<Desc/Clms Page number 1>
Radiator en werkwijze voor het vervaardigen ervan.
Deze uitvinding heeft betrekking op een radiator en een werkwijze voor het vervaardigen ervan.
De uitvinding heeft tot doel een radiator te bieden die in tegenstelling tot de klassieke radiators, die doorgaans bestaan uit gietijzer of plaatstaal, gemakkelijk in verschillende vormen en kleuren, eventueel aangepast aan de omgeving, kan worden verwezenlijkt.
De uitvinding heeft eveneens een radiator tot doel die, volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm, een zeer glad, naadloos oppervlak vertoont. Hierbij is het de bedoeling over een radiator te beschikken die gemakkelijk, vlug en grondig kan worden gereinigd, waardoor zulke radiator uit hygiënisch oogpunt bijzonder geschikt is voor bijvoorbeeld badkamers, toiletruimten, ziekenhuizen, enzovoort.
De uitvinding beoogt eveneens een radiator die niet meer dient geverfd te worden.
Verder heeft de uitvinding ook een radiator tot doel waarin, volgens een bijzondere uitvoeringsvorm, recyclageproducten, zoals bijvoorbeeld glas, kunnen worden verwerkt.
Hiertoe bestaat de uitvinding uit een radiator, met als kenmerk dat hij een mantel vertoont die hoofdzakelijk bestaat uit een door middel van een hars, of een gelijkaardige uithardbare kunststof, gebonden product. Dit product, wat. in wezen een vul-en/of sierproduct is, bestaat bij voorkeur uit een granulaat, terwijl voor het hars gebruik wordt gemaakt van een kunsthars.
<Desc/Clms Page number 2>
Het granulaat is bij voorkeur gekozen uit de reeks van : kwarts, glas, calciumcarbonaat en bariumsulfaat. Het is evenwel duidelijk dat ook andere materialen in aanmerking komen. In het geval van glas is het duidelijk dat probleemloos gebruik kan worden gemaakt van gerecycleerd glas, waardoor de uitvinding ook bijdraagt tot een oplossing aan de milieuproblematiek met betrekking tot afvalmaterialen.
Voor het hars wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van polyesterhars, wat zeer goede resultaten qua gladheid en fabricagemogelijkheden oplevert. Het is echter duidelijk dat ook andere harsen kunnen worden aangewend zoals bijvoorbeeld epoxyhars, polyurethaanhars en dergelijke.
Bij voorkeur bedraagt de volumehoeveelheid hars, ten opzichte van de totale volumehoeveelheid aan bestanddelen, maximum 20% en beter nog maximum 15%. Hierdoor wordt de kostprijs beperkt gehouden. Tevens wordt hierdoor vermeden dat een grote krimp optreedt, wat belangrijk is om het ontstaan van breuken, scheuren en dergelijke uit te sluiten.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de radiator samengesteld uit een buizenradiator, waarbij rond deze buizenradiator, of tegen deze buizenradiator de voornoemde mantel is aangebracht. Deze uitvoeringsvorm heeft als voordeel dat de mantel aan geen vereisten wordt onderworpen qua waterdichtheid, daar deze laatste wordt verzekerd door de buizenradiator. Bovendien kan op deze wijze worden uitgegaan van een bestaande buizenradiator, waarrond de radiator volgens de uitvinding wordt opgebouwd.
Meer speciaal geniet het de voorkeur dat de mantel is verwezenlijkt als een gietstuk, waarbij de buizenradiator in dit gietstuk is ingegoten. Op deze wijze wordt door het
<Desc/Clms Page number 3>
hecht contact tussen de mantel en de buizen bij het gebruik van de radiator een optimale warmte-overdracht verkregen van de buizen naar de mantel.
In de mantel kunnen luchtdoorgangen zijn aangebracht, die zieh bij voorkeur in de hoogte, bijvoorbeeld verticaal, uitstrekken. Deze bieden het voordeel dat een betere warmte-overdracht naar de omgevingslucht wordt verkregen.
De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van zulke radiator, die hoofdzakelijk bestaat in opeenvolgend het verwezenlijken van een buizenen/of platenradiator ; het bereidstellen van een hoofdzakelijk uit twee vormdelen bestaande gietvorm, respektievelijk een eerste vormdeel dat de vorm van minstens de voorzijde van de voornoemde mantel bepaalt en een tweede vormdeel dat minstens de vorm bepaalt van minstens een gedeelte van de achterzijde ; het neerleggen van het eerste vormdeel ; het in dit vormdeel aanbrengen en op een afstand hiervan
EMI3.1
ondersteunen van de buizen-en/of het over de buizen-en/of platenradiator, op een afstand ervan positioneren van het tweede vormdeel het vullen van de gietvorm met een mengeling van vloeibaar hars en een vul-, respektievelijk sierprodukt ; het laten uitharden van het hars ;
en het uit de gietvorm nemen van het bekomen eindprodukt.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 in perspektief een radiator volgens de uitvinding weergeeft ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 2 op een grotere schaal een doorsnede weergeeft volgens lijn 11-11 in figuur 1 : figuur 3 de buizenradiator weergeeft die in de radiator van figuur 1 is aangewend ; figuur 4 het bevestigingsprofiel weergeeft dat in figuur 1 met pijl F4 is aangeduid ; figuur 5 op een kleinere schaal en in dwarsdoorsnede een gietvorm weergeeft waarin een radiator zoals weergegeven in figuur 1 kan worden verwezenlijkt ; figuren 6,7 en 8 in bovenaanzicht enkele varianten weergeven van een radiator volgens de uitvinding ;
figuren 9 en 10 in doorsnede nog twee radiators volgens de uitvinding weergeven.
Zoals weergegeven in de figuren 1 en 2 vertoont een radiator 1 volgens de uitvinding een mantel 2 die hoofdzakelijk bestaat uit een door middel van een hars 3 gebonden product 4, waarbij dit hars 3 en het product 4 bestaan uit materialen zoals beschreven in de voorafgaande inleiding.
De mantel 2, die bij voorkeur bestaat uit een massief blok met gladde wanden kan verschillende vormen hebben. In het voorbeeld is een gebogen vorm afgebeeld, wat het voordeel biedt dat de stralingswarmte tijdens het gebruik gelijkmatig wordt verspreid over een grote hoek.
De mantel 2 is aangebracht rond een buizenradiator 5, die op zieh ook verschillende vormen kan vertonen, doch waarvan de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm is weergegeven in de figuur 3.
De buizenradiator 5 is samengesteld uit een onderste collector 6, een bovenste collector 7 en zich hiertussen uitstrekkende buizen 8. De onderste collector 6 is door
<Desc/Clms Page number 5>
middel van een in het midden aangebrachte scheiding 9 verdeeld in twee compartimenten 10 en 11.
Aan de vier uiteinden van de collectoren 6-7 zijn aansluitstukken, respektievelijk 12-13-14-15 voorzien, waarbij het in eerste instantie de bedoeling is dat het aansluitstuk 12 als ingang functioneert, het aansluitstuk 13 als uitgang functioneert en de aansluitstukken 14 en 15 ontluchtingsopeningen vormen, welke kunnen worden voorzien van ontluchtingsventieltjes 16-17.
De buizenradiator 5 kan, zoals weergegeven in de figuren 2 en 3, worden verwezenlijkt uit buizen 8, en eventueel ook collectoren 6-7 met een rechthoekige dwarsdoorsnede. De buizen 8 zijn zodanig gepositioneerd dat twee tegenovereenliggende zijden hiervan zieh hoofdzakelijk parallel bevinden met de voorzijde 18, respektievelijk achterzijde 19 van de mantel 2. Hierdoor wordt verkregen dat, in tegenstelling tot het gebruik van ronde buizen, de gemiddelde afstand van deze buizen 8 tot aan de buitenwand 18 en/of 19 tot een minimum kan worden gereduceerd en warmteverliezen in de mantel 2 worden beperkt gehouden.
Om dezelfde reden geniet het de voorkeur dat de dikte D van de radiator 1 beperkt wordt tot 50 en beter nog 45 mm, alhoewel dit uiteraard geen noodzaak is.
De collectoren 6-7 en de buizen 8-9 bestaan bij voorkeur uit metaal, meer speciaal koper of aluminium.
Verder is de radiator 1 bij voorkeur ook voorzien van luchtdoorgangen 20 om, zoals voornoemd de warmte-overdracht van de buizen 8 naar de omgeving te vergemakkelijken. In de weergegeven uitvoeringsvorm bestaan deze luchtdoorgangen 20 uit zieh in de hoogte uitstrekkende kanalen, zodanig dat
<Desc/Clms Page number 6>
hierin, tijdens het gebruik, automatisch een luchtstroom kan onstaan door de opstijging van de hierin aanwezige lucht die wordt verwarmd.
In het geval dat dergelijke luchtdoorgangen 20 worden toegepast, zal de buizenradiator 5, zoals weergegeven in figuur 3, bij voorkeur voorzien zijn van collectoren 6-7 die zijdelings tegen de buizen 8 zijn aangebracht, en worden de luchtdoorgangen 20 tussen de buizen 8 gerealiseerd. Op deze wijze wordt de afstand tussen de buizen 8 en de luchtdoorgangen 20 beperkt gehouden en vormen de collectoren 6-7 geen hinder voor de luchtdoorgangen 20.
In het voorbeeld van figuur 3 zitten de collectoren 6-7 aan de voorzijde. Volgens een variante kunnen deze aan de achterzijde worden gesitueerd zodat de afstand tussen de buizen 8 en de voorzijde 18 van de mantel 2 kleiner kan worden gekozen, met het oog op een betere warmteoverdracht.
De mantel 2 is bij voorkeur uitgevoerd als een gietstuk, waarbij de buizenradiator 5 hierin is ingegoten, uiteraard zodanig dat de aansluitstukken 12-13-14-15 uit de mantel 2 steken, doch de buizenradiator 5 overigens volledig ingekapseld zit in de mantel 2.
De luchtdoorgangen 20 zijn dan bij voorkeur gevormd door middel van ingegoten buisjes 21. Het is echter duidelijk dat deze luchtdoorgangen 20 ook kunnen worden gevormd door openingen in de mantel 2, zonder de aanwezigheid van de voornoemde buisjes 21 of dergelijke.
Om de radiator 1 aan een wand of dergelijke te kunnen bevestigen, is deze, zoals weergegeven in figuur 2, bij voorkeur voorzien van ingegoten bevestigingsstukken 22,
<Desc/Clms Page number 7>
waarmee hij rechtstreeks of onrechtstreeks aan de betreffende wand kan worden bevestigd.
Zoals weergegeven in de figuren 1, 2 en 4 kan een doeltreffende bevestiging worden verwezenlijkt door gebruik te maken van twee bevestigingsprofielen 23-24 die links en rechts aan de achterzijde van de mantel 2 worden aangebracht, meer speciaal door middel van bouten of schroeven 25, die in de bevestigingsstukken 22.
De bevestigingsprofielen 23-24 zijn bij voorkeur dunwandig.
Hiertoe kunnen zij bestaan uit inox-plaat. Zij zijn volgens dwarsdoorsnede trapvormig gebogen en bestaan uit een eerste flens 26 die bedoeld is om aan te sluiten tegen de achterzijde van de mantel 2 en die voorzien is van openingen 27 voor de schroeven 25, en een tweede flens 28 die evenwijdig is aan de eerste flens 26, doch ten opzichte hiervan naar achteren en naar binnen is verplaatst, en die is voorzien van openingen 29, bij voorkeur sleutelgatopeningen, om de radiator 1 aan een wand op te hangen.
Aan de eerste flens 26 is bij voorkeur een omgebogen rand 30 voorzien die tegen de betreffende zijkant van de radiator 1 aansluit.
Aan de radiator 1 kunnen accessoires worden bevestigd. De hiervoor beschreven ophanging van de radiator 1 laat eenvoudig toe dat zulke accessoires mee door middel van de voornoemde schroeven 25 kunnen worden bevestigd. In een practische uitvoeringsvorm en zoals weergegeven in de figuren 1 en 2, zal de radiator 1 worden voorzien van een handdoekdrager 31 die dan kan bestaan uit een beugel 32 die zich parallel langs de voorzijde 18 uitstrekt, en die is
<Desc/Clms Page number 8>
voorzien van naar binnen geplooide uiteinden 33 die een bevestiging tegen de achterzijde van de mantel 2 toelaten.
Het is duidelijk dat de radiator 1, en meer speciaal de mantel 2 in verschillende vormen kan worden verwezenlijkt, en niet noodzakelijk gekromd hoeft te zijn zoals het geval is in figuur 1. Wel geniet het de voorkeur dat aan de achterzijde een zieh in de hoogte uitstrekkende holte 34 wordt gevormd, wat een betere warmte-overdracht verzekert daar een opstijgende warmteluchtstroom ontstaat in het kanaal dat dan omschreven wordt door de achterzijde 19 en de wand waartegen de radiator 1 zal worden bevestigd.
Het gebruik van de radiator 1 is hoofdzakelijk hetzelfde als een klassieke radiator. Na de aansluiting van de aansluitstukken 12 en 13 op een toevoerleiding voor warm water en een afvoerleiding, circuleert het warme water doorheen de buizenradiator 5. Hierdoor ontstaat een warmte-afgifte, enerzijds, door straling doordat de mantel 2 opwarmt, en anderzijds, door convectie door opwarming van de luchtstroom die opstijgt langsheen de zijden 18-19 en doorheen de luchtdoorgangen 20.
Voor de fabricage wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een gietvorm 35 die hoofdzakelijk bestaat uit twee vormdelen 36-37 zoals in de doorsnede van figuur 5 is weergegeven.
De hierbij gevolgde werkwijze bestaat aldus in het vervaardigen van een buizenradiator 5 ; het bereidstellen van een gietvorm 35 die zoals voornoemd bestaat uit twee vormdelen, respektievelijk een eerste vormdeel 36 dat de vorm van minstens de voorzijde 18 van de mantel 2 bepaalt en een tweede vormdeel 37 dat minstens de vorm bepaalt van minstens een gedeelte van de achterzijde 19 ; het neerleggen
<Desc/Clms Page number 9>
van het eerste vormdeel 36 ; het in dit vormdeel 36 aanbrengen en op een afstand hiervan ondersteunen van de buizenradiator 5 ; het over de buizenradiator 5, op een afstand ervan positioneren van het tweede vormdeel 37 ; het vullen van de gietvorm 35 met een mengeling van vloeibaar hars en een vul-, respektievelijk sierprodukt ; het laten uitharden van het hars ;
en het uit de gietvorm 35 nemen van het bekomen eindprodukt.
Zoals weergegeven in figuur 5 kan het positioneren van het tweede vormdeel 37 gebeuren door middel van profielen 38, waaraan het tweede vormdeel 37 is bevestigd en waarbij de profielen 38 op het eerste vormdeel 36 worden afgesteund.
Deze profielen 38 laten tevens toe om de bevestigingsstukken 22 in de gietvorm 35 te positioneren, bijvoorbeeld met behulp van achteraf terug te verwijderen bouten 39.
De buizenradiator 5 kan tijdens het gieten worden ondersteund door deze door middel van de aansluitstukken 12-13-14-15 in zijpanelen 40 van de gietvorm 35 te bevestigen.
Het tweede vormdeel 37 is bij voorkeur smaller dan het eerste vormdeel 36, zodanig dat aan weerszijden relatief grote vulopeningen, respektievelijk 41 en 42, ontstaan.
Het gebruik van een breed vormdeel 36 en een smal vormdeel 37, op de wijze zoals voorgesteld in figuur 5, heeft ook als voordeel dat slechts een beperkte oppervlakte van de bekomen mantel 2 min of meer ruw is, daar het grootste gedeelte van het oppervlak van de mantel 2 in contact is met de wand van de gietvorm 35 en bijgevolg zeer glad wordt.
Deze min of meer ruwe gedeelten van het oppervlak kunnen eenvoudig worden bekleed door gebruik te maken van de
<Desc/Clms Page number 10>
voornoemde bevestigingsprofielen 23-24, waarvan de flens 26 dan een afdekking vormt.
De figuren 6 tot 8 tonen dat de mantel 2 in verschillende vormen kan worden uitgevoerd.
Alhoewel, zoals voornoemd, bij voorkeur wordt uitgegaan van een buizenradiator 5 die in de mantel 2 wordt ingegoten, is dit volgens de uitvinding geen strikte vereiste.
In de mantel 2 zouden bijvoorbeeld een of meer gietholten kunnen worden voorzien die toelaten dat het water hierdoor kan circuleren, zonder gebruik te maken van een buizenradiator of dergelijke.
Zoals weergegeven in figuur 9 kan de mantel 2 ook samengesteld zijn uit verschillende delen die elk op basis van kunsthars zijn vervaardigd en zodanig zijn samengebracht en aan elkaar gehecht dat hiertussen een ruimte 43 voor het circuleren van water wordt gevormd. In de uitvoering van figuur 9 wordt hiertoe gebruik gemaakt van een voorplaat 44, een achterplaat 45 en langs de omtrek hiertussen aangebrachte afstandhouders in de vorm van strips 46.
In figuur 10 is nog een variante weergegeven waarbij de mantel 2 is samengesteld uit voorafgaandelijk afzonderlijk gevormde elementen 47-48 die tegen de buizen 8 worden bevestigd. Zij zijn hiertoe bij voorkeur voorzien van uitsparingen 49-50 die toelaten dat deze elementen 46-47 precies rond de buizen 8 aansluiten.
Opgemerkt wordt dat de radiator volgens de uitvinding ook kan zijn samengesteld uit een radiatorelement, zoals bijvoorbeeld de buizenradiator 5, en een mantel 2 die het
<Desc/Clms Page number 11>
radiatorelement slechts gedeeltelijk omgeeft. zo zou bijvoorbeeld in de uitvoering van figuur 10 de achterplaat 48 kunnen worden weggelaten.
Het in de mantel 2 aanwezige radiatorelement hoeft niet noodzakelijk een buizenradiator te zijn, en kan bijvoorbeeld ook bestaan uit een platenradiator. De werkwijze voor het vervaardigen blijft analoog.
De uitvinding is vooral bedoeld voor radiators 1 die dienen te worden opgehangen aan een wand of dergelijke of vrij in een ruimte worden opgesteld. Volgens een belangrijke uitvoeringsvorm zal de mantel 2 worden uitgevoerd in de vorm van een zuil, wat een centrale plaatsing in een te verwarmen ruimte toelaat, zonder dat veel hinder van de radiator 1 wordt ondervonden.
Het is evenwel niet uitgesloten om de radiator 1 in andere vormen te verwezenlijken, bijvoorbeeld als een inbouwelement om te worden ingebouwd in een wand, vloer of plafond, of als een gebruiksvoorwerp, waarbij bijvoorbeeld gedacht wordt aan een verwarmde zitbank.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke radiator en werkwijze voor het verwezenlijken ervan, kunnen in verschillende varianten worden uitgevoerd zonder buiten het kader van de uitvinding te treden. De verschillende kenmerken van de aan de hand van de tekeningen beschreven uitvoeringsvormen kunnen al dan niet onderling gekombineerd voorkomen.