BE1018204A3

BE1018204A3 - Verbeteringen in vierkantebalenpersen.

Info

Publication number: BE1018204A3
Application number: BE2008/0362A
Authority: BE
Original assignee: Cnh Belgium Nv
Priority date: 2007-07-04
Filing date: 2008-06-30
Publication date: 2010-07-06
Also published as: GB2450716A; EP2011385A1; EP2011385B1; US20090007805A1; US7854195B2; GB0712921D0; DE602008002645D1; ATE481869T1

Abstract

Een balenpers heeft een baalkamer 20 en een naald 40 verplaatsbaar door de baalkamer om een streng touw vanaf een kant van de baalkamer over te brengen naar een knopenlegger 24 geplaatst op de tegenovergelegen kant, waarbij het touw gegrepen wordt door een punt van de naald. In de uitvinding wordt lucht onder druk naar de punt van de naald gericht. De luchtstroom vermijdt dat oogstmateriaal gegrepen wordt in de knopen die gevormd worden door de knopenlegger 24.

Description

VERBETERINGEN IN VIERKANTEBALENPERSEN

Toepassingsgebied van de uitvinding

Deze uitvinding heeft betrekking op vierkantebalenpersen en houdt zich meer bepaald bezig met de mechanismen die gebruikt worden om de balen samen te binden met stukken touw en om knopen te maken in het touw.

Achtergrond van de uitvinding *

Balenpersen zijn machines die over een eigen rijaandrijving kunnen beschikken, maar worden vaker door een trekker gesleept en aangedreven via de aftakas van een trekker. Er zijn twee hoofdtypes, nl. rondebalenpersen en vierkantebalenpersen. Rondebalenpersen worden gebruikt om cilindrische balen te produceren die normaal omwikkeld worden met een gaas of een folie nadat ze werden gevormd. Vierkantebalenpersen produceren balen met rechthoekige zijden die samengebonden worden met afzonderlijk lussen touw op een zekere afstand van elkaar gelegen dwars over de breedte van elke baal.

Deze uitvinding is alleen van toepassing op vierkantebalenpersen. Om bij wijze van achtergrond de manier waarop vierkantebalenpersen gebouwd zijn, uit te leggen, zal verwezen worden naar Figuur 1 van de bijbehorende tekeningen. Deze tekening is gebaseerd op octrooi US 5 347 920, dat hier ingevoerd is ter referentie, en zal hier alleen beschreven worden in de mate dat die noodzakelijk is om deze uitvinding te begrijpen.

De balenpers bevat een hoofdframe 10 uitgerust met een paar met de grond contactmakende wielen 12 en een sleepstang 14, opgesteld om bevestigd te worden aan een trekker (niet weergegeven). Een oppikmechanisme 16 neemt oogstmateriaal op, typisch is dit stro (of vergelijkbare oogstrestanten) dat op de grond ligt nadat het bijvoorbeeld in zwadden werd op de grond geworpen door een maaidorser. Het oogstmateriaal wordt toegevoerd aan een toevoerkamer 18 van waaruit het wordt overgebracht naar een baalkamer 20 waarin een baal oogstmateriaal wordt gevormd.

Een plunjer 22 beweegt heen en weer binnen in de baalkamer 20 om in te werken op wadden oogstmateriaal die overgebracht werden van de toevoerkamer 18 naar de baalkamer 20 en om deze wadden samen te drukken in een baal die tijdens het vormen geleidelijk aan langs de baalkamer 20 van links naar rechts verplaatst worden, zoals getoond op Fig. 1. Een volledig gevormde baal wordt dichtgebonden met touw d.m.v. een knopenlegger 24 en valt achteraan uit de machine.

De baalkamer 20 bevat een voorste deel 30 met vaste afmetingen en een achterste deel 32 waarvan de afmetingen kunnen variëren door middel van beweegbare bovenste en zijdelingse rails 34. Er is een spanningsregelmechanisme 36 aangebracht om de rails 34 te bewegen om daarbij de dwarsdoorsnede van de zone waar de baal gevormd wordt te variëren en zodoende de dichtheid van de geproduceerde balen te regelen.

Aangezien meerdere strengen rond elke baal gewikkeld moeten worden, zijn meerdere individuele knopenleggers 24 dwars en op een zekere afstand van elkaar gelegen aan de bovenkant van de baalkamer 20 aangebracht en werken ze allemaal op de volgende identieke manier. Een streng touw rond een baal binden begint met het klemmen van het begin van een stuk touw 30 in een touwhouder van waaruit het naar beneden uitsteekt over een knoperbek en een touwgeleidingselement door de baalkamer 20. De touwhouder, de knoperbek en het geleidingselement van de knopenlegger moeten hier niet in detail beschreven worden aangezien deze uitvinding niet onmiddellijk betrekking heeft op de werking van de knopenlegger. De werkwijze van knopenleggers op zichzelf is welbekend en beschreven in tal van gepubliceerde octrooispecificaties.

•j

Naarmate het oogstmateriaal samengedrukt wordt en geleidelijk aan naar het einde van de baalkamer 20 wordt bewogen, wordt het touw meegenomen zodat het zich langs de bovenkant van de baal uitstrekt, terug naar beneden langs het voorvlak van de baal en tot onder het onderste vlak van de baal loopt. Vanaf daar, strekt elk touw zich uit door een oog in het vooraan gelegen uiteinde van een overeenkomstige kromme naald 40 die een onderdeel vormt van een scharnierbaar naaldgeheel 42.

Een sterwiel 44 dat werkzaam gekoppeld is aap de knopenleggers 24 controleert de lengte van de baal naarmate die geleidelijk aan wordt gevormd. Wanneer een baal tot op een gewenst mate werd gevormd, wordt de bindbewerking gestart door het naaldgeheel 42 precies te bewegen om de punt van elke naald 40 omhoog te richten door de baalkamer 20 en in de zone van de knoperbek en de touwhouder van de knopenlegger om een stuk touw aan de staart samen met het touw aan de kop mee te nemen in de touwhouder. Op dat moment worden de kop en de staart van het touw samengeknoopt door de knoperbek van de knopenlegger. Om de geknoopte lus van de knopenlegger 24 los te maken, worden beide strengen afgesneden uit van de touwhouder door het touwgeleidingselement te bewegen, dat een mes ondersteunt, dwars over de knoperbek en ondertussen de knoop ervan verwijdert.

Een vakman zal gemakkelijk inzien dat de cyclische beweging van het naaldgeheel 36 niet alleen zorgt voor het toevoeren van het begin van een stuk touw aan de touwhouder 32 om een volledig gevormde baal te binden, maar terzelfder tijd de vorming doet starten van een nieuwe baal door aan de touwhouder 32 een nieuw stuk touw toe te voeren.

Een knopenlegger die op die manier werkt, trekt touw van een enkele toevoerrol en produceert een lus touw met een enkele knoop. Andere knoopsystemen zijn gekend waarbij twee lengten touw getrokken worden van afzonderlijke rollen en samen geknoopt worden aan het begin en het einde van de vorming van elke baal. In zulke zogenaamde dubbeleknopenleggers worden, nadat een eerste knoop in de twee lengten touw werd gelegd, aan het einde van de vorming van een baal, worden de twee geknoopte strengen afgesneden van hun respectieve toevoerrol en wordt t een tweede knoop gevormd in de twee strengen vanaf de twee toevoerrollen om de volgende baal te beginnen. Zulke dubbele knopenleggers hebben als voordeel dat het touw niet stevig moet worden vastgehouden in de knopenlegger tijdens de baalvormingsfase en dat het touw niet over het oppervlak van de baal moet slepen terwijl de baal wordt gevormd, gewoon meebeweegt met de baal naarmate hij groter wordt. Deze uitvinding is toepasbaar op balenpersen met enkele knopenleggers en dubbele knopenleggers.

Een probleem dat voorkomt in de knoopmechanismen van grote balenpersen, vooral die met dubbele knopenleggers, wordt veroorzaakt door een opeenhoping van oogstmateriaal rond de knopenlegger 24, dat omhoog werd gebracht door de naald 40, alsook door een opeenhoping van oogstmateriaal op en rond het oog van de naald, dat dikwijls een paar leirollen bevat om het touw zachtjes door de naald te geleiden. Wanneer zulk oogstmateriaal gevangen raakt in een knoop terwijl deze gevormd wordt, kan de knoop verzwakt worden en zal die later kunnen loskomen.

In deze context moet ook opgemerkt worden dat de plunjer 22 van de balenpers naaldogen bevat. De naalden kunnen niet door het samengedrukte materiaal passeren en daarom worden ze omhoog bewogen wanneer de plunjer in zijn volledig compacterende positie staat. De naalden passeren dan door de gleuf in de voorkant van de plunjer. Oogstmateriaal kan boven de zone hangen waar de naalden de baalvormingskamer binnenkomen. Er kan ook oogstmateriaal in, de ogen van de naalden zitten. Al dit oogstmateriaal kan opgenomen worden met de bovenkant van de naald aangezien deze niet scherp is, maar twee rollen bevat. Als er gewas op de rollen hangt, kan het moeilijk zijn voor de bovenste om het bovenste touw op te nemen waardoor dit tot een slechte binding leidt.

Samenvatting van de uitvinding ^

Met de bedoeling het voornoemde probleem te beperken, wordt een balenpers verschaft die een baalkamer bevat en een naald die beweegbaar is door de baalkamer om een streng touw vanaf een kant van de baalkamer door te voeren naar een knopenlegger gelegen aan de tegenovergelegen kant, waarbij het touw gegrepen wordt door een punt van de naald, gekenmerkt doordat middelen verschaft worden op de naald om een luchtstraal onder druk naar de punt van de naald te richten.

Het kan voordelig zijn de luchtstroom aan te houden terwijl de naald stationair is en een baal wordt gevormd. Om energie te besparen en onnodig lawaai te vermijden, is de toevoer van lucht onder druk bij voorkeur discontinu en getimed om alleen samen te vallen met bepaalde fasen van de werkingscyclus van de naald.

i

Als de lucht onder druk zo getimed is dat hij aanwezig is tijdens het passeren van de naald door de baalkamer naar de knopenlegger, zorgt de lucht ervoor dat oogstmateriaal uit het pad van de naald wordt verplaatst.

Als de lucht onder druk zo getimed is dat hij aanwezig is wanneer de punt van de naald zich in de buurt van de knopenlegger bevindt, zal de luchtstroom dienen om de knopenlegger vrij te houden van oogstmateriaal.

De lucht onder druk kan daarbij zo getimed zijn dat hij aanwezig is tijdens het terugkeren van de naald door de baalkamer weg van de knopenlegger om de punt van de naald vrij te houden van oogstmateriaal.

Het kan praktisch zijn als een klep voor de besturing van de toevoer van lucht onder druk verbonden is met of ingewerkt is in de as waarrond de naald scharniert.

Als alternatief van het bevestigen van drukpijpjes aan het buitenoppervlak van een naald,. kan een naald zelf uit een stuk gevormd worden met een doorgang waardoor lucht naar zijn punt gericht kan worden.

Korte beschrijving van de tekeningen

De uitvinding zal nu verder beschreven worden bij wijze van voorbeeld, met verwijzing naar de bijbehorende tekeningen, waarbij:

Figuur 1, zoals eerder beschreven, een schematisch zijaanzicht is van een rechthoekigebalenpers,

Figuur 2 een zijaanzicht toont van een naaldgeheel van een balenpers volgens de uitvinding, en

Figuur 3 een sectie is langs de lijn lll-lll in Figuur 2.

i

Gedetailleerde beschrijving van de voorkeursuitvoerinqsvorm(en)

Met verwijzing naar Figuren 2 en 3, wordt een naaldgeheel 42 weergegeven dat een naald 40 bevat die aan zijn punt een paar, op een zekere afstand van elkaar gelegen rollen bevat waarvan alleen de assen van de scharnierpunten 44 in Figuur 2 weergegeven zijn. Het touw dat rond een baal gebonden moet worden, en afgewikkeld wordt van een toevoerrol d.m.v. een spantoestel (waarbij geen van de twee is weergegeven in Figuur 1) passeert tussen de twee rollen die aangebracht zijn aan de punt van de naald 40, en daarna rond drie kanten van de baal in vorming. Wanneer de baal gebonden moet worden, beweegt de naald door de baalkamer 20, zoals voorgesteld door de pijl in Figuur 2, om het omcirkelen van de baal te vervolledigen en de streng touw in de knopenlegger 24 aan te bieden.

In deze uitvinding, wordt perslucht langs de naald 40 geleid en wordt een straal lucht naar de punt van de naald gericht. De leiding waarin de perslucht stroomt, in het geval van de uitvoeringsvorm die weergegeven is in Figuren 2 en 3, is gevormd als een integraal deel van de naald 40. Zoals getoond in de doorsnede van Figuur 3, bevat de naald meer bepaald een centraal lijfgedeelte 40a, een buisvormig deel 40b langs zijn bovenrand om perslucht naar de punt van de naald te geleiden en een touwgeleidingsdeel 40c in de vorm van een omgekeerde "U" langs de onderrand van de naald.

Op die manier is het niet essentieel voor de persluchtleiding dat ze één stuk vormt met de naald. Ze mag ook een afzonderlijke drukleiding bevatten die op de passende wijze op haar plaats wordt gehouden op het oppervlak van de naald.

De luchtstraal aan de punt van de naald dient om oogstmateriaal te verplaatsen tijdens de beweging van de naald naar de ermee overeenstemmende knopenlegger en om te voorkomen dat materiaal zich aan de rand van de naald opstapelt terwijl de naald beweegt door de daarvoor aangebrachte openingen in de voorkant van de plunjer. Wanneer de naald bij de.knopenlegger aankomt, blaast de lucht onder druk oogstmateriaal uit de knopenlegger en tijdens de retourbeweging van de naald dient de lucht onder druk om de touwvastgrijpende rollen van de naald schoon te houden.

De toevoer van lucht onder druk kan discontinu zijn en getimed om alleen samen te vallen met bepaalde fasen van de werkingscyclus van de naald, zoals tijdens zijn opwaartse beweging door de baalkamer, wanneer hij dicht bij de knopenlegger is en/of tijdens de retourbeweging.

Een schuifventiel kan gebruikt worden om de toevoer van lucht onder druk té regelen, waarbij in dat geval de schuif gekoppeld kan zijn aan of gevormd kan zijn als een onderdeel van de as waarrond het hele naaldgeheel scharniert.

Het naaldgeheel 42 bevat een juk 46 waaraan alle naalden 40 verbonden zijn. Het juk 46 is een as die zich ertussen uitstrekt en wordt gedragen door twee armen 43 die aan weerskanten van de baalkamer zijn opgesteld en kunnen scharnieren rond scharnierpunt 48. Zoals getoond in Figuur 2, is het juk 46 hol en dient als persluchtbuffer. De naalden 40 zijn zo verbonden met het juk 46 dat lucht vanuit het juk 46 naar elk naaldkartaal 40b geleid wordt via een doorgang 47. Voorts kan lucht afkomstig van de compressor van de trekker of uit een reservoir op de balenpers in het juk 46 geleid worden via het scharnierpunt 48 en via een doorgang 45 gevormd in ten minste een van de armen 43, waarbij stijve luchtbuizen gebruikt kunnen worden om de perslucht te transporteren.

Claims

1. Balenpers met een baalkamer en een door de baalkamer beweegbare naald om een streng touw vanaf een kant van de baalkamer door te voeren naar een knopenlegger gelegen aan de tegenovergelegen kant, waarbij het touw gegrepen wordt door een punt van de naald, gekenmerkt doordat middelen verschaft worden op de naald om een luchtstraal onder druk naar de punt van de naald te richten.

2. Balenpers volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de voeding van de lucht onder druk discontinu is en zo getimed is dat ze slechts met bepaalde fasen van de naaldtoedieningscyclus samenvalt.

3. Balenpers volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de lucht onder druk is zo getimed is om tijdens het passeren van de naald door de baalkamer naar de knopenlegger, oogstmateriaal uit het pad van de naald te verplaatsen.

4. Balenpers volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat de lucht onder druk zo getimed is dat hij aanwezig is wanneer de punt van de naald zich in de buurt van de knopenlegger bevindt, waarbij de luchtstroom werkzaam is om de knopenlegger vrij te houden van oogstmateriaal.

5. Balenpers volgens conclusie 2,3 of 4, met het kenmerk dat de lucht onder druk zo getimed is dat hij aanwezig is tijdens het terugkeren van de naald door de baalkamer weg van de knopenlegger om de punt van de naald vrij te houden van oogstmateriaal.

6. Balenpers volgens een of meerdere van de conclusies 2 tot 5, met het kenmerk dat een klep voor het besturen van de toevoer van lucht onder druk verbonden is met of ingewerkt is in de as waarrond de naald scharniert.

7. Balenpers volgens een of meerdere van de voorgaande conclusies, met het kenmerk dat een leiding waarlangs de lucht onder druk naar de punt van de naald stroomt, een deel van de naald vormt.

8. Balenpers volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk dat de naalden samen verbonden zijn met een juk dat aangebracht is als een verlengstuk tussen enpedragen door twee scharnierbaar gemonteerde armen, en gekenmerkt doordat het juk hol is en dient als persluchtbuffer.

9. Balenpers volgens conclusie 8, met het kenmerk dat de lucht uit het juk geleid wordt in een kanaal in elke naald die lucht onder druk naar de punt van de naald richt.

10. Balenpers volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk dat perslucht geleid wordt in het juk door een scharnierpunt of ten minste een van de armen die het juk dragen.