BE1020581A3

BE1020581A3 - Paniekslot.

Info

Publication number: BE1020581A3
Application number: BE201200300A
Authority: BE
Original assignee: Parys Remi E Van
Priority date: 2012-05-07
Filing date: 2012-05-07
Publication date: 2014-01-07
Also published as: CN103388429A; ES2535284T3; US20130292953A1; PL2662516T3; CN103388429B; PT2662516E; US9341000B2; EP2662516A1; EP2662516B1

Description

Paniekslot.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een paniekslot, meer speciaal een paniekslot voor inbouw in een deur of dergelij ke.

Een slot in het algemeen, en een paniekslot in het bijzonder, zijn, zoals bekend, voorzien van een dagschieter en van een nachtschieter en van een verdraaibare vingerplaat voor de bediening van de dagschieter en een verdraaibare paniekplaat voor de bediening van de nachtschieter, welke vingerplaten bediend kunnen worden door middel van een sleutel of door middel van een kruk aan de binnenzijde en/of aan de buitenzijde van de deur.

De dagschieter is steeds voorzien van een schuine kant die • bij een openstaande deur gericht is in de richting van het kader van de deur in de deuropening, een en ander zodanig dat, wanneer de deur opnieuw wordt dichtgetrokken, de dagschieter automatisch wordt ingeduwd en in het slot valt.

Een paniekslot wordt bijvoorbeeld gebruikt bij een nooddeur, waarbij het specifiek mogelijk moet zijn om, in geval van nood of van paniek, steeds de deur van binnenuit naar buiten te kunnen openen door middel van een kruk, ook zonder sleutel, terwijl het langs buiten niet mag mogelijk zijn om, door middel van de kruk aan de buitenzijde, naar binnen te kunnen, tenzij men over de sleutel beschikt of na een specifieke handeling of een combinatie van handelingen met de kruk en/of met de sleutel aan de binnenzijde.

Aangezien bij een paniekslot de kruk aan de binnenzijde en een kruk aan de buitenzijde niet dezelfde handelingen moeten toelaten, is het typisch voor zulke panieksloten dat zij zijn uitgerust met twee kruknoten die ten opzichte van elkaar kunnen draaien en waarvan één kruknoot is bedoeld om bediend te kunnen worden door middel van een kruk aan de binnenzijde van de deur en de andere kruknoot bedoeld is om bediend te kunnen worden door middel van een kruk aan de buitenzijde van de deur.

Panieksloten zijn gekend in twee varianten, namelijk een paniekslot voor een montage aan de linkse kant van de nooddeur, gezien vanuit de binnenzijde van de deur, en een paniekslot voor een rechtse montage. Naargelang de montage zal het paniekslot met één zijde of met de andere zijde naar binnen zijn gericht, meer speciaal naar de ruimte aan de kant van de deur langs welke een paniekopening van de deur mogelijk moet zijn.

Deze varianten verschillen van elkaar doordat de dagschieter met zijn schuine kant naar de ene of naar de andere zijde van het paniekslot is gericht, meer speciaal naar die zijde van het paniekslot die bedoeld is naar binnen gericht te worden, en doordat de kruknoot aan de ene of aan de andere zijde van het paniekslot, meer speciaal aan de naar binnen gerichte zijde, is uitgevoerd met de paniekfuncties van een binnenste kruknoot, waarbij deze binnenste kruknoot met de vingerplaten verdraaibaar gekoppeld is, terwijl de buitenste kruknoot vrij kan draaien ten opzichte van deze vingerplaten, ten minste voor zover de deur niet wordt geopend met de binnenste kruknoot of met de sleutel.

Een nadeel is dat beide varianten gefabriceerd en in voorraad moeten worden gehouden.

Bovendien kunnen deze varianten niet omgewisseld worden, bijvoorbeeld bij verkeerde bestelling of bij hergebruik.

Uit het EP 1.743.994 is reeds een paniekslot bekend dat een ombouw toelaat tussen beide varianten, zodat hetzelfde slot gebruikt kan worden als een links slot of als een rechts slot.

Hiertoe is de dagschieter over 180° verdraaibaar voorzien in een houder tussen twee posities waarbij de schuine kant naar de ene of naar de andere zijde van het paniekslot is gericht.

Bijkomend is voor de ombouw van het paniekslot van het EP 1.743.994 een schroef voorzien die verplaatst kan worden van één zijde van het slot naar de andere zijde van het slot om, naargelang de beoogde situatie, hetzij de ene, hetzij de andere kruknoot verdraaibaar te koppelen met de vingerplaten en de andere van beide kruknoten te ontkoppelen van de draaibeweging van de vingerplaten.

Een paniekslot dat dergelijke ombouw mogelijk maakt, is ook bekend uit de Belgische octrooiaanvraag ingediend op dezelfde datum als de huidige octrooiaanvraag op naam van dezelfde aanvrager, waarbij in dit geval de ombouw mogelijk is door het verplaatsen van een schroef van één positie naar een andere positie aan dezelfde zijde van het paniekslot, waardoor de ombouw eenvoudiger is als in het geval van het EP 1.743.994 en er bovendien minder risico is dat de bedoelde schroef bij het monteren zoek zou raken.

Een nadeel blijft nog wel dat een schroef in- en uitgedraaid moet worden, waarbij het niet uitgesloten is dat tijdens deze manipulatie de schroef verloren zou gaan of in de slotkast valt, wat het noodzakelijk maakt om het slot uit elkaar te halen om de schroef te recupereren en om blokkeren van het slot te voorkomen.

Een ander nadeel is dat een vergissing van de montage van de schroef in de ene of andere positie steeds mogelijk is en dat, wanneer dit niet wordt opgemerkt, het paniekslot verkeerd zal functioneren en hierbij de deur steeds langs de buitenzijde te openen zal zijn en niet langs de binnenzijde, wat natuurlijk een ongewenste situatie is aangezien dan vluchten onmogelijk wordt bij een noodsituatie aan de binnenzijde van de deur en dat bovendien ongewenst aan iedereen buiten toegang wordt verleend tot het gebouw.

Indien de vergissing wel wordt opgemerkt bij het uitproberen van het nachtslot na montage, dan dient het paniekslot in ieder geval opnieuw uit de deur genomen te worden om de vergissing te kunnen rechtzetten en vervolgens opnieuw gemonteerd te worden.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.

Hiertoe betreft de uitvinding een paniekslot bevattende een slotkast; een nachtschieter en een verdraaibare paniekplaat om de nachtschieter te bedienen; een dagschieter en een verdraaibare vingerplaat om de dagschieter te bedienen, waarbij de dagschieter over 180° verdraaibaar is voorzien in een houder; twee kruknoten die in de slotkast coaxiaal verdraaibaar ten opzichte van elkaar gelagerd zijn en die elk apart, afhankelijk van de bedoelde inbouw als links of als rechts slot, als binnenste of als buitenste kruknoot kunnen fungeren, waarbij volgens de uitvinding een selectief schakelbare koppeling is voorzien met twee standen die toelaat, naargelang de geselecteerde stand van de koppeling, de ene of de andere kruknoot verdraaibaar te koppelen met de paniekplaat of met de vingerplaat, en de andere kruknoot te ontkoppelen om deze vrij te kunnen laten draaien ten opzichte van de paniekplaat en de vingerplaat, waarbij tussen de dagschieter en de voornoemde schakelbare koppeling een schakelmechanisme is voorzien dat zodanig is dat, bij een verdraaiing van de dagschieter van de ene naar de andere van de voornoemde twee posities van de dagschieter, de stand van de koppeling van de ene naar de andere stand wordt omgeschakeld teneinde de ene of de andere kruknoot te koppelen met de paniekplaat of met de vingerplaat.

Een voordeel van het paniekslot volgens de uitvinding is dat het paniekslot op zeer eenvoudige manier omgeschakeld kan worden van een links slot naar een rechts slot door eenvoudigweg de dagschieter met zijn schuine kant in de gewenste stand te draaien overeenstemmend met een linkse of een rechtse montage.

Een vergissing wordt bij montage onmiddellijk duidelijk.

Inderdaad, de dagschieter heeft slechts twee werkbare posities, waarbij, wanneer de dagschieter per vergissing in de verkeerde positie wordt gedraaid, de dagschieter, bij het sluiten van de deur, met zijn haakse kant in plaats van met zijn schuine kant tegen het kader van de deur komt, waardoor de deur niet automatisch in het slot valt zonder dat een bijkomende actie met een kruk of met de sleutel wordt uitgevoerd.

Een rechtzetting van zulke vergissing kan op zeer eenvoudige manier gebeuren door het omdraaien van de dagschieter.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, twee voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven van een paniekslot volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 in zijaanzicht het binnenwerk weergeeft van een eerste uitvoeringsvorm van een paniekslot volgens de uitvinding; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II van het paniekslot van figuur 1, doch ingebouwd in een deur als een links slot; figuur 3 een doorsnede weergeeft analoog aan deze van figuur 2, doch met het paniekslot van figuur 1 ingebouwd als een rechts slot; figuren 5 tot 7 een zicht weergeven in een ander perspectief van de delen die in de figuren 4 en 5 zijn aangeduid met F5, F6 en F6 respectievelijk; figuur 8 het gedeelte weergeeft dat in figuur 1 door F4 is aangeduid, doch in een andere stand; figuur 9 een zicht weergeeft zoals dit van het omkadefd gedeelte van figuur 1, doch voor een alternatieve uitvoeringsvorm; figuur 10 een perspectief zicht weergeeft zoals dit van figuur 4, doch voor de alternatieve uitvoeringsvorm van figuur 9; figuur 11 een zicht weergeeft van de onderdelen die in figuur 10 met Fll zijn aangeduid.

Het in figuur 1 getoonde paniekslot 1 is bedoeld om ingebouwd te kunnen worden in een nooddeur 2, zoals weergegeven in figuur 2.

Het paniekslot 1 bevat een slotkast 3 met een bodem 3a en een deksel 3b en een zijkant 3c die bij montage in de deur 2 zichtbaar blijft aan de zijrand van de deur 2.

Het paniekslot kan bediend worden door middel van een cilinderslot 4 of dergelijke en/of door middel van krukken 5 aan de binnenzijde 6 en/of aan de buitenzijde 7 van de deur 2.

Het paniekslot 1 kan, al naargelang de situatie, ofwel met het deksel 3b naar binnen 6 gericht als een links slot in een naar buiten draaiende deur 2 worden gemonteerd, zoals weergegeven in figuur 2, ofwel met het deksel 3b naar buiten 7 gericht als een rechts slot, zoals weergegeven in de figuur 3.

Het paniekslot 1 is verder voorzien van een nachtschieter 8 die in de slotkast 3 verdraaibaar is tussen een positie waarbij de nachtschieter 8 gedeeltelijk uit de voornoemde zijkant 3c van de slotkast 3 steekt om de deur 2 op nachtslot te vergrendelen, zoals weergegeven in figuur 1, en een niet weergegeven positie waarbij de nachtschieter 8 volledig in de slotkast 3 is weggedraaid om de deur te kunnen openen.

Het paniekslot 1 is eveneens voorzien van een dagschieter 9 die door middel van een as 10 verdraaibaar is gelagerd in een houder 11, welke houder 11 verschuifbaar is aangebracht tussen een rustpositie waarbij de dagschieter 9 door middel van een veer 12 gedeeltelijk uit de slotkast 3 steekt, zoals weergegeven in de figuur 1, en een niet weergegeven teruggetrokken positie waarin de dagschieter 9 in de slotkast 3 is teruggetrokken.

De houder 11 van de dagschieter 9 is voorzien van een aanslag 13 waarmee de houder 11 door middel van de voornoemde veer 12 tot tegen een bladveer 14 wordt geduwd, één en ander zodanig dat in rust de dagschieter 9 nog met een kort gedeelte in de slotkast 3 zit, waardoor belet wordt dat de dagschieter 9 rond zijn as 10 kan draaien.

Om de dagschieter 9 manueel rond zijn as 10 te kunnen verdraaien, is het voldoende om de dagschieter 9, tegen de kracht van de bladveer 14 in, over enkele millimeter uit de slotkast 3 te trekken en, na het verdraaien in de gewenste positie, de dagschieter 9 opnieuw los te laten zodat deze door de bladveer 14 in zijn teruggetrokken rustpositie wordt gebracht, waardoor een verdere verdraaiing belet wordt.

De dagschieter 9 is voorzien van een schuine kant 15 die schuin is gericht ten opzichte van de bewegingsrichting van de dagschieter of, met andere woorden, schuin ten opzichte van de zijkant 3c van de slotkast 3, en van een haakse kant 16 die hoofdzakelijk haaks is gericht op de voornoemde zijkant 3c.

De dagschieter 9 wordt bij montage zo gedraaid dat de schuine kant 15 bij een openstaande deur 2 gericht is in de richting van het kader 17 van de deur 2 in de deuropening, een en ander zodanig dat, wanneer de deur 2 opnieuw wordt dichtgetrokken, de dagschieter 9 automatisch wordt ingeduwd bij contact met het kader 17 en onder invloed van de veer 12 in de slotopening 18 in het kader 17 schiet wanneer de dagschieter 9 voorbij deze opening 18 komt.

Voor het terugtrekken van de dagschieter 9 tegen de kracht van de veer 12 in, is het paniekslot 1 uitgerust met een vingerplaat 19 voor de dagschieter 9 die verdraaibaar is aangebracht in de slotkast 3 en die voorzien is van een vinger 20 die in een uitsparing 21 in de houder 11 van de dagschieter 9 grijpt en die de dagschieter 9 naar binnen trekt, bijvoorbeeld door verdraaiing van de kruk 5 aan de binnenzijde 6 van de deur 2.

Voor het openen en sluiten van de nachtschieter 8 is bijkomend een paniekplaat 22 voorzien die coaxiaal met de vingerplaat 19 van de dagschieter 9 verdraaibaar in de slotkast 3 is aangebracht en die voorzien is van een vinger 23 die bij verdraaiing door een kruk 5 aan de binnenzijde 6 kan samenwerken met een aanslag 24 van een bedieningslat 25 die verschuifbaar in de slotkast 3 is aangebracht volgens een richting evenwijdig met de voornoemde zijkant 3c van de slotkast 3.

Een verschuiving van de bedieningslat 25 in de ene of de andere richting kan de nachtschieter 8 in of uit· de slotkast 3 doen draaien. De beschrijving van het mechanisme dat dit toelaat, is in detail beschreven in de voornoemde octrooiaanvraag van dezelfde datum en van dezelfde aanvrager en wordt dan ook hierbij beschouwd als zijnde opgenomen per referentie in de huidige aanvraag.

Voor de bediening van de vingerplaat 19 en de paniekplaat 22 zijn twee kruknoten voorzien, respectievelijk één kruknoot voor een bediening door middel van een kruk 5 aan de binnenzijde 6 van de deur 2 en één kruknoot voor een bediening door middel van een kruk 5 aan de buitenzijde 7 van de deur 2 volgens figuur 4.

Deze twee kruknoten 26 zijn in de slotkast 3 coaxiaal verdraaibaar ten opzichte van elkaar gelagerd en worden elk apart door middel van een veer 27 in een rustpositie gehouden, zoals weergegeven in de figuren.

De kruknoten 26 kunnen elk apart als binnenste of als buitenste kruknoot 26 fungeren al naargelang de bedoelde inbouw als links of als rechts slot.

In het geval van een linkse inbouw zoals weergegeven in figuur 2, fungeert de kruknoot 26b aan de zijde van het deksel 3b als binnenste kruknoot 26 en de kruknoot 26a aan de zijde van de bodem 3a als buitenste kruknoot 26, terwijl in het geval van een rechtse inbouw zoals weergegeven in figuur 3, de situatie omgekeerd is, waarbij de kruknoot 26a aan de zijde van de bodem 3a de rol van binnenste kruknoot 26 overneemt en de andere kruknoot 26b aan de zijde van het deksel 3b de buitenste kruknoot 26 is.

Ongeacht het gebruik als links of als rechts slot, moet steeds de binnenste kruknoot 26 verdraaibaar gekoppeld zijn met de vingerplaat 19 en de paniekplaat 22 van de dagschieter 9 en van de nachtschieter 8, teneinde in geval van een noodsituatie aan de binnenzijde 6 van de deur 2, zowel de nachtschieter 8 als de dagschieter 9 met de kruk 5 aan de binnenzijde 6 te kunnen terugtrekken om aldus ten allen tijde naar buiten te kunnen ontsnappen.

Volgens de uitvinding is het paniekslot 1 voorzien van een selectief schakelbare koppeling 28 met twee standen die toelaat, naargelang de geselecteerde stand van de koppeling 28, de ene of de andere kruknoot 26 verdraaibaar te koppelen met de vingerplaat 19 en de paniekplaat 22, althans de vingerplaat over een zekere hoek, en de andere kruknoot 26 te ontkoppelen om deze vrij te kunnen laten draaien ten opzichte van de vingerplaat 19 en de paniekplaat 22, waarbij tussen de dagschieter 9 en de voornoemde schakelbare koppeling 28 een schakelmechanisme 29 is voorzien om de koppeling 28 met de ene of met de andere kruknoot 26 om te schakelen door middel van een verdraaiing van de dagschieter 9 over 180°.

De voornoemde schakelbare koppeling 28 is voorzien van een koppelingselement 30 dat in radiale richting verschuifbaar gevat zit in een geleiding 31 van de paniekplaat 22, en dat zich uitstrekt tot in een uitsparing 32, respectievelijk 33, in van elk van de kruknoten 26.

De uitsparingen 32 en 33 bezitten twee gedeelten 32i en 32u, respectievelijk 33i en 33u, waarin het koppelingselement 30 gevat kan worden, waarbij deze gedeelten in radiale richting in elkaar overlopen en waarbij één gedeelte 32i, respectievelijk 33u, zich over een langere afstand uitstrekt in de draairichting van de kruknoot 26 als het andere gedeelte 32u, respectievelijk 33 i.

In de kruknoot 2 6b aan de kant van het deksel 3b heeft de uitsparing 33 een vorm waarbij het in radiale richting meest naar buiten gelegen gedeelte 33u van de uitsparing 33 zich over een langere afstand uitstrekt in de draairichting van de kruknoot 26b als het meest radiaal naar binnen gelegen gedeelte 33i, terwijl in de kruknoot 26a aan de kant van de bodem 3a het net omgekeerd is, het is te zeggen dat het in radiale richting meest naar binnen gelegen gedeelte 32i van de uitsparing 32 zich over een langere afstand uitstrekt in deze draairichting als het meest naar buiten gelegen gedeelte 32u.

Het koppelingselement 30 is in radiale richting verschuifbaar tussen twee posities, respectievelijk een positie waarbij het koppelingselement 30 zich in elk van beide kruknoten 26 uitstrekt tot in het meest radiaal naar buiten gelegen gedeelte 32u-33u van de voornoemde uitsparingen 32-33 in de betreffende kruknoten 26, en een andere positie waarbij het koppelingselement 30 zich in elk van beide kruknoten 26 uitstrekt tot in het meest radiaal naar binnen gelegen gedeelte 32i-33i van de voornoemde uitsparingen 33-33 in de betreffende kruknoten 26.

In het voorbeeld van figuur 4 is op de paniekplaat 22 een vaste tap 34 voorzien die over een zekere hoek vrij kan meedraaien met de paniekplaat 22 tot tegen het uiteinde van een gleuf 35 van de vingerplaat 19 en die daarna de vingerplaat 19 van de dagschieter 9 doet meedraaien met de paniekplaat 22 van de nachtschieter 8 en dus ook met de kruknoot 26 die op dat ogenblik met deze paniekplaat 22 is gekoppeld.

Het voornoemde schakelmechanisme 29 tussen het koppelelement 30 en de dagschieter 9 bevat een schuif 36 die in de slotkast 3 verschuifbaar is in een richting evenwijdig met de zijkant 3c van de slotkast 3, meer bepaald in radiale richting ten opzichte van de draaias 37 van de kruknoten 26, en die voorzien is van een boogvormige geleiding 38 waarin de kop van het koppelingselement 30 verschuifbaar is aangebracht en die een draaibeweging van het koppelingselement 30 rond de draaias 37 van de kruknoten 26 toelaat.

Het schakelmechanisme 29 bevat verder een schuiver 39 die in een geleiding 40 in de houder 11 van de dagschieter 9 verschuifbaar is volgens een richting , dwars op de bewegingsrichting van de houder 11, meer speciaal volgens een richting evenwijdig met de schuifrichting van de schuif 36.

De voornoemde schuiver 39 is voorzien van een tap 41 die verschuifbaar geleid is in een geleiding 42 van de schuif 36 die zich uitstrekt evenwijdig met de bewegingsrichting van de houder 11 van de dagschieter 9 in de slotkast 3.

De as 10 van de dagschieter 9 is aan zijn kops uiteinde voorzien van een excentrisch aangebrachte tap 43 die zich uitstrekt tot in een uitsparing 44 van de schuiver 39 in de houder 11, één en ander zodanig dat een verdraaiing van de dagschieter 9 over 180° een verschuiving van de schuiver 39 in de houder 11 veroorzaakt.

De werking van de schakelbare koppeling 30 en van het schakelmechanisme 29 is als volgt.

In figuur 1 is de toestand weergegeven waarbij de dagschieter 9 met zijn schuine kant 15 gericht is naar het deksel 3b voor montage van het paniekslot 1 als een links slot zoals weergegeven in figuur 2. In dit geval fungeert de kruknoot 26b aan de kant van het deksel 3b als binnenste kruknoot en is de kruknoot 26a aan de kant van de bodem 3a de buitenste kruknoot 26.

In deze configuratie bevinden de schuiver 39 en de schuif 36 zich in hun meest naar onder geschoven positie waarbij het koppelingselement 30 zich in zijn radiaal meest naar binnen geschoven stand bevindt.

In deze configuratie bevindt het koppelingselement 30 zich in de meest radiaal gelegen gedeelten 32i en 33i van de uitsparingen 32 en 33 in de kruknoten 26.

In dit geval zal een verdraaiing van de binnenste kruknoot 26b de paniekplaat 22 van de nachtschieter meenemen in de draaibeweging door de . onderlinge koppeling met het koppelingselement 30 dat zich in dat geval in het radiaal meest naar binnen gelegen kortste gedeelte 33i bevindt van de uitsparing 33 in deze binnenste kruknoot 26b.

Vanaf een zekere hoekverdraaiing van de binnenste kruknoot 26b samen met de paniekplaat 22 van de nachtschieter 8, wordt ook de vingerplaat 19 van de dagschieter 9 in de draaibeweging meegenomen door de vaste tap 34 op de paniekplaat 22 tegen het uiteinde van de gleuf 35 in de vingerplaat 19 van de dagschieter 9.

Dit maakt het dus mogelijk om, zowel de nachtschieter 8, als de dagschieter 9 van binnenuit te ontgrendelen en dus in geval van paniek naar buiten te ontsnappen.

Een verdraaiing van de buitenste kruknoot 26a daarentegen heeft in deze situatie geen enkele invloed aangezien het koppelingselement 30 gevat zit in het radiaal meest naar binnen gelegen langste gedeelte 32i van de uitsparing 32 waarin het koppelelement 30 vrij kan bewegen in een relatieve rotatiebeweging ten opzichte van de buitenste kruknoot 26a.

Dit betekent dat het in dit geval niet mogelijk is om met de kruk 5 langs buiten 7 toegang te krijgen zonder een bijkomende actie, bijvoorbeeld met een sleutel voor het verdraaien van het cilinderslot 4 of door een actie met de binnenste kruk 5.

Indien men het paniekslot 1 van figuur 1 wenst te gebruiken voor inbouw als een rechts slot zoals weergegeven in figuur 3, dan volstaat het de dagschieter 9 enkele millimeter naar buiten te trekken en dan de dagschieter 9 180° te draaien en los te laten om de dagschieter 9 zijn rustpositie te laten innemen.

De functie van kruknoten 26 wordt dan omgewisseld, waarbij de kruknoot 26a aan de kant van de bodem 3a nu de binnenste kruknoot 2 6 wordt en de kruknoot 26b aan de kant van het deksel 3b de buitenste kruknoot 26.

Door verdraaiing van de dagschieter 9 verschuift de schuif 36 zich, meegenomen door de tap 41 van de schuiver 39 in de houder 11, vanaf de positie van figuur 1 naar boven toe tot in de positie van figuur 8.

Hierdoor wordt het koppelingselement 30 in de radiale richting verschoven naar de radiaal meest naar buiten gelegen stand waarbij het koppelingselement 30 verplaatst wordt tot in het radiaal meest naar buiten gelegen kortste gedeelte 32u van de uitsparing 32 in de binnenste kruknoot 26a en tot in het radiaal meest naar buiten gelegen langste gedeelte 33u van de uitsparing 33 in de buitenste kruknoot 2 6b.

Hierdoor wordt ook in dit geval de binnenste kruknoot 26a in draairichting gekoppeld met de paniekplaat 22 van de nachtschieter 8 en onrechtstreeks via de vaste tap 34 op de paniekplaat 22 in de gleuf 35 ook met de vingerplaat 19 van de dagschieter 9, terwijl de buitenste kruknoot 26b vrij verdraaibaar is doordat het koppelingselement 30 vrij kan bewegen in het radiaal meest naar buiten gelegen langste gedeelte 33u van de uitsparing 33 van de buitenste kruknoot 2 6b.

Dus ook bij een inbouw als rechts slot blijft het mogelijk om steeds van binnen naar buiten te ontsnappen, maar is het niet mogelijk om langs buiten de nooddeur te openen.

Het is duidelijk dat een paniekslot 1 volgens de uitvinding op zeer eenvoudige manier om te schakelen is van een slot voor een linkse inbouw naar een slot voor een rechtse inbouw, enkel en alleen door de nachtschieter 9 een halve slag te draaien.

In de figuren 9 tot 11 is een alternatieve uitvoeringsvorm weergegeven van een paniekslot 1 volgens de uitvinding waarbij in dit geval het koppelingselement 30 segmentvormig is uitgevoerd en waarbij de vingerplaat 19 en de paniekplaat 22 in dit geval verdraaibaar zijn gekoppeld door middel van een vaste tap 45 die op de paniekplaat 22 van de nachtschieter 8 is gemonteerd en die verdraaibaar over een hoek is aangebracht in een uitsparing 4 6 van de vingerplaat 19 van de dagschieter 9, zodanig dat bij een verdraaiing van paniekplaat 22 van de nachtschieter 8 door middel van de gekoppelde binnenste kruknoot 26, ook de vingerplaat 19 van de dagschieter 9 meedraait vanaf een bepaalde hoek.

Overeenstemmende elementen van beide uitvoeringsvormen zijn aangeduid met eenzelfde nummer.

Het is duidelijk dat de schakelbare koppeling en het schakelmechanisme ook op andere manieren kunnen worden gerealiseerd waarbij het gebruik van kantelbare onderdelen, al of niet in combinatie met schuifbare onderdelen, toegepast kunnen worden om door verdraaiing van de dagschieter al een koppeling teweeg te brengen tussen de kruknoot die bedoeld is als binnenste kruknoot verdraaibaar te koppelen met één of beide vingerplaten, minstens over een gedeelte van de hoekverdraaiing van de betreffende gekoppelde kruknoot.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een paniekslot 1 volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims

1.- Paniekslot voor inbouw in een deur (2) of dergelijke, hetzij als een links slot of als een rechts slot, bevattende een slotkast (3); een nachtschieter (8) en een verdraaibare paniekplaat (22) om de nachtschieter (8) te bedienen; een dagschieter (9) en een verdraaibare vingerplaat (19) om de dagschieter (9) te bedienen, waarbij de dagschieter (9) over 180° verdraaibaar is voorzien in een houder (11) tussen twee posities overeenstemmend respectievelijk met een bedoelde inbouw als een links of als rechts slot; twee kruknoten (26) die in de slotkast (3) coaxiaal verdraaibaar ten opzichte van elkaar gelagerd zijn en die elk apart, afhankelijk van de bedoelde inbouw als links of als rechts slot, als binnenste of als buitenste kruknoot (26) kunnen fungeren, daardoor gekenmerkt dat een selectief schakelbare koppeling (28) is voorzien met twee standen die toelaat, naargelang de geselecteerde stand van de koppeling, de ene of de andere kruknoot (26) verdraaibaar te koppelen met de vingerplaat (19) en met de paniekplaat (22), en de andere kruknoot (26) te ontkoppelen om deze vrij te kunnen laten draaien ten opzichte van de vingerplaat (19) en van de paniekplaat (22), waarbij tussen de dagschieter (9) en de voornoemde schakelbare koppeling (28) een schakelmechanisme (29) is voorzien dat zodanig is dat, bij een verdraaiing van de dagschieter (9) van de ene naar de andere van de voornoemde twee posities van de dagschieter (9), de stand van de koppeling (28) van de ene naar de andere stand wordt omgeschakeld teneinde de ene of de andere kruknoot (26) te koppelen met de vingerplaat (19) en met de paniekplaat (22) .

2. Paniekslot volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de koppeling (28) zodanig is dat, bij een verdraaiing van de gekoppelde kruknoot (26), de vingerplaat (19) en de paniekplaat (22) minstens over een hoek meedraaien met de betreffende gekoppelde kruknoot (26).

3. Paniekslot volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de dagschieter (9) een schuine kant (15) bezit die, al naargelang de bedoelde inbouw als links of als rechts slot, naar de binnenzijde (6) van de deur (2) wordt gedraaid in de ene of andere stand van de dagschieter (9), en dat het schakelmechanisme (29) zodanig is dat, in die stand van de dagschieter (9), die kruknoot (26) die bedoeld is te fungeren als binnenste kruknoot (26) van beide kruknoten (26) met de vingerplaat (19) en met de paniekplaat (22) wordt gekoppeld.

4. Paniekslot volgens één van voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de schakelbare koppeling (28) is voorzien van een koppelingselement (30) dat in radiale richting verschuifbaar gevat zit in een geleiding (31) van de paniekplaat (22) en dat zich uitstrekt tot in een uitsparing (32-33) van elk van de kruknoten (26).

5. Paniekslot volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat de uitsparing (32-33) in elke kruknoot (26) twee gedeelten (32i,32u,33i en 33u) bezit waarin het koppelingselement (30) gevat kan worden, waarbij deze gedeelten in radiale richting in elkaar overlopen en waarbij één gedeelte (32i en 33u) zich over een langere afstand uitstrekt in de draairichting van de kruknoot (26) als het andere gedeelte (32u en 33i).

6. Paniekslot volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat in één van de kruknoten (26b) het in radiale richting meest naar buiten gelegen gedeelte (33u) van de uitsparing (33) zich over een langere afstand uitstrekt in de draairichting van de kruknoot (26b) als het andere gedeelte (33i), terwijl in de andere kruknoot (26a) het in radiale richting meest naar binnen gelegen gedeelte ( 32i) van de uitsparing (32) zich over een langere afstand uitstrekt in deze draairichting dan het meest naar buiten gelegen gedeelte ( 32u).

7. Paniekslot volgens conclusie 6, daardoor gekenmerkt dat het koppelingselement (30) in radiale richting verschuifbaar is tussen twee posities, respectievelijk een positie waarbij het koppelingselement (30) zich in elk van beide, kruknoten (26) uitstrekt tot in het meest radiaal naar buiten gelegen gedeelte (32u en 33u) van de voornoemde uitsparing (32-33) in de betreffende kruknoot (26), en een andere positie waarbij het koppelingselement (30) zich in elk van beide kruknoten (26) uitstrekt tot in het meest radiaal naar binnen gelegeh gedeelte (32i en 33i) van de voornoemde uitsparing (32-33) in de betreffende kruknoot (26) .

8. Paniekslot volgens één van de conclusies 4 tot 7, daardoor gekenmerkt dat het schakelmechanisme (29) een schuif (36) bevat die in de slotkast (3) verschuifbaar is in radiale richting ten opzichte van de draaias (37) van de kruknoten (26) en die voorzien is van een boogvormige geleiding (38) waarin het koppelingselement (30) verschuifbaar is aangebracht en die een draaibeweging van het koppelingselement (30) rond de draaias van de kruknoten (26) toelaat.

9. Paniekslot volgens conclusie 8, daardoor gekenmerkt dat het schakelmechanisme (29) een schuiver (39) bevat die in de houder (11) van de dagschieter (9) verschuifbaar is volgens een richting dwars op de bewegingsrichting van de houder (11) en dat in deze richting verplaatsbaar is door verdraaiing van de dagschieter (9) in de houder (11).

10. Paniekslot volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat de schuiver (39) in de houder (11) is voorzien van een tap (41) die verschuifbaar geleid is in een geleiding (42) van de schuif (36) die zich uitstrekt evenwijdig met de bewegingsrichting van de houder (11) van de dagschieter (9) in de slotkast (3).

11. Paniekslot volgens conclusie 9 of 10, daardoor gekenmerkt dat de dagschieter (9) is voorzien van een tap (43) die ten opzichte van de as (10) van de dagschieter (9) excentrisch is opgesteld en die zich uitstrekt tot in een uitsparing (44) van de schuiver (39).