op het vlak van het bovenste oppervlak wanneer het niet trilt. Zoals hierboven gemeld, kan de trilling de natuurlijke laagvorming versterken in het graan/restantenmengsel dat ontvangen wordt van de overlangs aangebrachte dorsrotoren, zoals getoond in Figuur 2. Wanneer een ander type dorsmiddel wordt gebruikt dat niet zulke natuurlijke laagvorming oplevert, worden de draaibare nokken aiieen actief bij het tot stand komen van de iaagvorming door de trillende beweging die ze aan het mengsel opleggen wanneer het door de band getransporteerd wordt, d.w.z. korrels zijn zwaarder en bewegen naar een lager niveau in de laag terwijl lichtere oogstrestanten naar een hoger niveau in de laag bewegen. Net als in de eerste uitvoeringsvorm is een afzonderlijke ventilator 15 aangebracht om een luchtstroom te richten naar de spleet 8 tussen de eerste en tweede voorbereidingstrap.

Volgens een andere uitvoeringsvorm die geïllustreerd is in Figuur 3 is de eerste voorbereidingstrap een vijzelbed 40 dat op zich bekend is volgens de stand van de techniek, en is de tweede trap een heen-en-weer bewegende schaal 41 waarbij ook hier de afzonderlijke ventilator 15 geconfigureerd is net als in de vorige uitvoeringsvormen. In plaats van de schaal 4a kan de tweede voorbereidingstrap een bandtransporteurzijn zoals hierboven beschreven.

Volgens een andere uitvoeringsvorm die geïllustreerd is in Figuur 4 bevatten zowel de eerste als de tweede trap bewegende banden 50 en 51 die opeenvolgend geplaatst zijn met een spleet 8 ertussen en een afzonderlijke ventilator 15 die op dezelfde wijze als in de vorige uitvoeringsvormen is aangebracht.

De uitvinding is niet beperkt tot een tweetraps-voorbereidingsmiddel dat geïllustreerd is in de Figuren. Er kunnen meer dan twee voorbereidingstrappen aanwezig zijn. De eerste trap kan ofwel een heen-en-weer bewegende schaal zijn, een bandtransporteur of een vijzelbed. De tweede en eropvolgende trappen kunnen ofwel voorbereidingsschalen of bandtransporteurs zijn. Overal in de bovenstaande beschrijving kan een bandtransporteur vervangen worden door een ander type transportmiddel dat een dragend oppervlak heeft dat in staat is een beweging uit te voeren, bv. een continue of stapsgewijze beweging, vanaf de voorrand van de voorbereidingstrap naar de achterrand van de trap. Een voorbeeld van zulke alternatieve transporteur zou een evenwijdige lattentransporteur kunnen zijn die meerdere dwarslatten bevat die transversaal gericht zijn ten opzichte van de transportrichting, en die bewogen wordt door een draaibare ketting die zijdelingse aangebracht is ten opzichte van de dwarslatten en aangedreven wordt door wielen die ingrijpen met de ketting. ,

Wanneer meer dan twee voorbereidingstrappen aanwezig zijn, wordt een afzonderlijk blazermiddel zoals de hierboven beschreven ventilator 15 aangebracht om lucht door minstens één van de spleten 8 tussen twee opeenvolgende trappen te blazen. Een enkelvoudige ventilator kan aanwezig zijn, die geconfigureerd is om lucht te blazen in verscheidene spleten 8 door toepassing van passende luchtgeleidingsmiddelen, of er kunnen meerdere afzonderlijke ventilatoren aanwezig zijn, die geconfigureerd zijn om luchtte blazen in meerdere overeenkomstige spleten, of een combinatie van de vorige twee opties (enkelvoudige ventilator blazend in meerdere spleten en afzonderlijke ventilatoren blazend in overeenkomstige spleten) kunnen aangebracht zijn.

In de uitvoeringsvorm die geïllustreerd wordt in Figuur 5 is van de eerste voorbereidingstrap de achterrand uitgerust met een afbuigingsmiddel 55 om de richting af te buigen van de luchtstroming die gericht wordt naar de luchtspleet 8 tussen de eerste trap, in dit geval een bandtransporteur 50, en de eropvolgende trap, ook hier weer is een bandtransporteur 51 geïllustreerd, zelfs al kan de deflector 55 gebruikt worden in combinatie met eender welk ander type hierboven beschreven voorbereidingstrap (schaal, band, vijzelbed). In de weergegeven uitvoeringsvorm neemt het afbuigingsmiddel de vorm aan van een halve cilinder 55 die aangebracht is in de spleet tussen de twee trappen, en vormt een geleidelijk nauwer wordende en vervolgens weer breder wordende spleet naarmate het materiaal erdoor passeert. Dit vernauwen van de spleet veroorzaakt een toename van de luchtsnelheid die effectief is om lichte oogstrestanten over een grote afstand stroomafwaarts van de spleet 8 weg te blazen. Andere vormen van afbuigingsmiddelen die een versmallend en luchtsnelheidsverhogend effect hebben op de spleet kunnen toegepast worden. Een middel om de luchtstroom af te buigen kan aanwezig zijn tussen eender welke twee opeenvolgende trappen van een meertraps-voorbereidingsmiddel volgens de uitvinding.

Aan het uiteinde van eender welke trap die een bandtransporteur of een gelijkwaardig voorbereidingsmiddel bevat, kan een deflector geplaatst worden die geconfigureerd is om het pad van het graan/restantenmengsel af te buigen wanneer dit het dragende oppervlak van de transporteur verlaat, daarbij voordeel halend uit de beginsnelheid waarmee het mengsel vanaf de transporteur wordt geworpen, waarbij die snelheid bepaald wordt door de snelheid van de transporteur zelf. Twee voorbeelden zijn weergegeven in Figuren 6 en 7. In de uitvoeringsvorm van Figuur 6 wordt een deflector 60 weergegeven die het mengsel omhoog lanceert alvorens neer te vallen op de volgende voorbereidingstrap. Deze opwaartse lancering maakt een langere duur mogelijk voorde luchtstroom of-stoten die opgewekt worden door de ventilator 15 om op het graan/restantenmengsel in te werken, zodat meer lichtere restanten naar de achterkant van de oogstmachine worden geblazen. Figuur 7 toont een deflector 61 die het pad van het mengsel naar beneden richt naar de volgende trap. Deze naar beneden lopende deflector versnelt het graan/restantenmengsel naar beneden in de richting van de volgende trap. Wegens de grotere densiteit ervan, zal het graan krachtiger versneld worden en minder getroffen worden door de over het algemeen horizontale vector van de luchtstroom of-stoten die geproduceerd worden door de ventilator 15 dan de lichtere restanten, wat resulteert in het vroeger afleveren van graan dan restanten aan de volgende trap of zeven, waardoor een effectievere scheiding ontstaat.

Figuur 8 illustreert een specifieke uitvoeringsvorm, waarin de eerste voorbereidingstrap een omhoog gekantelde heen-en-weer bewegende voorbereidingsplaat 80 bevat zoals hierboven beschreven. Bevestigd aan de plaat, en omlaag gericht, is er een tweede plaat 81, uitgerust met naar boven gekantelde of horizontale vinnen 82, die transversaal geplaatst zijn ten opzichte van de overlangse richting van de oogstmachine. Tussen elk paar vinnen 82 is een sleuf 83 of een reeks openingen aangebracht waardoor een luchtstroom of luchtstoten afkomstig van een afzonderlijke ventilator 15 kunnen passeren, identiek aan de ventilatoren die beschreven zijn m.b.t. de vorige uitvoeringsvormen. Elk van de vinnen 82 stelt een voorbereidingstrap voor in de zin van deze uitvinding, waarbij aan de luchtspleet tussen twee opeenvolgende vinnen lucht toegevoerd wordt die afkomstig is van het afzonderlijke blazermiddel 15 en door de openingen 83 passeert. Aangezien de plaat 81 bevestigd is aan de eerste voorbereidingsplaat 80, worden alle vinnen 82 onderworpen aan dezelfde heen-en-weergaande beweging. De plaat 81 kan gebruikt worden in combinatie met andere types graanvoorbereidingstrappen die hierboven beschreven zijn, zoals de band van de bandtransporteur of het vijzelbed. De plaat 81 kan afzonderlijk aangebracht zijn van de eerste voorbereidingsschaal 80 in plaats van er vast aan bevestigd.

Volgens een uitvoeringsvorm (niet weergegeven) is een voeler aangebracht om relevante karakteristieken te meten van de luchtstroom die geproduceerd wordt door het afzonderlijke blazermiddel 15. Bijvoorbeeld kan een voeler aangebracht zijn in de buurt van de luchtspleet 8. Regelmiddelen zijn dan inbegrepen in de oogstmachine, waardoor het mogelijk is de luchtsnelheid, de druk, de vochtigheid of andere karakteristieken van de luchtstroom te meten, en het afzonderlijke blazermiddel te regelen op basis van de metingen, bijvoorbeeld door de snelheid van de ventilator 15 te verhogen wanneer een hogere vochtigheid van de luchtstroom wordt gedetecteerd, waardoor een efficiënt wegblazen van lichte oogstrestanten wordt verzekerd zelfs als de laatste oogstrestanten zwaarder zijn wegens natte oogstomstandigheden. Volgens een voorkeurswerkwijze voor het regelen van het afzonderlijke blazermiddel, wordt het blazermiddel eerst aan het draaien gebracht met een snelheid die bepaald wordt op basis van de snelheid van de hoofdblazer 10 om een optimale instelling te krijgen van het voorafscheidingseffect vanwege het afzonderlijke blazermiddel ten opzichte van het hoofdafscheidingseffect van de hoofdblazer. Tijdens de werking worden dan aanpassingen gedaan aan het afzonderlijke blazermiddel op basis van de voelermetingen. Op die manier wordt een hogere flexibiliteit van het scheidingsproces van de oogstmachine bereikt. Als alternatief of naast een voeler voor het meten van de karakteristieken van de luchtstroom, kunnen één of meer voelers worden aangebracht in minstens één van de voorbereidingstrappen, waarbij deze laatste voelers geconfigureerd zijn om karakteristieken te meten van het zich verder bewegende graan/restantenmengsel, bijvoorbeeld graanverliesvoelers. Ook nu weer kan de regeling van het blazermiddel 15 gebaseerd zijn op de meetwaarden die verkregen worden door de voelers.

Claims

Conclusies ï. Maaidorser uitgerust met een dorsmiddel (1), een voorbereidingsmiddel en een reinigingsopstelling, waarbij de reinigingsopstelling één of meer zeven (20) en een hoofdblazer (10) bevat, en het voorbereidingsmiddel geconfigureerd is om een mengsel van graan en oogstrestanten te ontvangen vanaf het dorsmiddel en het mengsel naar de reinigingsopstelling te transporteren, met het kenmerk dat het voorbereidingsmiddel meerdere voorbereidingstrappen bevat, en elk van de trappen geconfigureerd is om. het mengsel te transporteren over een gegeven afstand tussen een voorrand (3) en een achterrand (4) van de respectieve trap, waarbij een luchtspleet (8) aanwezig is tussen elk paar twee opeenvolgende trappen, en waarbij het voorbereidingsmiddel verder een blazermiddel (25) bevat dat afzonderlijk is van de hoofdblazer (10), waarbij het afzonderlijke blazermiddel geconfigureerd is om lucht te richten naar minstens één van de luchtspleten(8), zodat ten minste een deel van het restmateriaal uit het mengsel naar de achterkant van de maaidorser wordt geblazen.
2. Maaidorser volgens conclusie 1, met het kenmerk dat minstens één van de voorbereidingstrappen een voorbereidingsschaal (2, 5) bevat, die geconfigureerd is om een heen-en-weergaande beweging uit te voeren om het mengsel te transporteren.
3. Maaidorser volgens conclusies 1 of 2, met het kenmerk dat minstens één van de voorbereidingstrappen een transporteurmiddel bevat dat een dragend oppervlak heeft dat geconfigureerd is om een beweging uit te voeren vanaf de voorrand van de trap naar de achterrand van de trap.
4. Maaidorser volgens conclusies 3, met het kenmerk het transporteurmiddel een bandtransporteur(30, 50, 51) is.
5. Maaidorser volgens conclusie 3 of 4, die een deflector (60, 61) bevat die aangebracht is aan de achterrand van minstens één van de transporteurmiddelen, en de deflector aangebracht is om de richting waarin het mengsel zich verplaatst af te buigen, wanneer het van het transporteurmiddel naar de eropvolgende voorbereidingstrap beweegt.
6. Maaidorser volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de deflector en naar boven lancerende deflector (60) is.
7. Maaidorser volgens conclusie 5, met het kenmerk dat de deflector is een naar beneden versnellende deflector (61) is.
8. Maaidorser volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de eerste van de voorbereidingstrappen een vijzelbed (40) bevat.
9. Maaidorser volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het afzonderlijke blazermiddel een ventilator (15) is.
10. Maaidorser volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het afzonderlijke blazermiddel is aangebracht op de voorbereidingstrap die zich onmiddellijk voor de luchtspleet (8) bevindt, waarbij het afzonderlijke blazermiddel geconfigureerd is om er een luchtdebiet naartoe te richten. ïi. Maaidorser volgens een of meerdere van de conclusies i tot io, met het kenmerk dat het afzonderlijke blazermiddel aangebracht is op het chassis van de maaidorser.
12. Maaidorser volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het voorbereidingsmiddel een plaat (81) bevat die uitgerust is met vinnen (82) die transversaal aangebracht zijn ten opzichte van de overlangse richting van de oogstmachine, en de plaat verder openingen (83) bevat tussen elk paar naburige vinnen, waarbij de openingen geschikt zijn om een luchtstroom die geproduceerd wordt door het afzonderlijke blazermiddel (15) door te laten.
13. Maaidorser volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, die minstens één voeler bevat die geconfigureerd is om één of meer karakteristieken van een luchtstroom die geproduceerd wordt door het afzonderlijke blazermiddel te meten (15) en/of minstens één voeler om een toestand te meten van het mengsel dat over de meerdere voorbereidingstrappen vordert, en dat regelmiddelen bevat om het afzonderlijke blazermiddel (15) in te stellen op basis van de meting of metingen.
14. Werkwijze voor het laten werkei van het voorbereidingsmiddel van een oogstmachine volgens conclusie 13, waarbij de werkwijze uit de volgende stappen bestaat: • het laten werken van de hoofdblazer (10) volgens een gegeven stel werkingsparameters, • het aanpassen van de werkingsparameters van het afzonderlijke blazermiddel (15) in overeenstemming met de parameters van de hoofdblazer volgens een vooraf gedefinieerde betrekking, • het meten van één meer karakteristieken van een luchtstroom die geproduceerd wordt door het afzonderlijke blazermiddel (15), • het aanpassen van één of meer werkingsparameters van het afzonderlijke blazermiddel in overeenstemming met de één of meer gemeten karakteristieken.