BE1018623A5 - Op de onder- of boventanden klembaar apparaat, en activator omvattende een dergelijk apparaat. - Google Patents

Abstract

Apparaat dat klemmend plaatsbaar is op een onderkaak of bovenkaak, in het bijzonder op de molaren en/of premolaren daarvan, in hoofdzaak bestaande uit: - aan de buccale zijde, ten minste een linker en een rechter buccaal vormlichaam; - één of meer verbindingselementen tussen de het linker en rechter buccaal vormlichaam, waarbij het linker en rechter buccaal vormlichaam zich ten minste uitstrekt langs respectievelijk de linker en rechter molaren en/of premolaren en/of hoektanden; en waarbij de één of meer verbindingselementen ingericht zijn om het linker en rechter vormlichaam in de ondersnijdingen van de molaren en/of premolaren en/of hoektanden te duwen.

Description

Op de onder- of boventanden klembaar apparaat, en activator omvattende een dergelijk apparaat

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een apparaat dat klemmend plaatsbaar is op de tanden van een onder- of bovenkaak. Dergelijke apparaten zijn inzetbaar voor verschillende toepassingen, bijvoorbeeld voor het naar voren houden van de onderkaak ten opzichte van de bovenkaak, in het bijzonder voor het behandelen van nachtelijke ademhalingsproblemen. De uitvinding heeft dan ook tevens betrekking op een inrichting voor gebruik in een dergelijke toepassing omvattende een apparaat volgens de uivinding.

De bestaande op de tanden klemmend aanbrengbare beugels bestaan typisch uit één vormlichaam uit kunststof waarin de vorm van de tanden aangebracht is zodanig dat dit vormlichaam op de tanden geplaatst kan worden. Hierin kan men de volledige beugels onderscheiden welke zich uitstrekken over nagenoeg alle tanden en de beugels waarin vooraan aan de buitenkant en achteraan aan de binnenkant een gedeelte is weggelaten om het draaggemak te verbeteren. De volle beugels hebben het nadeel dat het moeilijk is om een passend evenwicht te vinden voor wat betreft de ondersnijding (voldoende/onvoldoende ondersnijding). Het weglaten van delen materiaal van de beugel vooraan aan de buitenkant en achteraan aan de binnenkant maakt de beugel weliswaar aangenamer om te dragen, maar heeft het nadeel dat de beugel makkelijker zal breken.

US 2005/0011525 openbaart een regelapparaat met een eerste bijtlichaam 16 en een tweede bijtlichaam 20. Het eerste bijtlichaam 16 omvat molaarankers 100, 102 voor het op zijn plaats op de tanden vasthouden van het eerste bijtlichaam 16. Merk op dat frame 96 niet geschikt is voor deze taak. Op analoge wijze is het tweede bijtlichaam 20 voorzien van molaarankers 92 voor het op de tanden vasthouden van het tweede bijtlichaam, waarbij frame 88 hiervoor niet geschikt is.

De onderhavige uitvinding heeft als doel een apparaat van het in de aanhef genoemde type te verschaffen, dat gebruiksvriendelijker is en in het bijzonder aangenamer is om te dragen, en tegelijk robuust is, eenvoudig te vervaardigen is en een controleerbare flexibiliteit biedt, terwijl het apparaat toch stevig verankerd kan worden op een tandboog.

Daartoe onderscheidt het apparaat volgens de aanhef zich daarin dat dit apparaat omvat: - aan de buccale of linguale zijde, ten minste een linker en een rechter vormlichaam; - één of meer verbindingselementen tussen de het linker en rechter vormlichaam, waarbij het linker en rechter vormlichaam zich ten minste uitstrekt langs ondersnijdingen van respectievelijk de linker en rechter molaren en/of premolaren en/of hoektanden; en waarbij de één of meer verbindingselementen ingericht zijn om het linker en rechter vormlichaam in de ondersnijdingen van de molaren en/of premolaren en/of hoektanden te duwen, waardoor het apparaat op zijn plaats blijft bij typische intra-maxillaire trekkrachten.

Door enerzijds ten minste een linker en een rechter vormlichaam te voorzien welke typisch in hoofdzaak vervaardigd zijn uit een stijve kunststof (typisch een basisplaatkunsthars) of uit een geschikt metaal en door deze vormlichamen vervolgens te verbinden met verbindingsmiddelen die een klemmende werking teweeg kunnen brengen, wordt het volume van het materiaal van het apparaat beperkt. Men kan robuuste verbindingselementen voorzien die eenvoudig aan te passen zijn aan de mond van de patiënt. In plaats van brugstukken in één stuk met de vormlichamen zoals in de stand van de techniek, wordt hier dus gewerkt met te onderscheiden verbindingselementen die een klemmende werking teweeg kunnen brengen en eenvoudig aanpasbaar zijn aan het gebit. Op die manier verkrijgt met dus een apparaat met meer 'gecontroleerde' flexibiliteit in vergelijking met de mondapparaten of beugels of activatoren van de stand van de techniek, waarbij het apparaat zeer rigide/geconsolideerd kan worden verankerd op de tandenbogen, en voldoende weerstand biedt tegen typische intra-maxillaire trekkrachten, i.e. trekkrachten tussen onder- en bovenkaak die bijvoorbeeld worden uitgeoefend wanneer het apparaat gebruikt wordt in een activator - zie verder. In de stand van de techniek zijn apparaten bekend met flexibele vormlichamen uit een meer flexibele en buigbare kunststof, maar deze kunnen enkel intermaxillaire trekkrachten opnemen en bieden onvoldoende weerstand tegen intra-maxillaire trekkrachten.

Merk op dat de term vormlichaam ruim uitgelegd moet worden en onder vormlichaam moet met name begrepen worden een willekeurig lichaam dat kan bestaan uit meerdere met elkaar verbonden delen en dat gevormd is om tegen een zijde van de tanden geplaatst te worden en dat aldus aangepast is aan de vorm van de mond en van de tanden. De vormlichamen strekken zich bij voorkeur uit vanaf het tandvlees tot ten minste ongeveer halverwege de tandkroon. De combinatie van vormlichamen en verbindingselementen moet meer in het bijzonder in staat zijn om de nodige combinatie van retentie, flexibiliteit en stabiliteit te waarborgen, en voor bepaalde uitvoeringen kan een hoogte vanaf het tandvlees tot bijvoorbeeld halverwege de tand volstaan.

Onder de term ondersnijding moet het ondersneden gebied van de tandkroon begrepen worden. Dit gebied is geïllustreerd in figuur 9Af zie het gearceerd gebied 50 onder de equator 52 van de tand 51. Bij het maken van de apparaten van de stand van de techniek plaatst men in de ondersnijdingen een uitblokmateriaal, zoals was, om te vermijden dat de beugel zich te ver uitstrekt in de ondersnijdingen - in het geval van een volle beugel zou men deze immers niet gemakkelijk van de tanden kunnen nemen of zou de beugel breken bij het op de tanden plaatsen indien het materiaal van de beugel te diep in de ondersnijdingen uitsteekt. Een voorbeeld is getoond in figuur 9B, waar de beugel zich niet uitstrekt in de ondersnijding 50. Typisch zal met een apparaat volgens de uitvinding aanzienlijk meer materiaal in de ondersnijdingen 50 gelegd worden dan voorheen, waarbij dit materiaal in combinatie met de verbindingselementen zorgt voor een hogere retentie, i.e. steun tegenover trekkrachten, van het apparaat in de mond. Dit is geïllustreerd in figuur 9C, waar te zien is dat een vormlichaam 54 zich tot ver in de ondersnijding 50 uitstrekt.

Volgens een mogelijke uitvoering omvat een apparaat volgens de uitvinding: - aan de linguale zijde, een linguaal vormlichaam; - aan de buccale zijde, ten minste één buccaal vormlichaam; - een linker en een rechter verbindingselement tussen het linguaal vormlichaam enerzijds en het ten minste één buccaal vormlichaam anderzijds, welke linker en rechter verbindingselementen gelegen zijn aan lateraal tegenover elkaar gelegen zijden van de mond en ingericht zijn om het linguaal vormlichaam en het ten minste één buccaal vormlichaam tegen de tanden te klemmen.

Door enerzijds een linguaal vormlichaam en anderzijds ten minste één buccaal vormlichaam te voorzien welke typisch in hoofdzaak vervaardigd zijn uit kunststof of uit metaal en door deze vormlichamen vervolgens te verbinden met linker en rechter verbindingsmiddelen die een klemmende werking teweeg kunnen brengen, wordt het volume van het materiaal van het apparaat beperkt. In plaats van brugstukken in één stuk met de vormlichamen zoals in de stand van de techniek, wordt hier dus gewerkt met te onderscheiden linker en rechter verbindingselementen die een klemmende werking teweeg kunnen brengen en eenvoudig aanpasbaar zijn aan het gebit.

Volgens een andere mogelijke uitvoering zijn geen componenten nodig aan de linguale zijde en bestaat het apparaat in hoofdzaak uit: - aan de buccale zijde, ten minste een linker en een rechter buccaal vormlichaam; - één of meer verbindingselementen tussen de het linker en rechter buccaal vormlichaam, welke verbindingselementen langs de buccale zijde van de voortanden lopen.

Het zogenaamde 'retentie' principe van het apparaat zonder een linguale component berust onder andere op de volgende feiten: de omgekeerde conische vorm van de tandkronen die enigszins divergent zijn, geeft 'ondersnijding' (retentie), waarbij de hardheid van het deel van de vormlichamen dat in deze Ondersnijding1 wordt gelegd, 'stabiele houvast' geeft. De flexibiliteit om deze rigide delen telkens in deze ondersnijdingen te duwen wordt gerealiseerd door het verbindingselement dat de stijve vormlichamen met elkaar verbindt.

Volgens nog een andere mogelijke uitvoeringsvorm zijn geen componenten nodig aan de buccale zijde en bestaat het apparaat in hoofdzaak uit: - aan de linguale zijde, ten minste een linker en een rechter linguaal vormlichaam; - één of meer verbindingselementen tussen het linker en het rechter linguaal vormlichaam, welke verbindingselementen langs de linguale zijde van lopen, bij voorkeur nabij de voortanden.

Volgens een voorkeursuitvoering is het geheel van verbindingselementen tussen de linker en rechter vormlichamen flexibeler en minder broos dan de vormlichamen zelf. Een of meer verbindingselementen kunnen bijvoorbeeld voorzien zijn in draad- of strookvorm, wat flexibiliteit verleent. Volgens een voordelige uitvoering is elke verbindingsdraad- of strook gevormd uit ten minste één verbuigbare metalen strook of metaaldraad.

Volgens een voordelige uitvoering zijn het ten minste één buccaal vormlichaam en/of het/de lingua(a)1(e) vormlicha(a)m(en) in hoofdzaak vervaardigd uit een stijve kunststof. Volgens een andere mogelijkheid zijn deze vormlichamen in hoofdzaak vervaardigd uit metaal of uit een combinatie van metaal en kunststof. Bij voorkeur is elk vormlichaam vervaardigd uit een basisplaatkunsthars (splintkunsthars) op basis van bijvoorbeeld UDMA, PMMA, PC of een combinatie daarvan, en bijvoorbeeld Eclipse kunsthars van de firma Dentsply. Het gebruikt basisplaatkunsthars is bij voorkeur uithardbaar door licht. De vormlichamen hebben bij voorkeur een hardheid die vergelijkbaar is de hardheid van het door licht uitgehard Eclipse kunsthars van de firma Dentsply (USA).

Volgens de voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding zijn het linker en rechter vormlichaam uit één stuk vervaardigd, zie ook de figuurbeschrijving hieronder met verwijzing naar figuur 4.

Voor de linker en rechter vormlichamen is het met name van belang dat een goede grip verkregen wordt van deze vormlichamen op de tanden. Deze vormlichamen strekken zich dan ook bij voorkeur uit over tanden met een voldoende ronding, zoals de molaren en de premolaren.

Volgens een verder ontwikkelde uitvoeringsvorm strekt het linker, respectievelijk het rechter vormlichaam zich ten minste uit langs een linker premolaar, respectievelijk langs een rechter premolaar, en/of over de distale zijde van een linker hoektand, respectievelijk een rechter hoektand en/of vanaf de distale zijde van een linker hoektand tot een linker molaar, respectievelijk vanaf de distale zijde van een rechter hoektand tot een rechter molaar. Nog meer bij voorkeur strekt het linker en rechter vormlichaam zich uit over ten minste een gedeelte van de molaren en premolaren.

De vakman zal begrijpen dat ook meer dan twee linker of rechter vormlichamen verspreid aangebracht kunnen worden tegen de buitenkant van de tanden, waarbij de verschillende buccale vormlichamen eventueel met elkaar verbonden kunnen zijn, bijvoorbeeld met behulp van metaaldraden.

De verbindingselementen zijn bijvoorbeeld gevormd door telkens ten minste twee draden, bij voorkeur metaaldraden.

In de uitvoeringsvorm met buccale en linguale componenten kunnen de draden zich occlusaal of interproximaal uitstrekken tussen het linguaal vormlichaam en het ten minste één buccaal vormlichaam. Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm strekt een eerste draad van elk verbindingsmiddel zich uit aan de distale zijde van een premolaar, bij voorkeur de voorste premolaar, en strekt een tweede draad van elk verbindingsmiddel zich uit aan de mesiale zijde van deze premolaar.

Zoals aangegeven in de aanhef kan een apparaat zoals hierboven beschreven gebruikt worden voor verschillende toepassingen, en met name voor het behandelen van ademhalingsproblemen. Nachtelijke ademhalingsproblemen die bijvoorbeeld kunnen leiden tot snurken, het slaapapneusyndroom, of andere slaapstoornissen zijn een algemeen bekend probleem. Wanneer een persoon slaapt kan het achterdeel van de tong de neiging hebben om naar achter te schuiven en zo de pharyngeale luchtpijp geheel of gedeeltelijk af te sluiten. Het is bekend om dergelijke ademhalingsproblemen op te lossen met een in de mond plaatsbare inrichting waarmee de onderkaak meer naar voren wordt geplaatst t.o.v. de bovenkaak.

De inrichting volgens de uitvinding, met name voor het behandelen van ademhalingsproblemen, onderscheidt zich doordat deze een op de tanden van de onderkaak passend onderste apparaat zoals hierboven beschreven, een op de tanden van de bovenkaak passend bovenste apparaat zoals hierboven beschreven, en verbindingsmiddelen tussen het bovenste en het onderste apparaat omvat. De verbindingsmiddelen zijn bij voorkeur instelbaar.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van een dergelijke inrichting zijn de verbindingsmiddelen ingericht voor het voor/achterwaarts en/of het op/neerwaarts verstellen van het bovenste apparaat t.o.v. het onderste apparaat. Dergelijke verbindingsmiddelen zijn bekend en worden bijvoorbeeld besproken in de octrooispecificatie WO 2004/000112 en in de Belgische octrooiaanvrage BE 2008/0374 op naam van aanvraagster. Verder zijn nog andere verbindingsmiddelen bekend, met name uit octrooienspecificaties op naam van Hallstrom en Thornton, welke tevens gebruikt kunnen worden in een inrichting volgens de uitvinding.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is het vormlichaam van het bovenste of het onderste apparaat vooraan voorzien van een geleide element voor een langs dit geleide element zijwaarts verschuifbaar koppelelement dat koppelbaar is met het vormlichaam van het onderste of bovenste apparaat respectievelijk. Nog meer bij voorkeur is het koppelelement voorzien van een schroefdraad, en is het vormlichaam van het onderste of bovenste apparaat voorzien van een schroefboring die kan samenwerken met de schroefdraad, voor het op/neerwaarts verstellen van het onderste ten opzichte van het bovenste apparaat.

De uitvinding zal nader toegelicht worden aan de hand van de tekeningen in bijlage en de bijbehorende figuurbeschrijving van een aantal niet beperkend uitvoeringsvoorbeelden van een apparaat en inrichting volgens de uitvinding. In de tekening: figuur IA is een onderaanzicht van een eerste mogelijke uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding voor plaatsing op de boventanden; figuur 1B is een onderaanzicht analoog aan dat van figuur IA, maar waar het apparaat daarnaast ingericht is voor gebruik in een activator; figuur 2A is een onderaanzicht van een tweede mogelijke uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding voor plaatsing op de ondertanden ,- figuur 2B is een onderaanzicht analoog aan dat van figuur 2A, maar waar het apparaat daarnaast ingericht is voor gebruik in een activator; figuur 3 is een perspectivisch zijaanzicht van de uitvoeringsvorm van figuur 1B; figuur 4 is een schematisch onderaanzicht van de boven- of ondertanden waarop een derde uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding is aangebracht; figuur 5 is een schematisch onderaanzicht van de boven- of ondertanden waarop een vierde uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding is aangebracht; figuur 6A is een onderaanzicht van een vijfde mogelijke uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding voor plaatsing op de boven- of ondertanden; figuur 6B is een perspectivisch zijaanzicht van de uitvoeringsvorm van figuur 6A; figuur 7 is een onderaanzicht van een zesde mogelijke uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding voor plaatsing op de boven- of ondertanden; figuur 8 is een schematisch onderaanzicht van de boven- of ondertanden waarop een zevende uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding is aangebracht.

Een eerste en tweede uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding is getoond in de figuren 1-3. Figuur 1A/1B toont een apparaat dat klemmend plaatsbaar is op de tanden van een bovenkaak. Het apparaat omvat: - aan de linguale zijde, een linguaal vormlichaam 1 dat vervaardigd is uit kunststof, typisch een monomeervrije kunststof, en bijvoorbeeld uit Eclipse materiaal van de firma Dentsply; merk op dat dit vormlichaam ook vervaardigd zou kunnen zijn uit metaal indien men het metaal voldoende dik legt om de gewenste stijfheid van het vormlichaam te verkrijgen; - aan de buccale zijde, een rechter buccaal vormlichaam 2a en een linker buccaal vormlichaam 2b, tevens vervaardigd uit kunststof, typisch een monomeervrije kunststof; merk op dat dit vormlichaam ook vervaardigd zou kunnen zijn uit metaal; - een linker en een rechter verbindingselement 3a, 3b tussen het linguaal vormlichaam 1 enerzijds en het linker en rechter buccaal vormlichaam 2a, 2b anderzijds, welke linker en rechter buccale vormlichamen lateraal tegenover elkaar liggen aan een linker- en een rechterkant van de mond.

Deze vormlichamen 1, 2a, 2b zijn aangepast aan de vorm van het gebit zodanig dat voldoende grip teweeg wordt gebracht en het apparaat stevig op de bovenkaak kan worden geklemd.

Het linker, respectievelijk het rechter buccaal vormlichaam 2a, 2b strekt zich uit langs: - de distale zijde van een linker hoektand 22b, respectievelijk een rechter hoektand 22a; - een linker voorste en achterste premolaar 21b, respectievelijk langs een voorste en achterste rechter premolaar 21a; - een linker voorste molaar 22b, respectievelijk een rechter voorste molaar 22a.

De vakman zal echter begrijpen dat het mogelijk is om het tenminste één buccaal vormlichaam anders uit te voeren zoals verder zal worden toegelicht aan de hand van figuren 4 en 5.

Elk verbindingsmiddel 3a, 3b bestaat hier uit een eerste draad 4a, 4b en een tweede draad 5a, 5b welke eerste en tweede draad interproximaal verlopen aan weerszijden van de voorste premolaar. De vakman zal echter begrijpen dat de draden occlusaal of interproximaal over de tanden kunnen lopen tussen het linguaal vormlichaam 1 en het ten minste één buccaal vormlichaam 2a, 2b. De draden 4a,b en 5a,b zijn bijvoorkeur metaaldraden, maar in principe is elk type draad die verbuigbaar en niet broos is en die een klemwerking kan teweegbrengen, ook geschikt. Nylon, plastic of glasvezel draden komen ook in aanmerking.

Figuur 2A/B toont een apparaat dat klemmend plaatsbaar is op de tanden van een onderkaak. Het apparaat is gelijkaardig aan dit van figuur 1A/B, met dit verschil dat de vormlichamen aangepast zijn aan de tanden van de onderkaak. Gelijkaardige onderdelen zijn aangeduid met dezelfde verwijzingscijfers.

Wanneer de in figuren IA en 2A getoonde bovenste en onderste apparaten gebruikt worden voor het naar voren brengen en houden van de onderkaak ten opzicht van de bovenkaak dan worden tussen het bovenste en het onderste apparaat typisch verbindingsmiddelen aangebracht. Volgens een mogelijke uitvoering getoond in de figuren 1B en 2B is het linguaal vormlichaam 1 van het bovenste apparaat vooraan voorzien van een geleide-element 10 voor een langs dit geleide-element zijwaarts verschuifbaar koppelelement 11. Dit koppelelement 11 kan voorzien worden van een schroef die kan samenwerken met een schroefboring 12 in het linguaal vormlichaam 1' van het onderste apparaat, zodanig dat de afstand tussen het bovenste en het onderste apparaat instelbaar is.

Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm kan optioneel een antibrux rail 60 (getoond in stippellijn) zijn voorzien.

Deze bestaat hier uit een draad die zich uitstrekt vanaf het linguaal vormlichaam 1 over de voorste tanden tot een tweede positie op het linguaal vormlichaam. De antibrux rail is zodanig gepositioneerd dat tandenknarsen wordt vermeden.

Het apparaat volgens de uitvinding kan ook aangeduid worden met de benaming retentieplaat (in het Engels "retainer" of "clip"), hetgeen duidt om de klemwerking van het apparaat op de tanden.

Figuur 4 toont schematisch een derde uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding. Het linguaal vormlichaam is hier gevormd uit twee delen la, lb welke bijvoorbeeld vervaardigd kunnen zijn uit kunststof of uit metaal. Deze twee delen zijn met elkaar verbonden door twee verbindingsdraden 6. Figuur 5 illustreert dat het buccaal vormlichaam 2b variabele afmetingen kan hebben en dat de uiteinden 40, 41 van dit vormlichaam zich kunnen uitstrekken tot respectievelijk de molaren en de voortanden. Volgens een mogelijke uitvoering zullen het linker en het rechter buccaal vormlichaam 2a, 2b één stuk vormen dat zich uitstrekt langs de voortanden.

Figuur 5 illustreert nog een vierde uitvoeringsvorm waar vier buccale vormlichamen 2a-2d zijn voorzien. Een eerste paar buccale vormlichamen 2b, 2d zijn gelegen aan de linker zijde van de mond en zijn onderling verbonden door een verbindingsdraad 7b. Op analoge wijze zijn een tweede paar vormlichamen 2b, 2d gelegen aan de rechter zijde van de mond en onderling verbonden door een verbindingsdraad 7a. De vakman zal begrijpen dat nog meer vormlichamen kunnen voorzien zijn. Wat vooral van belang is, is dat de buccale vormlichamen voldoende grip hebben op de tanden.

In de uitvoering van figuur 5 omvatten de verbindingsmiddelen twee stellen verbindingsdraden, waarbij elk stel omvat: een interproximale verbindingsdraad 4a, 4b tussen een voorste premolaar en een hoektand en een occlusale verbindingsdraad 5a, 5b over een achterste premolaar. Opnieuw zal de vakman begrijpen dat andere aantallen en combinaties van verbindingsdraden mogelijk zijn.

Figuren 6A en B illustreren een vijfde uitvoeringsvorm van een apparaat volgens de uitvinding. Het apparaat bestaat hier uit: - aan de buccale zijde, een linker en een rechter buccaal vormlichaam 2a, 2b, bijvoorbeeld vervaardigd uit een harde kunststof; - een verbindingselement tussen de het linker en rechter buccaal vormlichaam in de vorm van verbindingsdraad 30 die zich uitstrekt langs de buccale zijde van de voortanden.

Deze flexibele metalen verbindingsdraad 30 zal ervoor zorgen dat de linker en rechter vormlichamen 2a, 2b in de ondersnijdingen van de voorste molaren 20, de premolaren 21 en een deel van de hoektanden 22 worden geduwd.

Figuur 7 illustreert nog een zesde uitvoeringsvorm die enige gelijkenis vertoont met de vijfde uitvoeringsvorm, met dit verschil dat de twee linker en twee rechter buccale vormlichamen 2a,2c en 2b,2d zijn voorzien welke onderling verbonden zijn door telkens een verbindingsdraad 32. Een achterste buccaal vormlichaam 2a, 2b zal bijvoorbeeld aangrijpen tegen de molaren 20 en een voorste buccaal vormlichaam tegen de premolaren 21. Verder kan een bijkomend vormlichaam 31 zijn voorzien dat afsteunt tegen de voortanden, waarbij de verbindingsdraad 30 door dit vormlichaam 31 loopt.

Figuur 8 illustreert nog een zevende uitvoeringsvorm waarin enkel gewerkt wordt met linguale componenten. Het apparaat is hier voorzien van een linker en een rechter linguale component 2a', 2b' welke met elkaar verbonden zijn door middel van twee verbindingsdraden 40a, 40b die zich uitstrekken aan de linguale zijde nabij de voortanden. In de getoonde uitvoering grijpen de linguale vormlichamen 2a', 2b' aan in de ondersnijdingen van de voorste molaren 20, de premolaren 21 en de hoektanden 22. De vakman zal echter begrijpen dat variaties hiervan mogelijk zijn, waarbij bijvoorbeeld het vormlichaam 2a'of 2b' kan bestaan uit meerdere stukken die via verbindingsdraden met elkaar zijn verbonden.

De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvoorbeelden en de vakman zal begrijpen dat vele modificaties mogelijk zijn, zoals het voorzien van meerder buccale vormlichamen of van een meerdelige linguaal vormlichaam. De beschermingsomvang wordt dan ook enkel bepaald door de hierna volgende conclusies.

Claims (21)

1. Apparaat dat klemmend plaatsbaar is op een onderkaak of bovenkaak, in het bijzonder op de molaren en/of premolaren daarvan, in hoofdzaak bestaande uit: - aan buccale of aan linguale zijde, ten minste een linker en een rechter vormlichaam (2a, 2b; 2a', 2b'); - één of meer verbindingselementen tussen het linker en het rechter vormlichaam (4a-b, 5a-b, 1; 30; 40a-b), waarbij het linker en rechter vormlichaam zich ten minste uitstrekt langs respectievelijk de linker en rechter molaren en/of premolaren en/of hoektanden; en waarbij de één of meer verbindingselementen ingericht zijn om het linker en rechter vormlichaam in de ondersnijdingen van de molaren en/of premolaren en/of hoektanden te duwen en om het apparaat via een klemmende werking op zijn plaats te houden bij typische intra-maxillaire trekkrachten.

2. Apparaat dat klemmend plaatsbaar is op een onderkaak of bovenkaak, in het bijzonder op de molaren en/of premolaren daarvan, in hoofdzaak bestaande uit: - aan de linguale zijde, een linguaal vormlichaam; - aan de buccale zijde, ten minste één buccaal vormlichaam; - een linker en een rechter verbindingselement tussen het linguaal vormlichaam enerzijds en het ten minste één buccaal vormlichaam anderzijds, welke linker en rechter verbindingselementen gelegen zijn aan lateraal tegenover elkaar gelegen zijden van de mond en ingericht zijn om het linguaal vormlichaam en het ten minste één buccaal vormlichaam tegen de tanden te klemmen.

3. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het geheel van de één of meer verbindingselementen flexibeler ingericht is dan het tenminste één linker en rechter vormlichaam en dat elk vormlichaam een stijf lichaam is.

4. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het tenminste één linker en rechter vormlichaam buccale vormlichamen zijn aan de buccale zijde, en dat de één of meer verbindingselementen omvatten: - aan de linguale zijde, een linguaal vormlichaam (1); - ten minste één linker en één rechter verbindingsdraad of -strook (4a-b) tussen het linguaal vormlichaam enerzijds en het ten minste één buccaal vormlichaam anderzijds, welke linker en rechter verbindingsdraden -of stroken gelegen zijn aan lateraal tegenover elkaar gelegen zijden van de mond en ingericht zijn om het linguaal vormlichaam en het ten minste één buccaal vormlichaam tegen de tanden te klemmen.

5. Apparaat volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het tenminste één linker en rechter vormlichaam buccale vormlichamen zijn aan de buccale zijde, en dat de één of meer verbindingselementen één of meer verbindingsdraden of -stroken (30) omvatten die zich uitstrekken aan de buccale zijde van de voortanden, en bij voorkeur bestaan uit één verbindingsdraad of -strook die zich uitstrekt langs de buccale zijde van de voortanden.

6. Apparaat volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het ten minste één linker en rechter vormlichaam linguale vormlichamen zijn aan de linguale zijde, en dat de één of meer verbindingselementen één of meer verbindindsdraden of -stroken (4a-b) omvatten die zich uitstrekken aan de linguale zijde, bij voorkeur nabij de voortanden.

7. Apparaat volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de ten minste één linker, respectievelijk rechter verbindingsdraad of -strook (4a-b) gevormd is om het linker, respectievelijk rechter buccaal vormlichaam tegen de buccale zijde van de tanden te drukken en om het linguaal vormlichaam tegen de linguale zijde van de tanden te drukken. ·

8. Apparaat volgens conclusie 4 of 7, met het kenmerk, dat de ten minste één linker, respectievelijk rechter verbindingsdraad of -strook zich occlusaal of interproximaal uitstrekt over de tanden tussen het linguaal vormlichaam enerzijds en het linker, respectievelijk rechter buccaal vormlichaam anderzijds.

9. Apparaat volgens conclusie 4 of 7 of 8, met het kenmerk, dat de ten minste één linker, respectievelijk rechter verbindingsdraad of -strook (4a, 4b; 5a, 5b) telkens ten minste twee draden of stroken omvat.

10. Apparaat volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat een eerste draad of strook van elke ten minste twee draden of stroken zich uitstrekt aan de distale zijde van een premolaar, bij voorkeur de voorste premolaar, en een tweede draad van elk verbindingsmiddel zich uitstrekt aan de mesiale zijde van deze premolaar.

11. Apparaat volgens één der conclusies 2-10, met het kenmerk, dat elk verbindingsdraad of -strook gevormd is uit tenminste één verbuigbare metalen strook, bij voorkeur een metaaldraad.

12. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat elk vormlichaam in hoofdzaak vervaardigd is uit een stijve kunststof of uit metaal, en bij voorkeur uit een basisplaatkunsthars, nog meer bij voorkeur op basis van UDMA, PMMA, PC of een combinatie daarvan, en bijvoorbeeld Eclipse kunsthars van de firma Dentsply of een kunststofmateriaal met een vergelijkbare hardheid in uitgeharde vorm.

13. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ten minste één linker, respectievelijk het ten minste één rechter vormlichaam zich ten minste uitstrekt langs een linker premolaar, respectievelijk langs een rechter premolaar.

14. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ten minste één linker, respectievelijk het ten minste één rechter vormlichaam zich ten minste uitstrekt over de distale zijde van een linker hoektand, respectievelijk een rechter hoektand.

15. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ten minste één linker, respectievelijk het ten minste één rechter vormlichaam zich ten minste uitstrekt vanaf de distale zijde van een linker hoektand tot een linker molaar, respectievelijk van de distale zijde van een rechter hoektand tot een rechter molaar.

16. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het tenminste één linker, respectievelijk het ten minste één rechter vormlichaam zich uitstrekt over ten minste een gedeelte van de molaren en van de premolaren.

17. Inrichting omvattende een op de tanden van de onderkaak passend onderste apparaat volgens één der voorgaande conclusies, een op de tanden van de bovenkaak passend bovenste apparaat volgens één der voorgaande conclusies, en verbindingsmiddelen tussen het bovenste en onderste apparaat.

18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat de verbindingsmiddelen instelbaar zijn.

19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de verbindingsmiddelen ingericht zijn voor het voor/achterwaarts en/of het op/neerwaarts verstellen van het bovenste apparaat t.o.v. het onderste apparaat.

20. Inrichting volgens één der conclusies 17-19, met het kenmerk, dat een vormlichaam van het bovenste of het onderste apparaat voorzien is van een geleide-element voor een langs dit geleide-element zijwaarts verschuifbaar koppelelement dat koppelbaar is met een vormlichaam van het onderste of bovenste apparaat, respectievelijk.

21. Inrichting volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat het koppelelement voorzien is van schroefdraad, en dat een vormlichaam van het onderste of bovenste apparaat voorzien is van een schroefboring die kan samenwerken met de schroefdraad voor het op/neerwaarts verstellen van het onderste ten opzicht van het bovenste apparaat.