<Desc/Clms Page number 1>
Dakpan.
Deze uitvinding betreft een dakpan zoals beschreven in de kop van de eerste conclusie.
Dergelijke dakpannen worden gebruikt voor het vervaardigen van daken. Bij het leggen van een dak, wordt vooraf een houten raamwerk vervaardigd, waarop de dakpannen worden aangebracht.
Het houten raamwerk bevat panlatten die in de hoogterichting van het dak worden aangebracht. Het raamwerk bevat eveneens panlatten die in de langsrichting, dit is de richting evenwijdig met de nok, worden aangebracht.
De panlatten worden op een zodanige afstand van elkaar aangebracht, dat twee op elkaar volgende rijen dakpannen gedeeltelijk overlappen. Daarbij bevindt het onderste deel van de dakpannen van de bovenliggende rij zieh op het bovenste deel van de dakpannen van de daar onder liggende rij. Een dergelijke overlap van twee opeenvolgende rijen dakpannen is nodig om te verhinderen dat lekkage aan het dak zou optreden, doordat water tussen de dakpannen door zou sijpelen.
De bekende dakpan heeft langs haar bovenste rand, in het gebied waar twee boven elkaar liggende rijen dakpannen overlappen, twee rechthoekige openingen. De bovenste zijde van de rechthoekige openingen vormt de bovenste rand van de dakpan. Vanaf deze bovenste rand strekt zieh, in de richting van de onderkant van de dakpan een rand uit, die de vorm heeft van een winkelhaak. De bekende dakpan bevat verder aan haar onderkant, in het gebied waar twee dakpannen
<Desc/Clms Page number 2>
overlappen, twee naar beneden uitstekende pinnen die aan hun uiteinde een verdikking bevatten.
Bij het vervaardigen van een dak, wordt de winkelhaak achter de panlat gehaakt, ten einde de dakpan met haar bovenkant aan het houten raamwerk te hangen. De pinnen van de bovenliggende dakpan worden in de rechthoekige openingen van de daaronder liggende dakpan gedrukt. Daarbij leunen de pinnen tegen de voorste zijde van de daaronder liggende dakpan. De verdikking op de pin fungeert als een weerhaak, en zorgt ervoor dat twee boven elkaar liggende dakpannen aan elkaar hangen.
De bekende dakpan heeft het nadeel dat de dakpannen in de hoogterichting van het dak, op een welbepaalde, constante afstand van elkaar bevestigd moeten worden, om toe te laten dat de weerhaken hun functie kunnen vervullen. Indien de afstand tussen de dakpannen te klein is, bevinden de pinnen en verdikkingen zich in de rechthoekige openingen. In dat geval kunnen de weerhaken hun functie niet vervullen en hangen twee boven elkaar liggende dakpannen niet aan elkaar. Indien de afstand tussen de dakpannen te groot is, komen de pinnen van een bovenliggende dakpan op het vlak van de daaronder liggende dakpan en is het ook niet mogelijk om twee dakpannen aan elkaar te hangen.
Het doel van deze uitvinding bestaat erin dakpannen te verschaffen die op een variabele afstand van elkaar op een dak gelegd kunnen worden, en toch aan elkaar gehangen kunnen worden.
Dit wordt volgens de uitvinding bereikt door het kenmerk van de eerste conclusie.
Volgens de uitvinding vormt de eerste bek een uitstulping, en zijn de bek en het invoegorgaan in elkaars verlengde aangebracht. Doordat de bek een uitstulping vormt, kunnen de bek en het invoegorgaan in elkaar grijpen, ook wanneer twee boven elkaar liggende dakpannen in de hoogterichting van het dak enigszins ten opzichte van elkaar verschoven worden, en de dakpannen in hun hoogterichting meer of minder overlappen.
<Desc/Clms Page number 3>
Bij het vervaardigen van een dak wordt het aantal benodigde rijen dakpannen berekend in functie van de hoogte van het dak en de hoogte van de dakpan. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat twee dakpannen in de hoogte tenminste gedeeltelijk moeten overlappen om een doorsijpelen van water te verhinderen. Aangezien de hoogte van een dak niet altijd een geheel veelvoud is van de hoogte van de dakpan, zal men de dakpannen in de hoogterichting van het dak meer of minder laten overlappen. Op die wijze is men in staat de dakpannen in hun geheel te gebruiken en een geheel aantal rijen dakpannen in de hoogterichting van het dak aan te brengen.
Afhankelijk van de mate waarin twee boven elkaar liggende dakpannen in de hoogte van een dak ten opzichte van elkaar verschoven worden, zullen de eerste bek en het tweede invoegorgaan over een groter of kleiner deel van hun lengte in elkaar grijpen.
Doordat de bek en het invoegorgaan van twee boven elkaar liggende dakpannen in elkaar grijpen, hangen twee boven elkaar liggende dakpannen aan elkaar. Doordat de dakpannen aan elkaar hangen is het mogelijk een van het dak weg gerichte beweging van de dakpan te voorkomen, bijvoorbeeld wanneer de wind onder een dakpan in waait. Bijgevolg is het met de dakpan volgens de uitvinding mogelijk om te voorkomen dat de dakpan van het dak waait.
Anderzijds is het, doordat de dakpannen volgens de uitvinding in elkaar grijpen, mogelijk om dakpannen met een geringer gewicht te gebruiken, zonder dat daarbij een aditionele bevestiging van de dakpan aan het dak nodig is. Dit in tegenstelling tot de bekende dakpan die een aantal uitsparingen bevat, die toelaten de dakpan bijvoorbeeld met behulp van nagels op het raamwerk te bevestigen. Een dergelijk nagelen is tijdrovend en bijgevolg duur.
Aangezien de dakpan volgens de uitvinding een geringer gewicht heeft, is ze eveneens geschikt voor het vervaardigen van daken die over een reeds bestaand dak wordt gelegd. Een dergelijk tweede dak wordt meestal gelegd indien het bestaande dak lekkage (s) vertoont.
Het tweede dak rust eveneens op het huis. Doordat de dragende delen van
<Desc/Clms Page number 4>
een huis meestal slechts voorzien zijn om één dak te dragen, is het gewicht van een dergelijk tweede dak liefst zo gering mogelijk. Doordat de dakpan volgens de uitvinding een geringer gewicht heeft is ze voor deze toepassing bijzonder geschikt.
Met dakpan wordt volgens de uitvinding bedoeld zowel de dakpan zelf als de bijbehorende hulpstukken, zoals bijvoorbeeld de bovenpan, de vorst, de gevelstukken enz.
In een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt het invoegorgaan bij voorkeur gevormd door een tweede bek die een uitstulping vormt ten opzichte van de tweede zijde van de dakpan. Doordat zowel de eerste als de tweede bek een uitstulping vormen, zullen ze bij het overlappend leggen van twee dakpannen, over een ten minste een deel van hun lengte in elkaar grijpen. Op die wijze is het mogelijk twee dakpannen in de hoogte ten opzichte van elkaar te verschuiven, waarbij de eerste en tweede bek in elkaar blijven grijpen.
In een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding is de dakpan bij voorkeur golfvormig en heeft ze een eerste dwarsrand waarop de tweede bek is aangebracht.
Doordat de dakpan golfvormig is, ontstaat het invoegorgaan automatisch aan de holle zijde van de golf. De dwarsrand vormt bovendien een additioneie barrière tegen mogelijk doorsijpelend water.
In een derde uitvoeringsvorm volgens de uitvinding strekt de eerste bek zich bij voorkeur uit in de richting van de bovenste rand van de dakpan en strekt de tweede bek zich bij voorkeur uit in de richting van de onderste rand van de dakpan.
Bij een dergelijke dakpan kan men, nadat een eerste rij dakpannen is gelegd, een tweede rij dakpannen daarop leggen door de eerste bek in de tweede bek te laten ingrijpen en het bovenste deel van de bovenliggende dakpan op de panlat te laten rusten.
In een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding omvatten de eerste en tweede bek een naar de dakpan gekeerde zijde, waarop een additionele uitstulping is aangebracht. De additionele
<Desc/Clms Page number 5>
uitstulpingen van de eerste en tweede bek grijpen in elkaar bij het overlappend leggen van twee dakpannen. Door de aanwezigheid van dergelijke additionele uitstulpingen kan een verbeterd ingrijpen van de eerste en tweede bek gerealiseerd worden.
De dakpan volgens de uitvinding kan één eerste en één invoegorgaan of één eerste en één tweede bek omvatten, of twee of meer eerste bekken en invoegorganen en/of tweede bekken. Door in de breedte van de dakpan bijvoorbeeld meerdere bekken naast elkaar aan te brengen is het mogelijk twee dakpannen op meerdere plaatsen in elkaar te laten grijpen, en een verbeterde grip te verkrijgen.
Volgens de uitvinding kan de tweede bek op verschillende posities op de dwarsrand aangebracht worden. De tweede bek wordt bij voorkeur in het midden op de dwarsrand aangebracht, wanneer de dakpan in de breedte wordt beschouwd. Volgens de uitvinding kan de tweede bek eveneens naar de linker of rechter zijrand van de dakpan verschoven zijn.
De eerste bek en het invoegorgaan, en de eerste en tweede bek kunnen op verschillende posities op de dakpan worden aangebracht, wanneer de dakpan in haar breedte wordt beschouwd. De eerste bek en het invoegorgaan, of de eerste en de tweede bek worden bij voorkeur in het midden van de dakpan aangebracht. Ze kunnen eveneens verschoven zijn naar de linker of rechter zijrand van de dakpan.
De dwarsrand vormt bij voorkeur de bovenste rand van de dakpan. Een dergelijke dwarsrand vormt een extra verzekering tegen het doorsijpelen van water.
Volgens de uitvinding kan het invoegorgaan eveneens gevormd worden door een uitsparing in de dwarsrand, waarin de eerste bek ingrijpt. In dat geval wordt de eerste bek op de onderkant van de dakpan in de uitsparing in de dwarsrand op de bovenkant van de dakpan geschoven.
De dakpan volgens de uitvinding kan één of meer van dergelijke uitsparingen in de dwarsrand omvatten.
<Desc/Clms Page number 6>
De uitsparing kan op verschillende posities in de dwarsrand worden aangebracht. De uitsparing bevindt zieh bij voorkeur in het midden in de dwarsrand. In dat geval bevindt de eerste bek zieh eveneens in het midden, wanneer de dakpan in de breedte wordt beschouwd. De dwarsrand kan in de breedte eveneens twee of meer uitsparingen bevatten. In dat geval dienen er overeenkomstig twee of meerdere eerste bekken op de eerste zijde van de dakpan te worden aangebracht.
In een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding kan het invoegorgaan en de bek eveneens de vorm hebben van een haak.
De lengte van de bek kan tussen brede grenzen gevarieerd worden, en kan variëren van enkele mm tot 10 cm of meer. De lengte van de bek is bij voorkeur 0, 5 tot 10 cm, met meer voorkeur 0, 5 tot 5 cm.
De eerste bek en het invoegorgaan grijpen bij voorkeur over ten minste 10%, met meer voorkeur ten minste 20%, met de meeste voorkeur over ten minste 30% van hun lengte in elkaar. Indien ze over een te klein deel van hun lengte in elkaar grijpen bestaat het gevaar dat bij een kleine verschuiving van de dakpannen in de hoogte, de eerste bek en het invoegorgaan niet meer in elkaar grijpen en de dakpannen dus niet meer aan elkaar hangen.
De dakpan volgens de uitvinding kan iedere gebruikelijke of gewenste vorm hebben. De bek en het invoegorgaan kunnen op alle gebruikelijke vormen van dakpannen worden aangebracht.
De dakpan volgens de uitvinding kan uit ieder gewenst materiaal vervaardigd zijn. De dakpan volgens de uitvinding kan bijvoorbeeld vervaardigd zijn uit kunststof of klei. De dakpan volgens de uitvinding is bij voorkeur vervaardigd uit klei. Klei is een veel gebruikte stof voor het vervaardigen van dakpannen. Het gebruik van klei laat bovendien nogal wat variatie toe voor wat de vorm van de dakpannen betreft. Door de vorm van de matrijs, waarin de dakpannen geperst worden, te wijzigen, is het mogelijk de vorm van de dakpannen overeenkomstig te wijzigen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om reeds bij het persen van de dakpan een of
<Desc/Clms Page number 7>
meer invoegorganen en bekken op de dakpan aan te brengen.
Doordat de dakpan in de gewenste vorm geperst wordt en er geen additionele processtappen nodig zijn, is het mogelijk de dakpan volgens de uitvinding met een economisch gunstige proces op grote schaal te produceren.
De bek en het invoegorgaan kunnen op de dakpan aangebracht worden bij het vervaardigen van de dakpan. De bek en het invoegorgaan kunnen ook achteraf op de dakpan worden aangebracht.
Volgens de uitvinding kunnen de bek en het invoegorgaan uit hetzelfde materiaal als de dakpan vervaardigd zijn, of uit een ander materiaal. De bek en/of het invoegorgaan kunnen bijvoorbeeld vervaardigd zijn uit klei, kunststof of metaal.
De uitvinding wordt verder toegelicht aan de hand van de bijgevoegde figuren en figuurbeschrijving.
Figuur 1 toont een dwarsdoorsnede van drie boven elkaar liggende dakpannen volgens de uitvinding.
Figuur 2 en 3 tonen een bovenaanzicht van de dakpan volgens de uitvinding.
Figuur 4 toont een zicht op de onderkant van de dakpan volgens de uitvinding.
De in figuur 1 getoonde dakpan omvat een eerste zijde 1 en een tweede zijde 2. De eerste zijde 1 correspondeert bij voorkeur met de onderkant van de dakpan. De tweede zijde 2 correspondeert bij voorkeur met de bovenkant van de dakpan. Op de onderkant 1 van de dakpan is een eerste bek 3 aangebracht. Op de bovenkant 2 van de dakpan is een invoegorgaan 4 aangebracht. De eerste bek 3 en het invoegorgaan 4 liggen in elkaars verlengde. Bij het overlappend leggen van twee dakpannen grijpt de bek 3 van de bovenliggende dakpan in het invoegorgaan 4 van een daar onder liggende dakpan. Het invoegorgaan 4 wordt bij voorkeur gevormd door een tweede bek (zie figuur 2).
De eerste 3 en tweede 4 bek kunnen zich in verschillende richtingen uitstrekken. De eerste bek 3 kan zieh bijvoorbeeld uitstrekken in de richting van de rechter zijrand 9 of de linker zijrand 8 van de dakpan. In dat geval zal de tweede bek 4 zieh respectievelijk in de
<Desc/Clms Page number 8>
richting van de linker zijrand 8 en de rechter zijrand 9 van de dakpan uitstrekken, om toe te laten dat beide bekken in elkaar grijpen bij het overlappend leggen van twee dakpannen. De eerste 3 en tweede 4 bek kunnen eveneens schuin op de dakpan aangebracht zijn. Zoals getoond wordt in figuur 2, strekt de eerste bek 3 zich bij voorkeur uit in de richting van de bovenste rand 6 van de dakpan. De tweede bek 4 strekt zich bij voorkeur uit in de richting van de onderste rand 7 van de dakpan.
De eerste 3 en tweede bek 4 kunnen diverse vormen hebben. Ze kunnen bijvoorbeeld de vorm hebben van een bek, waarbij de bovenzijde van de bek evenwijdig loopt met het vlak van de dakpan en de naar de dakpan toegekeerde zijde van de bek de schuin staat ten opzichte van het vlak van de dakpan. De naar de dakpan toegekeerde zijde kan eveneens evenwijdig zijn met het vlak van de dakpan. In dat geval heeft de bek de vorm van een lip 11 (zie figuur 2). De bek kan spits toelopen zijn, afgerond, of rechthoekig. De eerste 3 en tweede 4 bek kunnen eveneens de vorm hebben van een haak.
De in figuur 2,3 en 4 getoonde dakpan is bij voorkeur golfvormig.
In de in figuur 2 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding omvat het invoegorgaan 4 een tweede bek 11 die op een dwarsrand 10 op de dakpan is aangebracht. De dwarsrand 10 vormt bij voorkeur de bovenste rand 6 van de dakpan. De hoogte van de dwarsrand 10 kan variëren van enkele mm tot enkele cm.
Bij voorkeur is op de naar het vlak van de dakpan toegekeerde zijde van de bek 3 en 4 een additionele uitstulping voorzien.
Het in figuur 3 getoonde invoegorgaan 4 omvat een dwarsrand 10, waarin één of meer uitsparingen 12 voorzien zijn. Bij het overlappend leggen van de dakpannen grijpt de eerste bek 3 in de uitsparing 12.
Zoals getoond wordt in figuur 4, is op de onderkant 1 van de dakpan bij voorkeur eveneens ten minste één additionele uitstulping 5 aangebracht.
<Desc/Clms Page number 9>
De dakpan bij voorkeur nog een aantal additionele gleuven en randen die toelaten dat water naar beneden toe, van de ene dakpan naar de andere dakpan gevoerd wordt in de richting van de goot (zie figuur 2 en 3).
Bij het vervaardigen van een dak wordt vooraf een houten raamwerk 13 vervaardigd, dat panlatten in de langsrichting 14 en in de hoogterichting van het dak omvat. Bij het leggen van de eerste rij dakpannen, worden de dakpannen met behulp van de uitstulping 5 achter de panlat 14 gehaakt. Boven op de eerste rij dakpannen wordt een tweede rij dakpannen aangebracht, op een zodanige wijze dat twee boven elkaar liggende dakpannen ten minste gedeeltelijk overlappen, zoals getoond wordt in figuur 1. Daarbij rust het onderste deel van de bovenliggende dakpan op het bovenste deel van de daar onder liggende dakpan.
Bij het leggen van de tweede rij dakpannen, wordt de eerste bek 3 in het invoegorgaan 4 gebracht, en wordt de dakpan vervolgens met behulp van de uitstulpingen 5 achter de panlat gehaakt.
<Desc/Clms Page number 10>
Lijst van gebruikte referenties.
1. eerste zijde, onderkant dakpan
2. tweede zijde, bovenkant dakpan
3. eerste bek 4. tweede bek
5. uitstulping
6. bovenste rand 7. onderste rand 8. linker zijrand 9. rechter zijrand
EMI10.1
10. dwarsrand njip 12. uitsparing 13. raamwerk 14. panlat
<Desc / Clms Page number 1>
Roof tile.
This invention relates to a roof tile as described in the preamble of the first claim.
Such roof tiles are used for the production of roofs. When laying a roof, a wooden framework is prepared in advance, on which the roof tiles are applied.
The wooden frame contains battens that are installed in the height direction of the roof. The frame also contains battens that are arranged in the longitudinal direction, this is the direction parallel to the ridge.
The battens are placed at such a distance from each other that two successive rows of roof tiles partially overlap. The bottom part of the roof tiles of the row above is located on the top part of the roof tiles of the row below. Such an overlap of two successive rows of roof tiles is necessary to prevent leakage to the roof from occurring as water seeps between the roof tiles.
The known roof tile has two rectangular openings along its upper edge, in the area where two rows of roof tiles lying one above the other, have two rectangular openings. The top side of the rectangular openings forms the top edge of the roof tile. From this top edge, towards the bottom of the roof tile, extends an edge, which is in the shape of a set square. The well-known roof tile also contains at its bottom, in the area where two roof tiles
<Desc / Clms Page number 2>
overlapping, two downwardly projecting pins that have a bulge at their ends.
When manufacturing a roof, the square is hooked behind the batten to hang the roof tile with its top on the wooden frame. The pins of the roof tile above are pressed into the rectangular openings of the underlying roof tile. The pins lean against the front side of the roof tile underneath. The thickening on the pin acts as a barb and ensures that two roof tiles lying one above the other hang together.
The known roof tile has the drawback that the roof tiles in the height direction of the roof have to be fixed at a specific, constant distance from each other, in order to allow the barbs to perform their function. If the distance between the tiles is too small, the pins and bulges are located in the rectangular openings. In that case, the barbs cannot fulfill their function and two roof tiles lying one above the other do not hang together. If the distance between the roof tiles is too great, the pins of an overlying roof tile will be in the plane of the underlying roof tile and it is also not possible to hang two roof tiles together.
The object of the present invention is to provide roof tiles which can be placed on a roof at a variable distance from each other and yet be hung together.
This is achieved according to the invention by the feature of the first claim.
According to the invention, the first jaw forms a bulge, and the jaw and the insertion member are arranged in line. Because the jaw forms a bulge, the jaw and the insertion member can interlock, also when two superimposed roof tiles are shifted slightly relative to each other in the height direction of the roof, and the roof tiles overlap more or less in their height direction.
<Desc / Clms Page number 3>
When manufacturing a roof, the number of rows of roof tiles required is calculated depending on the height of the roof and the height of the roof tile. In doing so, it is taken into account that two roof tiles must at least partially overlap in height to prevent seepage of water. Since the height of a roof is not always a whole multiple of the height of the roof tile, the roof tiles will be overlapped more or less in the height direction of the roof. In this way it is possible to use the roof tiles in their entirety and to arrange an entire number of rows of roof tiles in the height direction of the roof.
Depending on the extent to which two roof tiles lying one above the other are shifted in the height of a roof relative to each other, the first jaw and the second insertion member will interlock over a larger or smaller part of their length.
Because the jaw and the insertion member of two roof tiles lying one above the other, two roof tiles lying one above the other hang together. Because the roof tiles hang together, it is possible to prevent a movement of the roof tile away from the roof, for example when the wind blows under a roof tile. Consequently, it is possible with the roof tile according to the invention to prevent the roof tile from blowing off the roof.
On the other hand, because the roof tiles according to the invention interlock, it is possible to use roof tiles with a lower weight, without the addition of an additional fastening of the roof tile to the roof. This is in contrast to the known roof tile, which has a number of recesses, which allow the roof tile to be fixed to the frame, for example, by means of nails. Such nailing is time consuming and therefore expensive.
Since the roof tile according to the invention has a lower weight, it is also suitable for the production of roofs that are laid over an already existing roof. Such a second roof is usually installed if the existing roof has leakage (s).
The second roof also rests on the house. Because the load-bearing parts of
<Desc / Clms Page number 4>
If a house is usually only equipped to support one roof, the weight of such a second roof is preferably as small as possible. Because the roof tile according to the invention has a lighter weight, it is particularly suitable for this application.
According to the invention, roof tile means both the roof tile itself and the associated fittings, such as, for example, the top tile, the frost, the facade pieces, etc.
In a first embodiment of the invention, the insertion member is preferably formed by a second jaw which forms a bulge with respect to the second side of the roof tile. Because both the first and the second jaw form a bulge, they will interlock over at least part of their length when two roof tiles are overlapped. In this way it is possible to slide two roof tiles in height relative to each other, the first and second jaw continuing to interlock.
In a second embodiment of the invention, the roof tile is preferably corrugated and has a first transverse edge on which the second jaw is mounted.
Because the roof tile is wave-shaped, the insertion member is automatically created on the hollow side of the wave. The transverse edge also forms an additional barrier against possibly seeping water.
In a third embodiment of the invention, the first jaw preferably extends toward the top edge of the roof tile and the second jaw preferably extends toward the bottom edge of the roof tile.
With such a roof tile, after a first row of roof tiles has been laid, a second row of roof tiles can be placed thereon by engaging the first jaw in the second jaw and resting the upper part of the overlying roof tile on the tile lath.
In a fourth embodiment of the invention, the first and second jaws comprise a side facing the roof tile, on which an additional bulge is arranged. The additional
<Desc / Clms Page number 5>
protrusions of the first and second jaw interlock when two roof tiles are overlapped. Due to the presence of such additional protuberances, an improved intervention of the first and second jaws can be realized.
The roof tile according to the invention may comprise one first and one insertion member or one first and one second jaw, or two or more first jaws and insertion members and / or second jaws. For example, by arranging several jaws next to each other in the width of the roof tile, it is possible to have two roof tiles interlock in several places, and to obtain an improved grip.
According to the invention, the second jaw can be arranged at different positions on the transverse edge. The second jaw is preferably arranged centrally on the transverse edge when the roof tile is considered in width. According to the invention, the second jaw can also be shifted to the left or right side edge of the roof tile.
The first jaw and the inserter, and the first and second jaws can be mounted on the roof tile in different positions when the roof tile is considered in its width. The first jaw and the inserter, or the first and the second jaw, are preferably arranged in the center of the roof tile. They can also be offset to the left or right side edge of the roof tile.
The transverse edge preferably forms the top edge of the roof tile. Such a transverse edge forms an additional insurance against water seeping through.
According to the invention, the insertion member can also be formed by a recess in the transverse edge, in which the first jaw engages. In that case, the first jaw on the bottom of the roof tile is slid into the recess in the transverse edge on the top of the roof tile.
The roof tile according to the invention can comprise one or more such recesses in the transverse edge.
<Desc / Clms Page number 6>
The recess can be made in various positions in the transverse edge. The recess is preferably located centrally in the transverse edge. In that case, the first jaw is also centered when the roof tile is considered in width. The transverse edge can also contain two or more recesses in width. In that case, two or more first jaws must be fitted to the first side of the roof tile.
In another embodiment of the invention, the insertion member and the jaw may also be in the form of a hook.
The length of the jaw can be varied between wide limits, and can range from a few mm to 10 cm or more. The beak length is preferably 0.5 to 10 cm, more preferably 0.5 to 5 cm.
The first jaw and the insert preferably interlock over at least 10%, more preferably at least 20%, most preferably over at least 30% of their length. If they interlock over too small a part of their length, there is a danger that with a slight displacement of the roof tiles in height, the first jaw and the insertion device will no longer interlock and thus the roof tiles will no longer hang together.
The roof tile according to the invention can have any usual or desired shape. The jaw and insert can be applied to all common roof tile shapes.
The roof tile according to the invention can be made of any desired material. The roof tile according to the invention can for instance be made of plastic or clay. The roof tile according to the invention is preferably made of clay. Clay is a widely used material for the manufacture of roof tiles. The use of clay also allows quite a bit of variation in the shape of the tiles. By changing the shape of the mold in which the roof tiles are pressed, it is possible to change the shape of the roof tiles accordingly. For example, it is possible to use one or already when pressing the roof tile
<Desc / Clms Page number 7>
add more inserts and jaws to the roof tile.
Because the roof tile is pressed into the desired shape and no additional process steps are required, it is possible to produce the roof tile according to the invention on a large scale with an economically favorable process.
The jaw and insert can be applied to the roof tile when manufacturing the roof tile. The jaw and insert can also be retrofitted to the roof tile.
According to the invention, the jaw and the insertion member can be made of the same material as the roof tile, or of a different material. The jaw and / or the insertion member can for instance be made of clay, plastic or metal.
The invention is further elucidated with reference to the annexed figures and figure description.
Figure 1 shows a cross-section of three overlapping roof tiles according to the invention.
Figures 2 and 3 show a top view of the roof tile according to the invention.
Figure 4 shows a view of the bottom of the roof tile according to the invention.
The roof tile shown in figure 1 comprises a first side 1 and a second side 2. The first side 1 preferably corresponds to the bottom of the roof tile. The second side 2 preferably corresponds to the top of the roof tile. A first jaw 3 is arranged on the bottom 1 of the roof tile. An insertion member 4 is arranged on the top 2 of the roof tile. The first jaw 3 and the insertion member 4 are in line. When two roof tiles are overlapped, the jaw 3 of the overlying roof tile engages in the insertion member 4 of an underlying roof tile. The insertion member 4 is preferably formed by a second jaw (see figure 2).
The first 3 and second 4 jaws can extend in different directions. The first jaw 3 can for instance extend in the direction of the right side edge 9 or the left side edge 8 of the roof tile. In that case, the second mouth 4 will be in the
<Desc / Clms Page number 8>
direction of the left side edge 8 and the right side edge 9 of the roof tile, to allow both jaws to interlock when overlapping two roof tiles. The first 3 and second 4 jaws can also be arranged obliquely on the roof tile. As shown in Figure 2, the first jaw 3 preferably extends towards the top edge 6 of the roof tile. The second jaw 4 preferably extends in the direction of the bottom edge 7 of the roof tile.
The first 3 and second jaw 4 can have various shapes. For example, they may be in the form of a jaw, the top of the jaw being parallel to the plane of the roof tile and the side of the jaw facing the roof tile being at an angle to the plane of the roof tile. The side facing the roof tile can also be parallel to the plane of the roof tile. In that case, the jaw has the shape of a lip 11 (see figure 2). The beak can be pointed, rounded or rectangular. The first 3 and second 4 jaws can also be in the form of a hook.
The roof tile shown in Figures 2,3 and 4 is preferably corrugated.
In the preferred embodiment of the invention shown in figure 2, the insertion member 4 comprises a second jaw 11 which is arranged on a transverse edge 10 on the roof tile. The transverse edge 10 preferably forms the top edge 6 of the roof tile. The height of the transverse edge 10 can vary from a few mm to a few cm.
An additional bulge is preferably provided on the side of jaws 3 and 4 facing the surface of the roof tile.
The insertion member 4 shown in figure 3 comprises a transverse edge 10, in which one or more recesses 12 are provided. When overlapping the roof tiles, the first jaw 3 engages in the recess 12.
As shown in figure 4, at least one additional protrusion 5 is preferably also arranged on the bottom 1 of the roof tile.
<Desc / Clms Page number 9>
The roof tile preferably has a number of additional slots and edges that allow water to flow downwards from one roof tile to another roof tile in the direction of the gutter (see figures 2 and 3).
In the manufacture of a roof, a wooden frame 13 is manufactured in advance, which comprises battens in the longitudinal direction 14 and in the height direction of the roof. When laying the first row of roof tiles, the roof tiles are hooked behind the batten 14 with the help of the protrusion 5. A second row of roof tiles is placed on top of the first row of tiles, in such a way that two overlapping roof tiles at least partially overlap, as shown in figure 1. The lower part of the overlying roof tile rests on the upper part of the roof tile. roof tile underneath.
When laying the second row of roof tiles, the first jaw 3 is introduced into the insertion member 4, and the roof tile is then hooked behind the tile batten by means of the protrusions 5.
<Desc / Clms Page number 10>
List of references used.
1. first side, bottom tile
2. second side, top roof tile
3. first beak 4. second beak
Bulge
6. top edge 7. bottom edge 8. left side edge 9. right side edge
EMI10.1
10. transverse edge njip 12. recess 13. frame 14. batten