BE1020851A3 - Windturbine. - Google Patents

Windturbine. Download PDF

Info

Publication number
BE1020851A3
BE1020851A3 BE201200523A BE201200523A BE1020851A3 BE 1020851 A3 BE1020851 A3 BE 1020851A3 BE 201200523 A BE201200523 A BE 201200523A BE 201200523 A BE201200523 A BE 201200523A BE 1020851 A3 BE1020851 A3 BE 1020851A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
wind turbine
blades
turbine according
vanes
edge
Prior art date
Application number
BE201200523A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Mondelaers Frans
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Mondelaers Frans filed Critical Mondelaers Frans
Priority to BE201200523A priority Critical patent/BE1020851A3/nl
Priority to PCT/BE2013/000040 priority patent/WO2014019034A2/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1020851A3 publication Critical patent/BE1020851A3/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03DWIND MOTORS
    • F03D1/00Wind motors with rotation axis substantially parallel to the air flow entering the rotor 
    • F03D1/06Rotors
    • F03D1/0608Rotors characterised by their aerodynamic shape
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F03MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS; WIND, SPRING, OR WEIGHT MOTORS; PRODUCING MECHANICAL POWER OR A REACTIVE PROPULSIVE THRUST, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • F03DWIND MOTORS
    • F03D1/00Wind motors with rotation axis substantially parallel to the air flow entering the rotor 
    • F03D1/06Rotors
    • F03D1/0608Rotors characterised by their aerodynamic shape
    • F03D1/0633Rotors characterised by their aerodynamic shape of the blades
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F05INDEXING SCHEMES RELATING TO ENGINES OR PUMPS IN VARIOUS SUBCLASSES OF CLASSES F01-F04
    • F05BINDEXING SCHEME RELATING TO WIND, SPRING, WEIGHT, INERTIA OR LIKE MOTORS, TO MACHINES OR ENGINES FOR LIQUIDS COVERED BY SUBCLASSES F03B, F03D AND F03G
    • F05B2240/00Components
    • F05B2240/20Rotors
    • F05B2240/21Rotors for wind turbines
    • F05B2240/221Rotors for wind turbines with horizontal axis
    • F05B2240/2211Rotors for wind turbines with horizontal axis of the multibladed, low speed, e.g. "American farm" type
    • YGENERAL TAGGING OF NEW TECHNOLOGICAL DEVELOPMENTS; GENERAL TAGGING OF CROSS-SECTIONAL TECHNOLOGIES SPANNING OVER SEVERAL SECTIONS OF THE IPC; TECHNICAL SUBJECTS COVERED BY FORMER USPC CROSS-REFERENCE ART COLLECTIONS [XRACs] AND DIGESTS
    • Y02TECHNOLOGIES OR APPLICATIONS FOR MITIGATION OR ADAPTATION AGAINST CLIMATE CHANGE
    • Y02EREDUCTION OF GREENHOUSE GAS [GHG] EMISSIONS, RELATED TO ENERGY GENERATION, TRANSMISSION OR DISTRIBUTION
    • Y02E10/00Energy generation through renewable energy sources
    • Y02E10/70Wind energy
    • Y02E10/72Wind turbines with rotation axis in wind direction

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Sustainable Development (AREA)
  • Sustainable Energy (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Wind Motors (AREA)

Description

Windturbine
De uitvinding heeft betrekking op een windturbine van het type horizontale-asturbine, bevattende een centrale behuizing verbonden met een set wieken zodanig dat de wieken roteerbaar zijn rondom de centrale behuizing in een rotatieoppervlak.
Windturbines van het type horizontale-asturbine zijn bekend en worden frequent toegepast om Elektriciteit op te wekken. De meest voorkomende windturbines hebben 3 wieken die 120 graden verdraaid staan ten opzichte van elkaar, en die de bewegingsenergie van de wind omzetten in een draaiende beweging van een as. Deze as is dan gekoppeld aan een generator, die elektriciteit opwekt.
Om de opbrengst van de windturbines te verhogen, is de lengte van de wieken van commerciële windturbines in de loop der jaren sterk gestegen. De reden hiervoor is dat niet het aantal wieken, maarJ wel de lengte van de wieken de grootste invloed heeft op het potentiële vermogen van de windturbine. Zo worden momenteel windturbines vervaardigd met een rotordiameter van 127 meter. Dergelijkë rotors worden op masten bevestigd van 135 meter hoog. Ze hebben een vermogen van 7500kW bij windsnelheden van 28m/s (= 100 km/u).
Het is een doel van de uitvinding een windturbine te voorzien die met geringe diameter een hoge opbrengst kan genereren.
Hiertoe voorziet de uitvinding in een windturbine van het type horizontale-asturbine, bevattende een centrale behuizing verbonden met een set wieken zodanig dat de wieken roteerbaar zijn rondom de centrale behuizing in een rotatieoppervlak, daardoor gekenmerkt dat de wieken een gezamenlijk oppervlak hebben dat groter is dan genoemd rotatieoppervlak.
De wieken draaien in een rotatieoppervlak. Dit rotatieoppervlak is gedefinieerd door een ringvormig oppervlak dat loodrecht staat op de rotatieas, zijnde de hoofdas van de windturbine waar de wieken op gemonteerd zijn, waarbij de ringvorm begrensd is door twee concentrische cirkels. De buitenste concentrische cirkel heeft een straal die gelijk is aan de lengte van de wiek gemeten vanaf het centrum van de hoofdas waar de wiek rond draait, tot aan de tip van de wiek. De binnenste van de twee concentrische cirkels heeft een straal gelijk aan de afstand tussen het centrum van de hoofdas waar de wieken rond draaien en het begin van het blad van de wiek. Daarmee is het rotatieoppervlak gelijk aan het frontale oppervlak waar een windmolen, over een volledige rotatie rondom de hoofdas, wind kan vangen met de wieken.
De wieken hebben typische een oppervlak met een complexe geometrie, bevattende krommingen in meerdere richtingen. Het oppervlak van een wiek wordt' daarom gedefinieerd als de som van N deeloppervlakken, waarbij het oppervlak van de wiek verdeeld wordt in (theoretisch bij voorkeur een oneindig aantal) N deeloppervlakken. Daarbij zal, hoe groter N gekozen wordt, het oppervlak nauwkeuriger zijn. Wanneer een wiek een voorzijde en een achterzijde heeft, zal het oppervlak van de wiek bij voorkeur gedefinieerd zijn als het oppervlak van de voorzijde van de wiek. Daarbij is de voorzijde de zijde die naar de wind gekeerd staat, en dus de windvangende zijde van de wiek.
Wieken staan typisch gekanteld ten opzichte van de windrichting, om de wind te kunnen omzetten in een rotatiebeweging. Daardoor kan het gezamenlijke oppervlak van de wieken groter zijn dan het rotatieoppervlak, en dit zonder dat de wieken met elkaar in botsing komen. Het voorzien van de wieken van een gezamenlijk oppervlak dat groter is dan het rotatieoppervlak, maakt het mogelijk om met een windmolen met een relatief kleine diameter, bijvoorbeeld een diameter van 3 meter, toch zeer hoge vermogens te halen. Een bijkomend voordeel is dat hoge vermogens reeds gehaald kunnen worden bij lage windsnelheden, zijnde windsnelheden van ongeveer 20 km/uur. Conventionele windmolens bereiken hun maximale opbrengst typisch pas bij windsnelheden van ongeveer 80 km/uur. Een verrassend voordeel is dat de zichtbaarheid van de windmolens voor vogels veel beter is, waardoor vogels minder verrast worden, en daardoor minder geraakt worden door een windmolen. Het visueel zichtbare oppervlak, door het grote gezamenlijke oppervlak van de wieken, is groot zodat ze goed waargenomen kunnen worden door vogels.
Bij voorkeur bevat de set wieken maximaal zeven wieken. Bij voorkeur bevat de set wieken maximaal vijf wieken, meer bij voorkeur bevat de set wieken vier wieken. Wanneer het gezamenlijke oppervlak van de wieken groter is dan het rotatieoppervlak, en slechts een beperkt aantal wieken voorzien wordt, is het technische gevolg dat de wieken een lage lengte/breedte verhouding. De wieken zullen dus.relatief breed zijn. Een brede wiek blijkt ideaal om de wind te geleiden en een hoog rendement te halen bij relatief, lage windsnelheden. Tests met een windturbine met vier wieken hebben uitgewezen dat, bij een windsnelheid van 20 km/uur, een opbrengst van ongeveer 270 Watt verkregen kan worden met een windturbine met een diameter van 3 meter. Bij windsnelheden van 40 km/u kunnen met eenzelfde windturbine opbrengsten van ongeveer 1900 Watt verkregen worden. Bij windsnelheden van 60 km/u kunnen met eenzelfde windturbine opbrengsten van ongeveer 6300 Watt verkregen worden. Bij windsnelheden van 80 km/u kunnen met eenzelfde windturbine opbrengsten van ongeveer 14700 Watt verkregen worden. Bij windsnelheden van 100 km/u kunnen met eenzelfde windturbine opbrengsten van ongeveer 28700 Watt verkregen worden.
Daarmee wijzen de tests en simulaties uit dan, voor een windturbine met een wiekdiameter van slechts 3 meter uitzonderlijk hoge opbrengsten kunnen gehaald worden.
Bij voorkeur bevatten elk van de wieken ter plaatse van de buitenste rand van het rotatieoppervlak een opstaande rand. Een opstaande rand ter plaatse van de buitenste van de twee concentrische cirkels die het rotatieoppervlak definiëren, geleiden de wind over de wieken, en zorgen daarmee voor een hogere opbrengst. Verrassenderwijs blijkt ook dat het geluid dat geproduceerd wordt door de wieken, en dat als geluidsvervuiling ervaren wordt, sterk afneemt door de opstaande rand. De windmolen wordt, door de opstaande rand, veel stiller. Door de opstaande rand kan de wind, gevangen door de wiek, niet van de wiek afvloeien via de buitenste rand. Zo wordt de wind gevangen op de wiek, en wordt een overdruk vastgehouden op de wiek. Tests en simulaties hebben uitgewezen dat de opbrengst van de windturbine hierdoor noemenswaardig stijgt.
Bij voorkeur bevatten elk van de wieken ter plaatse van de binnenste rand van het rotatieoppervlak een opstaande rand. Deze opstaande rand geleidt de wind langs de wieken-. Deze opstaande rand is geplaatst ter plaatse van de binnenste van de twee concentrische cirkels van het. rotatieoppervlak. Ook de binnenste wand heeft als effect dat een hogere opbrengst bekomen wordt, en dat de wieken minder geluid produceren bij het draaien.
Bij voorkeur vormt de opstaande rand een hoek met de wiek groter dan 90°, bij voorkeur groter dan 100°, en kleiner dan 160°, bij voorkeur kleiner dan 150°, meer bij voorkeur kleiner dan 140°·. Door de opstaande rand onder een hoek te plaatsen met een wiek groter dan 90°, staat de opstaande rand als het ware naar buiten gekanteld op de wiek. Tests hebben uitgewezen dat een dergelijke configuratie van de opstaande rand de opbrengst, en de geluidsdemping maximaliseert.
Bij voorkeur is de opstaande rand aan de voorzijde en aan de achterzijde van de wiek gevormd. Door de opstaande rand aan de voor- en aan de achterzijde te vormen, wordt niet alleen het windvangende oppervlak (de voorzijde van de wiek) gestroomlijnd door de rand om de wind beter te geleiden, maar wordt ook de achterzijde (waar een vacuümzone, een zone van lagere druk, ontstaat) van randen voorzien waardoor de luchtstroom aan de beide zijden begeleid wordt. Zo kan de overdruk aan de voorzijde vastgehouden worden aan de wiek, en kan de onderdruk aan de achterzijde van de wiek vastgehouden worden. Ontsnappen van overdruk en onderdruk aan de boven en onderzijde van de wiek wordt hierdoor bemoeilijkt, wat de opbrengst verhoogt.
Bij voorkeur heeft het rotatieoppervlak een buitenste diameter die kleiner is dan 5 meter, bij voorkeur kleiner dan 4 meter, meer bij voorkeur ongeveer 3 meter. De windturbine volgens de uitvinding is het meest geschikt om toe te passen in een kleine windmolen, zijnde een windmolen met een wiekdiameter van ongeveer 3 meter. Tests hebben uitgewezen dat de specifieke opbouw en kenmerken van de windturbine volgens de uitvinding een hoog rendement geven bij een wiekdiameter kleiner dan 5 meter, bij voorkeur kleiner dan 4 meter, meer bij voorkeur ongeveer 3 meter. Bij voorkeur is de wiekdiameter kleiner dan 3 meter. Afhankelijk van de toepassing kunnen ook windturbines van 1 meter wiekdiameter of kleiner voorzien worden.
Bij voorkeur heeft elke wiek een lengte-breedte verhouding die kleiner is dan 3, bij voorkeur kleiner is dan 2,5, meer bij voorkeur ongeveer 2 is. Daarbij is de lengte de afstand, gemeten langs de as van de wiek, van het begin van de wiek tot het eind van de wiek, en is de breedte de gemiddelde breedte van de wiek ten opzichte van deze as. Een # wiek met een dergelijke lengte-breedte verhouding blijkt uit tests en simulaties een hoge opbrengst te hebben.
Bij voorkeur is het gezamelijke frontale oppervlak van de wieken bij een axiale positie van de Wieken tussen 5 graden en 30 graden hoekverdraaiing ten opzichte van het vlak loodrecht op de frontale richting, gelijk aan het rotatieoppervlak. Daarbij is het frontale oppervlak typisch kleiner dan het effectieve oppervlak, omdat het frontale oppervlak het geprojecteerde oppervlak in de frontale richting is.
De uitvinding zal nu nader worden beschreven aan de hand van een in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeeld.
In de tekening laat: figuur 1 een frontaal aanzicht zien van een windturbine volgens een voorbeeld van de uitvinding; figuur 2 een dwars aanzicht zien van een deel van de wiek uit een windturbine volgens een voorbeeld van de uitvinding; · figuur 3 een dwars aanzicht zien van een set wieken uit een windturbine volgens een voorbeeld van de uitvinding; / figuur 4 een doorsnede zien van een deel van een wiek uit een windturbine volgens een voorbeeld van de uitvinding; figuur 5 een frontaal aanzicht zien van een windturbine volgens een voorbeeld van de uitvinding;
In de tekening is aan eenzelfde of analoog element eenzelfde verwijzingscijfer toegekend.
Figuur 1 toont een windturbine met zijn hoofdonderdelen. De windturbine 1 bevat vier wieken 2, 3, 4 en 5, die elk via een wiekas 6 verbonden zijn met een hoofdas 7 waarrond de wieken kunnen draaien om kracht over te brengen op de hoofdas 7. Bij voorkeur is de hoofdas 7 geplaatst in een centrale behuizing 8. In deze centrale behuizing 8 kan verder een generator gemonteerd zijn voor het genereren van elektrische energie. Volgens de uitvinding kunnen de wieken 2, 3, 4 en 5 ook rechtstreeks verbonden worden met een generator, in plaats van via een hoofdas 7 met een generator verbonden te zijn. De generator wordt dan in de centrale behuizing geplaatst. De centrale behuizing 8 is bij voorkeur gemonteerd op een mast (niet weergegeven) zodat de windmolen op een hoogte in het landschap geplaatst kan worden.
De wieken, van de windturbine 1 zijn voorzien om te roteren in een theoretisch rotatieoppervlak. Dit theoretisch rotatieoppervlak is ringvormig en ligt in een vlak loodrecht op de hoofdas 7. De ringvorm heeft een binnenste diameter en een buitenste diameter. De binnenste diameter ligt ter plaatse van de binnenste rand 10 van de wieken. De binnenste rand van de wieken is de rand van het wiekoppervlak dat het dichtst ligt bij het rotatiecentrum van de wieken. In figuur 1 is het rotatiecentrum bepaald door de hoofdas 7. De buitenste cirkel van het ringvormige rotatieoppervlak ligt ter plaatse van de buitenste rand 9 van de wieken. De buitenste rand van de wieken is de rand van het wiekoppervlak dat het verst verwijderd ligt van het rotatiecentrum van de wieken. Daarmee is het rotatieoppervlak indicatief voor de hoeveelheid wind die maximaal door de wieken van de windturbine gevangen kan worden. Een andere manier om het rotatieoppervlak te bepalen is door het frontale oppervlak van de centrale behuizing af te trekken van het cirkelvormige oppervlak gedefinieerd door de rotatiediameter van de wieken, waardoor een ringvormig rotatieoppervlak bekomen wordt. Daarbij wordt frontale oppervlak van een voorwerp gedefinieerd als de geprojecteerde oppervlakte van het voorwerp loodrecht op de bewegingsrichting of windrichting.
Elk van de wieken 2, 3, 4 en 5 hebben een oppervlak, het oppervlak van een wiek is bij voorkeur gedefinieerd als het oppervlak aan de voorzijde van de wiek, zijnde de windvangende zijde van de wiek. Het oppervlak van de wiek is verder gedefinieerd als de som van N deelvlakken van de wiek (waarbij N een natuurlijk getal is dat bij voorkeur zo groot mogelijk is) . Omdat een wiek vaak een complexe driedimensionale vorm heeft, wordt het oppervlak bij voorkeur via de som der deeloppervlakken bepaald. Bij voorkeur zijn de wieken 2, 3, 4 en 5 van de windturbine identiek. De gezamenlijke oppervlakten van de wieken is dan ook gelijk aan het aantal wieken maal het oppervlak van één wiek. In het geval van figuur 1, is het gezamenlijke' oppervlak van de wieken vier maal het oppervlak van wiek 2.
De windturbine 1 is gevormd zodanig dat het gezamenlijke oppervlak van de wieken 2, 3, 4 en 5 groter is dan het rotatieoppervlak. In figuur 1 is dit schijnbaar niet het geval, omdat tussen aangrenzende wieken openingen zichtbaar zijn, echter de wieken staan gekanteld ten opzichte van de windrichting, zodat het frontale oppervlak (het oppervlak dat zichtbaar is in figuur 1) noemenswaardig kleiner is dan het effectieve oppervlak van de wieken. Dit wil zeggen dat ook in figuur 1, waar in het frontale zicht een afstand is tussen aangrenzende wieken, de gezamenlijke oppervlakte van de wieken groter is dan het ringvormige rotatieoppervlak. Het zal duidelijk zijn dat een windturbine waarbij bovenstaande verhouding van oppervlakken klopt voor een beperkt ringvormig segment van de wieken, dit eveneens onder de beschermingsomvang van de uitvinding valt. Namelijk het is niet ondenkbaar om een wiek zoals weergegeven in figuur 1 verder te verlengen (bijvoorbeeld met een verlengstuk in de vorm van conventionele commerciële wieken), waardoor het rotatieoppervlak groter wordt (via een slank wiekeinde) zonder het oppervlak van de wieken noemenswaardig te verhogen.
Figuur 2 toont een dwarsaanzicht (dwars ten opzichte van de hoofdas 7) van een wiek 2 die op een centrale as 7 gemonteerd is via een wiekas 6. De wiek vertoont een binnenste rand 11 en een buitenste rand 12. De binnenste rand 11 is de rand van de wiek die het dichtst bij het centrale rotatiepunt, zijnde in dit geval de hoofdas 7, ligt. De buitenste rand 12 is de rand van de wiek die het verst van het centrale rotatiepunt van de windturbine, zijnde in dit geval de hoofdas 7, ligt. De figuur toont de windrichting 13, als gevolg waarvan de wiek zoals weergegeven in figuur 2 een kracht naar links zal genereren. Deze kracht wordt gegenereerd als gevolg van de driedimensionale vorm van de wiek 2 alsook de verdraaide positie van de wiek ten opzichte van de as 7 (de wiek staat niet haaks op de as 7, maar is verdraaid ten opzichte van deze haakse positie). De driedimensionale vorm wordt hoofdzakelijk bepaald door een combinatie van een voorkeurs-vorm in de rotatierichting (op de figuur de links-rechts richting) en een voorkeurs-vorm in de radiale richting (radiaal ten opzichte van de centrale as 7; in de figuur zichtbaar als ,het verschil tussen de binnenste rand 11 en de buitenste rand 12 van de wiek) van de wiek. In de rotatierichting vertoont de voorzijde van de wiek een concave vorm, waarbij de straal toeneemt van de windsnijdende rand (in de figuur de rand weergegeven aan de linkerzijde) naar de tegenoverliggende rand (rand aan de rechterzijde van de figuur). In de radiale richting is de wiek getorst zodanig dat de gemiddelde hoekverdraaiing ten opzichte van het rotatieoppervlak (dat loodrecht staat op de as 7) kort bij de as 7 groter is en afneemt in een richting verder van de as. Zo toont de figuur 2 dat de rand 11, die de binnenste rand van de wiek vormt een grotere hoekverdraaiing met het vlak loodrecht op de as 7 vertoont, dan de buitenste rand 12. Een torsie in deze richting wordt algemeen toegepast bij wieken van windmolens omdat de absolute snelheid bij rotatie van een binnenste punt op de wiek kleiner is dan de absolute snelheid van een punt aan de buitenzijde van de wiek.
Figuur 3 toont twee aangrenzende wieken 2 en 3 in dwarsaanzicht, en toont het effect van de hoekverdraaiing van de wieken ten opzichte van het vlak loodrecht op de as 7 (door rotatie van de wieken rond hun longitudinale as; niet weergegeven; dit is de as die zich typisch radiaal uitstrekt vanaf de hoofdas 7). In figuur 3a zijn wieken 2 en 3 verdraaid ten opzichte van de hoofdas, om een hoek α te vormen met het vlak dat loodrecht staat op de hoofdas. Om de hoek α te bepalen, wordt een theoretisch vlak 16 bepaald dat gelijk is aan het gemiddelde van de raakvlakken van N deeloppervlakken van de wiek (waarbij N een natuurlijk getal is dat bij voorkeur zo groot mogelijk is), om zo een gemiddelde richting van de wiek te bepalen. In figuur 3a is de gemiddelde richting aangeduid met lijn 16. De hoek α is in figuur 3a zodanig gekozen dat in de frontale richting, zijnde de richting loodrecht op het rotatieoppervlak 15, geen overlapping en geen opening tussen aangrenzende wieken 2 en 3 zichtbaar is. De wieken 2 en 3 sluiten, frontaal gezien, nauw aan, zoals aangeduid is met lijn 14. In figuur 3b is de hoek waaronder de wieken geplaatst zijn kleiner gekozen, hoék β, aangeduid als de hoek tussen het rotatieoppervlak 15 en het gemiddelde theoretische vlak 17 van de wieken. Daarmee is in de frontale richting een overlapping 18 zichtbaar tussen aangrenzende wieken. Dit is het gevolg van het grotere gezamenlijke oppervlak van de wieken van het rotatieoppervlak. In figuur 1 is de hoek groter gekozen, en is in het frontale aanzicht een opening zichtbaar tussen aangrenzende wieken. Verschillende mechanismes kunnen voorzien worden in de centrale behuizing om de wieken te roteren rondom hun longitudinale as. Zo kan ingespeeld worden op variërende windsnelheden (door de hoek met het rotatievlak kleiner te maken bij lagere windsnelheden en groter te maken bij hogere windsnelheden). Bij voorkeur kunnen de wieken geroteerd worden van een werkstand naar een vaanstand en omgekeerd.
Bij voorkeur hebben de wieken ter plaatse van de buitenste en binnenste rand, zijnde respectievelijk de randen 9 en 10 uit figuur 1, een opstaande rand. Daarbij wordt begrepen dat de rand opstaat ten opzichte van het vlak van de wiek. Zulke opstaande randen zijn weergegeven in figuur 4. Figuur 4a toont een wiek ' 2 in doorsnede, en toont aan de rand van de wiek een opstaande rand 9. Figuur 4a toont de windrichting 13, en toont hoe de opstaande rand 9 tweeledig is uitgevoerd, zowel aan de voorkant, aangeduid met referentienummer 19, als naar de achterkant, aangeduid met referentienummer 20. De opstaande rand is onder een hoek geplaatst ten opzichte van de wiek, bij voorkeur een hoek van ongeveer 120°. Figuur 4b toont een alternatieve opstaande rand, en toont een opstaande rand met een knik.
Figuur 4b toont eveneens een wiekrand met een opstaande rand aan de voorzijde. 19 en aan de achterzijde 20. Figuur 4c toont een gekromde wiek 2 met een gekromde opstaande rand 19, met als doel te beschrijven hoe de hoek tussen wiek en opstaande rand bepaald wordt. De hoek tussen de wiek en de opstaande rand wordt gedefinieerd als de hoek tussen de raaklijn aan de rand van de wiek met de gemiddelde richting van de opstaande rand. De raaklijn aan de wiek ter plaatse van de rand is weergegeven in figuur 4c met referentienummer 21, en de gemiddelde richting van de opstaande rand is weergegeven in figuur 4c met referentienummer 22. De opstaande rand heeft bij voorkeur een lengte van minstens 1 cm, meer bij voorkeur minstens 3 cm, meest bij voorkeur minstens 5 cm.
Figuur 5 toont een alternatieve uitvoeringsvorm van een windturbine volgens de uitvinding, waarbij een eerste set wieken 23 in een eerste richting draait rondom de centrale behuizing 8, en een tweede set wieken 24 in een tweede richting tegenovergesteld aan de eerste richting draait rondom de centrale behuizing 8. Een dergelijke configuratie van een windmolen kan eveneens uitgevoerd worden op zodanige wijze dat het rotatieoppervlak kleiner is dan de gezamenlijke oppervlakten van de wieken.
Volgens één uitvoeringsvorm, zijn de wieken zo verbonden met een hoofdas of een ' generator dat hun longitudinale as doorheen het rotatiecentrum loopt. Volgens een verdere uitvoeringsvorm, zijn de wieken zo verbonden met de hoofdas of met een generator dat hun longitudinale as langsheen het rotatiecentrum loopt op een voorafbepaalde afstand daarvan.
Bij voorkeur kan de behuizing aan een buitenzijde van lipjes voorzien worden die de wind geleiden. De behuizing kan een roteerbare bolvormige frontale kop bevatten met lipjes die de kop doen draaien zodat extra energie kan verkregen worden via de draaiende kop.
.Verschillende variaties kunnen gevormd worden van een windturbine’ die één of meerdere eigenschappen vertoond volgens de windturbine volgens de uitvinding. De hierboven beschreven voorbeelden dienen enkel ter illustratie, en de beschermingsomvang is bepaald door de conclusies.

Claims (13)

1. Windturbine van het type horizontale-asturbine, bevattende een centrale behuizing verbonden met een set wieken zodanig, dat de wieken roteerbaar zijn rondom de centrale behuizing in een rotatieoppervlak, daardoor gekenmerkt dat de wieken een gezamenlijk oppervlak hebben dat groter is dan genoemd rotatieoppervlak.
2. Windturbine volgens conclusie 1, waarbij het gezamenlijk oppervlak zich aan een windvangende zijde van de windturbine bevindt.
3. Windturbine volgens conclusie 1 of 2, waarbij de set wieken maximaal 7 wieken, bij voorkeur maximaal 5 wieken, meer bij voorkeur 4 wieken bevat.
4. Windturbine volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij elk van de wieken ter plaatse van de buitenste rand van het' rotatieoppervlak een opstaande rand bevat.
5. Windturbine volgens conclusie 4, waarbij de opstaande rand zich uitstrekt aan elk van de wieken ter plaatse van hoofdzakelijk de gehele buitenste rand van het rotatieoppervlak.
6. Windturbine volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de opstaande rand zich uitstrekt aan elk van de wieken ter plaatse van hoofdzakelijk de gehele binnenste rand van het rotatieoppervlak.
7. Windturbine volgens conclusie 4, 5 of 6, waarbij de opstaande rand een hoek vormt met de wiek groter dan 90 graden, bij voorkeur groter dan 100 graden, en kleiner dan 160 graden, bij voorkeur kleiner dan 150 graden, meer bij voorkeur kleiner dan 140 graden.
8. Windturbine volgens één van de conclusies 4-7, waarbij de opstaande rand aan de voorzijde en aan de achterzijde van de wiek gevormd is.
9. Windturbine volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij . het rotatieoppervlak een buitenste diameter heeft die kleiner is dan 5 meter, bij voorkeur kleiner dan 4 meter, bij voorkeur ongeveer 3 meter.
10. Windturbine volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij elke wiek een lengte/breedte verhouding heeft die kleiner is dan 3, bij voorkeur kleiner is dan 2,5, meer bij voorkeur ongeveer 2 is.
11. Windturbine volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de axiale stand van de wieken regelbaar is.
12. Windturbine volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het gezamenlijke frontale oppervlak van de wieken bij een axiale positie van de wieken tussen 5 graden en 30 graden hoekverdraaiing ten opzichte van het vlak loodrecht op de frontale richting, gelijk is aan het rotatieoppervlak.
13. Windturbine volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij elke wiek hoofdzakelijk gevormd is in de vorm van een cirkelsector.
BE201200523A 2012-07-30 2012-07-30 Windturbine. BE1020851A3 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE201200523A BE1020851A3 (nl) 2012-07-30 2012-07-30 Windturbine.
PCT/BE2013/000040 WO2014019034A2 (en) 2012-07-30 2013-07-29 Wind turbine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE201200523 2012-07-30
BE201200523A BE1020851A3 (nl) 2012-07-30 2012-07-30 Windturbine.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1020851A3 true BE1020851A3 (nl) 2014-06-03

Family

ID=46798920

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE201200523A BE1020851A3 (nl) 2012-07-30 2012-07-30 Windturbine.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1020851A3 (nl)
WO (1) WO2014019034A2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
ITUA20163340A1 (it) * 2016-05-11 2017-11-11 Faist Componenti S P A Generatore eolico ad asse orizzontale con rotore avente raggio compreso tra 0,6 m e 1,5

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB190921546A (en) * 1909-09-21 1910-06-02 William Snee Improvements in Screw-wheels for use as Wind, Water Current and like Motors.
DE2949057A1 (de) * 1979-12-06 1981-06-11 Heinz Dr.-Ing. 5207 Ruppichteroth Meyer zur Capellen Windrad fuer ein windkraftwerk, insbesondere ein kleinkraftwerk
US20030095864A1 (en) * 2001-11-19 2003-05-22 Borislav Ivanovic Fan with reduced noise
EP1703124A1 (de) * 2005-03-12 2006-09-20 Ernst Vogel Windkraftanlage in kompakter Bauart
JP2006257886A (ja) * 2005-03-15 2006-09-28 Fjc:Kk 三次元プロペラ並びに横軸風車

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB190921546A (en) * 1909-09-21 1910-06-02 William Snee Improvements in Screw-wheels for use as Wind, Water Current and like Motors.
DE2949057A1 (de) * 1979-12-06 1981-06-11 Heinz Dr.-Ing. 5207 Ruppichteroth Meyer zur Capellen Windrad fuer ein windkraftwerk, insbesondere ein kleinkraftwerk
US20030095864A1 (en) * 2001-11-19 2003-05-22 Borislav Ivanovic Fan with reduced noise
EP1703124A1 (de) * 2005-03-12 2006-09-20 Ernst Vogel Windkraftanlage in kompakter Bauart
JP2006257886A (ja) * 2005-03-15 2006-09-28 Fjc:Kk 三次元プロペラ並びに横軸風車

Also Published As

Publication number Publication date
WO2014019034A3 (en) 2014-04-10
WO2014019034A2 (en) 2014-02-06

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US10436174B2 (en) Turbine fluid velocity field measurement
Sanusi et al. Experimental study of combined blade savonius wind turbine
ES2626910T3 (es) Pala de turbina eólica dotada de sistema de medición óptico de la velocidad del viento
Medici et al. Measurements behind model wind turbines: further evidence of wake meandering
RU2632563C2 (ru) Задняя кромка роторной лопасти
US20120128500A1 (en) Turbines
Sharma et al. Performance measurement of a two-stage two-bladed Savonius rotor
WO2015190916A1 (en) Device for converting kinetic energy of a flowing medium to electrical energy
JP4723264B2 (ja) 三次元ロータブレード並びに横軸風車
GB2532585A (en) Turbine fluid velocity field measurement
JP6568652B2 (ja) 固定速度の風力タービンの羽根の迎角を決定及び制御する方法
JP2007046574A (ja) 増速フード付風力発電装置
BE1020851A3 (nl) Windturbine.
GB2502979A (en) Wind turbine with outer stationary vanes surrounding inner vanes
JP5479300B2 (ja) 風車翼およびこれを備えた風力発電装置ならびに風車翼の設計方法
WO2013056322A1 (en) Vertical-axis wind turbine
KR101246184B1 (ko) 풍력 발전기
ES2837129T3 (es) Control para una turbina eólica
JP5670591B1 (ja) 軸流羽根車およびタービン
Driss et al. Numerical investigation of the aerodynamic structure flow around Savonius wind rotor
JP6904766B2 (ja) 垂直軸風車および風力発電装置
US20170234298A1 (en) Wind concentrator turbine generator
CN203978877U (zh) 一种低噪音复合式灯光闪烁风扇
JP2014047742A (ja) 風力発電装置、及び、風力発電装置の制御方法
KR101465638B1 (ko) 풍력발전기용 회전체