<Desc/Clms Page number 1>
Element bestemd voor montage in een gat in een wand.
De uitvinding heeft betrekking op een in een gat in een wand aan te brengen element, dat ten minste een zijwand omvat en aan een randzijde van de zijwand is begrensd door tenminste een zijwaarts naar buiten uitstaand kraagdeel dat is bestemd om naast het gat op een zijde van de wand te rusten, waarbij de zijwand van het element is voorzien van zijwaarts naar buiten uitstaande nokken die verend met het element zijn verbonden en kunnen bewegen naar een stand waarin de nokken niet uitsteken buiten het vlak van de zijwand. Onder de aanduiding "element" wordt in het navolgende een elektrische verbindingsdoos, een wartel, een doorvoerkraag of dergelijke verstaan.
Een element in de vorm van een elektrische verbindingsdoos is bekend uit het Duitse "Auslegeschrift" 1. 231. 331. De nokken van dit element zijn gevormd door stripvormige geknikte rechthoekige nokken met verschillende lengten die zijn opgesteld in rechthoekige openingen van het elementzijwand en aan een rand star zijn bevestigd aan de bodem van het element. Het naar het kraagdeel gerichte, vrije uiteinde van elke nok steekt onder een scherpe hoek vanaf het elementzijwand buitenwaarts uit. Indien het element door een in een wand aangebracht gat wordt geduwd, buigen althans enige van de nokken zover in de rechthoekige openingen van het element naar binnen, dat zij het gat kunnen passeren.
Nadat het van het elementbodem afgekeerde, nabij de kraag van het element gelegen uiteinde van een stel nokken de achterzijde van de wand is gepasseerd, veren deze nokken zijwaarts uit, waardoor het element is geborgd tegen het uit de wand trekken daarvan. Aangezien het element met de kraag of kraagdelen daarvan aanligt tegen de voorzijde van de wand, is aldus een althans provisorische bevestiging van het element verkregen.
Bij het aanbrengen van het element in de wand dient het element verder in het gat in de wand te worden gedrukt dan strikt genomen voor het aanliggen van de nokken tegen de achterzijde van de wand noodzakelijk zou zijn.
<Desc/Clms Page number 2>
Er dient namelijk voor het waarborgen van de zijwaartse uitvering van de nokken rekening te worden gehouden met een tolerantie op de dikte van de wand, die gewoonlijk is gevormd door een gipsplaat. Voorts dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van door het aanbren- gen van het gat ontstane materiaalrafels aan da achter- zijde van de wand.
Een en ander leidt ertoe, dat in het element volgens de stand van de techniek de afstand tus- sen de kraag of kraagdelen en de vrije uiteinden van de nokken in uitgeveerde toestand groter is dan de wanddik- te, zodat het element door de nokken op nadelige wijze onvoldoende gefixeerd wordt in de wand voor een permanente bevestiging. Deze kan pas ontstaan na het aan, op of in het element aanbrengen van installatiemateriaal dat op de wandvoorzijde aangrijpt en de nokken van het element tegen de wandachterzijde vasttrekt. Een ander nadeel is, dat de afstand tussen de kraag en het naar de kraag gerichte vrije uiteinde van de nokken vast is, waardoor het element in wanden met een van de standaarddikte afwijkende dikte niet gemonteerd kan worden.
De Europese octrooiaanvrage 293. 614 beschrijft in een uitvoeringsvorm een element in de vorm van een elektrische verbindingsdoos met zijwaarts uitstaande achter elkaar gelegen nokken en een losse kraag die met behulp van schroefveren en geleidingen is verbonden met de zijwand van het element. Dankzij de aldus verend opgestelde kraag kan het element in een gat in een wand zover worden doorgedrukt, dat de nokken met zekerheid wrijvingsloos buitenwaarts kunnen uitveren achter de wand, waarbij da kraag vervolgens de nokken tegen de achterzijde van de wand aantrekt. Tevens verschaft de verende kraag de mogelijkheid om-binnen bepaalde grenzen - het element in wanden met verschillende of afwijkende dikten te monteren.
Nadelig is echter, dat da gekozen konstruktie voor het verkrijgen van een verende kraag een aparte matrijs voor de kraag en kostbare assemblage-handelingen met aanvullend te plaatsen onderdelen vereist.
Bovendien kunnen de bekende nokken in onvoldoende
<Desc/Clms Page number 3>
mate weerstand bieden aan krachten die tegengesteld aan de richting van het in de wand brengen van het element zijn gericht : bij het optreden van voornoemde krachten kunnen de nokken gemakkelijk zijwaarts verder uitbuigen en zelfs afbreken.
De uitvinding beoogt een element, zoals een elektri- sche verbindingsdoos, een wartel of een doorvoerkraag, te verschaffen met nokken die zonder gevaar voor zijwaarts uitbuigen of afbreken grote, uit de wand gerichte krachten kunnen opnemen.
De uitvinding beoogt tevens een dergelijke element te verschaffen met een verende kraag die eenvoudig en goedkoop is uitgevoerd.
Voor het bereiken van de voornoemde doelen is het element van de in de aanhef genoemde soort volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat de nokken scharnierbaar rond een scharnieras met de zijwand van het element zijn verbonden, welke scharnieras onder een scherpe of een rechte hoek met de randzijde van het element is gericht, waarbij een vrije zijde van elke nok aansluit op het naar de randzijde van het element gerichte einde van de scharnieras en in hoofdzaak evenwijdig loopt aan da randzijde van het element. Dankzij de gekozen schar- nierasrichtinq vervormen de bij normaal gebruik op de nokken uitgeoefende krachten de zijwand van het element niet. Bovendien kan de nok niet knikken, omdat de kniklengte gelijk aan nul is.
Bij voorkeur ligt de hoek tussen de scharnieras en de randzijde van het element tussen ca. 20. en 900. De hoek bedraagt in het bijzonder ca. 450.
In voorkeursuitvoeringsvormen zijn de nokken in hoofdzaak driehoekig of vierhoekig van vorm, waarbij een zijde van elke nok in hoofdzaak samenvalt met de scharnieras en is verbonden met de zijwand van het element, een tweede zijde in hoofdzaak evenwijdig loopt aan de randzijde van het element en vrij is van de zijwand, en de overige zijde (n) eveneens vrij is/zijn van de zijwand.
Uiteraard kunnen de nokken ook meer dan vier hoeken heb-
<Desc/Clms Page number 4>
ben.
Ter versteviging van de nok en eventueel ter vergroting van het draagvlak van de nok tagen de achterzijde van de wand, is bij voorkeur althans een vr je zijde van elke nok voorzien van een rib die zich in hoofdzaak langs de vrije zijde en dwars op de zijwand van het element uitstrekt. Voor de vrije zijden van de nok die aansluiten
EMI4.1
op een van de einden van de scharnieras en zich aan de elementbuitenzijde bevinden, is de rib bij voorkeur driehoekig van vorm. Er zij opgemerkt, dat de rib of ribben zich zowel aan de naar het uitwendige van het element gerichte kant van de nok als aan de naar het inwendige van het element gerichte kant van de nok kunnen uitstrekken.
In een andere voorkeursuitvoeringsvorm van het element volgens de uitvinding zijn de nokken in hoofdzaak kegelse9D1entvormiq, waarbij de top van de kegel van het kraagdeel van het element af is gericht.
Opdat de nokken van het element volgens de uitvinding met zekerheid achter de wand kunnen grijpen, bevat het element volgens de uitvinding een verende kraag die daardoor is verkregen, dat de elementzijwand nabij het kraagdeel een zodanige verzwakking bevat, dat het kraagdeel in het vlak van de zijwand verend bewogen kan worden in een richting loodrecht op die van de randzijde van het element.
In een voorkeursuitvoeringsvorm bestaat de verzwakking uit een of meer door co-injectie aangebrachte flexibele en veerkrachtige zijwanddelen. Aldus kan de zijwand van het element, dat gewoonlijk is vervaardigd van een flexibele en veerkrachtige kunststof, in het gebied nabij een kraagdeel tijdelijk of permanent rekken.
In het bijzonder bestaat de verzwakking van de elementzijwand uit een patroon van meerhoekige, in het bijzonder ruitvormige, of sleufvormige openingen. Bij voorkeur strekken de sleufvormige openingen zieh in hoofdzaak evenwijdig aan de randzijde van het element uit, en bestaan zij uit tenminste een vertakte, vorkvormige sleuf,
<Desc/Clms Page number 5>
waarbij de verstanden een einde van een sleuf omqrijpen.
De sleufvormige openingen kunnen ook in hoofdzaak half- cirkelvormig of haltervormig zijn.
In een voorkeursuitvoeringsvorm is voorzien in een eindstop voor het begrenzen van de afstand waarover het kraagdeel bewogen kan worden.
Zoals reeds eerder is aangegeven, kan het element volgens de uitvinding zijn uitgevoerd als een elektrische verbindingsdoos, een doorvoerkraag of een wartel die is bestemd om geplaatst te worden in de wand van een elektrische verbindingsdoos. In het laatstgenoemde geval kan zich vanaf de randzijde van het element in de van da zijwand afgekeerde richting een wartelliohaam uitstrekken.
De uitvinding wordt in het navolgende nader toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening, waarin : fig. 1 een zijaanzicht toont van de verbindingsdoos volgens de uitvinding ; fig. 2 een bovenaanzicht volgens pijl II van de verbindingsdoos van fig. 1 toont ; fig. 3 een dwarsdoorsnede volgens lijn III-III van de verbindingsdoos van fig. 2 toont ; fig. 3a een gedeeltelijke dwarsdoorsnede van een andere verbindingsdoos volgens de uitvinding toont ; fig. 3b een aanzicht van de verbindingsdoos volgens pijl IIIb in fig. 3a toont ; fig. 3c een alternatieve uitvoering van het detail IIIc van de verbindingsdoos volgens fig. 3b toont ; fig. 4 in perspectivisch aanzicht schematisch een nok van de verbindingsdoos volgens fig. 1-3, 3a en 3b op vergrote schaal toont ; fig. 5 en 6 alternatieve uitvoeringsvormen van de nok volgens fig. 4 tonen ;
fig. 7-9 in perspectivisch aanzicht schematisch verschillende uitvoeringsvormen van vierhoekige nokken tonen ; fig. 10 an 11 in perspectivisch aanzicht schematisch uitvoeringsvormen van kegelsegmentvormige nokken tonen ;
<Desc/Clms Page number 6>
fig. 12 in perspectivisch aanzicht een uitvoering- vorm van een verzwakking van een dooszijwand illustreert ; fig. 13-26 in zijaanzicht verschillende andere uit- voeringsvormen van verzwakkingen van de dooszijwand il- lustreren ; fig. 22 en 23 in zijaanzicht resp. in perspectivisch aanzicht nog een andere uitvoeringsvorm van een verzwak- king illustreren ; fig. 24-26 in zijaanzicht weer andere uitvoering- vormen van verzwakkingen weergeven ; fig. 27 een doorvoerkraag volgens de uitvinding toont ; en fig. 28 een wartel volgens de uitvinding toont.
In de verschillende figuren hebben gelijke verwij- zingscijfers betrekking op gelijke onderdelen of onderde- len met een gelijke funktie.
Fig. 1, 2 en 3 tonen een verbindingsdoos 2 die is bestemd voor plaatsing in een holle wand. De verbinding- doos 2 omvat een in hoofdzaak ringvormige, aan twee tegenover elkaar liggende zijden afgeplatte zijwand 4, en een bodem die een rechthoekig gedeelte 6a en twee ellips- seqmentvormiqe, onder een hoek van 450 met het rechthoekige gedeelte 6a staande gedeelten 6b omvat. De zijwand 4 is voorzien van twaalf nokken 8, die in de normale stand zijwaarts naar buiten uitstaan zoals is weergegeven in de figuren, en verend kunnen bewegen naar een stand waarin zij niet uitsteken buiten het vlak van de zijwand 4. De opbouw en werking van de nokken zal hierna nader worden toagelicht aan de hand van fig. 4. De verbindingsdoos is vervaardigd van PP (polypropeen) en heeft een IP-waarde 30.
De doos 2 is aan de open randzijde 15 daarvan voorzien van vier kraagdelen 10, waaronder een verzwakking 12 in de zijwand 4 van de doos 2 is aangebracht. De verzwakking 12 bestaat ir hoofdzaak uit een samenstel van evenwijdig aan de open randzijde 15 van de doos 2 lopende sleuven 14 en in een richting loodrecht daarop lopende sleuven 16. De door sleuven 14 en 16 gevormde verzwakking
<Desc/Clms Page number 7>
12 in de zijwand 4 maakt het mogelijk, dat de kraagdelen
10 op een veerkrachtige wijze kunnen bewegen ten opzichte van het overige gedeelte van de zijwand 4 in de richting die door pijl 18 is aangeduid.
Fig. 3a en 3b tonen een elektrische verbindingsdoos die in hoofdzaak is opgebouwd zoals de eerder besproken verbindingsdoos volgens fig. 1-3. De doos volgens fig. 3a en 3b wijkt af in de vormgeving van de verzwakking 12. De verzwakking 12 omvat op de met 13 aangegeven plaats een vorkvormig vertakte sleuf die een einde van een andere sleuf omgrijpt. Aldus is op de plaats 13 een verend element gevormd, waardoor de kraagdelen aan de open randzijde 15 van de doos beweegbaar zijn ten opzichte van het van de nokken 8 voorziene gedeelte van de zijwand 4 van de doos. Op de plaats van de verzwakking 12 die met 13a is aangeduid, is een eindstop aangebracht in de vorm van twee geknikte armen, die zieh bij het veren van de kraagdelen zullen strekken, waarbij de lengte van de armen de maximale veerweg bepaalt.
Hiermee wordt bereikt, dat de veerelementen op de plaats die met 13 is aangeduid, niet worden overbelast, en hun verende werking onder alle omstandigheden behouden.
Fig 3c toont een alternatieve uitvoering van een eindstop, waarbij op de met 13b aangeduide plaats met de verend opgestelde kraagdelen een aan het einde van een verdikking voorziene arm is verbonden, die kan bewegen in een uitsparing van de zijwand 4. De verdikking kan de uitsparing niet verlaten en begrenst aldus de beweging van de kraagdelen.
Fig. 4 toont de nok 8 van de verbindingsdoos volgens fig. 1-3,3a en 3b waarbij ter referentie met een lijn de open randzijde 15 van de doos 2 is aangeduid. De nok 8 is in hoofdzaak driehoekig van vorm en is aan een eerste zijde 8a verend scharnierbaar verbonden met de zijwand 4 van het element 2. Een tweede zijde 8b van de nok 8 loopt in hoofdzaak evenwijdig aan de open randzijde 1S van het element 2. De tweede zijde 8b en een derde zijde 8c zijn beide vrij van de zijwand 4, en elk voorzien van een
<Desc/Clms Page number 8>
driehoekige rib 8d resp. Se die zieh in hoofdzaak langs de vrije zijde en dwars op de zijwand 4 van het element 2 uitstrekt.
Wanneer de doos 2 volgens fig. 1-4 door een cirkel- vormig gat in een wand wordt bewogen met een diameter die in hoofdzaak gelijk is aan de buitendiameter van de zijwand 4, zullen de nokken 8 bij de doorgang door het gat binnenwaarts wegveren naar een stand waarin zij niet uitsteken buiten het vlak van de zijwand 4. Nadat de nokken 8 de wand zijn gepasseerd, veren zij buitenwaarts uit de zijwand, waardoor een beweging van het element 2 in tegengestelde richting niet meer mogelijk is.
De in fig. 1-3, 3a en 3b getoonde verbindingsdoos heeft drie stellen van vier nokken 8, van welke stellen de tweede zijde 8d steeds op een andere afstand van de onderzijde van het bijbehorende kraagdeel 10 zijn aangebracht, waardoor het element 2 in wanddelen met verschillende dikten bevestigd kan worden.
voor een doelmatige bevestiging van het element 2 kunnen de kraagdelen 10 ten opzichte van de tweede zijden Sb van de nokken 8 verend bewegen in de richting van de pijl is, waardoor althans een stel nokken 8 in staat gesteld wordt het wanddeel ruimschoots te passeren en vervolgens zijwaarts naar buiten uit te veren, waarna het element zichzelf door het terugveren van de kraagdelen 10 ten opzichte van de zijwand 4 vastklemt tussen de tweede zijde Sb van een stel van vier nokken an de kraagdelen 10. De nokken 8 zijn gemakkelijk to vormen in een relatief eenvoudige matrijs.
Fig. 5 en 6 tonen driehoekige nokken 20a resp. 20b van een element volgens de uitvinding in hun eenvoudigste vorm. In fig. 5 bedraagt de hoek tussen scharnieras 22a van de nok 20a met de met een lijn aangeduide randzijde 15 van het element ongeveer 450. In fig 6 bedraagt de hoek tussen scharnierlijn 22b van da nok 20b en de randzijde 15 900.
Fig. 7 toont een vierhoekige nok 24a, waarvan slechts een zijde ter plaatse van een scharnieras 26a is
<Desc/Clms Page number 9>
verbonden met de zijwand 4 van een element. Zijde 28a van de nok 24a loopt in hoofdzaak evenwijdig aan de randzijde
15 van het element. De scharnieras 26a staat in hoofdzaak loodrecht op de randzijde 15. De nok 24a is langs twee vrije zijden voorzien van driehoekige ribben 30a, 30b, die zieh in hoofdzaak loodrecht op het vlak van de zijwand 4 van het element naar het inwendige daarvan uitstrekken.
Fig. 8 en 9 tonen vierhoekige nokken 24b resp. 24c die uitsluitend langs een scharnieras 26b resp. 26c met de zijwand 4 van een element zijn verbonden. vrije zijden 28b en 280 van de nokken 24b resp. 24c lopen in hoofdzaak evenwijdig aan de randzijde 15 van het element. In fig. 8 bedraagt de hoek tussen de scharnieras 26b en de randzijde 15 90.. In fig. 9 bedraagt de hoek tussen de seharnie- ras 26c en de randzijde 15 ongeveer 600.
Fig. 10 toont een cirkelsegmentvormige nok 30 die langs een scharnieras 32 is verbonden met de zijwand 4 van een element. De nok 30 is aan de naar het inwendige van het element gekeerde zijde voorzien van een bijvoorbeeld driehoekige ribbe 34. De in hoofdzaak E-vormige zijde 30a van de nok 30 loopt evenwijdig aan de randzijde 15 van het element, en steunt bij gebruik tegen de achterzijde van een wand. De tophoek van de kegel bedraagt ongeveer 600.
De in hoofdzaak kegelsegmentvormige nok 36 volgens fig. 11 is ter plaatse van twee scharnierassen 38a an 38b verbonden met de zijwand 4 van een element. De nok 36 bevat een plooi 40, waardoor de nok zodanig kan inveren dat deze niet buiten de zijwand 4 uitsteekt, en vervolgens uit zichzelf weer kan terugkeren naar de in fig. 11 getoonde stand. De W-vormige zijde 36a van de nok 36 loopt in hoofdzaak evenwijdig aan de randzijde 15 van het element. De tophoek van de kegel bedraagt circa 50..
Fig. 12 toont twee zieh vorkvormig onder een kraagdeel 42 vertakkende sleuven 44a, 44b in de zijwand 4 van een element. Tussen de gevorkte uiteinden van de sleuven 44a, 44b is een sleuf 46 aangebracht. Door de aldus aan-
<Desc/Clms Page number 10>
gebrachte verzwakking nabij het kraagdeel 42 kan dit kraagdeel verend bewegen in de richting van pijl 48. De sleuven 44a en 44b strekken zich op afstand van de rand- zijde lS van het element rondom het element uit, en ver- takken zieh steeds op de in fig. 12 getoonde wijze in de nabijheid van elk van de (bijvoorbeeld vier) kraagdelen
42.
Fig. 13 toont de zijwand 4 van een element met daar- in nabij een kraagdeel 42 aangebrachte sleuven 50,51 en
52.
Fig. 14 toont de zijwand 4 van een element met daar- in nabij een kraagdeel 42 aangebrachte sleuven 54, 55 en
56.
Fig. 15 toont de zijwand 4 van een element met daar- in onder de randzijde 15 nabij het kraagdeel 42 aangebrachte, elkaar overlappende, deels accolade-vormige sleuven 58.
Fig. 16 toont de in een zijwand 4 van een element nabij het kraagdeel 42 aangebrachte verzwakking in de vorm van een tweevoudig gevorkte sleuf 60 die grijpt in een drievoudig gevorkte sleuf 62.
Fig. 17 toont de zijwand 4 van een element met nabij het kraagdeel 42 aangebrachte, elkaar deels overlappende, golfvormige sleuven 64.
Fig. 18 toont de zijwand 4 van een element met een onder het kraagdeel 42 aangebrachte verzwakking in de vorm van een patroon van ruitvormige openingen 66.
Fig. 19 toont een verzameling in hoofdzaak haltervormige sleuven 68, die elkaar gedeeltelijk overlappen, van welke verzameling sleuven 68 een gedeelte evenwijdig aan de randzijde 15 van het element loopt, en een gedeelte onder een scherpe hoek met de randzijde 15 loopt.
Fig. 20 toont een in de zijwand 4 van een element nabij het kraagdeel 42 aangebracht patroon van in hoofdzaak halfcirkelvormige sleuven 70.
Fig. 21 toont een patroon van in elkaar grijpende, in hoofdzaak C-vormige sleuven 72 in de zijwand 4 van een element, nabij de kraagdelen 42.
<Desc/Clms Page number 11>
De openingen of sleuven 14,16, 44a, 44b, 46, 50,
51,52, 54,56, 58,60, 62, 64,66, 68,70 en 72 kunnen desgewenst d. m. v. co-injectia zijn opgevuld met een flexibel en veerkrachtig materiaal.
Fig. 22 en 23 tonen een kraagdeel 74, dat verend is verbonden met de zijwand 4 van een element. De beoogde verwerking wordt verkregen dankzij twee open sleuven 76 en een half-cylindervormig veergedeelte 78 dat langs lijn
80 met de zijwand 4 van het element is verbonden.
Fig. 24 toont een kraagdeel 80, dat door middel van een voetdeel 82 en ringvormig deel 84 verend is verbonden met de zijwand 4 van een element.
Fig. 25 toont een door middel van verende bruggen 86 met de zijwand 4 van een element verbonden kraagdeel 88.
Fig. 26 toont een door middel van verende bruggen 90 met de zijwand 4 van een element verbonden kraagdeel 92.
Fig. 27 toont een doorvoerkraag 100, die een brede, ringvormige kraag 102 en een in hoofdzaak buisvormig deel 104 omvat. Het buisvormig deel 104 is voorzien van nokken 106, en kan daarnaast voorzien zijn van een niet nader getoonde verzwakking.
Fig. 28 toont een wartel 110, die is bestemd om in een gat in een wand van een elektrische verbindingsdoos aangebracht te worden. Hiertoe wordt een buisvormig deel 112, waarop nokken 114 zijn aangebracht, door het gat in de wand van de doos gedrukt, waarbij kraag 116 tegen de wand van de doos komt te liggen. Vanaf de kraag 116 strekt zieh een wartellichaam 118 uit. De wartel 110 kan aanvullend van een niet nader getoonde verzwakking zijn voorzien.
Binnen het kader van de uitvinding zijn vele uitvoeringsvormen mogelijk. Het zal duidelijk zijn, dat de nokken en de voor de kraag of de kraagdelen verschafte vering van een element zoals een verbindingsdoos volgens de uitvinding niet alleen met elkaar gecombineerd kunnen worden, maar dat de nokken volgens de uitvinding ook in een willekeurig bekend element met een al dan niet verende kraag kunnen worden opgenomen, en dat de verende kraag
<Desc/Clms Page number 12>
volgens de uitvinding ook in een willekeurig element met conventionele nokken kan worden opgenomen.