BE1018510A3 - Lastoorts. - Google Patents
Lastoorts. Download PDFInfo
- Publication number
- BE1018510A3 BE1018510A3 BE200900153A BE200900153A BE1018510A3 BE 1018510 A3 BE1018510 A3 BE 1018510A3 BE 200900153 A BE200900153 A BE 200900153A BE 200900153 A BE200900153 A BE 200900153A BE 1018510 A3 BE1018510 A3 BE 1018510A3
- Authority
- BE
- Belgium
- Prior art keywords
- welding
- torch
- torch body
- wire
- wheel carrier
- Prior art date
Links
Classifications
-
- B—PERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
- B23—MACHINE TOOLS; METAL-WORKING NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
- B23K—SOLDERING OR UNSOLDERING; WELDING; CLADDING OR PLATING BY SOLDERING OR WELDING; CUTTING BY APPLYING HEAT LOCALLY, e.g. FLAME CUTTING; WORKING BY LASER BEAM
- B23K9/00—Arc welding or cutting
- B23K9/12—Automatic feeding or moving of electrodes or work for spot or seam welding or cutting
- B23K9/122—Devices for guiding electrodes, e.g. guide tubes
- B23K9/123—Serving also as contacting devices supplying welding current to an electrode
Landscapes
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Physics & Mathematics (AREA)
- Plasma & Fusion (AREA)
- Mechanical Engineering (AREA)
- Arc Welding In General (AREA)
Abstract
Beschreven is een lastoorts (1), omvattende; een toorslichaam (10) van een elektrisch geleidend materiaal, met een doorvoerkanaal voor doorleiden van een lasdraad (2); een met het toortslichaam (10) verbonden aansluiting voor het daarop ontvangen van een stroomtoevoer; stroomoverdrachtmiddelen voor het op een in het doorvoerkanaal van het toortslichaam (10) bewegende lasdraad (2); waarbij de stroomoverdrachtmiddelen omvatten: - een zich langs het doorvoerkanaal uitstrekkend en elektrisch met het toortslichaam verbonden contactvlak (121); - in het toortslichaam (10) tegenover het contactvlak opgestelde veerkrachtige aandrukmiddelen (130) die zijn ingericht om op een passerende lasdraad een naar genoemd contactvlak gerichte aandrukkracht uit te oefenen. Stroomoverdracht vanaf het toortslichaam vanaf het toortslichaam (10) naar de lasdraad vindt uitsluitend plaats via het genoemde contactvlak (121).
Description
Titel: Lastoorts
De uitvinding heeft in zijn algemeen betrekking op een lastoorts voor het MIG/MAG proces. Dergelijke lastoortsen zijn op zich bekend. Bij wijze van voorbeeld wordt de internationale octrooipublicatie WO-2002/04162 genoemd, waarvan de inhoud door deze verwijzing in zijn geheel hier geacht wordt te zijn opgenomen alsof die inhoud geheel herhaald was.
Bij het lassen met afsmeltende draad zijn er enkele zaken van belang. In de eerste plaats moet er een stroombron worden aangesloten op de draad en een werkstuk, om een elektrische boog tussen het draaduiteinde en een lasbad op het werkstuk te kunnen onderhouden. Deze lasboog heeft tot gevolg, dat het draaduiteinde afsmelt en gesmolten draadmateriaal wordt toegevoerd naar het werkstuk. De afsmeltende draad moet worden aangevuld, en daartoe dient een transportmechanisme dat de draad afwikkelt van een voorraadrol en axiaal (dat wil zeggen in de lengterichting van de draad) naar voren transporteert, in de richting van het afsmeltende uiteinde. In de derde plaats is het nodig om een beschermende gasatmosfeer tot stand te brengen bij en rondom de gasboog, om de lasdraad en het lasbad en het werkstuk te beschermen tegen inwerking van de omgevingslucht.
Voor het manipuleren van de afsmeltende draad dient een lastoorts, die bijvoorbeeld door een lasser kan worden vastgehouden. Een draadtransporteur is opgesteld vóór de toorts, en duwt de draad naar de toorts, die een draaddoorvoerkanaal heeft met een ingang waar de draad wordt ontvangen en een uitgang waar de draad de toorts verlaat en (tijdens bedrijf) de lasboog ontmoet. Om de elektrische stroom over te dragen op de bewegende lasdraad, heeft de toorts bij de uitgang van het draaddoorvoerkanaal een contactbuis, typisch van koper of een koperlegering. Voor het tot stand brengen van de gewenste schermgasatmosfeer heeft de toorts één of meerdere aansluitingen voor het aansluiten van een gasslang, alsmede één of meerdere gasuitstroomopeningen naast of nabij de uitgang van het draaddoorvoerkanaal.
In de praktijk blijkt veelal, dat de toorts en dan met name de contactbuis vanwege het contact met de boog heet wordt, dermate dat het nodig is om de toorts te koelen, waartoe doorgaans water wordt gebruikt. Daartoe heeft de toorts een aansluiting voor het aansluiten van een water-toevoerslang en een aansluiting voor het aansluiten van een waterafvoerslang.
Een belangrijk probleem bij dergelijke toortsen betreft de stroomoverdracht door middel van de contactbuis. De binnendiameter van de contactbuis moet nauwkeurig zijn aangepast aan de draaddiameter om glijdend contact te waarborgen. Indien de diameter van de contactbuis te klein is, loopt de draad vast, waardoor het uit de contactbuis stekende uiteinde van de draad in zijn geheel afsmelt en de lasboog in contact komt met de contactbuis, die daardoor kan sneuvelen. Indien de diameter van de contactbuis te groot is, kan de draad los komen van de binnenwand, waardoor er in het inwendige van de contactbuis een boog getrokken wordt tussen de draad en de buis, hetgeen leidt tot beschadiging van de buis en de draad, waardoor de draad weer kan vastlopen en/of in de contactbuis kan vastsmelten. Bijvoorbeeld voor gebruik bij een lasdraad met een diameter van 1,2 mm heeft de contactbuis een binnendiameter van 1,4-1,5 mm. Om te voorkomen dat de contactbuis door het gebruik snel slijt zodat de diameter van de buis groter wordt, is het nodig om gebruik te maken van een harde koperlegering met chroom en zirkoon.
Voorts is het een technische uitdaging dat de lasdraad over zijn gehele lengte binnen zeer kleine toleranties een constante diameter moet hebben. Deze uitdaging wordt des te groter als men zich realiseert dat het transportmechanisme aangrijpt op het buitenoppervlak van de draad en dat buitenoppervlak aldus kan beschadigen.
Het is een doel van de onderhavige uitvinding om de genoemde problemen te overwinnen of ten minste te verminderen.
Deze en andere aspecten, kenmerken en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen nader worden verduidelijkt door de hiernavolgende beschrijving onder verwijzing naar de tekeningen, waarin gelijke verwijzingscijfers gelijke of vergelijkbare onderdelen aanduiden, waarin aanduidingen "onder/boven", "hoger/lager", "links/rechts" etc uitsluitend betrekking hebben op de in de figuren weergegeven oriëntatie, en waarin: figuur 1 schematisch een langsdoorsnede toont van een voorbeeld van een lastoorts volgens de onderhavige uitvinding; figuur 2 is een schematische dwarsdoorsnede van een inzetstuk van de lastoorts van figuur 1,-figuur 3 is een schematische langsdoorsnede van het inzetstuk van figuur 2; figuur 4 een vooraanzicht en een langsdoorsnede van een inventieve gascup toont.
Figuur 1 toont schematisch een langsdoorsnede van een lastoorts 1 volgens de onderhavige uitvinding. De lastoorts 1 omvat een toortslichaam 10, dat bijvoorbeeld een lengte kan hebben van ongeveer 40 mm en een diameter van ongeveer 25 mm, en dat bij voorbeeld,gemaakt kan zijn van koper of messing of dergelijke. Het toortslichaam 10 is omgeven door een isolatiebekleding 14. Rechts in de figuur heeft het toortslichaam 10 een ingangsuiteinde, links in de figuur heeft het toortslichaam 10 een uitgangsuiteinde.
In het toortslichaam 10 is een koelwaterkanaal 13 gevormd. Een ingangsaansluiting voor het koppelen met een watertoevoerslang is aangeduid bij 15, en een uitgangs-aansluiting voor het koppelen met een waterafvoerslang is aangeduid bij 16. Het precieze verloop van het koelwaterkanaal 13 in het toortslichaam 10 is niet van belang, en is in de figuur ter wille van de eenvoud niet getoond.
Het toortslichaam 10 is hol, voordeligerwijze door een boring die zich uitstrekt vanaf het uitgangsuiteinde links in de figuur tot bijna bij het ingangsuiteinde van het lichaam 10. Die boring omvat twee boringdelen 51 en 52. Een eerste boringdeel 51 heeft een vrij grote diameter, en reikt vanaf het ingangsuiteinde van het lichaam 10 naar binnen over een axiale lengte in de orde van ongeveer 10-15 mm. Een tweede boringdeel 52 met een kleinere diameter reikt vanaf de bodem van het eerste boringdeel 51 tot bijna bij het ingangsuiteinde van het lichaam 10. Aldus heeft het toortslichaam in zijn algemeenheid een bekervorm (in de figuur een liggende beker), met een bekerbodem 21 en een inwendig getrapte bekerzijwand 22. De bekerbodem en de bekerzijwand kunnen als een geheel zijn gemaakt, maar het is ook mogelijk dat de bekerbodem en de bekerzijwand als afzonderlijke componenten zijn vervaardigd en aan elkaar vast zijn gemaakt. In het tweede boringdeel 52 is een cilindrisch inzetstuk 100 geplaatst, waarvan details later besproken zullen worden, waarbij tussen dat inzetstuk 100 en de bekerbodem 21 een gasverdeelkamer 53 is vrij gehouden.
Het eerste boringdeel 51 definieert een in het lichaam 10 verzonken schermgaskamer 31, waarvan de dwarsafmeting slechts een weinig kleiner is dan de dwarsafmeting van het toortslichaam 10, zodat het toortslichaam 10 ter hoogte van de schermgaskamer 31 een relatief dunne kamerwand 32 definieert. Op het uitgangsuiteinde van het toortslichaam 10 is een gascup bevestigd, typisch een opgeschroefde keramische gascup 30, waarvan het inwendige 33 aansluit op de schermgaskamer 31 en deze naar buiten toe verlengt. Een ingangsaansluiting voor het koppelen met een gastoevoerslang is aangeduid bij 17; deze gasaansluiting 17 mondt uit in de gasverdeelkamer 53. Het inzetstuk 100 omvat een veelvoud (bijvoorbeeld zes) van onderling evenwijdige, langs de omtrek van het inzetstuk 100 verdeeld aangebrachte, axiale boringen 101, die elk de gasverdeelkamer 53 verbinden met de schermgaskamer 31.
Voor het aansluiten van een stroomtoevoerdraad kan een separate aansluiting aanwezig zijn. Het is echter ook mogelijk dat de stroomtoevoerdraad wordt bevestigd aan de water-ingangsaansluiting 15 of water-uitgangsaansluiting 16, of aan de gasaansluiting 17, welke aansluitingen typisch van messing zijn en aan het lichaam 10 zijn bevestigd op een manier die stroomoverdracht toelaat.
Een ingangsaansluiting voor het ontvangen van lasdraad is in zijn algemeenheid aangeduid bij 40. Die ingangsaansluiting 40 omvat in het weergegeven voorbeeld een vanaf het lichaam 10 uitstekend cilindrisch deel 41 met een centrale boring 42 en een buitenschroefdraad, waar een wartel 43 op kan worden geschroefd om een T-vormig uiteinde van een draadgeleidingsslang 44 te bevestigen. Die draadgeIeidingsslang is aangesloten op een ter wille van de eenvoud niet weergegeven draadtoevoer-unit, hetgeen een conventionele draadtoevoerunit kan zijn. De centrale boring 42 van het cilindrisch deel 41 heeft een diameter groter dan de draaddiameter.
Het inzetstuk 100 is bij zijn naar de schermgaskamer 31 gerichte voorvlak voorzien van een cilindrisch draadgeleiderdeel 102, typisch van koper of messing, dat bij voorkeur als een integraal geheel met het inzetstuk 100 is gemaakt. Het draadgeleiderdeel 102 heeft een inwendige boring 103 die is uitgelijnd met de centrale boring 42 van het cilindrisch deel 41. In genoemde inwendige boring 103 is een isolerende buis 104 aangebracht, bijvoorbeeld van aluminiumoxyde. De inwendige diameter van deze buis 104 is groter dan de draaddiameter. Het cilindrisch draadgeleiderdeel 102 is op zijn buitenoppervlak voorzien van schroefdraad. Over het cilindrisch draadgeleiderdeel 102 is een bij voorkeur van koolstof of grafiet vervaardigde mantel 105 geschroefd, die in de praktijk voorkomt dat de lasboog het cilindrisch draadgeleiderdeel 102 kan raken en aldus beschadigen, en die daarom ook wordt aangeduid als beschermingsmantel.
In figuur 1 is zichtbaar, dat in het inzetstuk 100 een axiale boring 107 is gevormd, die reikt over de volledige lengte van het inzetstuk 100 en dus vanaf de gasverdeelkamer 53 tot aan de boring 103 in het cilindrisch draadgeleiderdeel 102, en die is uitgelijnd met de centrale boring 42 van het cilindrisch deel 41. Het zal derhalve duidelijk zijn dat een lasdraad die bij de centrale boring 42 van de lasdraad-ingangsaansluiting 40 wordt ingebracht en axiaal wordt voortgeduwd, via de axiale boring 107 in het inzetstuk en de boring 103 in het cilindrisch draadgeleiderdeel 102, uiteindelijk centraal de gascup 30 zal bereiken.
In figuur 1 is voorts zichtbaar, dat in het inzetstuk 100, over een deel van zijn axiale lengte, een kamer 110 is gevormd, die reikt vanaf de cylindrische zijwand 111 van het inzetstuk 100 tot voorbij de hartlijn van het inzetstuk 100, en die dus genoemde boring 107 snijdt.
Figuur 2 is een schematische dwarsdoorsnede van het inzetstuk 100, en figuur 3 is een schematische langsdoorsnede van het inzetstuk 100.
Op de bodem van de kamer 110 ligt een slijtvaste contactplaat 120. De contactplaat kan bij voorbeeld gemaakt zijn van een harde metaalsoort, bijvoorbeeld wolfraam, en kan door een perspassing in de kamer 110 zijn aangebracht.
De contour van de contactplaat 120 komt bij voorkeur overeen met de contour van de kamer 110, in het weergegeven voorbeeld dus een ovaal. De dikte van de contactplaat 120 correspondeert met de hoogte van het onder de boring 107 gelegen deel van de kamer 110. In de figuren 2 en 3 is ook een portie van een lasdraad 2 getoond; te zien valt dat de lasdraad 2 rust op het bovenoppervlak 121 van de contactplaat 120, welk bovenoppervlak aldus fungeert als contactvlak. Aangezien de contactplaat is gemaakt van een elektrisch geleidend materiaal en in contact is met het inzetstuk 100, en aangezien het inzetstuk 100 is gemaakt van een elektrisch geleidend materiaal en in contact is met het toortslichaam 10, en aangezien het toortslichaam 10 is gemaakt van een elektrisch geleidend materiaal en in contact is met de stroomtoevoeraansluiting, kan de lasstroom via de contactplaat worden overgedragen op de lasdraad 2.
Het inzetstuk 100 is voorts voorzien van een aandruk-eenheid 130, die de lasdraad 2 aandrukt tegen het bovenoppervlak 121 van de contactplaat 120 om zo een goed stroomoverdragend contact tussen de lasdraad 2 en de contactplaat 120 te waarborgen. Die aandrukeenheid 130 omvat een in hoofdzaak blokvormige wieldrager 131, waarvan de breedte (loodrecht op het vlak van tekening in figuur 3, links/rechts in figuur 2) in hoofdzaak overeenkomt met de breedte van de kamer 110, en waarvan de lengte (loodrecht op het vlak van tekening in figuur 2, links/rechts in figuur 3) een weinig kleiner is dan de lengte van de kamer 110. De wieldrager 131 is bij voorkeur gemaakt van een isolerend materiaal, bij voorkeur een keramiek.
De wieldrager 131 rust op een aantal aandrukwielen 132. Dat aantal bedraagt minimaal één, bij voorkeur en zoals weergegeven twee, maar mag ook meer zijn. Elk aandrukwiel 132 kan voordeligerwijze zijn geïmplementeerd door een kogellager, en roteert om een as 133 die loodrecht op de lengterichting van de boring 107 is gericht. Elk aandrukwiel 132 met zijn as 133 is bijna volledig opgenomen in een vanaf de onderzijde van de wieldrager 131 omhoog reikende wielkamer 134, waarbij het mogelijk is dat meerdere wielen zijn opgenomen in een gemeenschappelijke wielkamer. Elk aandrukwiel 132 steekt aan de onderzijde uit buiten de wieldrager 131, en rust op de draad 2. De uiteinden van de wielassen 133 liggen met hun bovenzijden aan tegen aanslagen in de wieldrager 131, zodat de wieldrager een omlaag gerichte kracht op de wielassen 133 en aldus op de aandrukwielen 132 kan uitoefenen.
Boven de wieldrager 131 bevindt zich een drukplaat 135, die zich kan uitstrekken over de gehele lengte van de wieldrager 131. Tussen de drukplaat 135 en de wieldrager 131 bevindt zich ten minste één drukveer 136. Dit kan bijvoorbeeld een bladveer zijn, maar in het weergegeven voorbeeld is de drukveer 136 geïmplementeerd als een schroefveer die is opgenomen in een veerkamer 137 die in de wieldrager 131 is verzonken vanaf het bovenoppervlak van de wieldrager. Het is mogelijk dat er meerdere drukveren zijn. In het weergegeven voorbeeld is er precies één drukveer, gepositioneerd tussen de twee wielen 132. De drukveer 136 oefent op de wieldrager 131 een omlaag gerichte kracht uit.
Voor het assembleren van de wieldrager 131 en drukplaat 135 ten opzichte van elkaar, zijn er aan de onderzijde van de drukplaat 135 enkele (minimaal één, in het weergegeven voorbeeld twee) verticaal gerichte paspennen 138 bevestigd, die ingrijpen in vanaf het bovenoppervlak van de wieldrager 131 omlaag gerichte boringen 139. Het is ook mogelijk dat de paspennen zijn bevestigd aan de wieldrager en dat de boringen zijn aangebracht in de drukplaat.
De assemblage gaat als volgt. Eerst wordt de contactplaat 120 aangebracht op de bodem van de kamer 110.
De contactplaat zou op zijn plaats vast gesoldeerd kunnen worden, maar de contactplaat mag ook door een perspassing worden vastgezet.
Dan wordt de aandrukeenheid 130 in de kamer 110 geschoven, via een verticale schuifbeweging die in figuur 2 van boven naar beneden is gericht. Omdat er geen draad door het inzetstuk 100 reikt, komt de aandrukeenheid 130 iets lager te liggen dan normaal, met de wielen 132 in aanraking tegen de contactplaat 120. De gehele aandrukeenheid 130 bevindt zich nu binnen het cylinderprofiel van het inzetstuk 100.
Vervolgens wordt het inzetstuk 100 in het tweede boringdeel 52 van het toortslichaam 10 geplaatst. Voordeligerwijze is het inzetstuk voorzien van een uitwendige schroefdraad, passend bij een inwendige schroefdraaf van het tweede boringdeel 52, zodat het inzetstuk 100 in het tweede boringdeel 52 kan worden geschroefd.
Om de toorts gereed te maken voor gebruik, wordt een lasdraad 2 ingebracht. Deze zal bij het inbrengen de wielen 132 optillen, en daardoor de gehele wieldrager 131 alsmede de drukplaat 135 optillen. De drukplaat 135 komt eerst aan te liggen tegen de binnenwand van het tweede boringdeel 52 van het toortslichaam 10. Bij verder indrukken van de lasdraad 2 wordt de wieldrager 131 verder opgetild en wordt de aandrukveer 136 ingedrukt.
De lasdraad 2 wordt in de draadgeleidingsslang 44 beschermd en geleid door een buigzame maar toch stevige, isolerende buis 3, die wordt aangeduid als liner, en die bijvoorbeeld gemaakt kan zijn van kunststof zoals PTFE. De boring 42 in het schroefdeel 41 en de boring 107 in het inzetstuk 100 zijn zodanig groot, bijvoorbeeld met een diameter van ongeveer 5 mm, dat de liner 3 door die boringen 42, 107 kan reiken om aldus contact van de draad 2 met het toortslichaam 10 en het inzetstuk 100 te voorkomen. Hierdoor wordt ongecontroleerde stroomoverdracht naar de draad 2 voorkomen.
Tijdens bedrijf wordt de zich axiaal verplaatsende draad 2 door de wielen 132 aangedrukt tegen de contactplaat 120, waarbij de wielen 132 met de draad 2 mee roteren. De door de aandrukveer 136 veroorzaakt aandrukkracht is zodanig ingesteld, dat deze voldoende is om de draad in goed stroom-overdragend contact met de contactplaat 120 te houden, maar niet dermate hoog dat de optredende wrijving de voortstuwing van de draad zal tegenhouden.
Het is ongewenst dat de stroomoverdracht ook via de wielen 132 plaats vindt, omdat dan de kans bestaat dat er in het inwendige van de kogellagers vonkvorming optreedt.
Indien de wieldrager 131 van een geleidend materiaal is gemaakt, heeft het derhalve de voorkeur om de wieldrager en de drukplaat 135 te voorzien van een isolerende laag, maar het heeft de voorkeur dat de wieldrager 131 is gemaakt van een isolerend materiaal.
In een contactbuis volgens de stand der techniek is het contact met de lasdraad altijd enigszins wispelturig, en is de oppervlakte van het daadwerkelijke contact vrij klein. Dit leidt tot een onregelmatige en vrij grote overgangsweerstand, met bijgevolg een vrij grote warmteontwikkeling en een navenant groot benodigd koelvermogen. In de lastoorts volgens de onderhavige uitvinding is de oppervlakte van het daadwerkelijke contact vrij groot, en constant, zodat de warmteontwikkeling aanmerkelijk minder is en een relatief klein waterdebiet voldoende is om de temperatuur van de toorts op een acceptabele waarde van bijvoorbeeld 40 °C te houden.
Bovendien leiden variaties in de weerstand, wegens de horizontale of constant-voltagekarakteristiek van bij MIG/MAG processen toegepaste stroombronnen, tot ongewenste variaties in de lasstroomsterkte, welke variaties in de orde van wel 50 A kunnen bedragen.
Voorts wordt opgemerkt, dat de lastoorts volgens de onderhavige uitvinding aanzienlijk toleranter is voor diameter-variaties van de lasdraad, omdat de wieldrager 131 op en neer kan bewegen met dergelijke variaties, terwijl de boringen 42 en 107 en de buis 104 diameter-variaties dus ongehinderd laten passeren.
Figuur 4 illustreert details van een inventieve gascup 30 die bij voorkeur wordt toegepast in de lastoorts volgens de onderhavige uitvinding. De gascup 30 heeft een cylindermantel 151, met een proximaal uiteinde 152 en een distaai uiteinde 153. Bij het proximale uiteinde 152 heeft de cylindermantel 151 een naar binnen gerichte ringvormige schouder 154. Op de buitenrand van de schouder 154 sluit een cylindrische rok 156 aan, waarvan het buitenoppervlak bij voorkeur en zoals weergegeven in het verlengde ligt van het buitenoppervlak van de cylindermantel 151. Op de binnenrand van de schouder 154 sluit een van een uitwendige schroefdraad voorziene schroefbus 157 aan, waarvan het vrije, van de schouder 154 af gerichte uiteinde is voorzien van een naar binnen gericht ringvormig rooster 158. Het tussen de rok 156 en de schroefbus 157 gelegen onderoppervlak van de schouder 154 vormt een aanslag 159.
Het ringvormige rooster 158 heeft een binnendiameter die groter is dan de diameter van de schermmantel 105. In een eenvoudige uitvoeringsvorm is het rooster 158 geïmplementeerd door radiaal gerichte gleuven 160.
De binnenwand van het eerste boringdeel 51 is voorzien van een schroefdraad passend bij de schroefdraad van de schroefbus 157. Voor gebruik wordt de schroefbus 157 van de gascup 30 geschroefd in het eerste boringdeel 51, tot dat het vrije ringvormige uiteinde van het toortslichaam 10 komt aan te liggen tegen de aanslag 159, zoals te zien is in figuur 1. Dan strekt de cylindermantel 151 zich in hoofdzaak uit in het verlengde van de kamerwand 32, en strekt de rok 156 zich uit langs het buitenoppervlak van de kamerwand 32. Het ringvormige rooster 158 strekt zich concentrisch uit rondom de schermmantel 105, waarbij de binnenrand van het ringvormige rooster 158 zich op korte afstand bevindt van het buitenoppervlak van de schermmantel 105.
Het ringvormige rooster 158 verdeelt aldus de in het lichaam 10 verzonken schermgaskamer 31 in twee in gasstromingsrichting of axiale richting achter elkaar gelegen kamers, namelijk een eerste gasverdeelkamer 141 tussen het inzetstuk 100 en het ringvormige rooster 158 en een tweede gasverdeelkamer 142 aan de van het inzetstuk 100 af gerichte zijde van het ringvormige rooster 158. Het uit de boringen 101 stromende schermgas stroomt de eerste gasverdeelkamer 141 in, waar de door het ringvormige rooster 158 veroorzaakte stromingsweerstand tot gevolg heeft dat het gas zich in omtreksrichting beter verdeelt in de eerste gasverdeelkamer 141 zodat er voorbij het ringvormige rooster 158, in de tweede gasverdeelkamer 142, nauwelijks nog stromingscomponenten loodrecht op de axiale richting zijn. Aldus wordt een mooi rustig brandende boog en een goede gasverdeling en derhalve goede gasbescherming verkregen bij een korte bouwlengte van de toorts, althans het toortsgedeelte vanaf de uitstroomopeningen van de boringen 101 tot de vrije eindrand 153 van de gascup.
De gascup 30 kan als een geheel gemaakt zijn, maar kan ook gemaakt zijn uit twee (of meer) aan elkaar bevestigde componenten. Het gebruikte materiaal kan keramiek zijn, maar het is ook mogelijk dat de gascup althans ten dele is gemaakt van koper, waarbij het dan gewenst is dat de gascup elektrisch geïsoleerd is ten opzichte van het toortslichaam 10, waartoe het bijvoorbeeld mogelijk is dat het schroefdraaddeel van de schroefdraad 157 isolerend is uitgevoerd. Als alternatief is het bijvoorbeeld mogelijk dat tussen de schroefbus 157 en de wand 32 een van isolerend materiaal gemaakte tussen-schroefbus is opgenomen (niet weergegeven).
Opgemerkt wordt, dat deze inventieve gascup ook bruikbaar is bij andere lastoortsen.
Aldus betreft de uitvinding een lastoorts 1, omvattende : een toortslichaam 10 van een elektrisch geleidend materiaal, met een doorvoerkanaal voor het doorleiden van een lasdraad 2; een met het toortslichaam 10 verbonden aansluiting voor het daarop ontvangen van een stroomtoevoer; stroomoverdrachtmiddelen voor het op een in het doorvoerkanaal van het toortslichaam 10 bewegende lasdraad 2; waarbij de stroomoverdrachtmiddelen omvatten: een zich langs het doorvoerkanaal uitstrekkend en elektrisch met het toortslichaam verbonden contactvlak 121; in het toortslichaam 10 tegenover het contactvlak opgestelde veerkrachtige aandrukmiddelen 130 die zijn ingericht om op een passerende lasdraad een naar genoemd contactvlak gerichte aandrukkracht uit te oefenen, waarbij de stroomoverdracht van het toortslichaam 10 naar de lasdraad uitsluitend plaats vindt via het genoemde contactvlak 121. Dankzij voordeligerwijs als kogellagers uitgevoerde aandrukwielen 132 wordt bereikt, dat de lasdraad 2 altijd op een gecontroleerde wijze in aanraking met het contactvlak. Aldus is de overgangsweerstand vrijwel constant.
Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat de uitvinding niet is beperkt tot de in het voorgaande besproken uitvoeringsvoorbeelden, maar dat diverse varianten en modificaties mogelijk zijn binnen de beschermingsomvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
Bijvoorbeeld is het mogelijk dat het bovenoppervlak van de contactplaat is voorzien van een longitudinale groef met een geringe diepte, met een kromtestraal die overeenkomst met de radius van de lasdraad of een weinig groter is, om het contactoppervlak met de lasdraad te vergroten en de kans op een zijdelings uitwijken van de lasdraad te verminderen.
Ook is het mogelijk dat een aandrukwiel 132 in zijn buitenoppervlak is voorzien van een omtreksgroef met een geringe diepte, met een kromtestraal die overeenkomst met de radius van de lasdraad of een weinig groter is, om het contactoppervlak met de lasdraad te vergroten en de kans op een zijdelings uitwijken van de lasdraad te verminderen.
Anderzijds biedt het gebruik van een vlakke contactplaat en vlakke aandrukwielen de mogelijkheid om de toorts te gebruiken voor verschillende typen lasdraad van verschillende diameters.
Voorts is het mogelijk dat de contactplaat 120 wordt weggelaten, en dat de bewegende lasdraad wordt aangedrukt tegen het materiaal van het toortslichaam of tegen het materiaal van het inzetstuk.
Voorts is het mogelijk dat de toorts is voorzien van een handgreep of dergelijk, zodat een lasser de toorts gemakkelijk kan vasthouden en bedienen.
Kenmerken die alleen zijn beschreven voor een bepaalde uitvoeringsvorm, zijn ook toepasbaar bij andere beschreven uitvoeringsvormen. Kenmerken van verschillende uitvoeringsvormen kunnen gecombineerd worden om een andere uitvoeringsvorm te bereiken. Kenmerken die niet uitdrukkelijk zijn beschreven als zijnde essentieel, mogen ook worden weggelaten.
Claims (11)
1. Lastoorts (1), omvattende: een toortslichaam (10) van een elektrisch geleidend materiaal, met een doorvoerkanaal voor het doorleiden van een lasdraad (2) ; een met het toortslichaam (10) verbonden aansluiting voor het daarop ontvangen van een stroomtoevoer; stroomoverdrachtmiddelen voor het overdragen van stroom op een in het doorvoerkanaal van het toortslichaam (10) bewegende lasdraad (2); waarbij de stroomoverdrachtmiddelen omvatten: een zich langs het doorvoerkanaal uitstrekkend en elektrisch met het toortslichaam verbonden contactvlak (121) ; in het toortslichaam (10) tegenover het contactvlak opgestelde veerkrachtige aandrukmiddelen (130) die zijn ingericht om op een passerende lasdraad een naar genoemd contactvlak gerichte aandrukkracht uit te oefenen.
2. Lastoorts volgens conclusie 1, waarbij de aandrukmiddelen een aandrukeenheid omvatten die elektrisch ten opzichte van het toortslichaam geïsoleerd is.
3. Lastoorts volgens conclusie 2, waarbij de aandrukeenheid een bij voorkeur elektrisch isolerende wieldrager (131) omvat alsmede één of meerdere roteerbaar met de wieldrager gekoppelde, bij voorkeur door kogellagers geïmplementeerde aandrukwielen (132).
4. Lastoorts volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij het toortslichaam een longitudinale boring (52) omvat, met een daarin ingebracht cylindrisch inzetstuk (100) van een geleidend materiaal; waarbij het genoemde doorvoerkanaal een boring (107) in het inzetstuk omvat; waarbij het inzetstuk (100) een kamer (110) omvat, die zich vanaf een cylindrische zijwand (111) in radiale richting uitstrekt tot voorbij de boring (107); en waarbij de genoemde veerkrachtige aandrukmiddelen (130) zijn opgesteld in genoemde kamer (110).
5. Lastoorts volgens conclusie 4, waarbij op de bodem van genoemde kamer (110) een contactplaat (120) is aangebracht, wiens bovenoppervlak (121) het genoemde contactvlak vormt.
6. Lastoorts volgens conclusie 4 of 5, waarbij de aandrukeenheid een in genoemde kamer (110) aangebrachte, bij voorkeur elektrisch isolerende wieldrager (131) omvat alsmede één of meerdere roteerbaar met de wieldrager gekoppelde, bij voorkeur door kogellagers geïmplementeerde . aandrukwielen (132); en waarbij de aandrukmiddelen voorts een in genoemde kamer (110) aangebrachte, zich boven genoemde wieldrager (131) uitstrekkende drukplaat (135) omvat alsmede een veerkrachtig aandrukorgaan (136) tussen de drukplaat (135) en de wieldrager (131).
7. Lastoorts volgens conclusie 6, waarbij de drukplaat (135) aan zijn onderzijde is voorzien van één of meer paspennen (138), die ingrijpen in passende boringen (139) in de wieldrager (131).
8. Lastoorts volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij stroomoverdracht vanaf het toortslichaam (10) naar de lasdraad uitsluitend plaats vindt via het genoemde contactvlak (121).
9. Lastoorts volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, waarbij de diameter van het doorvoerkanaal (42; 107), althans in het gedeelte tot aan het genoemde contactvlak (121), groter is dan een liner (3) van een draadgeleidingsslang (44).
10. Gascup (30) voor de lastoorts volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, omvattende: een cylindermantel (131), met een proximaal uiteinde (132) en een distaai uiteinde (133); een naar binnen gerichte ringvormige schouder (134) bij het proximale uiteinde van de cylindermantel (131); een optionele, op de buitenrand van de schouder (134) aansluitende rok (136); een op de binnenrand van de schouder (134) aansluitende schroefbus (137); een naar binnen gericht ringvormig rooster (138) bij het vrije, van de schouder (134) af gerichte uiteinde van de schroefbus (137).
11. Lastoorts volgens een willekeurige der voorgaande conclusies, voorzien van een gascup (30) volgens conclusie 10.
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL1035171 | 2008-03-13 | ||
NL1035171A NL1035171C2 (nl) | 2008-03-13 | 2008-03-13 | Lastoorts. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
BE1018510A3 true BE1018510A3 (nl) | 2011-02-01 |
Family
ID=40032869
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
BE200900153A BE1018510A3 (nl) | 2008-03-13 | 2009-03-13 | Lastoorts. |
Country Status (2)
Country | Link |
---|---|
BE (1) | BE1018510A3 (nl) |
NL (1) | NL1035171C2 (nl) |
Cited By (1)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
EP4219055A1 (en) * | 2022-01-28 | 2023-08-02 | Linde GmbH | Current contact nozzle with point current transfer |
Family Cites Families (3)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
US2179108A (en) * | 1937-06-12 | 1939-11-07 | Borg Warner | Nozzle for arc-welding machine |
DE1540922B2 (de) * | 1965-09-24 | 1971-09-23 | Linde Ag, 6200 Wiesbaden | Hochleistungs schweissbrenner fuer das schutzgas lichtbogen schweissen mit abschnelzender drahtelektrode |
DE4006138C2 (de) * | 1990-02-27 | 1999-09-02 | Lange | Kontaktführungsdüse |
-
2008
- 2008-03-13 NL NL1035171A patent/NL1035171C2/nl not_active IP Right Cessation
-
2009
- 2009-03-13 BE BE200900153A patent/BE1018510A3/nl active
Cited By (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
EP4219055A1 (en) * | 2022-01-28 | 2023-08-02 | Linde GmbH | Current contact nozzle with point current transfer |
WO2023143871A1 (en) * | 2022-01-28 | 2023-08-03 | Linde Gmbh | Current contact nozzle with point current transfer |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
NL1035171C2 (nl) | 2009-09-15 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
EP2892680B1 (en) | Push-pull mig torch | |
US20230256533A1 (en) | Method and end assembly for welding device | |
US20100059493A1 (en) | Induction heated, hot wire welding | |
CA2019991C (en) | Welding apparatus coated with spatter-resistant and electrically conductive film | |
EP0109479B1 (en) | Welding torch | |
US9302341B2 (en) | Welding contact tip with conductive brush | |
JP7410147B2 (ja) | シールドガス流を流出するためのガスノズル及びガスノズルを備えたトーチ | |
US10610948B2 (en) | Two-piece nozzle assembly for an arc welding apparatus | |
BE1018510A3 (nl) | Lastoorts. | |
AU2011383784B2 (en) | Contact tip for use in gas metal-arc welding | |
US3590212A (en) | Anodized aluminum welding torch | |
CN110891724B (zh) | 焊枪 | |
US2992320A (en) | Gas shielded arc welding torch nozzle | |
KR890000926B1 (ko) | 아아크용접기에 사용하기 위한 용가금속와이어(filler metal wire)용 안내관 | |
JP4896847B2 (ja) | 強制加圧給電チップ組立体及び強制加圧給電トーチ | |
JP7126189B2 (ja) | 溶接用チップ | |
RU2802612C2 (ru) | Газовое сопло для выпускания потока защитного газа и горелка с газовым соплом | |
JP6827178B2 (ja) | 溶接トーチ | |
JP2002224837A (ja) | アーク溶接用トーチ | |
KR101665873B1 (ko) | 용접장치 | |
JPS58199674A (ja) | 溶接用ト−チ | |
SU737150A1 (ru) | Контактный наконечник к горелкам дл электродуговой сварки плав щимс электродом | |
US10974332B2 (en) | Current feeding device for wire electrical discharge machining | |
EP4219055A1 (en) | Current contact nozzle with point current transfer | |
JP5470925B2 (ja) | 溶射皮膜形成装置及びワイヤへの給電方法 |