BE1012233A3 - Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB. - Google Patents

Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB. Download PDF

Info

Publication number
BE1012233A3
BE1012233A3 BE9800742A BE9800742A BE1012233A3 BE 1012233 A3 BE1012233 A3 BE 1012233A3 BE 9800742 A BE9800742 A BE 9800742A BE 9800742 A BE9800742 A BE 9800742A BE 1012233 A3 BE1012233 A3 BE 1012233A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
guide
guiding
gripper
warp threads
guide element
Prior art date
Application number
BE9800742A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE9800742A priority Critical patent/BE1012233A3/en
Priority to PCT/EP1999/007607 priority patent/WO2000023643A1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1012233A3 publication Critical patent/BE1012233A3/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/27Drive or guide mechanisms for weft inserting
    • D03D47/277Guide mechanisms
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/27Drive or guide mechanisms for weft inserting
    • D03D47/271Rapiers
    • D03D47/272Rapier bands

Abstract

Grijperweefmachine met geleidingsmiddelen voor het geleiden van een grijperband (9) en/of een geleidingsdeel (17,18) van een grijper (7,8), die aan een weefladen (3) zijn bevestigd en die doorheen een vlak kettingdraden (23) in en uit een weefvlak (21) beweegbaar zijn, en een geleidingselement (19,20) bevatten, dat een geronde top (35,46) vertoont, die bij het in het weefvlak (21) treden van het voornoemde geleidingselement (19,20) eerst doorheen het vlak kettingdraden (21) dringt.Rapier weaving machine with guide means for guiding a rapier belt (9) and / or a guide part (17,18) of a gripper (7,8), which are attached to a weaving drawers (3) and which pass through a flat warp threads (23) and movable out of a weaving surface (21), and comprising a guide element (19,20), which has a rounded top (35,46), which, when entering the weaving surface (21), the said guiding element (19,20) first penetrates warp threads (21) through the plane.

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Grijperweefmachine   met geleidingsmiddelen   voor een grijperband. 



  De uitvinding betreft een grijperweefmachine met geleidingsmiddelen voor het geleiden van een grijperband en/of een geleidingsdeel van een grijper, die aan een weeflade bevestigd zijn en die doorheen een viak kettingdraden in en uit een weefvak beweegbaar zijn. 



  Bij dergelijke grijperweefmachines, zoals beschreven in US 5135033, bestaat het gevaar dat bij het weven met kettingdraden waarbij verschillende dunne draadjes tot een dikkere draad zijn gevormd, de geleidingsmiddelen bij het in het vlak kettingdraden dringen tussen de afzonderlijke draadjes van de kettingdraden komen, hetgeen meestal leidt tot een beschadiging en/of een breuk van deze kettingdraad. 



  Teneinde het beschadigen en/of het breken van de kettingdraden te verminderen werd in EP -A 726 342 voorgesteld het bovendeel van een geleidingselement zodanig op te stellen, dat dit bovendeel het bij het doorheen het vlak kettingdraden dringen over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit vlak kettingdraden verloopt. Daar kettingdraden vanaf verschillende weefkaders in een verschillend vlak kunnen gelegen zijn, en daar de onderlinge beweging van het geleidingsmiddelen en de kettingdraden bij het weven van verschillende weefsels kan gewijzigd worden, is deze oplossing niet echt doeltreffend om een vermindering van het aantal beschadigde en/of gebroken kettingdraden te bekomen. 



  Het doel van de uitvinding is dergelijke geleidingsmiddelen zodanig te verbeteren dat minder kettingdraden gebroken en/of beschadigd worden. 



  Tot dit doel bevatten de geleidingsmiddelen volgens de uitvinding een geleidingselement, dat een geronde top vertoont, die bij het in het weefvak treden van het voornoemde geleidingselement eerst doorheen het vlak kettingdraden dringt. 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 De geleidingsmiddelen volgens de uitvinding met geleidingselementen met een geronde top die eerst doorheen het vlak kettingdraden dringt, bieden als voordeel dat dergelijke geleidingselementen moeilijk tussen de verschillende dunne draadjes van een kettingdraad kunnen treden, en zodoende de kans dat een kettingdraad gebroken en/of beschadigd wordt aanzienlijk vermindert. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevat een dergelijk geleidingselement tevens een gebogen bovengedeelte, dat in het verlengde van de geronde top is opgesteld. Dit vermindert de kans dat een kettingdraad op een dergelijk geleidingselement blijft liggen, waardoor vermeden wordt, dat een kettingdraad door een voorbijkomend geleidingsdeel van een grijper en/of grijperband, beschadigd en/of gebroken wordt. 



  De geronde top van het geleidingselement bevat bij voorkeur een bolvormig gedeelte, dat eerst doorheen het   vlak   kettingdraden dringt. Dit laat toe ongeacht de onderlinge positie van de voornoemde top en de kettingdraden waardoor die dringt, de top steeds op nagenoeg dezelfde wijze te laten samenwerken met de kettingdraden. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevatten de   geleiding-   middelen een geleidingselement met een aan de bovenkant gelegen geleidingsgedeelte voor het ondersteunen van de grijperband en/of een geleidingsdeel van de grijper, dat tevens een geronde top vertoont, die bij het in het weefvak treden eerst doorheen het vlak kettingdraden dringt. 



  Deze uitvoeringsvorm is voordelig daar de geleidingselementen die met hun bovenkant de grijperband en/of het geleidingsdeel van de grijper ondersteunen meest gevaar vormen om kettingdraden te breken en/of te beschadigen. Dit daar dergelijke geleidingselementen niet alleen een grote diepte vertonen, maar tevens een bovenkant vertonen, die aan sleet onderworpen is, die te wijten is aan het geleiden van de grijperband en/of het geleidingsdeel van de grijper, en die langsheen de kettingdraden 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 passeert   terwijl   dit geleidingselement doorheen het vlak kettingdraden dringt. 



  Teneinde de kenmerken en de verdere voordelen van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin figuur 1 schematisch een grijperweefmachine met geleidingsmiddelen volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een dwarsdoorsnede van de inrichting van figuur 1 volgens lijn
11-11 in figuur 1 weergeeft ; figuur 3 een gedeelte van figuur 2 weergeeft, waarbij de   geleiding-   middelen in verschillende standen zijn weergegeven ; figuur 4 vergroot een geleidingselement volgens de uitvinding in isometrie weergeeft ; figuur 5 vergroot een gedeelte van het geleidingselement van figuur 4 weergeeft ; figuur 6 een bovenaanzicht van het geleidingselement van figuur 4 weergeeft ; figuur 7 een bovenaanzicht van een ander geleidingselement weergeeft. 



  De in figuur 1 weergegeven grijperweefmachine bevat twee zijfremen 1,2 waarin een weeflade 3 is gelagerd. De weeflade 3 is aan beide zijden met aandrijfmiddelen 4,5 voorzien, waarmee deze heen en weer beweegbaar is aangedreven. Op de weeflade 3 is een riet 6 aangebracht, waarmee een ingebrachte inslagdraad tegen een weefselrand kan aangeslagen worden. 



   De inslagdraad wordt volgens een gekende manier door middel van een gevergrijper 7 en een nemergrijper 8 in een weefvak gebracht. De gevergrijper 7 neemt ter hoogte van een zijde van de grijperweefmachine, volgens een gekende manier een inslagdraad op, en transporteert die tot ongeveer het midden van het geopend weefvak. Daar wordt de inslagdraad 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 door een nemergrijper 8 overgenomen, die de inslagdraad vervolgens naar de   tegenoverliggende   zijde van de grijperweefmachine brengt. 



  De gevergrijper 7 en de nemergrijper 8 worden elk door middel van een grijperband 9 aangedreven, die de gevergrijper 7 en de nemergrijper 8 telkens in een geopend weefvak brengt en terug uit het weefvak verwijdert. 



  De weergegeven grijperbanden 9 worden bij voorkeur vervaardigd uit   vezelversterkte   kunststof en vertonen een nagenoeg vlakke, rechthoekige dwarsdoorsnede, waarbij de brede zijden telkens nagenoeg horizontaal zijn opgesteld. De grijperbanden 9 worden in het bereik van de zijfremen 1,2 door stationaire geleidingen 10,11 geleid. De grijperbanden 9, die volgens hun langsmidden een rij openingen vertonen, worden door middel van tandraderen 12,13 aangedreven, die door de grijperbanden 9 omhuld worden. De grijperbanden 9 worden door middel van geleidingsblokken 14 tegen de buitenmantel van de tandraderen 12,13 gehouden. De tandraderen 12,13 worden door middel van aandrijfmiddelen 15,16 heen en weer aangedreven. De aandrijfmiddelen 15,16 worden met de aandrijfmiddelen 4,5 van de weeflade 3 gesynchroniseerd. 



  De gevergrijper 7 en de nemergrijper 8 worden bevestigd op geleidingsdelen 17 en 18, die telkens ter hoogte van het voorste einde van een grijperband 9 zijn aangebracht. De   geleidingsdelen   17,18 zijn zodanig uitgevoerd, dat ze bijvoorbeeld op een onderste geleidingsrib na, een gelijke dwarsdoorsnede als de grijperbanden 9 vertonen. 



  In het weefvak worden de geleidingsdelen 17,18 van de grijper 7,8 en de grijperbanden 9 door middel van geleidingsmiddelen geleid, die twee geleidingselementen 19,20 bevatten. De geleidingselementen 19,20, die hierna nog in detail beschreven zullen worden, zijn bouwdelen, die in de langsrichting van het weefvak 21 slechts een geringe breedte vertonen, en die in figuur 1 overdreven breed getekend werden. De geleidingselementen 19,20 zijn aan de weeflade 3 voorzien, zodat die met de weeflade 3 en met het riet 6 mee bewegen. De geleidingselementen 19,20 duiken daarbij, zoals weergegeven in figuren 2 en 3, van langs onder in het weefvak 21.

   Dit 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 weefvak 21 wordt gevormd door een bovenste vlak kettingdraden 22 en een onderste vlak kettingdraden 23, die door middel van niet weergegeven gaapvormingsmiddelen op en neer bewogen worden, en ter hoogte van de   weefselrand   24 samenlopen. De geleidingselementen 19,20 worden in   langsrichting   van het weefvak 21 zo smal uitgevoerd, dat die tussen de verschillende kettingdraden van het onderste vlak kettingdraden 23 kunnen dringen. 



  Wanneer het riet 6 naar de weefselrand 24 toe beweegt, om een inslagdraad aan te   slaan,   worden de geleidingselementen 19,20 uit het weefvak 21 en doorheen het onderste   vlak   kettingdraden 23 bewogen, tot de in dunne streeplijn weergegeven stand van figuur 3. Tijdens het aanslaan van een inslagdraad wordt het weefvak 21 gewisseld, waarbij minstens een deel van de kettingdraden van het bovenste vlak kettingdraden 22 naar onder, en minstens een deel van de kettingdraden van het onderste vlak kettingdraden 23 naar boven kunnen bewogen worden. 



  Bij het weg van de weefselrand 24 bewegen van het riet 6,   terwijl   kettingdraden van het onderste en bovenste vlak nog onderling bewegen, dringt vooreerst het geleidingselement 20, zoals weergegeven in dikke streeplijn in figuur 3, doorheen het   onderste'vlak   kettingdraden 23. Daarna dringt ook het geleidingselement 19 doorheen het onderste vlak kettingdraden 23, waardoor beide geleidingselementen 19,20 zieh in het weefvak 21 bevinden en verder kunnen bewogen worden tot die zieh in de in volle lijn weergegeven stand van figuur 3 bevinden. 



  Zoals weergegeven in figuren 2 en 3, worden de geleidingselementen 19, 20 door middel van bouten 25 aan een weefladeprofiel 26 bevestigd. Zoals reeds vermeid, worden de gevergrijper 7 en de nemergrijper 8 op geleidingsdelen 17,18 bevestigd, die in het verlengde van de grijperband 9 zijn aangebracht. In figuren 2 en 3 is telkens slechts een gevergrijper 7 met zijn geleidingsdeel 17 voorgesteld. Daar het geleidingsdeel 18 van de nemergrijper 8 in   spiegelzicht   identisch is uitgevoerd als het geleidingsdeel 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 17, geldt de beschrijving voor het geleidingsdeel 17 en de gevergrijper 7 ook voor het geleidingsdeel 18 en de nemergrijper 8. 



  Aan het geleidingsdeel 17 is een zieh naar onder uitstrekkende geleidingsrib 27 voorzien, die loodrecht op de onderzijde van het geleidingsdeel 17, en daarmee ook loodrecht op de onderzijde van de grijperband 9 verloopt. In de geleidingsrib 27 van het uit kunststof bestaande geleidingsdeel 17 is een metalen geleidingsstaaf 28 aangebracht. Het geleidingselement 19 vertoont een wezenlijk horizontaal   verlopend vlak geleidingsgedeelte   29, voor het ondersteunen van de grijperband 9 en het geleidingsdeel 17 van de gevergrijper 7, meer speciaal ter hoogte van de kant die naar het riet 6 toe is gelegen.

   Het geleidingselement 19 vertoont ook een tweede wezenlijk verticaal opgesteld   vlak   geleidingsgedeelte 30 voor het geleiden van de naar het riet 6 toe gelegen kant van de geleidingsrib 27, dat nagenoeg loodrecht op het vlak geleidingsgedeelte 29 is voorzien. Het geleidingselement 20 is in de vorm van een haak uitgevoerd, waarbij de open zijde van de haak naar het riet 6 toe gericht is. Het geleidingselement 20 vertoont   vlakke   geleidingsgedeelten 31,32, 33 en 34, die respectievelijk samenwerken met de weg van het riet 6 gelegen kant van de geleidingsrib 27, en met een gedeelte van de bovenkant, een gedeelte van de onderkant en de zijkant van de grijperband 9 en van het geleidingsdeel 17 van de gevergrijper 7, die weg van het riet 6 zijn gelegen. 



  De geleidingselementen 19 en 20 zijn op regelmatige afstanden van elkaar volgens de langsrichting van het weefvak 21 aangebracht. De afstand tussen de geleidingselementen 19,20, en de onderlinge volgorde van de geleidingselementen 19,20 kan aangepast worden, zodanig dat de gepaste geleidingselementen   19,   20 zieh op de gepaste plaats volgens de langsrichting van het weefvak 21 bevinden. 



  Zoals verduidelijkt in figuren 3 tot 6 vertoont het geleidingselement 19 voor het ondersteunen van de grijperband 9 en/of het geleidingsdeel 17 van de gevergrijper 7 een geronde top 35, die bij het in het weefvak 21 treden eerst 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 doorheen het   vlak   kettingdraden 23 dringt, en die minstens even breed is als het overige gedeelte van het geleidingselement 19, dat doorheen het vlak kettingdraden 23 dringt. De top 35 bevat hiertoe bijvoorbeeld een bolvormig gedeelte 36, dat eerst doorheen het vlak kettingdraden 23 dringt, en dat in het weergegeven voorbeeld bestaat uit een bolsegment dat een vierde van een volledig boloppervlak inneemt. Dit bolvormige gedeelte 36 is in het weergegeven voorbeeld symmetrisch ten opzichte van een centraal symmetrievlak van het geleidingselement 19 opgesteld.

   Het geleidingselement 19 bevat verder een aan zijn bovenkant gelegen vlak geleidingsgedeelte 29 voor het ondersteunen van de grijperband 9 en/of het geleidingsdeel 17 van de gevergrijper 7. Het geleidingselement 19 bevat verder een gebogen bovengedeelte 37, dat in het verlengde van het bolvormig gedeelte 36 is opgesteld, en dat gelegen is tussen het aan de top 35 gelegen bolvormige gedeelte 36 en het voornoemde vlak geleidingsgedeelte 29. Dit bovengedeelte 37 is bijvoorbeeld torusvormig uitgevoerd, en bestaat uit een torussegment dat de buitenste helft van een   volledig   torusopperviak inneemt..

   Tussen het aan de top 35 gelegen bolvormig gedeelte 36 en het voornoemde torusvormig bovengedeelte 37, is een cilindervormig bovengedeelte 38 met een beperkte   lengte   in het verlengde van het bolvormig gedeelte 35 en van het torusvormig bovengedeelte 37 gelegen. Het cilindervormig bovengedeelte 38 bestaat uit een cilindersegment dat de helft van een volledig cilinderoppervlak inneemt. 



  Dit cilindervormig bovengedeelte 38, dat tussen het bolvormig gedeelte 36 en het torusvormig bovengedeelde 37 is opgesteld, is voordelig bij het vervaardigen van het geleidingselement 19 op bepaalde werktuigmachines. 



  Verder bevat het geleidingselement 19 nabij het vlak geleidingsgedeelte 29 afrondingen, die bijvoorbeeld bestaan uit twee cilindersegmenten 39.
Verder zijn een kegelvormige gedeelten 40 voorzien, die aansluiten op het voorste einde van het   vlak   geleidingsgedeelte 29 en op de cirkelsegmenten
39. Verder bevat het geleidingselement 19 een tweede cilindervormig gedeelte 41, dat   aansluit   op het torusvormig bovengedeelte 37, op het kegelvormig gedeelte 40 en op de   cirkelsegementen   39. Het geleidingselement 19 bevat verder een cilindervormig gedeelte 42, dat ten 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 opzichte van het   bolvormige gedeelte   36, aan de kant tegenover het vlak geleidingsgedeelte 29 is gelegen.

   Dit cilindervormig gedeelte 42 is in het verlengde van het bolvormig gedeelte 35 gelegen, en bestaat uit de helft van een volledig cilinderoppervlak. Het geleidingselement 19 bevat tevens zijvlakken 43, die zieh vanaf de top 35 uitstrekken, en afgeschuinde zijvlakken 44 die aansluiten op de zijvlakken 43. De afgeschuinde zijvlakken 44 sluiten aan op een cilindersegment 39, het cilindervormig gedeelte 41, het torusvormig gedeelte 37 en een zijvlak 42. Deze zijvlakken convergeren naar het vlak bovengedeelte 29 toe, en convergeren in de richting vanaf de top 35 naar elkaar toe. Ter hoogte van de overgang tussen het vlak geleidingsgedeelte 29 en het verticaal opgesteld geleidingsgedeelte 30, is een cilindersegment 45 voorzien, dat als afronding tussen de geleidingsgedeelten 29 en 30 fungeert.

   Door ondermeer het cilindervormig gedeelte 41 wordt een relatief breed geleidingsgedeelte 29 bekomen. 



  In figuur 7 is een bovenzicht van het geleidingselement 20 weergegeven, waarbij aangeduid wordt dat dit geleidingselement 20 een top 46 vertoont, die bij het in het weefvak 21 treden, zoals weergegeven in figuur 3, eerst doorheen het vlak kettingdraden 23 dringt, en die minstens even hoog, en bij voorkeur hoger, is opgesteld dan het overige gedeelte van het geleidingselement 20, dat doorheen het vlak kettingdraden 23 dringt. Met hoger opgesteld zijn wordt bedoeld, in een zodanig positie zijn opgesteld, dat die eerst doorheen het   vlak   kettingdraden 23 dringen en bijvoorbeeld het verst van het draaipunt van de weeflade 3 zijn opgesteld.

   Bij het weergegeven voorbeeld bevat dit geleidingselement 20 ter hoogte van de geronde top 46 een eivormig gedeelte 47, dat hierbij symmetrisch ten opzichte van een centraal symmetrievlak is opgesteld, en een gebogen bovengedeelte 48, dat rechtstreeks aansluit op het eivormig gedeelte 47. 



  De zijvlakken 49 van het geleidingselement 20 sluiten aan op het gebogen bovengedeelte 48 en convergeren naar elkaar toe vanaf het eivormig gedeelte 47, zodat het geleidingselement 20 ter hoogte van de top 46 minder breed IS dan het overige gedeelte van het geleidingselement 20 dat doorheen het   vlak   kettingdraden 23 dringt.

   

 <Desc/Clms Page number 9> 

 Volgens een niet weergegeven variante van de uitvoeringsvorm van figuur 7, is het ook mogelijk een geleidingselement 20 te voorzien, dat vanaf de geronde top 46 breder wordt, dit betekent dat hierbij de zijvlakken 49 van het geleidingselement 20 die aansluiten op het gebogen bovengedeelte 48 vanaf het eivormig gedeelte 47 weg van elkaar divergeren, zodat het geleidingselement 20 ter hoogte van de top 46 smaller is dan bij het overige gedeelte van het geleidingselement 20, dat doorheen het   vlak   kettingdraden 23 dringt. Hierbij blijft de top 46, analoog als bij de in figuur 7 weergegeven uitvoeringsvorm, hoger opgesteld dan het overige gedeelte van het geleidingselement 20. Dit laat toe de vlakke geleidingsgedeelten 32,33 en 34 breed uit te voeren. 



  Door de geronde top 35,46, die   bijvoorbeeld   bolvormig of eivormig is uitgevoerd, wordt bekomen dat, op een ogenblik juist vooraleer die top 35, 46 doorheen het vlak kettingdraden 23 dringt, een gedeelte van de top 35, 46 nagenoeg raaklijnig aan het   vlak   kettingdraden 23 is opgesteld, hetgeen voordelig is voor het   vermijden, dat   de geronde top 35,46 van het geleidingselement 19,20 tussen de verschillende dunne draadjes van een kettingdraad kan treden. De brede en/of de hoog opgestelde top 35,46, laat toe de kettingdraden van het vlak kettingdraden 23, waardoor het geleidingselement 19,20 zal dringen zodanig te selecteren, dit betekent in een zodanige positie te brengen, dat het'geleidingselement 19,20 ter hoogte van bepaalde kettingdraden doorheen het vlak kettingdraden 23 zal dringen.

   Dit is voordelig opdat de kettingdraden van het vlak kettingdraden 23 zo weinig mogelijk zijdelingse krachten op de geleidingselementen 19, 20 zouden uitoefenen, hetgeen voordelig is voor het niet beschadigen van kettingdraden, die langsheen de zijkanten van de geleidingselementen 19, 20 wrijven. 



  Het is duidelijk dat, indien de grijper 7,8 rechtstreeks op een grijperband 9 wordt aangebracht, dit betekent zonder dat een geleidingsdeel 17,18 is voorzien, de geleidingselementen 19,20 van de geleidingsmiddelen slechts instaan voor het geleiden van de grijperband 9. Het is uiteraard ook mogelijk een grijperband 9 aan te wenden, die analoog als de 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 geleidingsdelen 17,18 van een geleidingsrib is voorzien. In geval het geleidingsdeel 17,18 een geleidingsrib 27 vertoont, is het   duidelijk   dat de voornoemde geleidingsrib van de grijperband 9 in het verlengde van de geleidingsrib 27 van het geleidingsdeel17, 18 wordt opgesteld. 



  Het is duidelijk dat volgens de uitvinding slechts   n van de geleidingselementen 19,20 een top 35,46 volgens de uitvinding dient te bevatten. Het is echter aangewezen, dat minstens het geleidingselement 19, dat met zijn bovenkant de grijperband 9 en/of het geleidingsdeel 17,18 voor de grijper 7,8 ondersteunt, volgens de uitvinding is uitgevoerd, daar dit geleidingselement 19 normalerwijze meest aanleiding kan geven tot breken en/of beschadigen van kettingdraden. 



  Het is eveneens duidelijk dat de grijperband 9 niet noodzakelijk een rechthoekige dwarsdoorsnede hoeft te vertonen, maar tevens kan bestaan uit een grijperband die, zoals gekend uit EP -A 0 275 479, een of meerdere ondersneden groeven bevat. De grijperband 9 hoeft ook niet noodzakelijk buigbaar te zijn en de tandraderen 12,13 te omhullen, maar kan ook bestaan uit een niet buigbare of starre stang die tangential langs de tandraderen 12,13 is opgesteld, en door deze tandraderen 12,13 wordt aangedreven. 



  Niettegenstaande de geleidingselementen 19,20 in de weergegeven uitvoeringsvormen symmetrisch ten opzichte van een centraal symmetrievlak zijn uitgevoerd, is het duidelijk dat de geleidingselementen volgens de uitvinding eveneens asymmetrisch kunnen uitgevoerd worden. 



  Dit betekent bijvoorbeeld dat het geleidingsgedeelte 29 dat de grijperband 9 geleid niet symmetrisch ten opzichte van een centraal   vlak   van het geleidingselement is opgesteld. Dergelijke asymmetrische geleidingselementen worden bijvoorbeeld nabij de zijkanten van het weefsel opgesteld, daar de kettingdraden op deze plaatsen niet volledig loodrecht op de inslagdraden verlopen, en een hoek vormen met de kettingdraden die nabij het midden van het weefsel zijn opgesteld. 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 Volgens een niet weergegeven variante worden volgens de langsrichting van het weefvak 21 van de weefmachine slechts geleidingselementen voorzien, die met hun bovenkant de grijperband 9 en/of een geleidingsdeel 17,18 van de grijper 7,8 ondersteunen.

   Hierbij kunnen de geleidingselementen 19 volgens de dwarsrichting van de grijperband 9 zo breed uitgevoerd worden, dat die de grijperband 9 en/of het voornoemde geleidingsdeel 17,18 van de grijper 7,8 over nagenoeg hun volledige dwarsbreedte ondersteunen. 



  Het is uiteraard ook mogelijk geleidingsmiddelen te voorzien, waarbij de geleidingselementen 19 en 20 eendelig zijn uitgevoerd, en volgens de langsrichting van het weefvak 21 in een verticaal vlak zijn gelegen. 



  De geleidingsmiddelen volgens de uitvinding beperken zieh uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kunnen binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.



   <Desc / Clms Page number 1>
 



  Rapier weaving machine with guide means for a rapier belt.



  The invention relates to a rapier weaving machine with guide means for guiding a rapier belt and / or a guiding part of a rapier, which are attached to a weaving drawer and which are movable in and out of a weaving compartment through a number of warp threads.



  In such rapier weaving machines, as described in US 5135033, there is the danger that when weaving with warp threads in which several thin threads are formed into a thicker thread, the guide means when penetrating warp threads in the plane, come between the individual threads of the warp threads, which usually leads to damage and / or breakage of this warp thread.



  In order to reduce the damage and / or breakage of the warp threads, it was proposed in EP-A 726 342 to arrange the top part of a guide element such that this top part penetrates warp threads over a certain length substantially parallel to this flat warp threads. Since warp threads may be in different planes from different weaving frames, and since the mutual movement of the guide means and warp threads can be changed when weaving different fabrics, this solution is not really effective in reducing the number of damaged and / or broken warp threads.



  The object of the invention is to improve such guide means in such a way that fewer warp threads are broken and / or damaged.



  For this purpose, the guiding means according to the invention comprise a guiding element, which has a rounded top, which penetrates through the plane of warp threads when the aforementioned guiding element enters the weaving compartment.

 <Desc / Clms Page number 2>

 The guiding means according to the invention with guiding elements with a rounded top that first penetrates the plane of warp threads have the advantage that such guiding elements cannot easily pass between the various thin threads of a warp thread, and thus the chance that a warp thread is broken and / or damaged significantly reduces.



  According to a preferred embodiment, such a guiding element also comprises a curved top part, which is arranged in line with the rounded top. This reduces the chance that a warp thread will remain on such a guide element, whereby it is avoided that a warp thread is damaged and / or broken by an incidental guide part of a gripper and / or gripper belt.



  The rounded top of the guide element preferably includes a spherical portion which first penetrates through the plane of warp threads. Irrespective of the mutual position of the above-mentioned top and the warp threads through which it penetrates, this allows the top to always cooperate in almost the same way with the warp threads.



  According to a preferred embodiment, the guiding means comprise a guiding element with an upper guiding part for supporting the gripper belt and / or a guiding part of the gripper, which also has a rounded top, which first enter through the weaving compartment. flat warp threads.



  This embodiment is advantageous since the guide elements which with their top support the gripper belt and / or the guide part of the gripper are the most dangerous to break and / or damage warp threads. This is because such guide elements not only have a great depth, but also have a top which is subject to wear due to the guiding of the gripper belt and / or the guiding part of the gripper, and which run along the warp threads

 <Desc / Clms Page number 3>

 passes while this guide element penetrates warp threads through the plane.



  In order to more clearly illustrate the features and further advantages of the invention, the invention is explained in more detail below with reference to drawings with exemplary embodiments, in which figure 1 schematically represents a rapier weaving machine with guide means according to the invention; figure 2 shows a cross section of the device of figure 1 according to line
11-11 in Figure 1; figure 3 represents a part of figure 2, wherein the guiding means are shown in different positions; figure 4 enlarges a guide element according to the invention in isometry; figure 5 shows an enlarged part of the guide element of figure 4; figure 6 represents a top view of the guide element of figure 4; figure 7 shows a top view of another guide element.



  The rapier weaving machine shown in figure 1 comprises two side frames 1,2 in which a weaving drawer 3 is mounted. The weaving drawer 3 is provided on both sides with drive means 4,5, with which it is moved reciprocally. A reed 6 is provided on the weaving drawer 3, with which an inserted weft thread can be struck against a fabric edge.



   The weft thread is introduced into a weaving compartment in a known manner by means of a giver gripper 7 and a gripper gripper 8. At one side of the rapier weaving machine, the donator gripper 7 picks up a weft thread in a known manner and transports it to approximately the center of the open weaving compartment. There it becomes the weft thread

 <Desc / Clms Page number 4>

 taken over by a grabber 8, which then brings the weft thread to the opposite side of the rapier weaving machine.



  The giver gripper 7 and the gripper gripper 8 are each driven by means of a gripper belt 9, which each places the giver gripper 7 and the gripper gripper 8 in an open weaving compartment and removes it from the weaving compartment.



  The gripper belts 9 shown are preferably made of fiber-reinforced plastic and have a substantially flat, rectangular cross-section, the wide sides of which are disposed almost horizontally. The gripper belts 9 are guided in the region of the side frames 1,2 through stationary guides 10,11. The gripper belts 9, which have a row of openings along their longitudinal center, are driven by means of cogwheels 12, 13, which are enclosed by the gripper belts 9. The gripper belts 9 are held against the outer casing of the cogwheels 12,13 by means of guide blocks 14. The cogwheels 12,13 are driven back and forth by means of drive means 15,16. The drive means 15, 16 are synchronized with the drive means 4,5 of the weaving drawer 3.



  The giver gripper 7 and the gripper gripper 8 are attached to guide parts 17 and 18, which are each arranged at the front end of a gripper belt 9. The guide parts 17, 18 are designed such that they have the same cross-section as the gripper belts 9 except for a lower guide rib.



  In the weaving compartment, the guide parts 17, 18 of the gripper 7,8 and the gripper belts 9 are guided by means of guide means, which contain two guide elements 19, 20. The guide elements 19, 20, which will be described in more detail below, are components which have only a small width in the longitudinal direction of the weaving section 21, and which are shown excessively wide in Figure 1. The guide elements 19, 20 are provided on the weaving drawer 3, so that they move with the weaving drawer 3 and with the reed 6. As shown in Figures 2 and 3, the guide elements 19,20 dive from below into the weaving compartment 21.

   This

 <Desc / Clms Page number 5>

 weaving compartment 21 is formed by an upper flat warp threads 22 and a lower flat warp threads 23, which are moved up and down by means of shed forming means (not shown) and which coincide at the level of the fabric edge 24. The guide elements 19, 20 are made so narrow in the longitudinal direction of the weaving compartment 21 that they can penetrate between the different warp threads of the lower surface warp threads 23.



  When the reed 6 moves towards the fabric edge 24 to strike a weft thread, the guide elements 19, 20 are moved out of the weaving compartment 21 and through the lower plane of warp threads 23, to the position of Figure 3 shown in thin line. weaving a weft thread, the weaving compartment 21 is exchanged, wherein at least a part of the warp threads of the top surface warp threads 22 can be moved downwards, and at least a part of the warp threads of the bottom surface warp threads 23 can be moved upwards.



  When the reed 6 moves away from the fabric edge 24, while the warp threads of the bottom and top surface are still mutually moving, first of all the guide element 20, as shown in thick dashed line in Figure 3, penetrates through the bottom surface warp threads 23. Then also the guiding element 19 through the lower plane warp threads 23, whereby both guiding elements 19, 20 are located in the weaving compartment 21 and can be moved further until they are in the fully shown position of figure 3.



  As shown in Figures 2 and 3, the guide elements 19, 20 are attached to a weaving drawer section 26 by bolts 25. As already mentioned, the gripper gripper 7 and the gripper gripper 8 are mounted on guide parts 17, 18 which are arranged in line with the gripper belt 9. In Figures 2 and 3, only one giver gripper 7 with its guide part 17 is shown. Since the guide part 18 of the gripper gripper 8 is mirror-designed in the same way as the guide part

 <Desc / Clms Page number 6>

 17, the description for the guide part 17 and the gripper gripper 7 also applies to the guide part 18 and the gripper gripper 8.



  Provided on the guiding part 17 is a downwardly extending guiding rib 27, which runs perpendicular to the underside of the guiding part 17, and thus also perpendicular to the underside of the gripper belt 9. A metal guide bar 28 is arranged in the guide rib 27 of the plastic part 17. The guiding element 19 has a substantially horizontally extending flat guiding part 29, for supporting the gripper belt 9 and the guiding part 17 of the gripper gripper 7, more particularly at the side facing the reed 6.

   The guiding element 19 also has a second substantially vertically arranged flat guiding portion 30 for guiding the side of the guiding rib 27 facing the reed 6, which is provided substantially perpendicular to the flat guiding portion 29. The guiding element 20 is in the form of a hook, the open side of the hook pointing towards the reed 6. The guiding element 20 has flat guiding portions 31,32, 33 and 34, which co-act respectively with the reed 6 side of the guiding rib 27, and with a portion of the top, a portion of the bottom and the side of the gripper belt 9 and of the guide part 17 of the giver gripper 7, which are located away from the reed 6.



  The guiding elements 19 and 20 are arranged at regular distances from each other along the longitudinal direction of the weaving compartment 21. The distance between the guide elements 19, 20, and the mutual order of the guide elements 19, 20 can be adjusted such that the appropriate guide elements 19, 20 are located at the appropriate location along the longitudinal direction of the weaving compartment 21.



  As illustrated in Figures 3 to 6, the guiding element 19 for supporting the gripper belt 9 and / or the guiding part 17 of the gripper gripper 7 has a rounded top 35, which first enters the weaving compartment 21

 <Desc / Clms Page number 7>

 penetrates through the plane warp threads 23, and which is at least as wide as the rest of the guide element 19, which penetrates through the plane warp threads 23. For this purpose, the tip 35 comprises, for example, a spherical portion 36, which first penetrates through the plane of warp threads 23, and which in the shown example consists of a spherical segment occupying a quarter of a complete spherical surface. In the example shown, this spherical portion 36 is arranged symmetrically with respect to a central plane of symmetry of the guide element 19.

   The guiding element 19 further includes a flat guide portion 29 located at its top for supporting the gripper belt 9 and / or the guiding part 17 of the giver gripper 7. The guiding element 19 further comprises a curved top portion 37, which is an extension of the spherical portion 36 disposed between the spherical portion 36 located at the top 35 and the aforementioned flat guide portion 29. This top portion 37 is, for example, toroidally shaped, and consists of a torus segment occupying the outer half of a full toroidal surface.

   Between the spherical portion 36 located at the top 35 and the aforementioned toroidal top portion 37, a cylindrical top portion 38 of limited length is located in line with the spherical portion 35 and the toroidal top portion 37. The cylindrical top portion 38 consists of a cylinder segment occupying half of a full cylinder surface.



  This cylindrical top portion 38, disposed between the spherical portion 36 and the toroidal top portion 37, is advantageous in manufacturing the guide member 19 on certain machine tools.



  Furthermore, the guiding element 19 has rounded edges near the plane guiding part 29, which for example consist of two cylinder segments 39.
Furthermore, a conical parts 40 are provided, which connect to the front end of the flat guide part 29 and to the circle segments
39. Furthermore, the guiding element 19 comprises a second cylindrical portion 41, which connects to the toroidal upper portion 37, to the conical portion 40 and to the circular segments 39. The guiding element 19 further comprises a cylindrical portion 42, which

 <Desc / Clms Page number 8>

 with respect to the spherical portion 36, the side opposite the flat guide portion 29 is located.

   This cylindrical portion 42 is an extension of the spherical portion 35 and consists of half of a full cylinder surface. The guide element 19 also includes side faces 43 extending from the top 35 and beveled side faces 44 connecting to the side faces 43. The beveled side faces 44 connect to a cylinder segment 39, the cylindrical portion 41, the toroidal portion 37 and a side face 42. These side surfaces converge toward the top surface portion 29, and converge toward each other in the direction from the top 35. At the level of the transition between the flat guide portion 29 and the vertically arranged guide portion 30, a cylinder segment 45 is provided, which acts as a rounding between the guide portions 29 and 30.

   A relatively wide guide portion 29 is obtained, inter alia, by the cylindrical portion 41.



  Figure 7 shows a top view of the guide element 20, wherein it is indicated that this guide element 20 has a top 46 which, when entering the weaving compartment 21, as shown in Figure 3, first penetrates the plane of warp threads 23, and which at least equally high, and preferably higher, than the remaining part of the guide element 20, which penetrates through the plane of warp threads 23. By being positioned higher it is meant to be arranged in such a position that they first penetrate through the plane warp threads 23 and are for instance positioned furthest from the pivot point of the weaving drawer 3.

   In the example shown, this guiding element 20 at the level of the rounded top 46 comprises an egg-shaped part 47, which is arranged symmetrically with respect to a central symmetry plane, and a curved top part 48, which connects directly to the egg-shaped part 47.



  The side surfaces 49 of the guiding element 20 connect to the curved top portion 48 and converge towards each other from the ovoid part 47, so that the guiding element 20 at the height of the top 46 is less wide than the other part of the guiding element 20 passing through the plane warp threads 23 penetrates.

   

 <Desc / Clms Page number 9>

 According to a variant (not shown) of the embodiment of figure 7, it is also possible to provide a guide element 20, which widens from the rounded top 46, this means that the side surfaces 49 of the guide element 20 connecting to the curved top portion 48 start from the egg-shaped part 47 diverge away from each other, so that the guide element 20 at the height of the top 46 is narrower than in the other part of the guide element 20, which penetrates through the plane of warp threads 23. In this case, the top 46, analogous to the embodiment shown in figure 7, remains positioned higher than the rest of the guide element 20. This makes it possible to make the flat guide parts 32, 33 and 34 wide.



  The rounded top 35,46, which is for instance spherical or ovoid, ensures that, just before that top 35, 46 penetrates through the plane warp threads 23, a part of the top 35, 46 is almost tangent to the plane warp threads 23 are arranged, which is advantageous to avoid that the rounded top 35,46 of the guide element 19,20 can pass between the various thin threads of a warp thread. The wide and / or the highly disposed tip 35,46 allows the warp threads of the plane to select warp threads 23 through which the guide element 19,20 will penetrate, this means to position it in such a way that the guide element 19, 20 will penetrate warp threads 23 at the level of certain warp threads.

   This is advantageous so that the warp threads of the flat warp threads 23 exert as little lateral forces as possible on the guide elements 19, 20, which is advantageous for not damaging warp threads that rub along the sides of the guide elements 19, 20.



  It is clear that if the gripper 7,8 is applied directly to a gripper belt 9, this means without a guiding part 17,18 being provided, the guiding elements 19,20 of the guiding means are only responsible for guiding the gripper belt 9. The it is of course also possible to use a gripper belt 9, which is analogous to the

 <Desc / Clms Page number 10>

 guide parts 17, 18 are provided with a guide rib. If the guiding part 17,18 has a guiding rib 27, it is clear that the aforementioned guiding rib of the gripper belt 9 is arranged in line with the guiding rib 27 of the guiding part 17, 18.



  It is clear that, according to the invention, only one of the guide elements 19, 20 must contain a top 35, 46 according to the invention. It is recommended, however, that at least the guide element 19, which supports the gripper belt 9 and / or the guide part 17,18 for the gripper 7,8 with its top, is designed according to the invention, since this guide element 19 can normally give rise to most breaking and / or damaging warp threads.



  It is also clear that the gripper belt 9 does not necessarily have to have a rectangular cross section, but can also consist of a gripper belt which, as known from EP-A 0 275 479, contains one or more undercut grooves. The gripper belt 9 also does not necessarily have to be bendable and enclose the cogwheels 12,13, but it can also consist of a non-bendable or rigid rod arranged tangentially along the cogwheels 12,13 and driven by these cogwheels 12,13 .



  Although the guiding elements 19,20 in the embodiments shown are designed symmetrically with respect to a central symmetry plane, it is clear that the guiding elements according to the invention can also be asymmetrical.



  This means, for example, that the guide portion 29 that guides the gripper belt 9 is not arranged symmetrically with respect to a central plane of the guide element. Such asymmetric guide elements are arranged, for example, near the sides of the fabric, since the warp threads at these locations do not extend completely perpendicular to the weft threads, and form an angle with the warp threads positioned near the center of the fabric.

 <Desc / Clms Page number 11>

 According to a variant not shown, only guide elements are provided along the longitudinal direction of the weaving compartment 21 of the weaving machine, which support the gripper belt 9 and / or a guide part 17,18 of the gripper 7,8 with their top.

   The guiding elements 19 can be designed so wide according to the transverse direction of the gripper belt 9 that they support the gripper belt 9 and / or the aforementioned guiding part 17,18 of the gripper 7,8 over substantially their full transverse width.



  It is of course also possible to provide guiding means, wherein the guiding elements 19 and 20 are designed in one piece, and are located in a vertical plane according to the longitudinal direction of the weaving compartment 21.



  The guiding means according to the invention are of course not limited to the embodiments described by way of example and shown in the figures, but can be designed according to different variants within the scope of the invention.


    

Claims (12)

Conclusies.Conclusions. 1. Grijperweefmachine met geleidingsmiddelen voor het geleiden van een grijperband (9) en/of een geleidingsdeel (17, 18) van een grijper (7, 8), die aan een weeflade (3) zijn bevestigd en die doorheen een vlak kettingdraden (23) in en uit een weefvak (21) beweegbaar zijn, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen een geleidingselement (19, 20) bevatten, dat een geronde top (35, 46) vertoont, die bij het in het weefvak (21) treden van het voornoemde geleidingselement (19, 20) eerst doorheen het vlak kettingdraden (21) dringt. A rapier weaving machine with guide means for guiding a rapier belt (9) and / or a guide part (17, 18) of a gripper (7, 8), which are attached to a weaving drawer (3) and which pass through a flat warp threads (23 ) are movable in and out of a weaving compartment (21), characterized in that the guide means comprise a guiding element (19, 20) which has a rounded top (35, 46), which, when entering the weaving compartment (21), guide element (19, 20) first penetrates the plane of warp threads (21). 2. Grijperweefmachine volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (19, 20) een gebogen bovengedeelte (37, 48) bevat, dat in het verlengde van de geronde top (35, 46) is gelegen. The rapier weaving machine according to claim 1, characterized in that the guide element (19, 20) has a curved top section (37, 48) which is in line with the rounded top (35, 46). 3. Grijperweefmachine volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de geronde top (35) van het geleidingselement (19) een bolvormig gedeelte (36) bevat, dat eerst doorheen het vlak kettingdraden (23) dringt. The rapier weaving machine according to claim 1 or 2, characterized in that the rounded top (35) of the guide element (19) has a spherical portion (36), which first penetrates the plane of warp threads (23). 4. Grijperweefmachine volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat de geronde top (35, 46) minstens even breed is, als het overige gedeelte van het geleidingselement' (19, 20) dat doorheen het vlak kettingdraden (23) dringt. The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 3, characterized in that the rounded top (35, 46) is at least as wide as the rest of the guide element (19, 20) penetrating through the plane of warp threads (23) . 5. Grijperweefmachine volgens een van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de geronde top (46) minstens even hoog is opgesteld, als het overige gedeelte van het geleidingselement (19, 20) dat doorheen het vlak kettingdraden (23) dringt. The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 4, characterized in that the rounded top (46) is arranged at least as high as the rest of the guide element (19, 20) penetrating through the warp threads (23). 6. Grijperweefmachine volgens een van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen een geleidingselement (19) met een aan de bovenkant gelegen geleidingsgedeelte (29) voor het ondersteunen van de grijperband (9) en/of een geleidingsdeel (17, 18) van de grijper (7, 8) <Desc/Clms Page number 13> EMI13.1 bevatten, dat een geronde top (35) vertoont, die bij het in het weefvak (21) treden eerst doorheen het vlak kettingdraden (23) dringt.  The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 5, characterized in that the guiding means comprise a guiding element (19) with an upper guiding section (29) for supporting the gripper belt (9) and / or a guiding part (17, 18 ) of the hook (7, 8)  <Desc / Clms Page number 13>    EMI13.1  which has a rounded top (35), which penetrates through the plane warp threads (23) when entering the weaving compartment (21). 7. Grijperweefmachine volgens conclusies 6, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (19) een vlak geleidingsgedeelte (29) voor het ondersteunen van de grijperband (9) en/of het geleidingsdeel van de grijper (7, bevat. The rapier weaving machine according to claim 6, characterized in that the guiding element (19) comprises a flat guiding section (29) for supporting the gripper belt (9) and / or the guiding part of the gripper (7). 8. Grijperweefmachine volgens conclusies 7, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (19) een torusvormig bovengedeelte (37) bevat, dat gelegen is tussen het aan de top (35) gelegen bolvormig (36) en het voornoemde vlak (29). The rapier weaving machine according to claim 7, characterized in that the guide element (19) comprises a toroidal top section (37) located between the spherical (36) located at the top (35) and the above-mentioned surface (29). 9. Grijperweefmachine volgens conclusies 8, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (19) een cilindervormig (38) bevat, dat gelegen is tussen het aan de top (35) gelegen bolvormig gedeelte (36) en het voornoemde torusvormig bovengedeelte (37). The rapier weaving machine according to claim 8, characterized in that the guide element (19) comprises a cylindrical (38) located between the spherical portion (36) located at the top (35) and the aforementioned toroidal upper portion (37). 10. Grijperweefmachine volgens een van de conclusies 6 tot 9, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (19) nabij het vlak geleidingsgedeelte (29) afrondingen (39, vertoont. The rapier weaving machine according to any one of claims 6 to 9, characterized in that the guide element (19) has roundings (39) near the flat guide portion (29). 11. Grijperweefmachine volgens een van de conclusies 6 tot 10, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (19) een cilindervormig gedeelte (42) bevat, dat ten opzichte van het bolvormige gedeelte (36), aan de kant tegenover het vlak geleidingsgedeelte (19) is gelegen. The rapier weaving machine according to any one of claims 6 to 10, characterized in that the guide element (19) has a cylindrical section (42) which is opposite the spherical section (36) on the side opposite the flat guide section (19). located. 12. Grijperweefmachine volgens een van conclusies 1 tot 11, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (19, bevat, die vanaf de top (35, naar elkaar toe en/of naar de bovenkant van het geleidingselement (19, toe convergeren. The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 11, characterized in that it comprises the guide element (19) which converge towards each other and / or towards the top of the guide element (19) from the top (35).
BE9800742A 1998-10-16 1998-10-16 Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB. BE1012233A3 (en)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9800742A BE1012233A3 (en) 1998-10-16 1998-10-16 Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB.
PCT/EP1999/007607 WO2000023643A1 (en) 1998-10-16 1999-10-11 Guide means for guiding a gripper band inside a weaving shed of a rapier loom

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9800742A BE1012233A3 (en) 1998-10-16 1998-10-16 Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1012233A3 true BE1012233A3 (en) 2000-07-04

Family

ID=3891468

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9800742A BE1012233A3 (en) 1998-10-16 1998-10-16 Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB.

Country Status (2)

Country Link
BE (1) BE1012233A3 (en)
WO (1) WO2000023643A1 (en)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102004049256B4 (en) * 2004-10-05 2014-01-02 Picanol Guide elements for a gripper transport element of a loom

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2355107A1 (en) * 1976-06-17 1978-01-13 Sulzer Ag GUIDING ELEMENT OF THE WEFT INSERTION BODY OF A WEAVING MACHINE
EP0199880A1 (en) * 1985-05-03 1986-11-05 GebràœDer Sulzer Aktiengesellschaft Weft insertion device for looms, especially for gripper shuttle looms
DE29506561U1 (en) * 1995-04-18 1995-06-08 Textilma Ag Weaving machine
EP0726342A1 (en) * 1995-02-07 1996-08-14 Picanol N.V. Gripper loom with guiding means

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
FR2355107A1 (en) * 1976-06-17 1978-01-13 Sulzer Ag GUIDING ELEMENT OF THE WEFT INSERTION BODY OF A WEAVING MACHINE
EP0199880A1 (en) * 1985-05-03 1986-11-05 GebràœDer Sulzer Aktiengesellschaft Weft insertion device for looms, especially for gripper shuttle looms
EP0726342A1 (en) * 1995-02-07 1996-08-14 Picanol N.V. Gripper loom with guiding means
DE29506561U1 (en) * 1995-04-18 1995-06-08 Textilma Ag Weaving machine

Also Published As

Publication number Publication date
WO2000023643A1 (en) 2000-04-27

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1007003A3 (en) A weaving machine provided with LANS AND GUIDANCE RESOURCES.
BE1013594A3 (en) METHOD AND APPARATUS FOR FORMING A TISSUE leno in a weaving machine.
BE1012233A3 (en) Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB.
US4071055A (en) Inserting carrier for looms with removal of a filling yarn from stationary bobbins
BE1011089A3 (en) Yarn brake WITH TWO brake elements.
NL8902083A (en) IMPROVEMENTS IN A SHAFT INSERT GRAPER FOR SHOULDER-FREE WEAVING.
BE1009098A3 (en) Rapier WITH GUIDING MEANS.
JP2731038B2 (en) Gripper loom for heavy fabric
US5179979A (en) Rapier loom with inclined tape guide
BE1018732A3 (en) THREE-DIMENSIONAL LEVEL.
US6401762B1 (en) Reed and reed dent for weaving machines
US4062382A (en) Extending carrier for looms with removal of the filling yarn from stationary bobbins
EP1209267B1 (en) Weft insertion apparatus for rapier loom
BE1013285A3 (en) METHOD AND APPARATUS FOR SUPPORTING A SCISSORS CHAIN ​​WIRES in a weaving machine.
US5568827A (en) Weaving loom with sley associated device for positioning a weft cutter
US3929169A (en) Thread brake
BE1010943A3 (en) Rapier WITH SOME GUIDANCE RESOURCES.
JPH06257033A (en) Gripper type loom
ITMI942426A1 (en) MEANS FOR GUIDING THE MOTION OF A PAIR OF NIPPERS WITHIN THE PITCH OF WEAVING LOOMS
US6634068B1 (en) Apparatus for preparing a fabric for seaming
EP1394302B1 (en) Improvements in weft carrying grippers for weaving looms and in weaving looms with guiding means thereof
BE1013013A3 (en) GRAB STRAP FOR A rapier.
BE906126A (en) Method and device for guiding the weft threads at weaving machines.
BE1005394A5 (en) Lancet for double weaving.
BE1006072A3 (en) Device for guiding a gripper and a gripper assembly

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20031031