<Desc/Clms Page number 1>
Een detector van vreemde vezels en vreemde materialen gebaseerd op een absorptiemetin ? van licht en overeenkomstige detectiemethode
Een vreemde vezel detector volgens onderhavige uitvinding kan gebruikt worden voor detectie van vreemde vezels en vreemde materialen in de textielwereld, bijvoorbeeld in garens, lonten en ongevormde vezellinten op bijvoorbeeld (doch niet uitsluitend) weefmachines, ring-, open-end-, airjet-, of chemische spinmachines, spoelmachines, twijnmachines, kaarden, rekbanken, kammachines, spilbanken, textureermachines,...
Garens, lonten, ongevormde vezellinten en dergelijke meer worden in de verdere beschrijving van de uitvinding het meetobject genoemd.
Bestaande vreemde vezel detectors zijn gebaseerd op een van volgende methodes : 'Detectie van verkleuring door detectie in twee of meer spectrale banden.
In WO 95/29396 (CSIRO) wordt een dergelijke methode beschreven. Het meetobject wordt voor een licht-absorberende achtergrond geplaatst, en tenminste één lichtbron laat licht met minstens twee verschillende golflengtes op het meetobject invallen, waarbij dit laatste licht reflecteert. Het door het meetobject gereflecteerde licht bevat ten minste twee verschillende golflengtes. De hoeveelheden licht van elke golflengte worden door een of meer detectors opgemeten, en uit deze opgemeten hoeveelheden licht worden signalen gegenereerd die een functie zijn van de kleur (of verkleuring) van het meetobject. Een gelijkaardige benadering vinden we in CH-A5-
674379 (SCHEINHOTTE) waar verder gespecificeerd wordt dat de invloed van de diameter van het garen op het gereflecteerde licht dezelfde is voor beide golflengtes en op deze wijze kan geëlimineerd worden.
'Detectie van contrast van het garen tegenover een aangepaste achtergrond.
In EP-A-0 197 763 (CSIRO) wordt het te onderzoeken garen voor een achtergrond gehouden die zo is gekozen dat hij een
<Desc/Clms Page number 2>
reflectiviteit heeft die ongeveer gelijk is aan die van het garen zelf. Diffuus licht verlicht het garen en de achtergrond. De totale hoeveelheid licht gereflecteerd door het garen en door de achtergrond wordt op een plaats gemeten.
Bij juiste keuze van de achtergrond is deze hoeveelheid zo goed als onafhankelijk van de dimensies van het te onderzoeken garen. Een verandering in het gemeten gereflecteerde licht duidt op de aanwezigheid van een verontreiniging, en niet op een verandering in de dimensies van het garen. Als alternatief voor een achtergrond met reflectiviteit gelijk aan die van het garen, wordt de mogelijkheid geopperd als achtergrond een semi-transparant materiaal te nemen en daar doorheen te belichten zodat de door de ontvanger waargenomen helderheid vanwege de achtergrond overeenstemt met de helderheid vanwege het op het garen gereflecteerde licht. Deze mogelijkheid wordt verder uitgewerkt onder meer in EP-0 553 445 A2 (LOEPFE).
Detectie van gereflecteerd licht genormaliseerd met diameterinformatie.
Een dergelijke methode is onder meer beschreven in WO 93/13407 (SIEGFRIED PEYER AG). Hierbij wordt gemoduleerd licht van een lichtbron op het bewegende garen gericht. Een eerste en een tweede sensor zijn voorzien, waarbij de eerste sensor licht ontvangt dat door het garen wordt teruggekaatst, en de tweede sensor terzelfdertijd licht ontvangt dat door het garen wordt doorgelaten. Het doorgaande en het gereflecteerde licht reageren in tegengestelde zin op variaties van de garendiameter. De signalen van beide sensoren worden met behulp van elektronische middelen gecombineerd zo dat aan de uitgang een signaal aanwezig is wanneer zieh een vreemde vezel in het garen bevindt en zo dat het effect van diametervariaties verregaand onderdrukt wordt.
Een andere uitvoeringsvorm van deze methode wordt beschreven in
WO 93/19359 (ZELLMEGER USTER AG)
In EP-A-0 553 46 (GEBRT) DER LOEPFE AG) worden een methode en een apparaat beschreven voor de detectie van verontreinigingen in garens. Hierbij wordt met behulp van een eerste sensor door het garen gereflecteerde licht gemeten, waaruit een eerste meetsignaal gehaald wordt dat van de grootte van eventueel optredende verontreinigingen evenals van de diameter van het
<Desc/Clms Page number 3>
garen afhankelijk is. Teneinde de afhankelijkheid van de diameter te elimineren, wordt een tweede meetsignaal opgenomen, dat in wezen enkel van de diameter van het garen afhankelijk is. Door de verhouding van beide meetsignalen te nemen, wordt de invloed van de diameter van het garen in het eerste meetsignaal gecompenseerd.
Het principe van het detecteren van vreemde vezels en vreemde materialen op basis van een kleurmeting heeft als nadeel dat bepaalde kleuren en verkleuringen met specifieke spectrale reflectie-eigenschappen niet gedetecteerd worden.
Het principe dat uitgaat van een contrastmeting ten opzichte van een achtergrond heeft als nadelen dat de achtergrond aan het garen aangepast dient te zijn. Bovendien kan dit principe de invloed van diametervariaties van het reine meetobject onvoldoende verwerpen. Dit nadeel geldt ook voor het principe dat de reflectie op het meetobject normaliseert met een diameterinformatie. Hierdoor ligt hun gevoeligheid voor vreemde vezels en vreemde materialen lager dan gewenst.
Het is de bedoeling van de detector volgens onderhavige uitvinding om een oplossing te bieden voor de hiervoor vermelde nadelen.
Principe
De detectiemethode voor het detecteren van vreemde vezels of vreemde materialen volgens de uitvinding steunt op een meting van de absorptie van licht dat een meetvolume vult waarbinnen een meetobject zich bevindt. Het spectrum van het licht dat hiervoor gebruikt wordt, is zo gekozen dat het meetobject dit licht niet wezenlijk absorbeert. Er wordt gebruik gemaakt van het gegeven dat in dat geval vreemde vezels en vreemde materialen een grotere absorptiecoëfficiënt zullen hebben voor het spectrum van het gebruikte licht dan het meetobject zelf.
Bij voorkeur wordt de methode uitgevoerd door via minstens een lichtbron licht in het meetvolume te brengen waarin het te onderzoeken meetobject zich bevindt. Rondom dit meetvolume vindt fotodetectie plaats waardoor al het licht of een uniform staal van het licht binnen het meetvolume wordt opgemeten en omgezet in een evenredig elektrisch signaal. Vergelijking van dit signaal met een signaal gemeten bij leeg meetvolume levert de absorptiegraad in het
<Desc/Clms Page number 4>
meetvolume en interpretatie hiervan levert de graad van verontreiniging van het meetobject.
Essentieel aan het principe is de detectie van al het licht in het meetvolume of van een representatief staal ervan dat gelijkmatig over het ganse meetvolume genomen wordt. Verder worden er geen specifieke voorwaarden gesteld aan belichting, detectie en meetvolume, in tegenstelling met de gangbare principes voor detectie van vreemde vezels en vreemde materialen waarvan de goede werking afhangt van de keuze van de achtergrond, de instelling van de achtergrondbelichting of van een hulpsignaal voor de normalisatie.
Werking
Bij een leeg meetvolume is er geen absorptie van licht in het meetvolume en wordt al het licht dat zich in het meetvolume bevindt, of een maatgevend deel ervan, door fotodetectie omgezet in een elektrisch signaal.
Bevindt er zich in het meetvolume een niet absorberend meetobject dan wordt eveneens geen licht geabsorbeerd : het licht dat op het meetobject valt wordt, ongeacht de dimensies van dat meetobject, terug in het meetvolume gebracht tot het uiteindelijk door fotodetectie omgezet wordt in een elektrisch signaal dat niet verschilt van het elektrisch signaal bij een leeg meetvolume.
Bevat het meetvolume echter een meetobject dat verontreinigd is met een vreemde vezel of vreemd materiaal, dan wordt niet langer al het licht dat op het meetobject valt terug in het meetvolume gebracht. Het licht dat op de vreemde vezel of het vreemd materiaal valt wordt er gedeeltelijk door geabsorbeerd en de hoeveelheid gedetecteerd licht is belangrijk minder. Het resulterende elektrisch signaal is significant veel kleiner dan het elektrisch signaal gemeten bij een leeg meetvolume of bij een niet verontreinigd meetobject.
Bevat het meetvolume een meetobject dat voor het gegeven licht een niet verwaarloosbare absorptie vertoont, dan zal de hoeveelheid licht in het meetvolume, en dus ook het meetsignaal bepaald worden door de dimensies van het meetobject en de absorptie ervan. Bij onveranderende dimensies kan het meetsignaal nog steeds als maat voor verontreinigingen gebruikt worden.
<Desc/Clms Page number 5>
Verwerking van het signaal
In tegenstelling met de gebruikelijke vreemde vezel en vreemde materialen detectors, is slechts een zeer eenvoudige schakeling (signaalverwerkingseenheid) nodig om de detector volgens de uitvinding te laten werken : het volstaat de lichtbron aan te sturen met de geschikte elektrische stroom (bijvoorbeeld met een gelijkstroom voor een LED), en het foto-elektrisch signaal met een geschikte versterker tot een bruikbaar niveau te versterken.
Uit de absolute waarde van het gedetecteerde licht kan een absolute maat voor de absorptie van het gebruikte licht door het meetobject afgeleid worden. In een andere benadering die alleen rekening houdt met de variatie van het gedetecteerde licht kan de relatieve absorptie ten opzichte van een niet verontreinigd meetobject afgeleid worden.
Door het niveau van het elektrisch signaal te evalueren kan bepaald worden of er een vreemde vezel of vreemd materiaal in het meetvolume en dus in het meetobject aanwezig is.
Deze evaluatie kan leiden tot het op een geautomatiseerde manier toekennen van een contaminatie-index aan het meetobject, door met elke absorptiegraad een contaminatie-index te associëren.
Het elektrisch signaal kan op gebruikelijke wijze door middel van analoge of digitale schakelingen of met programmeerbare digitale signaalbewerking of microprocessorschakelingen verder verwerkt worden. Zo kunnen de amplitude en de lengte van de afwijking in rekening gebracht worden, bijvoorbeeld om te beslissen of de beweging van het meetobject, of de machinale bewerkingd die het meetobject ondergaat, moet onderbroken worden teneinde de afwijkende delen uit het meetobject te verwijderen, of voor de statistische karakterisering van het meetobject. Dergelijke verwerking en toepassing van de signalen is gebruikelijk zowel voor vreemde vezel detectors die op andere principes steunen als voor op diameter-of massameting gebaseerde meetapparatuur gekend uit de stand der techniek.
Lichtbron
Het spectrum van het meetlicht beinvloedt in grote mate de soorten vreemde vezels en vreemde materialen die met de detector volgens de uitvinding kunnen gedetecteerd worden. Dit gaat samen met de spectrale absorptie-eigenschappen van deze verontreinigingen.
<Desc/Clms Page number 6>
Sommige vreemde vezels en vreemde materialen in het meetobject kunnen visueel waargenomen worden als een intensiteitsverandering of als een verkleuring. Uitgebreide proeven tonen aan dat deze zichtbare verontreinigingen het beste met geel of groen meetlicht gedetecteerd worden.
Andere vreemde vezels en vreemde materialen zijn visueel niet te onderscheiden van het meetobject maar zijn van een andere materiaalsoort. Een veel voorkomende verontreiniging van katoen is bijvoorbeeld polypropyleen. Beide zien er in hun natuurlijke vorm nagenoeg wit uit. Zowel in het ultraviolet als in het nabije infrarood zijn beide materialen wel van elkaar te onderscheiden door hun verschillende specifieke absorptie van dit licht. Door de gepaste golflengte of golflengteband van het meetlicht te kiezen kunnen vreemde vezels en vreemde materialen gedetecteerd worden op basis van materiaalsoort in plaats van op basis van hun kleur.
Typisch situeren de golflengtes waar de materiaalsoorten verschillen in absorptie zieh in het nabije infrarood tussen lOOOnm en 5000nm.
De bij onderhavige uitvinding gebruikte lichtbron kan bijvoorbeeld doch niet uitsluitend een lichtgevende diode, meer gekend als LED of"light emitting diode", een gloeilamp of een booglamp zijn die het meetvolume vult met licht, hetzij direct of indirect via een of meer optische geleiders.
Als alternatieve lichtbron kunnen bijvoorbeeld elektroluminescente materialen gebruikt worden. Van een dergelijk materiaal wordt een laag aangebracht op een substraat. Dit substraat kan een cylindervorm aannemen. Teneinde de gevoeligheid over het meetvolume uniform te maken wordt de lichtbron bij voorkeur zo opgesteld dat de ruimte binnen het meetvolume gelijkmatig belicht wordt.
Het meetlicht afkomstig van de lichtbron mag wel of niet gemoduleerd zijn in intensiteit. Door het meetlicht met een bepaalde frequentie in intensiteit te moduleren kan onderscheid gemaakt worden met omgevingslicht en kan een goede onderdrukking van dit laatste bereikt worden.
Fotodetectie
Voor de fotodetectie kunnen een of meerdere fotogevoelige elementen gebruikt worden. Hun aantal is niet essentieel, wel een opstelling die toelaat al het licht in het meetvolume, of een representatief staal ervan, te meten. De gebruikte fotogevoelige
<Desc/Clms Page number 7>
elementen moeten voldoende gevoelig zijn voor het spectrum van het meetlicht dat de lichtbron uitstraalt.
De fotodetectoren kunnen bijvoorbeeld Silicium fotodiodes zijn, al is de uitvinding niet tot deze detectors beperkt. Deze fotodiodes zijn geschikt voor detectie van licht binnen het zichtbare spectrum en het nabije infrarood (typisch 400 tot 1100nm). Zowel voor kortere (UV) als voor langere (IR) golflengtes van licht zijn andere fotodetectoren door de vakman gekend zoals bijvoorbeeld Germanium of InGaAs fotodiodes.
Meestal worden fotodiodes als discrete componenten opgebouwd.
Het is met de huidige stand van de technologie ook mogelijk om fotodetectoren aan te brengen onder de vorm van een actieve laag op een substraat. Het is denkbaar dat dit substraat een vorm aanneemt die aansluit aan het meetvolume of het meetvolume vormt zoals bijvoorbeeld, doch niet uitsluitend een cylindervorm. Deze werkwijze is een perfecte aanvulling van de benadering met een elektroluminescente lichtbron die zoals gesteld ook onder de vorm van een actieve laag op een substraat wordt aangebracht.
Meetvolume
De vorm van het meetvolume dient toe te laten middels fotodetectie al het aanwezige licht of een representatief staal ervan te meten. Deze vorm kan bijvoorbeeld een bol of een cylinder zijn. In het meetvolume zijn een of meer openingen voorzien om het meetobject toe te laten het meetvolume binnen te komen en te verlaten. Volgens een mogelijke uitvoeringsvorm neemt deze opening de vorm van een sleuf aan. Anderzijds kunnen in een bol of cylinder 2 openingen voorzien worden respectievelijk voor in- en uitlaat van het meetobject.
De begrenzing van het meetvolume is uitgevoerd in een materiaal dat doorzichtig is of doorlatend voor het meetlicht. Het is bestand tegen de wrijving van het meetobject. Bij voorkeur is het vuilafstotend en gemakkelijk te reinigen.
Het meetvolume kan overal in de normale loop van het meetobject geplaatst worden, hetzij als extra element, hetzij ter vervanging of als aanvulling van elementen die reeds in de loop aanwezig zijn.
Gebruik van meerdere kleuren 0'golflengtes 0'golflengtebanden
Bij gebruik van één kleur of golflengte of golflengteband kan het zijn dat een aantal verontreinigingen van het meetobject
<Desc/Clms Page number 8>
moeilijk of niet te detecteren zijn. Als uitbreiding van onderhavige uitvinding kan daartoe een belichting gebruikt worden die bestaat uit meerdere kleuren of golflengtes of golflengtebanden. De combinatie kan geoptimaliseerd worden voor de detectie van specifieke verontreinigingen.
Hiertoe kan het licht van een of meerdere breedbandige lichtbronnen gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld een booglamp of gloeilamp, waarvan de spectrale verdeling al dan niet aangepast wordt aan de behoeften door actieve of passieve optische filtering.
Alternatief kan een combinatie van lichtbronnen gebruikt worden, waarbij verschillende lichtbronnen of groepen van lichtbronnen elk licht met een ander kleur of golflengte of golflengteband uitstralen.
De detectie bij dergelijke belichting kan gebeuren door de totale resulterende lichthoeveelheid in het meetvolume, of een representatief uniform staal ervan, te meten. Hieruit wordt een totale gewogen absorptie voor de gebruikte kleuren of golflengtes of golflengtebanden bekomen.
Alternatief kan de absorptie voor de verschillende kleuren of golflengtes of golflengtebanden apart gemeten worden. Teneinde de gedetecteerde signalen voor die verschillende kleuren of golflengtes of golflengtebanden te scheiden van elkaar kunnen de lichtbronnen of groepen lichtbronnen die een verschillend kleur of golflengte of golflengteband uitstralen sequentieel aan-en uitgeschakeld worden of met een verschillende frequentie in intensiteit gemoduleerd worden. Via synchrone detectie of elektronisch filteren kunnen de signalen van elkaar gescheiden worden.
Een scheiding in verschillende kleuren of golflengtes of golflengtebanden is ook mogelijk middels actieve of passieve optische filters geplaatst voor een of meerdere fotogevoelige elementen.
Essentieel in deze is enkel dat voor elk kleur of golflengte of golflengteband al het in het meetvolume aanwezige licht of minstens een uniform staal ervan wordt gedetecteerd.
De uitvinding zal verder beschreven worden aan de hand van figuren, waarbij figuur 1 een eerste detector volgens de uitvinding voorstelt, figuur 2 een tweede detector volgens de uitvinding voorstelt,
<Desc/Clms Page number 9>
figuur 3 een schematische voorstelling van de garenloop bij een open-end spinmachine weergeeft, en figuur 4 een schematische voorstelling van de aansturing van een detector volgens de uitvinding voorstelt.
Figuur 1 en figuur 2 stellen elk een detector 1, volgens de uitvinding voor. Ze omvatten elk minstens een lichtbron 2 en een of meer fotodetectoren 3 die een meetvolume 4 omsluiten. Zowel de lichtbron 2 als de fotodetectoren 3 bevinden zich rondom het meetvolume 4 waardoorheen een te onderzoeken meetobject 5 loopt.
Toepassing
Figuur 3 is een schematische voorstelling van de garenloop 13 bij een open-end spinmachine. In wat volgt wordt, als typische toepassing voor de uitvinding, een detector 1 besproken voor detectie van vreemde vezels en vreemde materialen in een meetobject 5, dat een garen is gesponnen op een open-end spinmachine. Een vakman kan deze uitvoeringsvorm omzetten naar andere toepassingen zoals andere types spinmachines, spoelmachines, twijnmachines, kaarden, kammachines, textureermachines, weefmachines,...
Op een open-end spinmachine worden gekende detectors 16 gewoonlijk tussen de navel 14 en de bobijn 15 in de garenloop geplaatst. Het garen 5 wordt via aandrijf-en geleidingsrollen 19 van de navel 14 op de bobijn 15 gewikkeld. Gekende detectors 16 in de garenloop zijn omwille van hun plaats steeds voorzien van een of andere vorm van sleuf waarlangs het garen 5 in de meetsleuf van de detector 16 gebracht wordt. Steunpunten 20 zorgen voor een stabiele positie van het garen 5 in een detector 16. In de gangbare uitvoeringswijze worden vreemde vezeldetectors geintegreerd met de diameter-of massameetapparatuur. De hier beschreven detectiemethode kan eveneens op die manier uitgevoerd worden. Een belangrijk probleem is echter dat hiervoor niet bij ieder type of model openend spinmachine voldoende plaats voorhanden is.
Naast de plaatsing in de garenloop, kan op open-end spinmachines een detector 1 gebaseerd op een absorptiemeting bovendien geplaatst worden tussen de navel 14 en de rotor 17 zelf, waar het zogenaamde "spinbuisje" 18, een buisvormig element dat essentieel is voor het open-end spinproces, een kanaal vormt dat het garen 5 uit de rotor 17 naar buiten geleidt.
<Desc/Clms Page number 10>
De buisvorm van het spinbuisje 18 komt uiterst goed overeen met de eisen van een ideaal meetvolume. De detector 1 wordt op het spinbuisje 18 geplaatst of ermee geintegreerd. Dit heeft vele voordelen : 'toepasbaar op open-end spinmachines van gelijk welke constructie
EMI10.1
. eigenschappen door de onderdruk uit de rotor
17 en door de wrijving van het garen 5 * materiaal voor het spinbuisje 18 kan gekozen worden in functie van de eisen voor de detector 1 . overvloed aan ruimte . inherente afscherming van omgevingsinvloeden
De keuze van het spinbuisje 18 als meetpositie impliceert een cylindervormig meetvolume 4.
Aan de binnenwand van het spinbuisje 18 worden spintechnische vereisten gesteld, zoals een specifieke afwerking. Aan de buitenomtrek van het spinbuisje 18 worden door de spinmachine enkel montagetechnische eisen gesteld. Daarom worden de elementen van de detector 1 op de buitenomtrek van het spinbuisje 18 aangebracht. Dit brengt mee dat het materiaal van het spinbuisje 18 doorzichtig of doorlatend moet zijn voor het meetlicht afkomstig van de lichtbron 2. Er is voldoende ruimte en mogelijkheid om het spinbuisje 18 aan te vullen en aan te passen voor de montage van een detector 1.
Eerste voorkeursuitvoering
In een eerste voorkeursuitvoering volgens figuur 1 wordt het spinbuisje 18 uitgevoerd met een doorzichtige wand 6.
Op de buitenomtrek van deze wand 6 wordt eerst een lichtbron 2 aangebracht die bestaat uit 2 doorzichtige elektroden 7 en een actieve laag 8. De actieve laag 8 bestaat bijvoorbeeld uit een elektro-luminescent materiaal. Dit materiaal is doorzichtig of doorlatend voor het uitgestraalde licht.
Daarboven komt een lichtgevoelige laag 3 die bestaat uit 2 doorzichtige elektrodes 9 waartussen zieh een fotodetectielaag 10 bevindt. De fotodetectielaag 10 bestaat bijvoorbeeld uit een fotodiode gefabriceerd uit amorf Silicium. De opbouw van de lagen is verduidelijkt met een uitvergroting 33 van detector 1 in figuur 1.
<Desc/Clms Page number 11>
Door het meetvolume 4 volledig te omvatten met een fotodetector 3 voldoet deze opstelling aan de eis om al het licht in het meetvolume 4 te detecteren.
Tweede voorkeursuitvoering
In een tweede voorkeursuitvoering volgens figuur 2 worden als fotodetectoren 3 Silicium fotodiodes gebruikt, gefabriceerd uit monokristallijn Silicium. Er wordt voor gezorgd dat de omtrek van het meetvolume 4 zo volledig mogelijk omvat wordt door de verschillende Silicium fotodiodes.
Deze fotodiodes zijn zo gekozen dat ze gevoelig zijn voor het licht dat door de in de detector 1 gebruikte lichtbron 2 wordt uitgestraald.
Tussen het meetvolume 4 en de fotodetectoren 3 wordt een niet absorberende optische diffuser 12 geplaatst. Hiertoe wordt een niet absorberend optisch diffuserend materiaal genomen voor de wand van het spinbuisje 18. Al het licht in het meetvolume 4 valt uiteindelijk op de diffuser 12. De ruimtelijke eigenschappen van dat licht worden in de diffuser 12 statistisch uitgemiddeld. Een deel van dit licht valt door de diffuser 12 op de fotodetectoren 3. Op deze wijze wordt een staal van al het licht in het meetvolume 4 gemeten en het staal is gelijkmatig over het ganse meetvolume 4 genomen waarmee voor deze tweede voorkeursuitvoering aan de eisen voldaan is. Op die manier is de invloed van de ongevoelige plaatsen tussen de fotodetectoren 3, afkomstig van de vlakke constructie van deze fotodetectoren 3 en van de lichtbronnen 2, weggewerkt.
Als lichtbron 2 worden lichtgevende diodes (LED's) gebruikt. In principe is één LED voldoende voor de werking van de detector 1 doch de grotere hoeveelheid licht die meerdere LED's in het meetvolume 4 brengen levert een grotere elektro-optische signaal-ruisafstand op.
De lichtbronnen 2 worden tussen de fotodetectoren 3 geplaatst en belichten het meetvolume 4 door de diffuser 12 heen.
Bij voorkeur worden gele LED's gebruikt omwille van hun hoge efficiëntie samengaand met absorptie door de meeste verkleurde vreemde vezels en vreemde materialen.
De elektro-optische elementen van de detector 1 kunnen op verschillende wijzen op het spinbuisje 18 aangebracht worden. Een eerste mogelijkheid is de lichtbronnen 2 en de fotodetectoren 3 direct op de omtrek te bevestigen. Een andere mogelijkheid is de
<Desc/Clms Page number 12>
EMI12.1
elementen eerst op een drager aan te brengen, die dan op zijn beurt op de buisvorm van het spinbuisje 18 wordt bevestigd.
Signaalverwerking Beide voorkeursuitvoeringen van deze uitvinding worden op dezelfde manier aangestuurd. Bijvoorbeeld doch niet uitsluitend kan de signaalverwerking uitgevoerd worden volgens figuur 4.
Met stuurschakeling 22 wordt een stroom 23 door de lichtbron 2 gestuurd. Hierdoor straalt de lichtbron 2 licht in het meetvolume 4.
De zaken aangeduid met referentiecijfers 24 tot en met 32 vormen samen de signaalverwerkingseenheid 21.
De signaalstroom 24 van de fotodetectoren 3 wordt versterkt met behulp van een versterker 25. Het versterkte signaal 26 is evenredig met de gemeten absorptie.
De variaties op het versterkte signaal 26 worden via een hoogdoorlaatfilter 27 versterkt in een wisselspanningsversterker 28.
Het uitgangssignaal 29 van de wisselspanningsversterker 28 is evenredig met de variatie van de absorptie.
Dit uitgangssignaal 29 van de wisselspanningsversterker 28 wordt toegevoerd aan een analoog naar digitaal omzetter 30. De gegevens 31 uit de analoog naar digitaalomzetter 30 worden verder verwerkt door een programmeerbare digitale computer 32.