<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze en inrichting voor het toevoeren van inslaggaren bij een weefmachine, alsmede rem-en/of dempingsmechanisme hierbij toegepast.
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het toevoeren van inslaggaren bij een weefmachine, alsmede op een rem-en/of dempingsmechanisme voor inslaggaren hierbij toegepast.
Het is bekend dat bij weefmachines het inslaggaren aan een draadvoorraad wordt ontnomen en dit inslaggaren via inbrengmiddelen in de gaap wordt gebracht, waarna de ingebrachte lengte inslagdraad op bekende wijze door middel van het riet tegen de doeklijn wordt aangeslagen.
Vooral bij luchtweefmachines, waarbij het inslaggaren door middel van blazers, meer speciaal een of meer hoofdblazers en bijblazers, in de gaap wordt gebracht, is het bekend dat het inslaggaren aan relatief grote spanningen onderhevig is, wat tot draadbreuken kan leiden. Deze spanningen doen zieh vooral voor bij het einde van de inbrengcyclus. Zoals bekend wordt de toevoer van inslaggaren bij het einde van de inbrengcyclus immers onderbroken door het inslaggaren aan de inbrengzijde van de gaap te blokkeren. Door dit plotse blokkeren, alsmede door het feit dat het inslaggaren een bepaalde inertie heeft, treden vrij grote spanningen op.
Om de kans op draadbreuken te verhinderen, is het bekend om het inslaggaren tegen het einde van de inbrengcyclus af te remmen, waardoor de snelheid lager wordt en de spanningspiek die ontstaat bij het plotse blokkeren aan het einde van de cyclus wordt geminimaliseerd. Teneinde dergelijke spanningspieken nog verder af te vlakken, is het eveneens
<Desc/Clms Page number 2>
bekend om gebruik te maken van dempingssystemen, bijvoorbeeld draadgeleidingen die het inslaggaren met een bepaalde kracht plaatselijk ombuigen, zodat deze draadgeleidingen bij het overschrijden van een bepaalde spanning terugveren en een dempend effect creëren.
Een voorbeeld van een werkwijze en inrichting voor het inbrengen van inslaggaren waarbij zowel een remming, als demping plaatsvindt, is bekend uit het EP 0. 356. 380. Bij deze bekende uitvoering gaan de remming en de demping steeds gepaard met elkaar, daar de ombuiging van het inslaggaren, die noodzakelijk is voor het realiseren van de remming, mede door middel van het element dat in de demping voorziet, wordt gerealiseerd.
De huidige uitvinding beoogt een werkwijze en inrichting voor het toevoeren van inslaggaren die verbeterd zijn ten opzichte van de bekende uitvoeringsvormen.
Hiertoe betreft de uitvinding in de eerste plaats een werkwijze voor het toevoeren van inslaggaren bij een weefmachine, meer speciaal bij een luchtweefmachine, waarbij inslaggaren aan een draadvoorraad wordt ontnomen en dit inslaggaren via inbrengmiddelen in de gaap wordt gebracht, alsmede dit inslaggaren tussen de voornoemde draadvoorraad en voornoemde inbrengmiddelen langs een remen dempingsmechanisme wordt gevoerd waarmee, tijdens de inbrengcyclus een remming, alsook demping op het inslaggaren kan worden uitgeoefend, met als kenmerk dat het inslaggaren in het voornoemde rem-en dempingsmechanisme, enerzijds, langs minstens een verplaatsbare draadgeleiding wordt gevoerd die een dempingseffect met betrekking tot de spanning in het inslaggaren kan bewerkstelligen en, anderzijds,
eveneens langs minstens twee andere
<Desc/Clms Page number 3>
draadgeleidingen wordt gevoerd, waarvan minstens een verplaatsbaar is en die steeds een ombuiging toelaten ongeacht de positie van de eerstgenoemde draadgeleiding. Door middel van deze werkwijze wordt het voordeel verkregen dat bij bekrachtiging van de draadgeleidingen die het remeffect moeten bewerkstelligen, steeds een ombuiging gewaarborgd blijft, zelfs wanneer door een storing in de goede werking van de draadgeleiding die het dempingseffect moet bewerkstelligen, deze laatstgenoemde draadgeleiding op zieh geen ombuiging meer zou opleveren. Dit betekent dan ook dat de remwerking verzekerd blijft, zelfs wanneer de dempende werking faalt.
Nog een voordeel bestaat erin dat het remeffect, indien gewenst, kan worden losgekoppeld van het dempend effect.
Bij voorkeur worden de draadgeleidingen die ervoor zorgen dat steeds een ombuiging van het inslaggaren mogelijk is, of althans minstens de daartoe behorende verplaatsbare draadgeleiding of draadgeleidingen, aangestuurd en verplaatst door middel van een positiesturing, bijvoorbeeld door middel van een stappenmotor. Hierdoor kan een zeer precieze ombuiging, respectievelijk uitbuiging van het inslaggaren, alsook remeffect, worden bewerkstelligd, waarbij de positie kan worden bepaald en eventueel continu worden bijgeregeld in functie van verschillende parameters.
Bij voorkeur wordt de verplaatsbare draadgeleiding die tot doel heeft een dempingseffect te bewerkstelligen, minstens gedurende bepaalde gedeelten van de inbrengcyclus met een welbepaalde kracht uit de baan van het inslaggaren gedwongen. Zodoende kan een welbepaald spanningsniveau worden ingesteld, waarboven een demping optreedt.
<Desc/Clms Page number 4>
Meer speciaal nog geniet het de voorkeur dat de verplaatsbare draadgeleiding die tot doel heeft een dempingseffect te bewerkstelligen door middel van de voornoemde kracht naar een aanslagpositie wordt gedwongen, met een zodanige kracht dat deze draadgeleiding, althans tijdens het uitoefenen van voornoemde kracht, uitsluitend tijdens spanningspieken in het inslaggaren uit de aanslagpositie loskomt. Door gebruik te maken van een aanslagpositie ontstaat het voordeel dat de draadgeleiding die het dempingseffect bewerkstelligt tijdens het normale remgebeuren in eenzelfde positie blijft, zodat de ombuiging van het inslaggaren uitsluitend door middel van de verplaatsing van de andere draadgeleidingen kan worden aangestuurd, wat een precieze regeling toelaat.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de draadgeleiding die tot doel heeft een dempingseffect te bewerkstelligen, minstens tijdens de perioden dat een demping moet worden gerealiseerd, bekrachtigd door middel van een gasdruk, meer speciaal luchtdruk, hetzij overdruk, hetzij onderdruk. Zulke aansturing door middel van gasdruk, meer speciaal perslucht, heeft als voordeel dat men kan beschikken over een relatief groot regelbereik.
In een bijzonder voorkeurdragende uitvoeringsvorm gebeurt de verplaatsing van de voornoemde draadgeleiding via een overbrengingsmechanisme, waarop, aan een zijde, een kracht door middel van gasdruk kan worden uitgeoefend, wat aan de andere zijde in een zijdelingse kracht op de draadgeleiding resulteert, waarbij de voornoemde overbrenging een zodanige overbrengingsverhouding bezit dat een krachtverlaging optreedt. Het gebruik van dergelijke overbrenging laat toe dat het groot regelbereik dat door middel van luchtdruk, althans door middel van overdruk kan worden aangewend, naar
<Desc/Clms Page number 5>
optimale krachten ter plaatse van de draadgeleiding kan worden omgezet. Bovendien biedt dit het voordeel dat een zeer precieze regeling kan worden gerealiseerd.
Praktisch gezien geniet het de voorkeur dat een overbrengingsmechanisme wordt aangewend met een overbrengingsverhouding zodat de kracht minstens voor de helft gereduceerd wordt, met andere woorden, een welbepaalde kracht gerealiseerd door middel van een gasdruk, resulteert in een kracht aan de draadgeleiding die de helft of minder dan de helft van de eerstgenoemde kracht bedraagt.
Teneinde te bekomen dat de onderdelen die de demping moeten bewerkstelligen zo weinig mogelijk plaats innemen, wordt voor het voornoemde overbrengingsmechanisme bij voorkeur gebruik gemaakt van een wentelbare hefboom waaraan aan een uiteinde de voornoemde draadgeleiding is aangebracht, terwijl het andere uiteinde samenwerkt met een drukcilindertje.
Het is duidelijk dat de uitvinding eveneens betrekking heeft op een inrichting voor het toevoeren van inslaggaren bij een weefmachine die toelaat om de voornoemde werkwijze te realiseren. De opbouw van dergelijke inrichting zal blijken'uit de verdere beschrijving.
Opgemerkt wordt dat de voordelen die bij het realiseren van een dempingseffect verkregen worden door het combineren van, enerzijds, een bekrachtiging door middel van gasdruk, met, anderzijds, een overbrengingsmechanisme dat de kracht gegenereerd door de gasdruk omzet naar een kleinere kracht uitgeoefend aan een draadgeleiding, ook van nut zijn in andere inrichtingen dan hiervoor beschreven. Deze
<Desc/Clms Page number 6>
combinatie van kenmerken vormt aldus een uitvindingsgedachte die in alle soorten inrichtingen voor het toevoeren van inslaggaren bij weefmachines kan worden toegepast, ongeacht of hierbij een remming wordt gerealiseerd of niet, en ongeacht op welke wijze zulke remming eventueel tot stand komt.
Volgens een tweede aspect heeft de uitvinding aldus ook betrekking op een inrichting voor het toevoeren van inslaggaren bij een weefmachine, meer speciaal bij een luchtweefmachine, waarbij deze inrichting een dempingsmechanisme voor spanningspieken in het inslaggaren bevat, met een draadgeleiding die, onder invloed van de draadspanning, tegen een bepaalde kracht in verplaatsbaar is, met als kenmerk dat dit dempingsmechanisme voor het bekrachtigen en verplaatsen van de draadgeleiding die de demping bewerkstelligt, middelen bevat, zoals een drukcilindertje of dergelijke, die door middel van een gasdruk, meer speciaal luchtdruk, hetzij overdruk, hetzij onderdruk, kunnen worden bekrachtigd, waarbij deze middelen via een overbrenging in verbinding staan met de voornoemde draadgeleiding, waarbij deze overbrenging in een krachtverlaging voorziet.
Het is duidelijk dat de uitvinding eveneens betrekking heeft op rem-en/of dempingsmechanismen voor inslaggaren bij een weefmachine, waarmee de voornoemde werkwijze en inrichtingen kunnen worden gerealiseerd.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :
<Desc/Clms Page number 7>
figuur 1 in perspectief een weefmachine weergeeft die met een inrichting volgens de uitvinding is uitgerust ; figuur 2 schematisch een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuren 3 tot 6 op een grotere schaal het gedeelte weergeven dat in figuur 2 met F3 is aangeduid, voor verschillende standen ; figuur 7 in perspectief een praktische uitvoeringsvorm weergeeft van voornoemd gedeelte, in een vlak gelegde toestand ;
figuren 8 en 9 voor twee verschillende standen een doorsnede weergeeft volgens lijn VIII-VIII in figuur 7 ; figuren 10 tot 12 het gedeelte weergeven dat in figuur
7 met F10 is aangeduid, voor verschillende standen ; figuren 13 tot 15 schematisch een variante van de inrichting volgens de uitvinding weergeven, eveneens voor verschillende standen.
Zoals weergegeven in de figuren 1 en 2, heeft de uitvinding betrekking op een inrichting 1 voor het toevoeren van inslaggaren 2 bij een weefmachine 3. Deze inrichting 1 bevat middelen 4 voor het, vanaf een draadvoorraad 5, aanvoeren van inslaggaren 2, alsmede inbrengmiddelen 6 om het aangevoerde inslaggaren 2 systematisch in de gaap 7 te brengen.
De draadvoorraad 5 bestaat in het weergegeven voorbeeld uit een of meer bobijnen 8, terwijl de middelen 4 worden gevormd door een voorafwikkelaar 9, die, zoals bekend, is opgebouwd uit een wikkeltrommel 10 waarop, door middel van een wikkelarm 11, inslaggaren 2 kan worden opgewikkeld, en, waarlangs een activeerbare pen 12 is aangebracht die door een aansturing toelaat dat al of niet inslaggaren 2 aan de wikkeltrommel 10 kan worden ontnomen.
<Desc/Clms Page number 8>
De eigenlijke inbrengmiddelen 6 bestaan uit een of meer blazers, in dit geval een hoofdblazer 13 en meerdere in de gaap 7 aangebrachte bijblazers 14.
Verder zijn in figuur 2 het riet 15 en de gevormde doeklijn 16 aangeduid, alsook de kettingdraden 17, een aan het uiteinde van de gaap 7 opgesteld draadopvangelement 18 en een aan de ingang van de gaap 7 opgestelde inslagschaar 19.
Het bijzondere van de huidige uitvinding bestaat erin dat de inrichting 1 een rem- en dempingsmechanisme 20 voor het inslaggaren bevat dat is aangebracht tussen de voornoemde middelen 4 en de inbrengmiddelen 6, waarbij dit rem-en dempingsmechanisme 20 minstens bestaat uit minstens een verplaatsbare draadgeleiding 21 die een dempingseffect met betrekking tot de spanning in het inslaggaren 2 kan bewerkstelligen, alsmede uit minstens twee andere, in dit geval zelfs vier andere draadgeleidingen 22-23-24-25, waarvan minstens een, doch in dit geval twee, namelijk 23 en 24, verplaatsbaar zijn, die steeds een ombuiging toelaten ongeacht de positie van de eerstgenoemde draadgeleiding 21.
Zoals schematisch weergegeven in figuur 3, staan de draadgeleidingen 22 en 25 bij voorkeur vast opgesteld en bevindt de draadgeleiding 21 zieh in rusttoestand in een lijn met de draadgeleidingen 22 en 25. De verplaatsbare draadgeleidingen 23 en 24 bevinden zieh in rusttoestand in een zodanige positie dat zij, althans wanneer de draadgeleiding 21 ook in rusttoestand is, geen ombuiging van het inslaggaren 2 bewerkstelligen.
De draadgeleidingen 21,22 en 25 bestaan, zoals weergegeven, bij voorkeur uit draadogen, terwijl de
<Desc/Clms Page number 9>
draadgeleidingen 23 en 24 gevormd worden door elementen die langsheen het inslaggaren 2 zijn opgesteld.
De draadgeleidingen 21,23 en 24 zijn beweegbaar volgens richtingen dwars op de globale doorvoerrichting van het inslaggaren 2. De draadgeleidingen 23 en 24 zijn vast met elkaar verbonden en kunnen gemeenschappelijk worden verplaatst door middel van aandrijfmiddelen 26 die bij voorkeur een positiesturing toelaten, met andere woorden toelaten om de draadgeleidingen 23 en 24 in een of meer welbepaalde posities te brengen, eventueel in functie van verschillende parameters en al dan niet in functie van het verloop van de inbrengcyclus. In een praktische uitvoeringsvorm bestaan deze aandrijfmiddelen 26 uit een aanstuurbare stappenmotor.
Om de draadgeleiding 21 te bekrachtigen, zodat een dempingseffect kan worden bewerkstelligd, is het draadremmechanisme 20 voorzien van middelen 27 waarmee aan de draadgeleiding 21 een welbepaalde kracht F kan worden uitgeoefend, volgens de bewegingsrichting volgens dewelke de draadgeleiding 21 verplaatsbaar is. Deze middelen 27 bestaan bij voorkeur uit een in- en uitschakelbaar aandrijfelement dat, in ingeschakelde toestand, de draadgeleiding 21 met de voornoemde kracht F naar een aanslagpositie dwingt, die bepaald is door een aanslag 28, een en ander zodat de draadgeleiding 21 zich in deze aanslagpositie in het verlengde of nagenoeg het verlengde van de normaal door het inslaggaren 2 gevolgde baan bevindt, met andere woorden in de positie zoals afgebeeld in figuur 3.
De middelen 27 laten toe dat de waarde van de kracht F zodanig kan worden ingesteld dat de draadgeleiding 21
<Desc/Clms Page number 10>
uitsluitend uit de aanslagpositie kan loskomen tijdens spanningspieken in het inslaggaren 2.
Verder geniet het de voorkeur dat de middelen 27 zodanig zijn uitgevoerd dat, wanneer deze middelen 27 onbekrachtigd zijn, de betreffende draadgeleiding 21 vrij de positie van het inslaggaren 2 volgt.
De werking, en de daarmee gepaard gaande werkwijze, zijn hierna met verwijzing naar de verschillende standen in figuren 3 tot 6 beschreven.
Wanneer een lengte inslaggaren 2 in de gaap 7 dient te worden ingebracht, wordt, zoals algemeen bekend, het inslaggaren 2 aan de voorafwikkelaar 9 losgelaten, door de pen 12 in te trekken, en wordt het inslaggaren 2 in de gaap 7 geblazen door de betreffende blazers, meer speciaal de hoofdblazer 13 en de bijblazers 14 in te schakelen.
Hierdoor verplaatst het inslaggaren 2 zieh doorheen de gaap 7, totdat het voorste uiteinde hiervan het uiteinde van de gaap 7 bereikt heeft. Op dat ogenblik wordt de draadtoevoer vanaf de voorafwikkelaar 9 onderbroken door de pen 12 te bekrachtigen.
Teneinde, zoals uiteengezet in de inleiding, overmatige spanningen in het inslaggaren 2 uit te sluiten, wordt, tijdens de inslagcyclus in een draadremming, alsook spanningsdemping voorzien door middel van het draadremmechanisme 20.
Bij aanvang van de inbrengcyclus, bevinden de draadgeleidingen 21 en 23-24 zieh in de positie zoals afgebeeld in figuur 3, waarbij het duidelijk is dat geen
<Desc/Clms Page number 11>
remming, noch demping plaatsvindt, daar al deze geleidingen in lijn zijn met de vaste geleidingen 22 en 25.
Opgemerkt wordt dat de middelen 27 bij voorkeur permanent bekrachtigd zijn en de geleiding 21 dus permanent naar de aanslagpositie wordt gedrukt.
Tegen het einde van de inbrengcyclus worden de draadgeleidingen 23 en 24 door middel van de aandrijfmiddelen 26 verplaatst, waardoor, zoals afgebeeld in figuur 4, meerdere ombuigingen worden gerealiseerd, zodat door de daarbij ontstane wrijving tussen het inslaggaren 2 en de respectieve draadgeleidingen een remming ontstaat. Doordat de aandrijfmiddelen 26 een positiesturing toelaten, kan de positie van de draadgeleidingen 23-24 worden ingesteld in functie van verschillende parameters, zoals het gewenst remeffect, de aard van het inslaggaren en dergelijke. Ook is een sturing in functie van het verloop van de inbrengcyclus mogelijk, al dan niet op basis van terugkoppelwaarden.
Door de remming vermindert de snelheid van het inslaggaren 2 en dus ook de resterende inertie hiervan, zodat bij het stoppen van het inslaggaren 2, de hierin optredende draadspanning lager is dan in het geval dat vooraf geen remming'zou plaatsvinden.
Aangezien het inslaggaren 2 alsnog plots wordt tegengehouden, ontstaat op zulk ogenblik nog steeds een aanzienlijke toename van de spanning in het inslaggaren 2.
Bij het overschrijden van een bepaalde waarde komt de draadgeleiding 21 dan, zoals weergegeven in figuur 5, los van de aanslag 28, tegen de kracht F in, waardoor een demping plaatsvindt en spanningspieken worden afgezwakt.
<Desc/Clms Page number 12>
Het bijzondere van de uitvinding bestaat erin dat door te werk te gaan zoals hiervoor beschreven, steeds de mogelijkheid bestaat om een remming door een ombuiging te verwezenlijken, zelfs wanneer door storingen, het dempingseffect geleverd door de draadgeleiding 21, zou verloren gaan. Dit is schematisch in figuur 6 verduidelijkt. Uit deze figuur blijkt dat wanneer geen kracht F meer op de draadgeleiding 21 wordt uitgeoefend en deze dus in een lijn komt te staan met de draadgeleidingen 23 en 24, toch nog steeds een degelijke ombuiging en remming kan worden gerealiseerd.
Ook biedt de uitvinding het voordeel dat het dempingseffect kan worden uitgeschakeld, en gelijktijdig toch nog een remming kan gerealiseerd worden.
In de figuren 7 tot 9 is een praktische uitvoeringsvorm weergegeven van het rem- en dempingsmechanisme 20. Hierbij bestaan de draadgeleidingen 22 en 25 uit draadogen die in steunen 29 en 30 zijn aangebracht. De draadgeleidingen 23 en 24 worden gevormd door een beugel 31 die op een as 32 is gemonteerd welke wentelbaar is door middel van een stappenmotor 33. De draadgeleiding 21 bestaat uit een draadoog dat is aangebracht aan het uiteinde van een rond een as 34 wentelbaar element, meer speciaal een hefboom 35, die met de aanslag 28 kan samenwerken.
In overeenstemming met een bijzonder aspect van de huidige uitvinding, is het mechanisme 20 voorzien van middelen 27 die toelaten dat de draadgeleiding 21 door middel van gasdruk, meer speciaal luchtdruk kan worden bekrachtigd om het voornoemde dempingseffect te bewerkstelligen.
<Desc/Clms Page number 13>
Hiertoe omvatten deze middelen 27 een drukcilindertje 36, waaraan via een gestuurd ventiel 37 druklucht kan worden aangelegd. Het drukcilindertje 36 bezit een zuiger 38 die met de hefboom 35 gekoppeld is, zodat, door druklucht aan te leggen, de hefboom 35 verplaatst wordt en tegen de aanslag 28 wordt gedwongen.
De hefboom 35 vormt een overbrengingsmechanisme dat bij voorkeur in een krachtverlaging voorziet, dit doordat, zoals aangeduid in figuur 9, de hefboomsarm A korter is dan de hefboomsarm B. Bij voorkeur is A kleiner of gelijk aan de helft van B, zodat minstens een krachtverlaging met de helft plaatsvindt.
De werking van het in de figuren 7 tot 9 weergegeven remen dempingsmechanisme 20 is analoog als hiervoor beschreven aan de hand van de schematische figuren 3 tot 6.
In rusttoestand bevindt de beugel 31 zieh in een positie zoals afgebeeld in de figuren 8 en 10.
Wanneer hierbij druklucht aan het drukcilindertje 36 wordt aangelegd, wordt de hefboom 35 met een bepaalde kracht tegen de aanslag 28 gedrukt.
Wanneer'een remming moet worden gerealiseerd, wordt de beugel 31 gewenteld, wat tot een toestand leidt zoals weergegeven in figuur 11.
Op het ogenblik dat zieh een spanningspiek voordoet, wordt deze afgezwakt, doordat de draadgeleiding 21 en de hefboom 35 dan tegen de kracht F loskomen van de aanslag 28, wat in figuur 9 is afgebeeld.
<Desc/Clms Page number 14>
Wanneer het dempingsmechanisme faalt of geen demping gewenst is, is nog steeds een degelijke ombuiging en remming mogelijk, wat verduidelijkt is door middel van figuur 12.
Opgemerkt wordt dat het gebruik van luchtdruk voor het activeren van de draadgeleiding 21 die de demping bewerkstelligt, in combinatie met een overbrengingsmechanisme, meer speciaal een overbrengingsmechanisme dat een krachtverlaging veroorzaakt, belangrijke voordelen oplevert qua mogelijkheden tot de aansturing van het dempingseffect.
Het is immers zo dat men op deze wijze kan beschikken over een relatief groot regelbereik ter plaatse van het drukcilindertje 36, daar men in de praktijk bijvoorbeeld een drukregeling kan realiseren met overdrukken, gaande van 0, 1 tot bijvoorbeeld 7 bar, wat een factor 70 oplevert. Nog een voordeel bestaat erin dat bepaalde afwijkingen in de aansturing aan de ingangszijde van het overbrengingsmechanisme, waarmee de instelling van de luchtdruk ter plaatse van het drukcilindertje 36 wordt bedoeld, zieh nauwelijks laten gevoelen als afwijkingen aan de uitgangszijde, met andere woorden in de kracht F geleverd aan de draadgeleiding 21. Een verder voordeel bestaat erin dat het geheel dankzij de combinatie van een luchtdrukbekrachtiging en een overbrengingsmechanisme eenvoudig en compact kan worden uitgevoerd.
Tenslotte vertoont zulk systeem ook het voordeel dat het weinig gevoelig is voor storingen ingevolge wrijving en dergelijke, vermits wrijvingskrachten verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de krachten die door middel van perslucht of dergelijke kunnen worden gegenereerd.
<Desc/Clms Page number 15>
Nog een voordeel is de zeer lage inertie van de overbrenging en van haar aandrijving, daar er geen mechanische veren, noch elektromagnetische elementen gebruikt hoeven te worden. Hierdoor kan het betreffend systeem gemakkelijk hoogfrequent reageren op een stapsgewijze draadspanningstoename, heeft het een lage tijdsconstante en kan het gemakkelijk uitwijkingen uitvoeren wanneer dit noodzakelijk is.
Het is duidelijk dat de voornoemde combinatie van een luchtdrukbekrachtiging en een overbrengingsmechanisme ook op andere wijzen kan worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
Volgens een niet weergegeven variante kan de hefboom 35 eenvoudig als een beweegbare vinger worden uitgevoerd die zijdelings tegen het inslaggaren 2 kan drukken, waarbij deze vinger zieh in rusttoestand buiten de baan van het inslaggaren 2 bevindt, terwijl deze in bekrachtigde toestand uitzwenkt en met een bepaalde kracht tegen het inslaggaren 2 wordt gedrukt. In zulke uitvoeringsvorm kan enerzijds, gebruik worden gemaakt van middelen om de voornoemde vinger met een bepaalde kracht tegen het inslaggaren 2 te drukken en van, anderzijds, terugroepmiddelen om de vinger bij niet-activatie in een rusttoestand te brengen.
Hiertoe kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een dubbelwerkende cilinder om de vinger te verplaatsen, waarbij de bekrachtiging in een bewegingszin een demping levert en de bekrachtiging in de andere bewegingszin ertoe leidt dat de vinger in een rustpositie teruggebracht en vastgehouden wordt.
Uiteraard kan de kracht F eventueel in grootte worden ingesteld, bijvoorbeeld in functie van verschillende
<Desc/Clms Page number 16>
parameters. Zulke instelling kan plaatsvinden op basis van vooraf bekende parameters, bijvoorbeeld het soort van inslaggaren 2, of op basis van parameters die tijdens het weven vari ren, dit al dan niet in functie van meetgegevens.
Het is duidelijk dat het gebruik van een hefboom 35, een vinger of dergelijke, ook het voordeel biedt dat relatief grote uitwijkingen mogelijk zijn, waardoor gemakkelijk garenspanningsvariaties, niet alleen ingevolge van het stoppen van het inslaggaren 2, doch ook van andere aard kunnen worden opgevangen, zoals bijvoorbeeld een spanningstoename tengevolge van trekkrachten die op het inslaggaren 2 worden uitgeoefend door de beweging van de lade of tengevolge van zogenaamde restspanningen.
Alhoewel in de voorbeelden van figuren 2 tot 11 steeds gebruik is gemaakt van vijf draadgeleidingen 21 tot 25, is het duidelijk dat de uitvinding ook met minder of meer van dergelijke draadgeleidingen kan worden gerealiseerd. Ter verduidelijking is in de figuren 13 tot 15 een uitvoeringsvorm weergegeven met slechts twee draadgeleidingen 39 en 40 die garanderen dat steeds een ombuiging van het inslaggaren 2 kan worden gerealiseerd en met een draadgeleiding 41 die instaat voor de demping. Het geheel van draadgeleidingen is roteerbaar, zodat, zoals afgebeeld in figuur 14, door de rotatie een ombuiging en remming kan worden gerealiseerd.
Door bovendien de draadgeleiding 41 met een bepaalde kracht tegen het inslaggaren 2 te drukken, zoals afgebeeld in figuur 15, kan een dempingseffect worden gerealiseerd.
Opgemerkt wordt dat, volgens een eenvoudige uitvoeringsvorm, voor de middelen 27 ook gebruik kan worden gemaakt van een veerbekrachtiging, die, bijvoorbeeld in de
<Desc/Clms Page number 17>
uitvoeringsvorm van figuren 7 tot 9, de hefboom 35 permanent naar de aanslag 28 drukt.
De ombuiging van het inslaggaren 2, geleverd door de draadgeleidingen 22-23 en 24-25, alsook 39-40, is, ongeacht de positie van de draadgeleidingen 21 en 41, bij voorkeur steeds voldoende groot om hoe dan ook een degelijke remming te realiseren. Praktisch gezien betekent dit dat, bij voorkeur bij een remming, ongeacht of een demping wordt gerealiseerd of niet, steeds een totale ombuiging mogelijk is over minstens 900, waarbij, onder de totale ombuiging, de som dient te worden verstaan van alle hoeken waarover het inslaggaren 2 wordt omgebogen.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijze en inrichting voor het toevoeren van inslaggaren bij weefmachine, alsmede het daarbij aangewende rem-en/of dempingsmechanisme kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
Method and device for supplying weft yarns to a weaving machine, as well as brake and / or damping mechanism used here.
This invention relates to a method and device for supplying weft yarns to a weaving machine, as well as to a brake and / or damping mechanism for weft yarns used herein.
It is known that with weaving machines the weft yarn is taken from a wire supply and this weft yarn is introduced into the shed via insertion means, whereafter the inserted length of weft thread is struck in a known manner against the cloth line by means of the reed.
In air weaving machines in particular, where the weft yarn is introduced into the shed by means of blowers, more particularly one or more main blowers and blowers, it is known that the weft yarn is subject to relatively large tensions, which can lead to thread breaks. These tensions mainly occur at the end of the insertion cycle. As is known, the supply of weft yarn at the end of the insertion cycle is after all interrupted by blocking the weft yarn on the insertion side of the shed. Due to this sudden blocking, as well as the fact that the weft yarn has a certain inertia, relatively large tensions occur.
To prevent the risk of thread breaks, it is known to brake the weft yarn towards the end of the insertion cycle, thereby reducing the speed and minimizing the stress peak that occurs during sudden blocking at the end of the cycle. In order to flatten such voltage peaks even further, it is also
<Desc / Clms Page number 2>
known to make use of damping systems, for example thread guides that locally bend the weft yarn with a certain force, so that these thread guides spring back when a certain tension is exceeded and create a damping effect.
An example of a method and device for introducing weft yarns in which both a braking and a damping takes place is known from EP 0. 356. 380. In this known embodiment, the braking and the damping are always associated with each other, since the bending of the weft yarn, which is necessary for realizing the braking, also by means of the element which provides for the damping, is realized.
The present invention contemplates a method and device for supplying weft yarns that are improved over the known embodiments.
To this end the invention relates in the first place to a method for supplying weft yarn to a weaving machine, more particularly to an air-weaving machine, wherein weft yarn is taken from a wire supply and this weft yarn is introduced into the shed via insertion means, as well as this weft yarn between the aforementioned wire supply and said insertion means is passed along a brake damping mechanism with which, during the insertion cycle, a braking as well as damping can be exerted on the weft yarn, characterized in that the weft yarn in the aforementioned brake and damping mechanism, on the one hand, is guided along at least a movable wire guide which can produce a damping effect with respect to the tension in the weft yarn and, on the other hand,
also along at least two others
<Desc / Clms Page number 3>
wire guides are conducted, at least one of which is movable and which always permit a bend regardless of the position of the first-mentioned wire guide. By means of this method, the advantage is obtained that when the wire guides which are to effect the braking effect are energized, a bending is always guaranteed, even if a malfunction in the proper operation of the wire guide which is to effect the damping effect causes this latter wire guidance to be observed. no more bending. This means that the braking effect remains assured even when the damping effect fails.
Another advantage is that the braking effect can, if desired, be disconnected from the damping effect.
Preferably, the thread guides which ensure that it is always possible to bend the weft yarn, or at least at least the movable thread guide or thread guides belonging thereto, are controlled and displaced by means of a position control, for example by means of a stepper motor. As a result, a very precise bending or bending of the weft yarn, as well as a braking effect, can be achieved, wherein the position can be determined and optionally adjusted continuously as a function of different parameters.
Preferably, the movable thread guide which is intended to achieve a damping effect is forced out of the weft yarn path at least during certain parts of the insertion cycle. A specific voltage level can thus be set above which a damping occurs.
<Desc / Clms Page number 4>
More particularly, it is preferable that the movable wire guide which is intended to effect a damping effect is forced to a stop position by means of the aforementioned force, with such a force that this wire guide, at least during the application of said force, only during stress peaks comes loose from the stop position in the weft yarn. By making use of a stop position, the advantage arises that the thread guide which effects the damping effect remains in the same position during normal braking, so that the deflection of the weft yarn can only be controlled by means of the displacement of the other thread guides, which means precise control permits.
According to a preferred embodiment, the wire guide which is intended to effect a damping effect, at least during the periods in which a damping is to be realized, is energized by means of a gas pressure, more particularly air pressure, either overpressure or underpressure. Such control by means of gas pressure, more specifically compressed air, has the advantage that one can have a relatively large control range.
In a particularly preferred embodiment the displacement of the aforementioned wire guide takes place via a transmission mechanism, on which, on one side, a force can be exerted by means of gas pressure, which on the other side results in a lateral force on the wire guide, the aforementioned transmission has a gear ratio such that a force reduction occurs. The use of such a transmission allows the large control range that can be used by means of air pressure, or at least by means of overpressure, to
<Desc / Clms Page number 5>
optimum forces at the location of the wire guide can be converted. Moreover, this offers the advantage that a very precise control can be realized.
In practical terms, it is preferable that a transmission mechanism is employed with a transmission ratio so that the force is reduced by at least half, in other words, a specific force realized by means of a gas pressure, results in a force on the wire guide that is half or less. than half of the first-mentioned force.
In order to ensure that the components intended to effect the damping take up as little space as possible, use is preferably made of a rotatable lever for the aforementioned transmission mechanism to which the aforementioned wire guide is arranged at one end, while the other end cooperates with a pressure cylinder.
It is clear that the invention also relates to a device for supplying weft yarns to a weaving machine that makes it possible to realize the aforementioned method. The structure of such a device will be apparent from the further description.
It is noted that the advantages obtained in realizing a damping effect by combining, on the one hand, a gas pressure excitation with, on the other hand, a transmission mechanism that converts the force generated by the gas pressure to a smaller force exerted on a wire guide are also useful in devices other than those described above. This one
<Desc / Clms Page number 6>
combination of features thus forms a concept of invention that can be used in all types of devices for supplying weft yarns to weaving machines, irrespective of whether or not a brake is realized here, and regardless of how such brake is possibly achieved.
According to a second aspect, the invention thus also relates to a device for supplying weft yarns to a weaving machine, more particularly to an air-weaving machine, wherein this device comprises a damping mechanism for stress spikes in the weft yarn, with a thread guide which, under the influence of the thread tension , is displaceable against a certain force, characterized in that this damping mechanism for actuating and displacing the wire guide which effects the damping comprises means, such as a pressure cylinder or the like, which by means of a gas pressure, more particularly air pressure, or excess pressure or underpressure can be actuated, said means being connected via a transmission to the aforementioned wire guide, said transmission providing a force reduction.
It is clear that the invention also relates to braking and / or damping mechanisms for weft yarns in a weaving machine, with which the aforementioned method and devices can be realized.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, a few preferred embodiments are described below as examples without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which:
<Desc / Clms Page number 7>
figure 1 represents a weaving machine in perspective which is equipped with a device according to the invention; figure 2 schematically represents a device according to the invention; figures 3 to 6 represent on a larger scale the part which is indicated by F3 in figure 2, for different positions; figure 7 represents a practical embodiment of the aforementioned part in perspective, in a flat-laid state;
figures 8 and 9 represent a cross-section for two different positions according to line VIII-VIII in figure 7; Figures 10 to 12 represent the portion shown in Figure
7 is indicated by F10 for different positions; figures 13 to 15 schematically represent a variant of the device according to the invention, also for different positions.
As shown in figures 1 and 2, the invention relates to a device 1 for supplying weft yarns 2 to a weaving machine 3. This device 1 comprises means 4 for supplying weft yarns 2, as well as inserting means 6, from a wire supply. for systematically introducing the introduced weft yarn 2 into the shed 7.
In the example shown, the wire supply 5 consists of one or more bobins 8, while the means 4 are formed by a pre-winder 9, which, as is known, is composed of a winding drum 10 on which, by means of a winding arm 11, weft yarns 2 can be made. and along which an activatable pin 12 is arranged which, by means of a control, permits weft yarn 2 or not to be taken away from the winding drum 10.
<Desc / Clms Page number 8>
The actual insertion means 6 consist of one or more blowers, in this case a main blower 13 and a plurality of blowers 14 arranged in the shed 7.
Furthermore, in figure 2 the reed 15 and the formed cloth line 16 are indicated, as well as the warp threads 17, a thread receiving element 18 arranged at the end of the shed 7 and a weft scissors 19 arranged at the entrance of the shed 7.
The special feature of the present invention consists in that the device 1 comprises a braking and damping mechanism 20 for the weft yarn which is arranged between the aforementioned means 4 and the introducing means 6, said braking and damping mechanism 20 consisting of at least one movable thread guide 21 which can effect a damping effect with respect to the tension in the weft yarn 2 and from at least two other, in this case even four, other thread guides 22-23-24-25, at least one of which, but in this case two, namely 23 and 24 are movable, which always allow a bend regardless of the position of the first-mentioned wire guide 21.
As schematically shown in Figure 3, the wire guides 22 and 25 are preferably fixedly arranged and the wire guide 21 is in a rest position in line with the wire guides 22 and 25. The movable wire guides 23 and 24 are in a position such that they, at least when the thread guide 21 is also in the rest state, do not cause the weft yarn 2 to bend.
The wire guides 21, 22 and 25, as shown, preferably consist of wire eyes, while the
<Desc / Clms Page number 9>
thread guides 23 and 24 are formed by elements arranged along the weft yarn 2.
The thread guides 21, 23 and 24 are movable in directions transverse to the global feed direction of the weft yarn 2. The thread guides 23 and 24 are fixedly connected to each other and can be jointly displaced by means of drive means 26 which preferably permit a position control, with other words allow to bring the wire guides 23 and 24 into one or more well-defined positions, optionally as a function of different parameters and possibly as a function of the course of the insertion cycle. In a practical embodiment, these drive means 26 consist of a controllable stepper motor.
To energize the wire guide 21, so that a damping effect can be effected, the wire brake mechanism 20 is provided with means 27 with which a specific force F can be exerted on the wire guide 21, according to the direction of movement according to which the wire guide 21 can be moved. These means 27 preferably consist of an engaging and disengaging drive element which, in the switched-on state, forces the wire guide 21 with the aforementioned force F to a stop position defined by a stop 28, all this so that the wire guide 21 engages in this stop position is in the extension or substantially the extension of the path normally followed by the weft yarn 2, in other words in the position as shown in Figure 3.
The means 27 allow the value of the force F to be adjusted such that the wire guide 21
<Desc / Clms Page number 10>
can only be released from the stop position during tension peaks in the weft yarn 2.
It is further preferred that the means 27 are designed such that, when these means 27 are not energized, the respective thread guide 21 freely follows the position of the weft yarn 2.
The operation, and the associated method, are described below with reference to the various positions in Figures 3 to 6.
When a length of weft yarn 2 is to be introduced into the shed 7, as is generally known, the weft yarn 2 is released on the pre-winder 9 by retracting the pin 12, and the weft yarn 2 is blown into the shed 7 by the respective yarn. blowers, more in particular the main blower 13 and the auxiliary blowers 14.
As a result, the weft yarn 2 moves through the shed 7, until the front end thereof has reached the end of the shed 7. At that time, the wire feed from the pre-winder 9 is interrupted by energizing the pin 12.
In order to rule out, as explained in the introduction, excessive stresses in the weft yarn 2, during the weft cycle in a wire braking, as well as tension damping is provided by means of the wire brake mechanism 20.
At the start of the insertion cycle, the wire guides 21 and 23-24 are in the position as shown in Figure 3, it being clear that no
<Desc / Clms Page number 11>
neither inhibition nor damping takes place, since all these guides are in line with the fixed guides 22 and 25.
It is noted that the means 27 are preferably permanently energized and the guide 21 is thus permanently pressed to the stop position.
Towards the end of the insertion cycle, the wire guides 23 and 24 are moved by means of the drive means 26, so that, as shown in Figure 4, several deflections are realized, so that a braking effect is created between the weft yarn 2 and the respective wire guides as a result of the friction thereby generated . Because the drive means 26 allow a position control, the position of the thread guides 23-24 can be adjusted as a function of various parameters, such as the desired braking effect, the nature of the weft yarn and the like. It is also possible to control the progress of the input cycle, whether or not based on feedback values.
As a result of the inhibition, the speed of the weft yarn 2 and therefore also the remaining inertia thereof decreases, so that when the weft yarn 2 is stopped, the thread tension occurring therein is lower than in the case that no inhibition would occur beforehand.
Since the weft yarn 2 is suddenly stopped, a considerable increase in tension in the weft yarn 2 still occurs at such a moment.
When a certain value is exceeded, the wire guide 21 then comes loose against the force F, as shown in Figure 5, against the force F, whereby a damping takes place and voltage peaks are reduced.
<Desc / Clms Page number 12>
The special feature of the invention is that by proceeding as described above, there is always the possibility of realizing a braking by a bend, even if, due to malfunctions, the damping effect provided by the wire guide 21 would be lost. This is schematically illustrated in Figure 6. This figure shows that when force F is no longer exerted on the wire guide 21 and thus comes to be aligned with the wire guides 23 and 24, a proper bending and braking can still be realized.
The invention also offers the advantage that the damping effect can be switched off and, at the same time, a brake can be realized.
Figures 7 to 9 show a practical embodiment of the braking and damping mechanism 20. The wire guides 22 and 25 here consist of wire eyes arranged in supports 29 and 30. The wire guides 23 and 24 are formed by a bracket 31 mounted on a shaft 32 which is rotatable by means of a stepper motor 33. The wire guide 21 consists of a wire eye arranged at the end of an element rotatable about a shaft 34, more in particular a lever 35, which can cooperate with the stop 28.
In accordance with a particular aspect of the present invention, the mechanism 20 is provided with means 27 that allow the wire guide 21 to be energized by gas pressure, more particularly air pressure, to achieve the aforementioned damping effect.
<Desc / Clms Page number 13>
To this end, these means 27 comprise a pressure cylinder 36, to which compressed air can be supplied via a controlled valve 37. The pressure cylinder 36 has a piston 38 which is coupled to the lever 35, so that, by applying compressed air, the lever 35 is displaced and is forced against the stop 28.
The lever 35 forms a transmission mechanism which preferably provides for a force reduction, because, as indicated in figure 9, the lever arm A is shorter than the lever arm B. Preferably, A is less than or equal to half of B, so that at least one force reduction takes place by half.
The operation of the brake damping mechanism 20 shown in Figs. 7 to 9 is analogous to that described above with reference to the schematic Figs. 3 to 6.
In the rest position the bracket 31 is in a position as shown in figures 8 and 10.
When compressed air is thereby applied to the printing cylinder 36, the lever 35 is pressed against the stop 28 with a certain force.
When a braking is to be achieved, the bracket 31 is rotated, leading to a condition as shown in Figure 11.
The moment a voltage peak occurs, it is weakened by the fact that the wire guide 21 and the lever 35 then release against the force F of the stop 28, which is shown in FIG.
<Desc / Clms Page number 14>
If the damping mechanism fails or no damping is desired, a proper bending and braking is still possible, which is illustrated by means of Fig. 12.
It is noted that the use of air pressure to activate the wire guide 21 that effects the damping, in combination with a transmission mechanism, more particularly a transmission mechanism that causes a force reduction, offers important advantages in terms of possibilities for controlling the damping effect.
After all, in this way it is possible to dispose of a relatively large control range at the location of the printing cylinder 36, since in practice, for example, a pressure control can be realized with overpressures ranging from 0, 1 to, for example, 7 bar, which is a factor of 70 yields. A further advantage is that certain deviations in the control on the input side of the transmission mechanism, by which the setting of the air pressure at the location of the printing cylinder 36 is meant, can hardly be felt as deviations on the output side, in other words in the force F delivered to the wire guide 21. A further advantage consists in that the assembly can be made simple and compact thanks to the combination of an air pressure actuator and a transmission mechanism.
Finally, such a system also has the advantage that it is not very sensitive to malfunctions due to friction and the like, since frictional forces are negligible with respect to the forces that can be generated by means of compressed air or the like.
<Desc / Clms Page number 15>
Another advantage is the very low inertia of the transmission and of its drive, since no mechanical springs or electromagnetic elements have to be used. As a result, the system in question can easily react high-frequency to a step-by-step increase in wire tension, it has a low time constant and can easily perform deviations when necessary.
It is clear that the aforementioned combination of an air pressure actuator and a transfer mechanism can also be realized in other ways without departing from the scope of the invention.
According to a variant (not shown), the lever 35 can simply be designed as a movable finger which can press laterally against the weft yarn 2, said finger being in the rest position outside the path of the weft yarn 2, while pivoting in the energized state and having a certain force is pressed against the weft yarn 2. In such an embodiment, on the one hand, use can be made of means for pressing the aforementioned finger against the weft yarn 2 with a certain force and, on the other hand, of recalls for bringing the finger to a rest state in the case of non-activation.
For this purpose use can for instance be made of a double-acting cylinder to move the finger, wherein the excitation in one sense of movement provides a damping and the excitation in the other sense of movement leads to the finger being returned to and held in a rest position.
The force F can of course be adjusted in size, for example in function of different ones
<Desc / Clms Page number 16>
parameters. Such adjustment can be made on the basis of previously known parameters, for example the type of weft yarn 2, or on the basis of parameters that vary during weaving, whether or not as a function of measurement data.
It is clear that the use of a lever 35, a finger or the like also offers the advantage that relatively large deviations are possible, as a result of which yarn tension variations can easily be absorbed not only as a result of the stopping of the weft yarn 2, but also of a different nature , such as, for example, an increase in tension as a result of tensile forces exerted on the weft yarn 2 by the movement of the drawer or as a result of so-called residual tensions.
Although in the examples of figures 2 to 11 use has always been made of five wire guides 21 to 25, it is clear that the invention can also be realized with fewer or more of such wire guides. For the sake of clarity, Figures 13 to 15 show an embodiment with only two thread guides 39 and 40 which guarantee that a deflection of the weft yarn 2 can always be realized and with a thread guide 41 which is responsible for the damping. The whole of wire guides is rotatable, so that, as shown in Figure 14, a bending and braking can be realized by the rotation.
Moreover, by pressing the thread guide 41 against the weft yarn 2 with a certain force, as shown in Fig. 15, a damping effect can be realized.
It is noted that, according to a simple embodiment, for the means 27 it is also possible to use a spring actuation which, for example in the
<Desc / Clms Page number 17>
7 to 9, the lever 35 is permanently pressed toward the stop 28.
The deflection of the weft yarn 2, provided by the thread guides 22-23 and 24-25, as well as 39-40, is preferably always sufficiently large, irrespective of the position of the thread guides 21 and 41, to realize a proper braking in any case. . In practical terms, this means that, preferably in the case of a braking, regardless of whether a damping is realized or not, a total bending over at least 900 is always possible, whereby the total bending should be understood to mean the sum of all angles over which the weft yarn 2 is bent.
The present invention is by no means limited to the embodiments described as examples and shown in the figures, but such a method and device for supplying weft yarns to a weaving machine, as well as the brake and / or damping mechanism employed thereby, can be realized according to different variants without outside the scope of the invention. within the scope of the invention.