<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het uitstallen van een brilmontuur. De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het uitstallen van een brilmontuur.
Meer speciaal heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het uitstallen van een brilmontuur, welke inrichting van het type is dat hoofdzakelijk bestaat uit een steun, bijvoorbeeld in de vorm van een wand of dergelijke, waarop één of meer houders voor een brilmontuur zijn aangebracht.
Men kent reeds zulke inrichtingen waarbij de houder is voorzien van een haakvormig voorste uiteinde waarin het brilmontuur, respectievelijk de brilmonturen, met hun betreffende neusbrug in opgehangen kunnen worden en waarbij het haakvormig gedeelte met zijn opening naar onder is gericht, welke opening afsluitbaar is door middel van een grendel in de vorm van een stang die, in axiale richting voor de opening geschoven kan worden.
Een nadeel van zulke bekende inrichtingen is dat, bij het manipuleren van de brilmonturen, bijvoorbeeld door een klant, de uitgestalde brilmonturen naar voren kunnen verschuiven, waardoor zij met hun neusbrug op de voornoemde grendel terechtkomen, zodat, wanneer de grendel wordt teruggetrokken om het betreffende brilmontuur uit de houder te kunnen nemen, dit brilmontuur uit de houder op de grond valt of dergelijke.
<Desc/Clms Page number 2>
Doorgaans worden meerdere houders toegepast die voorzien zijn van een gemeenschappelijk vergrendelingsmechanisme, zodat, bij het óntgrendelen, alle brilmonturen die tot op de grendel zijn verschoven, uit de inrichting vallen.
De huidige uitvinding heeft tot doel aan het voornoemde en andere nadelen een oplossing te bieden.
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het uitstallen van een brilmontuur, die hoofdzakelijk bestaat uit een steun, op deze steun minstens één houder voor een brilmontuur, welke houder is voorzien'van een haakvormig voorste gedeelte waarin de brilmontuur met zijn neusbrug opgehangen kan worden, waarbij het voornoemde haakvormig gedeelte met zijn opening naar voren is gericht en, waarbij deze opening afsluitbaar is door middel van een grendel die verdraaibaar in de voornoemde steun is aangebracht en die verdraaibaar is tussen een gesloten stand, waarbij de grendel voor de opening van het haakvormig gedeelte is gedraaid en een open stand waarbij de grendel van voor deze opening is weggedraaid.
Een inrichting volgens de uitvinding biedt het voordeel dat de naar voren gerichte opening van het haakvormig gedeelte van de houder door de grendel wordt afgesloten, waardoor het betreffende brilmontuur steeds op de houder blijft rusten, ook wanneer de grendel naar zijn open stand wordt gedraaid, waardoor bijgevolg vermeden wordt dat het brilmontuur bij het openen van de houder zou loskomen.
<Desc/Clms Page number 3>
Bij voorkeur wordt de houder hoofdzakelijk gevormd door een buis die met één uiteinde doorheen de voornoemde steun, meer speciaal wand, is aangebracht, waarbij het voornoemde haakvormig gedeelte gevormd wordt door het vrije uiteinde van deze buis en door een op een afstand van dit vrije uiteinde aangebracht opwaarts gericht been waarvan het uiteinde naar voren is gericht en wordt de voornoemde grendel gevormd door een stang die verdraaibaar doorheen de voornoemde buis is aangebracht, waarbij het voorste uiteinde van deze stang is omgeplooid in de richting van het vrije uiteinde van het voornoemde been, althans wanneer de grendel zich in zijn gesloten stand bevindt.
Op deze manier kan op zeer eenvoudige wijze een inrichting volgens de uitvinding worden opgebouwd die bovendien een esthetisch uitzicht vertoont.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven van een inrichting volgens de uitvinding voor het uitstallen van een brilmontuur, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin:
Figuur 1 schematisch en in perspectief een inrichting volgens de uitvinding weergeeft voor het uitstallen van een brilmontuur; figuur 2 een zicht weergeeft, zoals weergegeven in figuur 1, doch voor een open stand van de houder;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-
III in figuur 1; figuur 4 een variante weergeeft van figuur 1.
In de figuren 1 tot 3 is een inrichting 1 volgens de uitvinding weergegeven voor het uitstallen van een brilmontuur 2.
Deze inrichting 1 bestaat in hoofdzaak uit een steun 3, die in dit geval gevormd wordt door een opstaande wand, en uit een houder 4 die voorzien is van een haakvormig voorste gedeelte 5, met andere woorden een voorste gedeelte 5 dat gericht is naar een persoon die zich voor de steun 3 aan de zijde van de houder 4 bevindt.
De houder 4 wordt in dit geval gevormd door een buis 6, of door een hoofdzakelijk buisvormig lichaam, die met één uiteinde 7 doorheen de voornoemde steun 3 is aangebracht, en waarbij het voornoemde haakvormig gedeelte 5 gevormd wordt door, enerzijds, het vrije uiteinde 8 van deze buis 6, en, anderzijds, door een opwaarts gericht been 9 dat met één uiteinde op de buis 6 is bevestigd, op een afstand van het vrije uiteinde 8 van deze buis 6, door lassen of dergelijke, en waarvan het andere uiteinde 10 naar voren is omgeplooid of is gericht.
De vorm en de afmetingen van het been 9 zijn bij voorkeur zodanig dat het vrije uiteinde 10 zich boven, of nagenoeg boven, het vrije uiteinde 8 van de buis 6 bevindt, één en ander zodat de opening 11 van het haakvormig gedeelte 5 naar voren is gericht.
<Desc/Clms Page number 5>
De voornoemde opening 11 van het haakvormig gedeelte 5 is afsluitbaar door middel van een grendel 12 die in dit geval gevormd wordt door een stang 13 die verdraaibaar doorheen de voornoemde buis 6 is aangebracht, waarbij deze stang 13 met zijn achterste uiteinde 14 aan de achterzijde van de wand 3 uit de buis 6 steekt, terwijl zijn voorste uiteinde 15 dat uit de buis 6 steekt, naar boven is omgeplooid in de richting van het vrije uiteinde 10 van het been 9, althans voor de gesloten stand van de grendel 12, zoals weergegeven in de figuren 1 en 3.
In het weergegeven voorbeeld is de voornoemde stang 13 aan zijn voorste uiteinde 15 haaks omgeplooid.
De lengte van dit omgeplooid voorste uiteinde 15 van de stang 13 is nagenoeg gelijk aan of groter dan de afstand tussen het vrije uiteinde 8 van de buis 6 en het vrije uiteinde 10 van het been 9, één en ander zodat dit omgeplooid voorste uiteinde 15 van de grendel 12 in gesloten stand tot tegen, of nagenoeg tegen, het vrije uiteinde 10 van het been 9 gedraaid kan worden.
De inrichting 1 is verder voorzien van middelen 16 om de voornoemde grendel 12 te kunnen verdraaien en van middelen 17 om deze grendel 12 minstens in de voornoemde gesloten stand te kunnen blokkeren.
De middelen om de grendel 12 te kunnen verdraaien, worden in dit geval gevormd door een tandwiel 18 dat op het voornoemde achterste uiteinde 14 van de stang 13 is
<Desc/Clms Page number 6>
bevestigd en dat kan samenwerken met een tandlat 19 die axiaal verschuifbaar tegen de achterwand van de steun 3 is aangebracht.
De middelen 17'om de grendel 12 te kunnen blokkeren, worden gevormd door een pen 20 die axiaal verschuifbaar is aangebracht in een steun 21 en die kan samenwerken met één of meer gaten 22 in de tandlat 19.
Het gebruik van de voornoemde inrichting 1 volgens de uitvinding is zeer eenvoudig en als volgt.
In de figuren 1 tot 3 is weergegeven hoe een brilmontuur 2 door middel van zijn neusbrug 23 in het haakvormig voorste gedeelte 5 van de houder 4 is opgehangen, waarbij de neusbrug 23 op het voorste uiteinde 8 van de buis 6 rust, terwijl de oren 24 van het brilmontuur 2 op zijdelings uitstekende gedeelten 25 van de houder 4 rusten.
In de figuren 1 en 3 is een situatie weergegeven waarbij de grendel 12 in zijn gesloten stand is gedraaid en waarbij het omgeplooid voorste uiteinde 15 naar omhoog is verplaatst tot tegen het vrije uiteinde 10 van het been 9, één en ander zodat de opening 11 van het haakvormig voorste gedeelte 5 van de houder 4 is afgesloten en de neusbrug 23 van het brilmontuur 2 derwijze volledig wordt omsloten.
Het is duidelijk dat wanneer de blokkeermiddelen 17 om de grendel 12 te blokkeren zijn geactiveerd, het niet
<Desc/Clms Page number 7>
mogelijk is het brilmontuur 2 uit de houder 4 te nemen, zodat in deze toestand het brilmontuur 2 is beveiligd tegen mogelijke diefstal.
Uitgaande van deze geblokkeerde toestand kan de pen 20 uit de tandlat 19 worden getrokken en kan deze tandlat 19 worden verplaatst om de grendel 12 van zijn gesloten positie weg te draaien om aldus, zoals weergegeven in figuur 2, de opening 11 van het haakvormig gedeelte 5 van de houder 4 vrij te maken en om het voorste uiteinde 15 van de stang 13 naar zijn open stand te verdraaien, meer speciaal naar onderen gericht te verdraaien.
Het is duidelijk dat voor deze geopende stand van de grendel 12 het brilmontuur 2 gemakkelijk uit de houder 4 genomen kan worden.
Het is ook duidelijk dat bij het openen van de grendel 12 de neusbrug 23 van het brilmontuur 2 zich steeds in de houder 4 bevindt en bijgevolg bij het openen van de grendel 12 steeds in de houder 4 zal blijven hangen, zonder dat, zoals dit het geval is bij de bekende inrichtingen, het risico bestaat dat het brilmontuur 2 uit de houder 4 valt.
Voor het terugplaatsen van het brilmontuur 2 en het vergrendelen van de houder 4 gaat men omgekeerd te werk.
Alhoewel in het hiervoor beschreven voorbeeld slechts één enkele houder 4 is toegepast, zullen doorgaans op een steun 3, in de vorm van een wand of dergelijke, meerdere
<Desc/Clms Page number 8>
houders 4 voor brilmonturen 2 worden voorzien, waarbij, in dit geval middelen 16 en middelen 17 zijn voorzien om de grendels 12 van minstens een aantal houders 4 gezamenlijk te kunnen verdraaien en te kunnen blokkeren.
Deze middelen 16 en 17 worden bijvoorbeeld gevormd doordat de betreffende grendels 12 ieder zijn voorzien van een tandwiel 18, welke tandwielen 18 kunnen samenwerken met een gemeenschappelijke tandlat 19 die door middel van een pen 20 blokkeerbaar is.
In figuur 4 is een variante weergegeven van een inrichting 1 volgens de uitvinding, waarbij in dit geval de steun 3 gevormd wordt door een voetplaat en het lichaam van de houder 4 gevormd wordt door een geplooide buis 6, terwijl de grendel 12 gevormd wordt door een flexibele stang 13 die verdraaibaar doorheen de buis 6 is aangebracht en waarvan het voorste uiteinde 15 haaks is omgeplooid.
De werking van deze variante is identiek aan de voorgaande uitvoeringsvorm, met dit verschil dat de middelen 16 en 17 zich onderaan in de voetplaat 3 bevinden.
Het is duidelijk dat het lichaam van de houder 4 niet noodzakelijk door een buis 6 moet worden gevormd, maar dat dit lichaam om het even welke vorm kan aannemen, waarbij in dit geval de grendel 12 bij voorkeur verdraaibaar in dit lichaam is aangebracht.
<Desc/Clms Page number 9>
Ook de middelen 16 en 17 kunnen op veel andere manieren worden verwezenlijkt dan door een tandwiel en tandlat.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch een inrichting volgens de uitvinding voor het uitstallen van een brilmontuur kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.