<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het opvangen van excrementen van huisdieren en hulpelement hierbij aangewend.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het opvangen van excrementen van huisdieren, meer speciaal een zogenaamde kattenbak, alsmede op een hulpelement dat hierbij kan worden aangewend.
Het is bekend dat dergelijke inrichtingen hoofdzakelijk bestaan uit een recipient waarin een vulmateriaal kan worden aangebracht. Het is eveneens bekend dat hierbij een vulmateriaal, zoals korrels uit absorberend materiaal, bijvoorbeeld op basis van bentoniet, kan worden aangewend dat bij het in contact komen met een vloeistof, zoals de urine van het dier, samenklontert tot een grotere substantie.
In zulke recipient vormen zieh dan ook afvalsubstanties, enerzijds, in de vorm van vaste of semi-vaste excrementen en, anderzijds, in de vorm van substanties die zieh zoals voornoemd gevormd hebben als een gevolg van het feit dat een bepaalde hoeveelheid van het vulmateriaal in contact is gekomen met de vloeibare excrementen, meer speciaal de urine, van het dier.
Het is bekend dat dergelijke inrichtingen kunnen worden uitgerust met een meeneemelement dat doorheen de recipiënt kan worden bewogen, teneinde automatisch de voornoemde afvalsubstanties uit het vulmateriaal te verwijderen. Een voorbeeld van een dergelijke inrichting wordt onder meer gecommercialiseerd door de firma Windmere, en verhandeld onder de merknaam LitterMaid. Hierbij bestaat het meeneemelement uit een kam die als een rakel doorheen het
<Desc/Clms Page number 2>
vulmateriaal wordt verplaatst. Deze kam heeft tanden die zich op onderlinge afstanden bevinden die groter zijn dan de diameter van de korrels, één en ander zodanig dat de kam vrij doorheen de korrels kan bewegen, terwijl grotere afvalsubstanties met de kam worden afgevoerd naar een uiteinde van de recipient, waar zich een opvangcontainer bevindt.
De huidige uitvinding beoogt een verbeterde inrichting voor het opvangen van excrementen van huisdieren, meer speciaal een verbeterde inrichting van het voornoemde automatische type.
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het opvangen van excrementen van huisdieren, meer speciaal een zogenaamde kattenbak, van het type dat minstens bestaat uit een recipiënt waarin een vulmateriaal kan worden aangebracht en een meeneemelement dat door de recipiënt kan worden bewogen om afval uit het vulmateriaal te verwijderen, met als kenmerk dat de inrichting is uitgerust met verwijderingsmiddelen die met het meeneemelement kunnen samenwerken en afvalsubstanties van het meeneemelement verwijderen.
Door de inrichting volgens de uitvinding met dergelijke verwijderingsmiddelen uit te rusten, wordt verkregen dat afvalsubstanties die zich mogelijk aan het meeneemelement hechten en niet uit zichzelf hiervan loskomen, bijvoorbeeld doordat zij aan het meeneemelement kleven of, in het geval van een meeneemelement in de vorm van een kam, tussen de tanden van deze kam geklemd zitten, expliciet worden verwijderd. Hierdoor wordt uitgesloten dat de afvalsubstanties bij de teruggaande beweging van het meeneemelement opnieuw in de recipiënt terechtkomen of
<Desc/Clms Page number 3>
blijvend aan het meeneemelement achterblijven en manueel dienen te worden verwijderd.
Bij voorkeur zijn de verwijderingsmiddelen uitgevoerd als losmaakmiddelen, meer speciaal in de vorm van een schraper, waarmee afvalsubstanties die zieh vastgehecht hebben aan het meeneemelement van dit meeneemelement worden losgemaakt.
In het geval dat het meeneemelement bestaat uit een doorheen de recipiënt verplaatsbare kam, bestaan de verwijderingsmiddelen bij voorkeur uit elementen die tussendoor de tanden van de kam kunnen worden bewogen en zodoende het daartussen aanwezige, meer speciaal vastgehechte en/of ingeklemde, afval- en andere substanties losdrukken. In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm worden deze elementen op hun beurt ook gevormd uit de tanden van een kam.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de voornoemde elementen roteerbaar, waarbij dat zij tijdens hun activatie tussendoor de tanden van het meeneemelement worden gewenteld. Dit gebeurt bij voorkeur op zulke wijze dat zij tijdens het losdrukken zodanig langsheen de tanden van het meeneemelement passeren dat zij zowel een verplaatsing uitvoeren naar de vrije uiteinden van de tanden toe als van achteren naar voren. Als een gevolg van deze beweging worden tussen de tanden van het meeneemelement ingeklemde substanties optimaal hieruit losgedrukt.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat de inrichting automatische bedieningsmiddelen om de verwijderingsmiddelen te activeren minstens telkens wanneer het meeneemelement actief is. Hierdoor wordt na elke
<Desc/Clms Page number 4>
reinigingsbeurt verzekerd dat geen substanties aan het meeneemelement achterblijven.
Bij voorkeur zullen zowel het meeneemelement als de verwijderingsmiddelen, meer speciaal de losmaakkam, worden gemonteerd op eenzelfde verplaatsbare slede. In zulk geval geniet het ook de voorkeur dat de verwijderingsmiddelen, meer speciaal losmaakmiddelen, zodanig gesitueerd zijn dat zij door de beweging van de slede direct of indirect worden geactiveerd, zodanig dat geen afzonderlijke aandrijvingen, zoals een speciale aandrijfmotor of dergelijke, dienen te worden voorzien.
In een praktische uitvoeringsvorm wordt gebruik gemaakt van een bedieningselement dat, wanneer de slede in een bepaalde positie is gekomen, samenwerkt met een aanslagvormend gedeelte, waarbij de verwijderingsmiddelen, meer speciaal de voornoemde losmaakkam, door het contact van het bedieningselement met het aanslagvormend gedeelte worden geactiveerd.
Verder zal de inrichting zoals bekend bij voorkeur worden uitgerust met een opvangcontainer voor de verwijderde afvalsubstanties. In zulk geval zijn de verwijderingsmiddelen bij voorkeur van bedieningsmiddelen voorzien die zodanig zijn uitgevoerd dat de verwijderingsmiddelen worden geactiveerd op het ogenblik dat het meeneemelement zieh ter plaatse van de opvangcontainer bevindt.
Hierdoor wordt verkregen dat niet alleen de door het meeneemelement vrij voor zieh uit gedrukte afvalsubstanties in de opvangcontainer terechtkomen, doch ook de afvalsubstanties die door de verwijderingsmiddelen van het meeneemelement worden losgemaakt.
<Desc/Clms Page number 5>
Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm bevinden de verwijderingsmiddelen zieh ter plaatse van één van de uiteinden van de inrichting en zijn zodanig opgesteld dat zij met het meeneemelement samenwerken wanneer dit het betreffende uiteinde bereikt. De losmaakbeweging wordt dan verkregen door de onderlinge beweging tussen het zieh verplaatsende meeneemelement en de zieh vast aan één uiteinde van de recipiënt bevindende losmaakmiddelen.
Overigens bevat de inrichting bij voorkeur ook bedieningsmiddelen die toelaten dat de verwijderingsmiddelen, meer speciaal losmaakmiddelen, minstens manueel kunnen worden bevolen. In het geval van een niet automatisch werkende inrichting kan het meeneemelement dan eenvoudig worden vrijgemaakt van hieraan vastgehechte substanties door de verwijderingsmiddelen af en toe manueel te bedienen. In het geval van een inrichting die wel automatisch werkt, laten zulke manuele bedieningsmiddelen toe dat de verwijderingsmiddelen indien gewenst nogmaals extra manueel kunnen worden bevolen.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een hulpelement dat op een bestaande inrichting voor het opvangen van excrementen van huisdieren kan worden gemonteerd, teneinde deze om te bouwen tot een inrichting volgens de huidige uitvinding. Dit hulpelement bestaat hiertoe uit een losmaakelement dat met het meeneemelement van zulke inrichting kan samenwerken en dat is voorzien van montagemiddelen, zoals bevestigingsflenzen om het op de bestaande inrichting aan te brengen.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend
<Desc/Clms Page number 6>
karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 in perspectief een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn 11-11 in figuur 1, voor een andere stand ; figuren 3 en 4 op een grotere schaal het gedeelte weergeven dat in figuur 2 met F3 is aangeduid, voor nog twee verschillende standen ; figuur 5 op een grotere schaal een zicht weergeeft volgens pijl F5 in figuur 1 ; figuren 6 en 7 schematisch een gedeelte van een variante weergeven, voor twee verschillende standen ; figuur 8 een gedeelte weergeeft van nog een variante van de uitvinding ;
figuur 9 een doorsnede weergeeft volgens lijn IX-IX in figuur 8.
Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 4 bestaat de inrichting 1 uit een recipiënt 2 waarin een vulmateriaal 3 is aangebracht en een meeneemelement 4 dat door de recipiënt 2 kan worden verplaatst om afvalsubstanties 5-6 hieruit te verwijderen.
Het meeneemelement 4 bestaat in hoofdzaak uit een zich over de breedte van de recipiënt 2 uitstrekkende kam 7 met naar beneden gerichte tanden 8 en is bevestigd aan een slede of wagen 9 die zich langsheen geleidingen 10, in de zijwanden 11 van de recipiënt 2 heen en weer kan verplaatsen.
De geleidingen 10 hebben een zodanige vorm dat de kam 7 zich vanuit een rustpositie A naar een neergelaten positie B kan verplaatsen, waarbij de kam 7 als een rakel doorheen
<Desc/Clms Page number 7>
het vulmateriaal 3 wordt getrokken, om vervolgens omhoog te worden gebracht tot over de rand 12 van de recipiënt 2, respectievelijk via de positie C tot in de positie D.
De aandrijving van de slede 9 gebeurt door middel van een motor 13 en hierdoor aangedreven tandwielen 14 die aangrijpen in vertandingen 15 ter plaatse van de geleidingen 10. De motor 13 wordt bekrachtigd door middel van een stuur-en voedingseenheid 16 die gevoed wordt door middel van een batterij 17 of een niet weergegeven aansluiting op het elektrische net. De elektrische koppeling tussen de motor 13 en de stuur-en de voedingseenheid 16 geschiedt bijvoorbeeld door middel van een zich automatisch opwikkelende kabel 18.
De motor 13 kan automatisch of manueel worden ingeschakeld. Voor de automatische inschakeling wordt gebruik gemaakt van een optisch oog 19 dat met de eenheid 16 is gekoppeld, één en ander zodanig dat de slede 9 automatisch heen en weer wordt bewogen telkens wanneer een bepaalde periode verstreken is nadat de aanwezigheid van een dier in de inrichting werd waargenomen. Eindeloopschakelaars 20 en 21 controleren hierbij het einde van de heengaande, respectievelijk teruggaande, beweging van de slede 9.
Aan het uiteinde 22 van de recipiënt 2 bevindt zich een opvangcontainer 23 die door middel van een deksel 24 wordt afgesloten. Het deksel 24 is door middel van een klemkoppeling 25 bevestigd aan een opklapbaar element 26 dat is voorzien van bedieningsarmen 27 met geleidingsranden 28 die met de slede 9 samenwerken, één en ander zodanig dat het element 26 en het daaraan bevestigde deksel 24 door de naderende slede 9 kan worden opengekanteld.
<Desc/Clms Page number 8>
Het bijzondere van de huidige uitvinding bestaat erin dat de inrichting 1 is uitgerust met verwijderingsmiddelen 29 die met het meeneemelement 4 kunnen samenwerken.
Deze verwijderingsmiddelen 29 bestaan in het weergegeven voorbeeld uit een tweede kam 30 met tanden 31 die tussen de tanden 8 van de eerste kam 7 kunnen worden bewogen. Hiertoe is de kam 30 in het weergegeven voorbeeld aan de slede 9 bevestigd en draaibaar rond de aangeduide draaias 32.
De tanden 31 zijn gebogen. De bolle zijden 33 fungeren als uitduwzijde.
De verwijderingsmiddelen, met andere woorden de kam 30, zijn voorzien van een bedieningselement in de vorm van een hefboomsarm 34 die kan samenwerken met een aanslagvormend gedeelte 35, dat in dit geval gevormd wordt door de onderzijde van het voornoemde deksel 24 en/of element 26.
De verwijderingsmiddelen, of in dit geval dus de kam 30, zijn eveneens voorzien van terugroepmiddelen die de kam 30 naar de rustpositie dwingen, welke in het weergegeven voorbeeld bestaan uit één of meer ter plaatse van de draaias 32 aangebrachte torsieveren 36.
Aan het element 26 zijn elastische middelen 37, in de vorm van veren aangebracht die het element 26 naar beneden dwingen, tot in de gesloten toestand van het deksel 24.
De werking van de inrichting 1, en meer speciaal van het meeneemelement 4 en de volgens de uitvinding toegepaste verwijderingsmiddelen 29 kan uit de figuren 2 tot 4 worden afgeleid.
<Desc/Clms Page number 9>
In rusttoestand bevindt het meeneemelement 4 zich in stand A van figuur 2. Nadat het betreffende dier gebruik heeft gemaakt van de inrichting 1, wat waargenomen wordt door het optisch oog 19, zorgt de eenheid 16 er voor dat de slede 9 in beweging komt. Hierbij beweegt deze slede 9 zich doorheen de recipient 2, waarbij de tanden 8 van de kam 7 doorheen het vulmateriaal 3 worden geduwd, zoals aangeduid met stand B in figuur 2. Grotere delen afvalsubstantie 5 worden voor de tanden 8 weggedrukt, doch het kan gebeuren dat kleinere delen afvalsubstantie 6 zich tussen de tanden 8 vastzetten.
Bij het verder bewegen komt de slede 9 in contact met de randen 28 van de armen 27, waardoor het element 26 samen met het daaraan bevestigde deksel 24 wordt opengeklapt.
Wanneer de slede 9 in de stand C van figuur 3 is gekomen wordt de afvalsubstantie 5 over de rand 12 in de opvangcontainer 23 geworpen.
Bij de verdere beweging van de slede 9 komt de hefboom 34 in contact met de onderzijde van het deksel 24, waardoor deze hefboom 34 wordt ingedrukt tegen de kracht van de veren 36 in, met als gevolg dat de kam 30 zoals aangeduid met pijl R in figuur 4 wordt verdraaid en ingeklemde delen afvalsubstantie 6 van tussenuit de tanden 8 worden gedrukt door middel van de tanden 31, waardoor ook deze delen afvalsubstantie 6 in de opvangcontainer 23 terechtkomen.
Door de in de figuren weergegeven opstelling van de kammen 7 en 30 wordt verkregen dat de tanden 31 tijdens hun rotatie zodanig langsheen de tanden 8 passeren dat zij zowel een verplaatsing uitvoeren naar de vrije uiteinden
<Desc/Clms Page number 10>
van de tanden 8 toe, als van achteren naar voren, waardoor een efficiënte losmaakbeweging wordt bewerkstelligd.
Doordat de tanden 31 met hun bolle zijde tegen het deel afvalsubstantie 6 drukken, is het contactoppervlak doorgaans gering en is de kans klein dat dit deel afvalsubstantie 6 op zijn beurt aan de tanden 31 blijft kleven.
De veren 37 zorgen er voor dat een voldoende grote terugroepkracht op het element 26 en het daaraan bevestigde deksel 24 wordt uitgeoefend om te bekomen dat de hefboom 34 gewenteld wordt.
De eindeloopschakelaar 20 zorgt er voor dat de beweging van de slede 9 wordt omgekeerd.
Bij het terugbewegen van de slede 9 wordt de kam 30 onder invloed van de kracht uitgeoefend door de veren 36 opnieuw in zijn oorspronkelijke positie gewenteld en wentelt het deksel 24 terug naar beneden, waardoor reukverspreiding vanuit de opvangcontainer 23 wordt verhinderd.
Uiteindelijk wordt de slede 9 door middel van de eindeloopschakelaar 21 opnieuw in de rustpositie A gestopt.
Om de opvangcontainer 23 te ledigen, kan deze op bekende manier met gesloten deksel 24 worden weggenomen, door dit deksel 24 ter plaatse van de klemkoppeling 25 van het element 26 los te drukken, het element 26 volledig omhoog te wentelen, en de gesloten opvangcontainer 23 uit de inrichting 1 te heffen.
<Desc/Clms Page number 11>
Opgemerkt wordt dat de kam 30 door middel van scharnieren, die vast aan de slede 9 zijn aangebracht, kan bevestigd zijn, waarmee bedoeld wordt dat deze scharnieren zodanig aan de slede 9 zijn aangebracht, dat zij niet op een eenvoudige wijze kunnen worden gedemonteerd. Bij voorkeur evenwel wordt, zoals weergegeven in de figuren gebruik gemaakt van een gemakkelijk demonteerbare kam 30, die door middel van scharnieren 38 aan bevestigingsflenzen 39 is gekoppeld, die eenvoudig door middel van schroeven 40 op de slede 9 kunnen worden vastgemaakt, of op enige andere wijze, bijvoorbeeld door middel van een klikkoppeling.
Zulke demonteerbare uitvoering laat toe dat de kam 30 eenvoudig kan worden verwijderd, bijvoorbeeld om de inrichting 1, en meer speciaal de kammen 7 en 30, te reinigen. Deze demonteerbare uitvoering laat ook toe dat de kam 30 kan worden gecommercialiseerd als een afzonderlijk accessoire dat op de bestaande of nieuwe inrichtingen kan worden gemonteerd indien gewenst.
Het is duidelijk dat verschillende varianten mogelijk zijn. Zo bijvoorbeeld hoeven de verwijderingsmiddelen niet noodzakelijk op de slede 9 te zijn gemonteerd. Figuren 6 en 7 geven bijvoorbeeld een variante weer waarbij de kam 30 aan de onderzijde van het element 26 of een ander constructief gedeelte van het uiteinde 22 van de inrichting 1 is bevestigd. Bij het naderen van de kam 7 grijpen de tanden 31 tussen de tanden 8 volgens de positie van figuur 6. Bij het verder bewegen van de kam 7 duwt deze tegen de kam 30 of een daarmee samenwerkende aanslag 41, met als gevolg dat de tanden 31 een uitduwbeweging tussen de tanden 8 beschrijven, analoog aan de beweging die is weergegeven in figuur 4.
<Desc/Clms Page number 12>
Alhoewel het de voorkeur geniet dat de verwijderingsmiddelen, of dus de kam 30, geactiveerd worden op het ogenblik dat het meeneemelement 4 zieh boven de opvangcontainer 23 bevindt, is dit geen strikte noodzaak.
In de figuren 8 en 9 is een variante weergegeven waarbij de verwijderingsmiddelen 29 zijn aangebracht aan het uiteinde 42 van de recipient 2 dat zieh tegenoverliggend aan het uiteinde 22 bevindt. Hierbij bestaan de verwijderingsmiddelen 29 uit een reeks van uitsteeksels 43 op de wand van de recipient 2 die zodanig zijn gesitueerd dat zij tussen de tanden 8 van het meeneemelement 4 dringen, op het ogenblik dat dit zieh terugplaatst in de rustpositie A, één en ander zoals aangeduid in figuur 9. Zodoende worden ingeklemde afvalsubstanties 6 losgedrukt, doch blijven wel in of op het vulmateriaal 3 aanwezig tot een volgende reinigingscyclus door het meeneemelement 4 wordt uitgevoerd. De kans dat de afvalsubstanties 6 zieh opnieuw tussen de tanden 8 vastzetten is dan klein.
Opgemerkt wordt dat de verwijderingsmiddelen niet noodzakelijk uit de tanden van een kam hoeven te bestaan, doch ook andere elementen kunnen worden toegepast die tussen de tanden 8 van het meeneemelement 4 kunnen dringen.
Afhankelijk van de constructie is het ook zo dat andere verwijderingsmiddelen dan elementen die tussen de tanden 8 dringen, kunnen worden toegepast, zoals bijvoorbeeld één of meer zieh over de breedte uitstrekkende rakels die langsheen de voor-respectievelijk achterzijde van de tanden 8 op en neer worden bewogen.
Het meeneemelement 4 hoeft ook niet noodzakelijk een element te zijn dat op een slede 9 is geplaatst.
<Desc/Clms Page number 13>
In de plaats van de voornoemde elastische middelen 37 kan ook gebruik worden gemaakt van middelen die een vaste aanslag vormen voor het element 26, zodanig dat in figuur 3 de eindpositie van dit element 26 éénduidig vastligt. In een praktische uitvoeringsvorm kan dit worden gerealiseerd door de veren 37 te vervangen door een verbinding met een vaste maximale lengte, zoals een touwtje, ketting of dergelijke. Ook kan gebruik worden gemaakt van een vaste aanslag die deel uitmaakt van de zijwand 11 van de recipiënt of dergelijke die de verdraaiing van het element 26 of van de armen 27 begrenst.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting en hulpelement kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.