BE1017242A3 - Inrichting voor het aligneren van in bulk aangevoerde voorwerpen met een uitgesproken lengterichting. - Google Patents

Abstract

Inrichting voor het aligneren van in bulk aangevoerde voorwerpen met een uitgesproken lengterichting, waarbij deze inrichting (1) minstens bestaat uit een frame (5) waarop een reeks evenwijdige goten (14) zijn aangebracht, die met hun open zijde naar boven zijn gericht en die elk worden gevormd door twee zijwanden (15) die in een V-vorm zijn opgesteld, daardoor gekenmerkt dat minstens één van de voornoemde zijwanden (15) van elke goot (14) over minstens een deel van zijn lengte minstens één knik (16) vertoont.

Description

Inrichting voor het aligneren van in bulk aangevoerde voorwerpen met een uitgesproken lengterichting.

De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het aligneren van in bulk aangevoerde voorwerpen met een uitgesproken lengterichting, meer speciaal wortels of dergelij ke.

Bekende inrichtingen voor het aligneren van in bulk aangevoerde voorwerpen met een uitgesproken lengterichting bevatten in hoofdzaak een reeks evenwijdige goten, die elk worden gevormd door twee zijwanden die in een V-vorm zijn opgesteld. Deze goten zijn aangebracht op een frame, dat met behulp van onbalansmotoren aan het trillen kan worden gebracht.

De goten vertonen aan hun open zijde een breedte die enigszins groter is dan de breedte van de te aligneren voorwerpen.

Een nadeel van deze bekende inrichting is dat de te aligneren voorwerpen met hun zwaartepunt boven de zijranden van de goten zijn gepositioneerd, waardoor de voorwerpen door het trillen van de inrichting de neiging vertonen te verspringen van één goot naar een andere goot.

Als gevolg van het verspringen van de voorwerpen, bestaat de kans dat twee voorwerpen op elkaar komen te liggen, waarbij een bovenste voorwerp bij het verlaten van de goot van het onderliggende voorwerp afrolt en mogelijk zijn gealigneerde oriëntatie verliest.

Het voornoerade nadeel heeft tot gevolg dat er een verlies aan performantie optreedt die de efficiëntie en de capaciteit van de' inrichting sterk vermindert. Dit heeft een negatieve invloed op de rendabiliteit van de investering die met de aanschaf van een dergelijke inrichting gepaard gaat.

Het is bekend het verspringen van de voorwerpen tijdens de alignatie tegen te gaan door de voornoemde goten breder uit te voeren, alsook door het voorzien van bijkomende geleidingen of dergelijke.

Een nadeel hiervan is echter dat, bij de aanvoer van de voorwerpen in de goten, verschillende voorwerpen boven elkaar kunnen komen te liggen, zodat de alignatie van de voorwerpen bij het verlaten van de goten alsnog kan worden verstoord.

Hoewel de voornoemde nadelen reeds gedurende lange tijd bestaan in het domein, werden tot op heden geen pasklare oplossingen aangeboden.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan de voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.

Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het aligneren van in bulk aangevoerde voorwerpen met een uitgesproken lengterichting, waarbij deze inrichting minstens bestaat uit een frame waarop een reeks evenwijdige goten zijn aangebracht, die met hun open zijde naar boven zijn gericht en die elk worden gevormd door twee zijwanden die in een V-vorm zijn opgesteld, waarbij minstens één van de voornoemde zijwanden van elke goot over minstens een deel van zijn lengte minstens één knik vertoont.

Een voordeel van de huidige uitvinding is dat ze het verspringen van de voorwerpen tijdens een alignatie van de voorwerpen in grote mate belet, waardoor een goede alignatie kan worden bekomen.

Bij voorkeur strekken de zijwanden zich boven de knik onder een onderling scherpere hoek uit, dan onder de voornoemde knik.

Een voordeel van deze voorkeurdragende inrichting is dat twee of meer voorwerpen niet naast of op elkaar in een goot kunnen blijven liggen tijdens de alignatie, aangezien de goot aan zijn open zijde te smal is.

Bij voorkeur wordt, volgens de transportzin, stroomopwaarts van de voornoemde goten, een bijkomende eenheid voorzien die bestaat uit een bodemplaat waarop, op een onderlinge afstand tussenschotten zijn voorzien die zich in de transportzin uitstrekken, waarbij twee naburige tussenschotten, aan de van de goten weggerichte zijde van de voornoemde eenheid, een verschillende hoogte vertonen.

Deze bijkomende eenheid biedt het voordeel dat de te aligneren voorwerpen reeds volgens een bepaalde voorkeursoriëntatie aan de voornoemde goten te voeden, waardoor de eigenlijke alignatie in de goten vlotter kan worden uitgevoerd en waardoor de lentge van de inrichting volgens de uitvinding kan worden beperkt.

Met het inzicht de kenmerken van de huidige uitvinding beter aan te tonen, wordt hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende inrichting volgens de uitvinding beschreven voor het aligneren van in bulk aangevoerde voorwerpen met een uitgesproken lengterichting, met verwijzing naar de bijgaande figuren, waarin: figuur 1 schematisch en in perspectief een inrichting volgens de uitvinding weergeeft; figuur 2 op grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur 1.

In figuur 1 is een inrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven, die in hoofdzaak uit drie eenheden 2, 3 en 4 bestaat, die in eikaars verlengde op een gemeenschappelijk frame 5 zijn aangebracht.

Op het frame 5 zijn middelen voorzien die toelaten de verschillende eenheden 2 tot 4 te laten trillen, welke middelen, bij voorkeur bestaan uit een onbalansmotor 6, een trilmagneet of een equivalente aandrijving.

De voornoemde eerste eenheid 2 vormt een aanvoerzone voor te aligneren voorwerpen en bestaat uit een bodemplaat 7 die aan twee tegenoverstaande zijranden, evenwijdig met de transportzin P van de inrichting 1, is voorzien van opstaande wanden 8.

De bodemplaat 7 helt bij voorkeur af in de transportzin P.

De tweede eenheid 3 vormt een eerste alignatiezone die, in de transportzin P, stroomafwaarts van de aanvoerzone 2 is gepositioneerd. Deze tweede eenheid 3 bestaat in hoofdzaak uit een bodemplaat 9 die aan twee tegenoverstaande zijranden, evenwijdig met de transportzin P, is voorzien van opstaande wanden 10.

Op regelmatige onderlinge afstanden A op deze bodemplaat 9 zijn evenwijdige tussenschotten 11 voorzien die zich evenwijdig met de transportzin P uitstrekken.

De afstand Ά tussen de tussenschotten 11 is bij voorkeur kleiner dan de lengte van de te aligneren voorwerpen.

De tussenschotten 11 zijn, in dit geval, vervaardigd in de vorm van een parallellogram en bezitten aldus een korte, dwarse rand 12 en een overstaande lange, dwarse rand 13.

De tussenschotten 11 zijn afwisselend met hun korte, dwarse rand 12 en hun lange, dwarse rand 13 naar de aanvoerzone 2 gericht.

De bodemplaat 9 van de tweede eenheid 3 helt bij voorkeur af in de transportzin P en is bovendien op een lager niveau gelegen dan de bodemplaat 7 van de aanvoerzone 2, zodat de tussenschotten 11, die met hun korte, dwarse rand naar de aanvoerzone 2 zijn gericht met hun bovenrand op of onder het niveau van de aanvoerzone 2 zijn gesitueerd, terwijl de lange, dwarse rand 13 van de andere tussenschotten 11 boven dit niveau uitsteken.

Anders geformuleerd, bevatten twee naburige tussenschotten 11, aan de naar de aanvoereenheid 2 gerichte zijde van de tweede eenheid 3, een verschillende hoogte.

Opgemerkt wordt dat in de bodemplaat 9 van de tweede eenheid of aan de overgang tussen de tweede en de derde eenheid een opening kan worden voorzien die niet in de figuren is weergegeven en die zich dwars ten opzichte van de transportzin P over de volledige breedte van de inrichting uitstrekt.

Deze opening in de bodemplaat 9 of tussen de tweede en derde eenheid laat een selectie van de te aligneren voorwerpen op lengte toe, zodat korte voorwerpen worden afgescheiden. Zulke afscheiding biedt het voordeel dat de alignatie efficiënter kan verlopen, aangezien korte voorwerpen die geen uitgesproken lengterichting bezitten, niet of onvoldoende kunnen worden gealigneerd.

Het is duidelijk dat de breedte van de opening hiertoe enigszins groter dient te zijn dan de breedte van de te aligneren voorwerpen, doch aanzienlijk kleiner dan de lengte van deze voorwerpen. De opening is bij voorkeur regelbaar in de breedte.

De derde eenheid 4 vormt de eigenlijke alignatiezone en bestaat uit een reeks evenwijdige goten 14 die zich in de transportzin P achter, of stroomafwaarts van, de voornoemde tweede eenheid 3 uitstrekken.

De voornoemde goten 14 worden gevormd door twee zijwanden 15 die in een V-vorm zijn opgesteld, waarbij de open zijde van de goten 14 naar boven is gericht en, waarbij de bovenrand van de zijwanden bij voorkeur op eenzelfde niveau is gelegen dan de bodemplaat 9 van de tweede eenheid 3.

De goten 14 hellen bij voorkeur af in de transportzin P.

Volgens de uitvinding en, zoals meer in detail is weergegeven in figuur 2, vertoont minstens één van de voornoemde zijwanden 15 van elke goot 14 over minstens een deel van zijn lengte en, bij voorkeur over zijn volledige lengte, minstens één knik 16.

In dit geval, zijn telkens beide zijwanden 15 van de goten 14 voorzien van een knik 16, waarbij de onderlinge hoek α tussen de zijwanden 15 boven de knik 16 scherper is dan de hoek β tussen de zijwanden 15 onder de knik 16. De knikken 16 in beide zijwanden 15 van een goot 14 zijn bij voorkeur gelijkaardig en op hetzelfde niveau aangebracht.

De breedte van de goten 14 neemt, met andere woorden, minder sterk toe boven de knik 16 dan onder de knik 16.

De breedte BI van de goten op het niveau Hl van de knik 16 wordt bij voorkeur gekozen in functie van de breedte of desgevallend de diameter van de te aligneren voorwerpen.

In het geval van wortelen 17 met een diameter tussen 15 en 45 mm, is de goot 14 aan de open zijde bij voorkeur circa 50 mm breed (B2) en 35 mm diep (H2), terwijl de diepte Hl van de goot 14, gemeten vanaf de knik 16, circa 15 mm bedraagt en de breedte BI van de goot 14 op het niveau van de knik 16 circa 30 mm bedraagt. Grotere of kleinere diameters vereisen aangepaste afmetingen van de goot 14.

Het is duidelijk dat de voornoemde regelbare opening voor het afscheiden van voorwerpen die geen uitgesproken lengterichting bezitten, eveneens kan worden voorzien in de derde eenheid 4.

De werking van de huidige inrichting volgens de uitvinding is eenvoudig en als volgt.

Tijdens de werking van de inrichting wordt de onbalansmotor 6 of dergelijke aangedreven, zodat de volledige inrichting 1 trilt.

Voorwerpen met een uitgesproken lengterichting, zoals bijvoorbeeld wortelen 17, worden in bulk aangevoerd op de aanvoerzone 2, vanwaar de wortelen 17, onder invloed van de trilling en door de helling van de aanvoerzone 2, worden verplaatst naar de tweede eenheid 3.

Wortelen die zich bij de overgang van de eerste zone 2 naar de tweede zone 3 dwars op de transportzin P uitstrekken, zullen tegen de lange, dwarse rand 13 van één van de tussenschotten botsen, waardoor deze wortelen worden verdraaid tot ze zich hoofdzakelijk volgens de transportzin uitstrekken, waarna de wortelen verder worden verplaatst tot aan de derde eenheid 4.

Aan de overgang van de tweede eenheid 3 naar de derde eenheid 4, komen de wortelen 17 in de goten 14 terecht, waardoor ze automatisch goed zijn gealigneerd.

In het geval verschillende wortelen 17 boven elkaar in de goten 14 komen te liggen, zal de bovenliggende wortel 17, onder invloed van de trilling, uit de betreffende goot naar een naburige goot 14 verspringen. Hierdoor wordt, naast het aligneren, als het ware een soort verenkeling van de voorwerpen verkregen die bijzonder voordelig is met het oog op een verdere verwerking van de voorwerpen.

Het is duidelijk dat de voorwerpen niet noodzakelijk wortelen hoeven te zijn, maar eender welke groente, fruit of ander voorwerp kunnen zijn dat een uitgesproken lengterichting bezit.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven en in de figuren weergegeven inrichting, doch zulke inrichting volgens de uitvinding kan volgens verscheidene varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

Claims (12)

1. Inrichting voor het aligneren van in bulk aangevoerde voorwerpen met een uitgesproken lengterichting, waarbij deze inrichting (1) minstens bestaat uit een frame (5) waarop een reeks evenwijdige goten (14) zijn aangebracht, die met hun open zijde naar boven zijn gericht en die elk worden gevormd door twee zijwanden (15) die in een V-vorm zijn opgesteld, daardoor gekenmerkt dat minstens één van de voornoemde zijwanden (15) van elke goot (14) over minstens een deel van zijn lengte minstens één knik (16) vertoont.

2. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de zijwanden (15) zich boven de knik (16) onder een onderling scherpere hoek uiten, dan onder de voornoemde knik (16).

3. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat beide zijwanden (15) van elke goot (14) een knik (16) vertonen.

4. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de goten (14) afhellen in een transportzin (P).

5. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat ze middelen (6) bevat die toelaten de inrichting te laten trillen.

6. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de goten (14) ter hoogte van de knik (16) een breedte (BI) vertonen die is aangepast aan de breedte of desgevallend de diameter van de te aligneren voorwerpen.

7. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de goten (14) aan hun open zijde een breedte (B2) vertonen van ongeveer 50 mm.

8. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de goten (14) een diepte (H2) vertonen van ongeveer 35 mm.

9. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de breedte (BI) van de goten op het niveau van de knik (16) ongeveer 30 mm bedraagt.

10. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de diepte (Hl) van de goten (14), gemeten vanaf de knik (16), ongeveer 15 mm bedraagt.

11. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat ze wordt toegepast voor het aligneren van wortelen (17).

12. Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat ze in een transportzin (P) , stroomopwaarts van de voornoemde goten (14), een eenheid (3) bevat die bestaat uit een bodemplaat (9) waarop, op een onderlinge afstand (A) tussenschotten (11) zijn voorzien die zich in de transportzin (P) uitstrekken, waarbij twee naburige tussenschotten (11) aan de van de goten (14) weggerichte zijde van de voornoemde eenheid (3) een verschillende hoogte vertonen.