<Desc/Clms Page number 1>
Verbindingsinrichting voor het losneembaar verbinden van een verrolbaar voertuig aan een tweewieler.
Deze uitvinding heeft betrekking op een verbindingsinrichting voor het losneembaar verbinden van een verrolbaar voertuig, in het bijzonder een rolstoel, aan een tweewieler, bijvoorbeeld een fiets.
Een rolstoel zonder motorische aandrijving wordt normaal voortbewogen door de rolstoelgebruiker zelf of door een persoon die de stoel vooruitduwt.
Op deze manier is uiteraard de snelheid van de rolstoel beperkt en kunnen er ook moeilijk grote afstanden mee worden afgelegd.
Om deze nadelen te verhelpen zijn verbindingsinrichtingen bekend waarmee een rolstoel losneembaar aan de voorkant van een fiets kan bevestigd worden om met behulp van deze fiets de rolstoel vooruit te duwen.
Bekende verbindingsinrichtingen vergen een aanpassing van de fiets, bijvoorbeeld het verwijderen van het voorste gedeelte of het vastlassen van onderdelen eraan, zodanig dat de fiets niet meer kan gebruikt worden wanneer hij van de rolstoel is losgekoppeld.
Het US-A-4. 770. 431 beschrijft een verbindingsinrichting waarbij de fiets nog wel kan gebruikt worden. Deze verbindingsinrichting bestaat uit een langsverbinding die met een vorkvormig uiteinde boven het trapperlager op het fietskader rust en op zijn voorste uiteinde van een as voorzien is die in de onderkant van de voorvork vastgemaakt
<Desc/Clms Page number 2>
is en uit een dwarsverbinding die aan de voorkant van de langsverbinding vastgemaakt is en met zijn uiteinden over de wielashouders van de grote wielen van de rolstoel vastgemaakt zijn.
Bij deze verbinding is de rolstoel enkel onderaan ter hoogte van zijn achterste wielassen aan de fiets bevestigd en rust hij ook met zijn kleinere voorste wielen op de grond. Hierdoor kan moeilijk op oneffen of hobbelig terrein zoals kasseiweg gereden worden.
Daarenboven valt de rotatieas waar in een bocht de rolstoel rond gedraaid wordt praktisch samen met de rotatieas van de voorvork en het stuur van de fiets, waardoor het sturen van de combinatie fiets en rolstoel niet gemakkelijk is.
Deze uitvinding heeft een verbindingsinrichting voor het losneembaar verbinden van een verrolbaar voertuig aan een tweewieler als doel die voornoemde en andere nadelen niet heeft, waarbij de tweewieler na het loskoppelen van het voertuig kan gebruikt worden, en wanneer de tweewieler met het voertuig verbonden is het geheel ook op oneffen bodem verrijdbaar is en gemakkelijk stuurbaar is.
Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat de verbindingsinrichting een stuurgedeelte bevat dat voorzien is van middelen voor het bevestigen aan het voertuig en twee verbindingen tussen het stuurgedeelte en de tweewieler, namelijk een bovenste verbinding die, vooraan, scharnierbaar rond een van onder naar boven gerichte scharnieras aan het stuurgedeelte is vastgemaakt en, achteraan, middelen bevat om ze aan de tweewieler vast te maken en een onderste verbinding die, vooraan, vast aan het stuurgedeelte gemaakt is en, achteraan, rond een van onder
<Desc/Clms Page number 3>
naar boven gerichte scharnieras wentelbaar is in een scharnierblok dat als een wiel in het onderste uiteinde van de voorvork van de tweewieler bevestigbaar is.
Het sturen geschiedt niet langer door middel van het stuur van de tweewieler maar door het stuurgedeelte, waardoor het mogelijk is dat het voertuig gekanteld is. In het geval dit voertuig een rolstoel is kunnen de voorste kleinere wielen van de grond worden opgelicht.
Bij niet gebruik dient in dit laatste geval enkel de verbindingsinrichting weggeborgen aangezien zowel de rolstoel als de tweewieler bruikbaar blijven.
Bij voorkeur zijn voornoemde scharnierassen op een gemeenschappelijke theroretische aslijn gelegen die een hoek maakt met de rotatieas van de voorvork van de tweewieler en bovenaan voor het stuur van deze tweewieler gelegen is.
De scharnierbare bevestiging van de bovenste verbinding aan het stuurgedeelte kan geschieden onder tussenkomst van een in de dwarsrichting ten opzichte van het stuurgedeelte verplaatsbaar stuk, bijvoorbeeld een schuifstuk dat door een hefboommechansisme verplaatsbaar is over een dwarsverbinding die deel uitmaakt van het stuurgedeelte.
De middelen om de bovenste verbinding aan de tweewieler te bevestigen, kunnen middelen bevatten om deze verbinding aan het stuur vast te maken en middelen om deze verbinding aan het kader van de tweewieler vast te maken.
Wanneer het voertuig een rolstoel is, bevat het stuurgedeelte twee opwaarts gerichte langwerpige elementen
<Desc/Clms Page number 4>
die op een aftand van elkaar gelegen zijn die overeenkomt met de afstand tussen de achteraan gelegen opwaarts gerichte buizen van het gestel van de rolstoel.
De middelen om het stuurgedeelte aan een dergelijk voertuig te bevestigen, bevatten steunstukken op het onderste uiteinde van elk van de twee opwaarts gerichte langwerpige elementen van het stuurgedeelte om op een wielashouder van een achterwiel van de rolstoel te rusten en op elk van deze langwerpige elementen minstens een grendelhaak die over een opwaarts gerichte buis van het gestel van de rolstoel haakbaar is.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van een verbindingsinrichting voor het losneembaar verbinden van een verrolbaar voertuig aan een tweewieler, volgens de uitvinding beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een zijaanzicht weergeeft van een combinatie bestaande uit een fiets waaraan een rolstoel door middel van een verbindingsinrichting volgens de uitvinding is vastgemaakt ; figuur 2 een bovenaanzicht weergeeft van een gedeelte van de combinatie van figuur 1 ; figuur 3 een bovenaanzicht weergeeft analoog aan dit van figuur 2, maar met de fiets in een andere stand ;
figuur 4 een zieht in perspectief weergeeft van de verbindingsinrichting voor het bevestigen van de rolstoel aan de fiets uit de combinatie volgens vorige figuren.
<Desc/Clms Page number 5>
De combinatie weergegeven in de figuren 1 tot 3 bestaat uit een fiets l, een rolstoel 2 en een verbindingsinrichting 3 die deze rolstoel 2 losneembaar aan de fiets 1 bevestigt.
De fiets 1 is een in de handel verkrijgbare fiets, bij voorkeur met versnellingen maar zonder enige speciale aanpassing. Enkel het voorwiel werd verwijderd uit de voorvork 4 die met het stuur 5 verbonden is en draaibaar in het kader 6 aangebracht is maar door de verbindingsinrichting 3 in een stand geblokkeerd is ten opzichte van het kader 6 zoals verder zal uiteengezet worden.
Ook de rolstoel 2 is van een in de handel zijnd type, met een gestel 7 dat achteraan twee van onder naar boven gerichte buizen of stangen 8 bezit die bovenaan omgebogen zijn en handgrepen 9 vormen. Dit gestel 7 rust vooraan op kleine zwenkbare voorwielen 10 en achteraan op grote achterwielen 11 die gelagerd zijn in wielashouders 12.
De verbindingsinrichting 3 om deze fiets 1 losneembaar aan de rolstoel 2 te verbinden bestaat, zoals in detail weergegeven in figuur 4, in hoofdzaak uit een stuurgedeelte 13 en twee verbindingen 14 en 15 tussen dit stuurgedeelte 13 en de fiets 1.
Het stuurgedeelte 13 bestaat in hoofdzaak uit twee van onder naar boven gerichte evenwijdige langwerpige elementen 16, een beugel 17 waarvan de benen aansluiten op de bovenste uiteinden van de twee elementen 16 en een door een staaf gevormde dwarsverbinding 18 tussen de uiteinden van de benen van de beugel 17.
<Desc/Clms Page number 6>
Samen met de langwerpige elementen 16 vormt de beugel 17 één geplooide metalen buis.
Het is duidelijk dat in plaats van een beugel zoals weergegeven een andere vorm mogelijk is en bijvoorbeeld het tussen de benen van de beugel gelegen gedeelte kan vervangen worden door een aan weerzijden uitstekende dwarsstang of-buis waarvan de uiteinden handgrepen vormen.
De afstand tussen de twee langwerpige elementen 16 is nagenoeg gelijk aan de afstand tussen de buizen 8 van het gestel 7 en elk van deze elementen 16 is van middelen 19-20 voorzien om aan dit gestel 7 vastgemaakt te worden.
Deze middelen 19-20 bestaan uit een steunstuk 19 op het onderste uiteinde, waarmee het langwerpige element 16 op een wielashouder 12 kan rusten en uit een grendelhaak 20 die in de hoogte verschuifbaar rond het langwerpige element 16 aangebracht is en over een buis 8 van het gestel 7 haakbaar is.
De bovenste verbinding 14 bestaat uit een schuifstuk 21 dat door middel van een op de beugel 17 aangebracht hefboommechanisme 22 over de dwarsverbinding 18 schuifbaar is en in een bepaalde stand blokkeerbaar is, en uit een stangenkader 23 dat door middel van een eindstuk 24 met een kogelgewricht rond een van onder naar boven gerichte scharnieras 25 scharnierbaar aan dit schuifstuk 21 vastgemaakt is.
Het hefboommechanisme 22 bevat een geplooide hefboom 26 die tussen zijn uiteinden draaibaar vastgemaakt is in een beugel 27 die aan de beugel 17 vastgelast is. Een uiteinde van deze hefboom 26 vormt een handgreep terwijl het andere
<Desc/Clms Page number 7>
uiteinde scharnierbaar vastgemaakt is aan een korte verbindingsstang 28 die ook scharnierend bevestigd is aan het schuifstuk 21.
Het stangenkader 23 is ruitvormig en enigszins geplooid. Op het van het schuifstuk 21 verwijderde uiteinde is op dit stangenkader 23 een klembeugel 29 vastgemaakt om het te bevestigen op een buis van het kader 6 van de fiets 1, terwijl twee dergelijke klembeugels 30 vastgemaakt zijn halverwege dit stangenkader 23 voor de bevestiging aan het stuur 5 van de fiets 1.
De onderste verbinding 15 bevat een dwarsverbindingsstaaf 31 tussen de onderste uiteinden van de langwerpige elementen 16 en een naar achter gerichte stang 32 die met een uiteinde aan de dwarsverbindingsstaaf 31 vastgemaakt is en met haar andere uiteinde aan een eindstuk 33 voorzien van een kogelgewricht.
Dit eindstuk 33 is door een van onder naar boven gerichte grendelbout 34 scharnierbaar bevestigd aan een plat ringvormig scharnierblok 35. De grendelbout 34 steekt los door een opening in de bovenkant van het scharnierblok 35 en door het kogelgewricht en is in de onderkant van dit scharnierblok 35 schroefbaar. Dit scharnierblok 35 draagt op beide uiteinden asjes 36 die van schroefdraad voorzien zijn en waarop vleugelmoeren 37 schroefbaar zijn.
De stang 32 is tegen het eindstuk 33 ondersteund door een naar voor gericht divergerend stangenpaar 38 en een schuin naar boven gericht divergerend stangenpaar 39. Beide stangenparen 38 en 39 zijn aan de langwerpige elementen 16 van het stuurgedeelte 13 vastgemaakt.
<Desc/Clms Page number 8>
Voornoemde grendelbout 34 vormt een scharnieras die met voornoemde scharnieras 25 kan verbonden worden door een theoretische aslijn 40 die, zoals weergegeven in figuur 1, een hoek maakt met de rotatieas van het stuur 5 van de fiets 1. Door het kogelgewricht in de eindstukken 24 en 33 kunnen voornoemde scharnierassen in de richting van de aslijn 40 gericht worden.
Verder bevat de verbindingsinrichting 3 twee remmechanismen waarvan de remschoenen 41 beweegbaar op de langwerpige elementen 16 vastgemaakt zijn en door flexibele kabels 42 daarmee verbonden handgrepen 43 die op de twee benen van de beugel 17 vastgemaakt zijn.
Indien het stuurgedeelte 13 een geen beugel is zoals weergegeven maar zoals reeds vermeld een dwarsstang met handgreep vormende uiteinden bezit kunnen de handgrepen 43 van de remmechanisme op voornoemde uiteinden aangebracht zijn.
Het verbinden van de rolstoel 2 aan de fiets 1 met de hiervoor beschreven verbindingsinrichting 3 is eenvoudig en als volgt.
Terwijl de opengeplooide rolstoel 2 met zijn voorwielen 10 en achterwielen 11 op de grond staat, wordt de verbindingsinrichting 3 eraan vastgemaakt door de steunstukken 19 van het stuurgedeelte 13 over de wielashouders 12 te plaatsen, de verbindingsinrichting 3 te kantelen tot de langwerpige elementen 16 tegen de achterkant van de buizen 8 van het gestel 7 zijn gelegen en vervolgens de grendelhaken 20 over de langwerpige elementen 16 omlaag te schuiven tot ze over deze buizen 8 haken en daar waar deze buizen 8 zich een weinig van de elementen 16 verwijderen, vast te klemmen.
<Desc/Clms Page number 9>
De fiets 1 wordt tot tegen het stuurgedeelte 13 gereden en door middel van de klembeugels 29 en 30 wordt de bovenste verbinding 14 vastgemaakt aan het stuur 5, respectievelijk aan het kader 6 van de fiets l, waardoor automatisch het stuur 5 ten opzichte van het kader 6 geblokkeerd wordt.
Vervolgens wordt het voorwiel uit de fiets 1 weggenomen en wordt het scharnierblok 35 in de plaats van dit wiel in de voorvork 4, door het aanschroeven van de vleugelmoeren 37 op de asjes 36, vastgezet. Dit scharnierblok 35 werd hiervoor vooraf losgemaakt van het eindstuk 33.
Door de achterkant van de fiets 1 omhoog te brengen, kan dit scharnierblok 35 nu over het eindstuk 33 gebracht worden. Dit eindstuk 33 wordt dan scharnierbaar in dit scharnierblok 35 vergrendeld door de grendelbout 34 in het scharnierblok 35 en door het kogelgewricht in het eindstuk 33 aan te brengen en vast te schroeven.
Door de achterkant van de fiets l terug op de grond te laten zakken, zal de rolstoel 2 een weinig kantelen tot in de stand waarin hij in de figuren 1 tot 3 is weergegeven, althans wanneer geen persoon in de rolstoel 2 heeft plaatsgenomen.
Het plaatsen van de verbindingsinrichting 3 en het bevestigen van de fiets 1 eraan kunnen ook plaatsvinden wanneer een persoon in de rolstoel 2 zit.
In elk geval zal, wanneer een persoon op de fiets 1 heeft plaatsgenomen, de combinatie van fiets 1, rolstoel 2 en verbindingsinrichting 3 voornoemde, in de figuren 1 tot 3 weergegeven, stand innemen waarbij deze combinatie één stevig stuurbaar geheel vormt dat met drie wielen, namelijk
<Desc/Clms Page number 10>
het achterwiel van de fiets 1 en de achterwielen 11 van de rolstoel 2 rust.
Deze combinatie wordt vooruitgereden door te fietsen en bestuurd met behulp van het stuurgedeelte 13 waarop ook de handgrepen 43 gemonteerd zijn voor het bedienen van de remschoenen 41 die op de banden van de achterwielen 11 kunnen drukken.
Indien de bodem horizontaal is, wordt met behulp van het hefboommechanisme 22 het schuifstuk 21 in het midden van de dwarsverbinding 18 geplaatst zodat dus de scharnieras 25 zieh in het midden tussen de benen van de beugel 17 van het stuurgedeelte 13 bevindt.
Indien de bodem hellend is, kan door het verschuiven van het schuifstuk 21 de fiets 1 een helling maken ten opzichte van de rolstoel 2 zodanig dat deze fiets 1 nog verticaal is terwijl de rolstoel 2 hellend is ten gevolge van het hellen van de bodem. In figuur 3 is de combinatie in een dergelijke toestand weergegeven.
Om na gebruik de rolstoel 2 van de fiets 1 los te maken, worden de hiervoor beschreven handelingen in omgekeerde volgorde verricht waarbij dan de fiets l en de rolstoel 2 als dusdanig kunnen gebruikt worden. Enkel de verbindingsinrichting 3 moet opgeborgen worden, hetgeen weinig plaats vergt.
Doordat tijdens het rijden de kleine voorwielen 10 opgelicht worden kunnen ze geen hinder veroorzaken bij oneffenheden van de grond en kan dus gemakkelijk over kassei gereden worden.
<Desc/Clms Page number 11>
De persoon in de rolstoel 2 heeft daardoor ook een enigszins liggende houding, hetgeen zijn comfort verbetert.
De stabiliteit van de combinatie is uitstekend ook in bochten. Doordat de handgrepen 43 op het stuurgedeelte 13 aangebracht zijn, is rijden veiliger.
De verbindingsinrichting 3 verstevigt de rolstoel 2. Deze verbindingsinrichting 3 kan zeer stevig uitgevoerd worden en een lange levensduur bezitten.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm doch dergelijke verbindingsinrichting voor het losneembaar bevestigen van een rolstoel aan een fiets kan in verschillende varianten worden uitgevoerd zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.
In het bijzonder kan de fiets vervangen worden door een snorfiets of een bromfiets.
De uitvinding is ook toepasbaar met een ander voertuig dan een rolstoel bijvoorbeeld een duwkar.
<Desc / Clms Page number 1>
Connecting device for releasably connecting a mobile vehicle to a two-wheeler.
This invention relates to a connecting device for detachably connecting a mobile vehicle, in particular a wheelchair, to a two-wheeler, for instance a bicycle.
A wheelchair without a motor drive is normally propelled by the wheelchair user himself or by a person pushing the chair forward.
In this way, the speed of the wheelchair is of course limited and it is also difficult to travel large distances with it.
To overcome these drawbacks, connecting devices are known with which a wheelchair can be detachably attached to the front of a bicycle in order to push the wheelchair forward with the aid of this bicycle.
Known connecting devices require adjustment of the bicycle, for example removing the front part or welding parts to it, such that the bicycle can no longer be used when it is disconnected from the wheelchair.
US-A-4. 770, 431 describes a connecting device in which the bicycle can still be used. This connection device consists of a longitudinal connection that rests on the bicycle frame with a fork-shaped end above the pedal bearing and is fitted on its front end with a shaft which is fixed in the bottom of the front fork
<Desc / Clms Page number 2>
and is of a cross connection which is fastened to the front of the longitudinal connection and which are fastened with its ends over the wheel axle holders of the large wheels of the wheelchair.
With this connection, the wheelchair is only attached to the bicycle at the bottom of its rear wheel axles and it also rests on the ground with its smaller front wheels. This makes it difficult to drive on uneven or bumpy terrain such as cobblestone road.
In addition, the axis of rotation where the wheelchair is turned in a bend practically coincides with the axis of rotation of the front fork and the handlebars of the bicycle, so that steering the combination bicycle and wheelchair is not easy.
The present invention has the object of a connecting device for detachably connecting a wheeled vehicle to a two-wheeler, which does not have the aforementioned and other disadvantages, wherein the two-wheeler can be used after the vehicle has been disconnected, and when the two-wheeler is connected to the vehicle, the whole is also mobile on uneven ground and easy to steer.
This object is achieved according to the invention in that the connecting device comprises a steering section which is provided with means for attaching to the vehicle and two connections between the steering section and the two-wheeler, namely an upper connection which, at the front, is hinged around a bottom-up facing pivot shaft is attached to the steering section and, at the rear, includes means for attaching them to the two-wheeler and a lower link which, at the front, is fixed to the steering section and, at the rear, around one from below
<Desc / Clms Page number 3>
upward pivot shaft is rotatable in a pivot block that can be mounted as a wheel in the lower end of the two-wheel front fork.
Steering is no longer by means of the steering wheel of the two-wheeler, but through the steering section, so that the vehicle may be tilted. In case this vehicle is a wheelchair, the front smaller wheels can be lifted off the ground.
When not in use, in the latter case only the connecting device must be stored away, since both the wheelchair and the two-wheeler remain usable.
Preferably said hinge axes are located on a common theroretic axis which is at an angle to the axis of rotation of the front fork of the two-wheeler and is located at the top in front of the handlebar of this two-wheeler.
The hinged attachment of the upper connection to the steering section can be effected through a piece movable in the transverse direction relative to the steering section, for instance a sliding piece which is movable by a lever mechanism over a cross connection which forms part of the steering section.
The means for securing the top link to the two-wheeler may include means for securing this link to the handlebar and means for securing this link to the two-wheeler frame.
When the vehicle is a wheelchair, the steering section includes two upwardly oriented elongated elements
<Desc / Clms Page number 4>
located at a distance from each other corresponding to the distance between the rear upwardly directed tubes of the wheelchair frame.
The means for attaching the steering portion to such a vehicle includes supports on the lower end of each of the two upwardly directed elongated elements of the steering portion for resting on a wheel axle holder of a rear wheel of the wheelchair and on each of these elongated elements at least a locking hook which can be hooked over an upwardly directed tube of the frame of the wheelchair.
With the insight to better demonstrate the features of the invention, an exemplary embodiment of a connecting device for detachably connecting a mobile vehicle to a two-wheeler, according to the invention, is described below with reference to the accompanying drawings, by way of example without any limiting character. , in which: figure 1 shows a side view of a combination consisting of a bicycle to which a wheelchair is attached by means of a connecting device according to the invention; figure 2 represents a top view of a part of the combination of figure 1; figure 3 represents a top view analogous to that of figure 2, but with the bicycle in a different position;
figure 4 shows a perspective view of the connecting device for attaching the wheelchair to the bicycle from the combination according to previous figures.
<Desc / Clms Page number 5>
The combination shown in Figures 1 to 3 consists of a bicycle 1, a wheelchair 2 and a connecting device 3 which removably attaches this wheelchair 2 to the bicycle 1.
The bicycle 1 is a commercially available bicycle, preferably with gears but without any special adaptation. Only the front wheel was removed from the front fork 4 which is connected to the handlebar 5 and is rotatably mounted in the frame 6 but is locked by the connecting device 3 in a position relative to the frame 6 as will be further explained.
The wheelchair 2 is also of a commercial type, with a frame 7 which has two pipes or rods 8 directed from the bottom upwards at the rear, which are bent at the top and form handles 9. This frame 7 rests at the front on small pivotable front wheels 10 and at the rear on large rear wheels 11 which are mounted in wheel axle holders 12.
The connecting device 3 for detachably connecting this bicycle 1 to the wheelchair 2 consists, as shown in detail in figure 4, mainly of a handlebar part 13 and two connections 14 and 15 between this handlebar part 13 and the bicycle 1.
The control portion 13 mainly consists of two parallel elongated elements 16 directed from the bottom upwards, a bracket 17 the legs of which connect to the upper ends of the two elements 16 and a cross-bar 18 formed between the ends of the legs of the legs. bracket 17.
<Desc / Clms Page number 6>
Together with the elongated elements 16, the bracket 17 forms one pleated metal tube.
It is clear that instead of a bracket as shown, a different shape is possible and, for example, the part located between the legs of the bracket can be replaced by a cross bar or tube projecting on either side, the ends of which form handles.
The distance between the two elongated elements 16 is substantially equal to the distance between the tubes 8 of the frame 7, and each of these elements 16 is provided with means 19-20 for attachment to this frame 7.
These means 19-20 consist of a support 19 on the lower end, with which the elongate element 16 can rest on a wheel axle holder 12 and of a locking hook 20 which is arranged in height about the elongate element 16 and over a tube 8 of the frame 7 is hookable.
The top connection 14 consists of a sliding piece 21 which is slidable over the cross connection 18 on the bracket 17 by means of a lever mechanism 22 and can be locked in a certain position, and of a rod frame 23 which is connected by means of an end piece 24 with a ball joint is pivotally attached to this sliding piece 21 about a hinge shaft 25 directed from the bottom upwards.
The lever mechanism 22 includes a crimped lever 26 rotatably mounted between its ends in a bracket 27 welded to the bracket 17. One end of this lever 26 forms a handle while the other
<Desc / Clms Page number 7>
end is pivotally attached to a short connecting rod 28 which is also pivotally attached to the slider 21.
The rod frame 23 is diamond-shaped and slightly pleated. On the end remote from the slider 21, a clamping bracket 29 is attached to this rod frame 23 for fixing it to a tube of the frame 6 of the bicycle 1, while two such clamping brackets 30 are attached halfway along this rod frame 23 for attachment to the handlebar 5 of the bicycle 1.
The lower joint 15 includes a cross-connecting rod 31 between the lower ends of the elongated elements 16 and a rearwardly-extending rod 32 which is secured at one end to the cross-connecting rod 31 and with its other end at an end piece 33 with a ball joint.
This end piece 33 is hinged to a flat annular hinge block 35 by a bottom-upwardly directed locking bolt 34. The locking bolt 34 protrudes loosely through an opening in the top of the hinge block 35 and through the ball joint and is in the bottom of this hinge block 35 screwable. This hinge block 35 carries threaded shafts 36 on both ends and on which wing nuts 37 can be screwed.
The rod 32 is supported against the end piece 33 by a forwardly diverging rod pair 38 and an obliquely upwardly diverging rod pair 39. Both rod pairs 38 and 39 are attached to the elongated elements 16 of the control portion 13.
<Desc / Clms Page number 8>
Said locking bolt 34 forms a pivot shaft which can be connected to said pivot shaft 25 by a theoretical axis 40 which, as shown in figure 1, forms an angle with the axis of rotation of the handlebar 5 of the bicycle 1. Through the ball joint in the end pieces 24 and 33, said pivot shafts can be oriented in the direction of the axis 40.
Furthermore, the connecting device 3 comprises two brake mechanisms, the brake shoes 41 of which are movably fixed on the elongated elements 16 and handles 43 connected thereto by flexible cables 42, which are fixed on the two legs of the bracket 17.
If the control section 13 is not a bracket as shown but, as already mentioned, has a cross bar with handle-forming ends, the handles 43 of the brake mechanism can be arranged on said ends.
Connecting the wheelchair 2 to the bicycle 1 with the above described connecting device 3 is simple and as follows.
While the folding wheelchair 2 with its front wheels 10 and rear wheels 11 is on the ground, the connecting device 3 is attached to it by placing the supports 19 of the steering section 13 over the wheel axle holders 12, tilting the connecting device 3 until the elongated elements 16 against the the rear of the tubes 8 of the frame 7 and then slide the locking hooks 20 over the elongated elements 16 until they hook over these tubes 8 and clamp them where these tubes 8 move a little away from the elements 16.
<Desc / Clms Page number 9>
The bicycle 1 is driven up to the handlebar section 13 and by means of the clamping brackets 29 and 30 the upper connection 14 is fastened to the handlebar 5, respectively to the frame 6 of the bicycle 1, so that the handlebar 5 is automatically positioned relative to the frame 6 is blocked.
The front wheel is then removed from the bicycle 1 and the hinge block 35 is fixed in the fork 4 instead of this wheel, by screwing the wing nuts 37 onto the axles 36. This hinge block 35 was previously detached from the end piece 33 for this purpose.
By raising the back of the bicycle 1, this hinge block 35 can now be brought over the end piece 33. This end piece 33 is then pivotally locked in this hinge block 35 by the locking bolt 34 in the hinge block 35 and by inserting and screwing the ball joint into the end piece 33.
By lowering the rear of the bicycle 1 back to the ground, the wheelchair 2 will tilt slightly to the position in which it is shown in figures 1 to 3, at least when no person has taken place in the wheelchair 2.
Placing the connecting device 3 and attaching the bicycle 1 to it can also take place when a person is in the wheelchair 2.
In any case, when a person has taken a seat on bicycle 1, the combination of bicycle 1, wheelchair 2 and connecting device 3, as shown in figures 1 to 3, will assume the position in which this combination forms one solid steerable unit with three wheels namely
<Desc / Clms Page number 10>
the rear wheel of the bicycle 1 and the rear wheels 11 of the wheelchair 2 rest.
This combination is driven forward by cycling and controlled using the steering portion 13 on which are also mounted the handles 43 for operating the brake shoes 41 which can press on the tires of the rear wheels 11.
If the bottom is horizontal, with the aid of the lever mechanism 22, the sliding piece 21 is placed in the center of the cross connection 18, so that the pivot shaft 25 is thus centrally located between the legs of the bracket 17 of the control section 13.
If the bottom is inclined, by sliding the sliding piece 21, the bicycle 1 can make an inclination with respect to the wheelchair 2 such that this bicycle 1 is still vertical while the wheelchair 2 is inclined due to the inclination of the bottom. Figure 3 shows the combination in such a state.
In order to detach the wheelchair 2 from the bicycle 1 after use, the above-described operations are performed in reverse order, in which case the bicycle 1 and the wheelchair 2 can be used as such. Only the connecting device 3 has to be stored, which requires little space.
Because the small front wheels 10 are lifted while driving, they cannot cause any nuisance in case of unevenness of the ground and can therefore easily be driven over cobblestones.
<Desc / Clms Page number 11>
The person in the wheelchair 2 therefore also has a slightly reclined position, which improves his comfort.
The stability of the combination is excellent even when cornering. Since the handles 43 are arranged on the control section 13, driving is safer.
The connecting device 3 strengthens the wheelchair 2. This connecting device 3 can be very sturdy and have a long service life.
The present invention is by no means limited to the embodiment described above and shown in the figures, but such connecting device for detachably attaching a wheelchair to a bicycle can be made in various variants without departing from the scope of the invention.
In particular, the bicycle can be replaced by a moped or a moped.
The invention is also applicable with a vehicle other than a wheelchair, for instance a push cart.