<Desc/Clms Page number 1>
Speelinrichting. De uitvinding heeft betrekking op een speelinrichting, meer speciaal een speelinrichting waarbij op een geruit speelbord volgens bepaalde spelregels speelstukken, bijvoorbeeld schaakstukken verplaatst worden met als doel een tegenspeler uit te schakelen.
Onder de gekende speelinrichtingen van deze aard is het schaakspel het meest verspreide, waarbij twee partijen het tegen elkaar opnemen en waarbij bij de aanvang van het spel beide partijen evenveel speelstukken in een respektieve kleur en aan tegenoverliggende kanten van één enkel speelbord opgesteld krijgen.
Omwille van zijn geschiedenis zijn er voor het schaakspel een aantal concepten, ouvertures en slotakkoorden beschreven, onder de vorm van een aantal strategische verdediging-en aanvalstechnieken, waardoor een speler zowel in het openings-, midden-, als eindspel volgens een voorgeprogrammeerd taktisch scenario het spel naar zijn hand kan zetten.
Het nadeel hiervan is dat het voor een getraind speler, die deze technieken meester is, nog weinig persoonlijke kreativiteit vraagt waardoor het spel op zichzelf minder boeiend wordt.
Een bijkomend nadeel is dat het schaakspel, doordat het reeds door de eeuwen heen praktisch ongewijzigd bleef, aan nieuwigheid ontbreekt en voor het jongere publiek minder aantrekkingskracht uitstraalt.
<Desc/Clms Page number 2>
De uitvinding heeft in eerste instantie als doel de voornoemde nadelen totaal uit te sluiten.
Meer algemeen heeft de uitvinding tot doel een speelinrichting te bieden, waarbij gebruik wordt gemaakt van geruite speelvlakken, die in haar gebruik meer kreativiteit en inspanning van de spelers vraagt dan bij gebruikelijke spelen die op geruite speelvlakken worden gespeeld.
Tot dit doel bestaat de speelinrichting volgens de uitvinding hoofdzakelijk uit de kombinatie van minstens twee geruite speelvlakken en een aantal speelstukken, waarbij de speelvlakken met een bij voorkeur gemeenschappelijke drager samenwerken, zodanig dat de speelstukken tussen de verschillende speelvlakken kunnen worden verplaatst.
Doordat deze speelinrichting toelaat dat gelijktijdig op twee of meer speelvlakken kan worden gespeeld, is het duidelijk dat zulke speelinrichting bij het erop spelen van een spel, dat op zich verschillende spelregels kan hebben, meer kreativiteit en een grotere inspanning van de spelers vergt.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de speelinrichting voorzien van speelvlakken die op een verschillende hoogte opgesteld staan. Hierdoor bekomt de speelinrichting een bijkomende dimensie waardoor een ruimtelijk spel wordt verkregen.
Hierbij geniet het de voorkeur dat de speelinrichting drie speelvlakken boven elkaar bevat. In veel toepassingen worden de speelmogelijkheden pas interessant bij meer dan twee speelvlakken. Drie speelvlakken is daarentegen
<Desc/Clms Page number 3>
optimaal, omdat vier of meer speelvlakken het geheel uitermate komplex zouden maken. Het gebruik van twee, vier of meer speelvlakken is echter volgens de uitvinding niet uitgesloten.
Meer speciaal nog zijn de speelvlakken, of althans toch minstens de bovenliggende speelvlakken, doorzichtig, zodanig dat door bovenop de speelinrichting te kijken zeer goed kan gevolgd worden welke posities de speelstukken innemen, onafhankelijk van het speelvlak waarop zij zich bevinden.
De drager kan hierbij uitgevoerd zijn in de vorm van een tafel, waarbij de speelvlakken ondersteund worden door op verschillende niveaus aangebrachte horizontale kaders die door de poten van de tafelvormige drager worden gedragen.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt gebruik gemaakt van geruite speelvlakken met speelvelden die dezelfde schikking vertonen en in hetzelfde aantal aanwezig zijn als bij een klassiek schaakbord. Bij voorkeur zal ook gebruik worden gemaakt van dezelfde speelstukken als bij een klassiek schaakspel.
Met het doel de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld en zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 in perspektief schematisch een speelinrichting volgens de uitvinding weergeeft, zonder dat speelstukken hierop aanwezig zijn ; figuur 2 een bovenaanzicht weergeeft van de speelinrichting van figuur 1 ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuren 3 en 4 op een kleinere schaal zichten weergeven volgens pijlen F3 en F4 in figuur 2, waarbij speelstukken in de speelinrichting zijn geplaatst.
Zoals weergegeven in de figuren bestaat de speelinrichting 1 hoofdzakelijk uit een drager 2 en een aantal, in dit geval drie hiermee samenwerkende geruite speelvlakken of speelborden 3.
De speelvlakken 3 bevinden zich horizontaal en zijn bij voorkeur vierkant. Zoals weergegeven kunnen deze speelvlakken 3 voorzien zijn van speelvelden, respektievelijk I-II-III, waarvan de schikking van de speelvakken 4 overeenstemt met die van een klassiek schaakbord, met andere woorden ieder speelvlak 3 is verdeeld in 8x8 gelijke speelvakken 4.
Aan twee tegenovereenliggende zijden van de speelvlakken 3, meer speciaal aan de zijden die naar de respektievelijke spelers zijn gekeerd, zijn de lijnen bij voorkeur aangeduid met de letters A tot H. Aan de zijranden zijn bij voorkeur de cijfers "1" tot "8" aangebracht, als rijnummering.
De speelvlakken 3 bevinden zich volgens de uitvinding bij voorkeur op verschillende niveaus, en meer speciaal geniet het de voorkeur dat de speelvlakken 3, respektievelijk de speelvelden I-II-III, zich recht boven elkaar bevinden.
Om te bekomen dat de verschillende speelvlakken 3 gemakkelijk toegankelijk blijven, is tussen deze speelvlakken 3 telkens een open ruimte 5 aanwezig met een hoogte H1 van minimum 15 centimeter en bij voorkeur ongeveer 20 centimeter. Om echter nog een goed overzicht te bewaren zal het bovenste speelvlak 3, dat het speelveld I bevat, zich op een hoogte H2 bevinden die gemeten vanaf de
<Desc/Clms Page number 5>
onderzijde van de speelinrichting 1 maximaal 100 centimeter bedraagt, en beter nog beperkt blijft tot hoogstens 85 centimeter. Deze hoogtebeperking laat tevens toe dat de spelers in een komfortabele zithouding aan het spel op ieder van de speelvlakken 3 kunnen deelnemen.
In een praktische uitvoering beslaan de speelvelden I-II-III ieder een oppervlakte van 40 x 40 ä 50 x 50 cm.
De drager 2 is uitgevoerd in de vorm van een tafel met verschillende niveaus.
In het weergegeven voorbeeld bestaat deze drager 2 uit vier poten 6-7-8-9 waartussen vierkante kaders 10-11-12 zijn bevestigd, waarop de speelvlakken 3 zijn aangebracht.
De drager 2 kan uit verschillende materialen vervaardigd zijn. In een praktische uitvoeringsvorm, waarbij de drager 2 als een meubelstuk fungeert, zal hij bestaan uit hout.
Zoals weergegeven in de figuren zijn de speelvlakken 3 bij voorkeur doorzichtig. Hiertoe kunnen zij gevormd zijn uit glasplaten die aan hun randen door de kaders 10-11-12 worden ondersteund.
Om een optimaal overzicht mogelijk te maken zijn de speelvelden I, II en III hierbij even groot, zodat de overeenstemmende speelvlakken 4 precies boven elkaar liggen.
Zoals bekend van een klassiek schaakbord wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van afwisselend heldere en donkere speelvakken 4. Niet alleen de heldere, doch ook de donkere speelvakken 4 zijn volgens de uitvinding doorzichtig.
<Desc/Clms Page number 6>
De speelvakken 4 kunnen op verschillende wijzen op de speelvlakken 3 zijn aangebracht. In het geval dat de speelvlakken 3, zoals weergegeven in de figuren bestaan uit glasplaten, kunnen de speelvakken 4 hierop aangebracht worden door middel van een druk- of verfprocédé, waarbij gebruik wordt gemaakt van transparante drukinkt of verf.
Volgens een andere mogelijkheid worden de donkere speelvakken 4 uit een gekleurde folie gesneden en op de glasplaten gekleefd, of wordt het glas ter plaatse van de donkere speelvakken 4 gefumeerd of geëtst.
Uiteraard kunnen de doorzichtige speelvlakken 3 ook bestaan uit andere doorzichtige of transparante materialen, bijvoorbeeld kunststoffen zoals plexiglas of dergelijke.
De speelvlakken 3, in dit geval de glasplaten, zijn bij voorkeur uitschuifbaar, meer speciaal in de twee tegengestelde richtingen X en Y naar de spelers toe.
In het weergegeven voorbeeld zijn de speelvlakken 3, en meer speciaal de glasplaten, hiertoe vrij opgelegd op de kaders 10-11-12. Zijdelings worden zij hierbij geleid door middel van opstaande randen 13.
Het is duidelijk dat, volgens een variante, ook gebruik zou kunnen worden gemaakt van schuifsystemen waarbij het kantelen van de speelvlakken 3 bij het uitschuiven wordt uitgesloten, zoals bijvoorbeeld schuifsystemen die ook worden aangewend bij laden.
De speelvlakken 3 zijn bij voorkeur zijdelings draaibaar.
In het weergegeven voorbeeld wordt dit bereikt doordat het geheel op rollen, meer speciaal zwenkwielen 14 is gesteld.
<Desc/Clms Page number 7>
Volgens een variante, die niet in de figuren is weergegeven, kunnen de speelvlakken 3 draaibaar bevestigd worden aan een vaste drager.
Verder is de speelinrichting 1 voorzien van een aantal speelstukken. Bij voorkeur worden hierbij dezelfde speelstukken aangewend als bij het schaakspel, die zoals bekend en zoals weergegeven in de figuren 3 en 4 bestaan uit pionnen 15, torens 16, lopers 17, paarden 18, een koningin of dame 19 en een koning 20.
Bij het spel kunnen verschillende spelregels uitgedacht worden. Bij het gebruik van de speelinrichting 1 worden evenwel steeds de hierna bekomen voordelen verkregen.
Omwille van het doorzichtig karakter van de speelvlakken 3 verkrijgt men een speelinrichting waarin men een ruimtelijk doorzicht heeft. De mogelijkheid om tijdens het spel de speelvlakken 3 in en uit de drager 2 te schuiven, laat toe om het spelconcept beter te analyseren. Aangezien bijkomend de drager 2 verrolbaar is, krijgen de spelers de mogelijkheid om vanuit hun stoel of zetel de volledige speelinrichting vanuit verschillende hoeken te bekijken, eenvoudig door ze te verdraaien.
Het is duidelijk dat de speelinrichting 1 volgens verschillende varianten kan worden verwezenlijkt. Zo bijvoorbeeld kunnen de speelvlakken 3 in de plaats van recht boven elkaar ook tapvormig boven elkaar worden gesitueerd.
Ook is het duidelijk dat in de uitvoering waarbij doorheen de speelvlakken 3 moet kunnen worden gekeken, om de onderliggende speelvlakken 3 te kunnen waarnemen, het
<Desc/Clms Page number 8>
onderste speelvlak 3, dat in het voorbeeld het speelveld III bevat, niet noodzakelijk doorzichtig hoeft te zijn.
Ter verduidelijking van de uitvinding is hierna een spel beschreven dat op de speelinrichting 1 kan worden gespeeld, en dat in veel opzichten gelijkenis vertoont met het klassieke schaakspel.
Bij de aanvang van het spel worden, zoals afgebeeld in de figuren 3 en 4, de speelstukken van een speler op het onderste speelveld III en de speelstukken van de andere speler op het bovenste speelveld I geplaatst. Zij worden hierbij opgesteld in twee rijen, analoog als bij het klassieke schaakspel.
Bij de verdere beschrijving is ervan uitgegaan dat de witte speelstukken bovenaan vertrekken, terwijl de zwarte speelstukken onderaan vertrekken. Verder is in de onderhavige beschrijving een onderscheid gemaakt tussen "spelen"en"slaan", wat in de schaakschrijftaal zoals algemeen bekend wordt aangeduid met de tekens"-"en"x", waarbij met "spelen" bedoeld is dat de speelstukken louter verplaatst worden en met "slaan" bedoeld is dat een speelstuk van de tegenpartij wordt afgenomen.
De bedoeling van het spel is, zoals bij het schaakspel, de koning van de tegenpartij te veroveren. Dit kan enkel op zijn niveau gebeuren. Staat de koning evenwel schaak, dan kan hij niet meer vluchten naar een ander niveau. Vanuit elk niveau kan aangevallen en verdedigd worden, hetzij op zijn eigen speelvlak, hetzij op een nabijliggend niveau.
Het aanvallend karakter van de speler wordt aangemoedigd doordat het middenste speelvlak enkel toelaat aanvallend te slaan en niet verdedigend. Zo kunnen de witte speelstukken slaan van speelveld I naar speelveld II, van II naar III en
<Desc/Clms Page number 9>
van III naar II, maar niet van II naar I. Overeenkomstig kunnen de zwarte speelstukken slaan van speelveld III naar speelveld II, van II naar I en van I naar II, maar niet van II naar III.
Om defensief gedrag te vermijden, wordt het slaan van I naar II voor wit en van III naar II voor zwart enkel toegestaan als II bezet wordt door minstens een speelstuk respektievelijk van wit en van zwart.
Op elk niveau krijgen de verschillende speelstukken dezelfde rol en bewegingsmogelijkheden als in het gewoon schaakspel, met uitzondering van de pionnen 15. Deze pionnen 15 hebben dezelfde bewegingsmogelijkheden als in het schaakspel maar hun bewegingen op elk niveau zijn onherroepelijk en elke pion 15 kan ook schuin achteruit slaan, bijvoorbeeld voor een witte pion 15 : slaan van positie A2 op speelveld I naar positie Bl op speeldveld I (I A2 x I Bl).
De bewegingsmogelijkheden van een niveau naar een ander worden hierna voor de verschillende speelstukken opgesomd.
De voorbeelden die telkens worden gegeven hebben betrekking op de witte speelstukken.
Een pion 15 kan tijdens het dalen of stijgen van een speelveld naar een ander speelveld parallel spelen, bijvoorbeeld : van positie A2 op speelveld I naar positie A3 op speelveld II (I A2-II A3), of van positie A2 op speelveld I naar positie A4 op speelveld II. Ook kan deze pion parallel slaan, bijvoorbeeld : van positie B2 op speelveld I naar positie A3 op speelveld II, of van positie A4 op speelveld III naar positie B3 op speelveld II.
<Desc/Clms Page number 10>
Een toren 16 kan vertikaal stijgen of dalen, bijvoorbeeld : spelen van positie Al op speelveld I naar positie Al op speelveld II, en slaan van positie Al op speelveld III naar positie Al op speelveld II.
Een loper 17 kan diagonaal dalen of stijgen van een speelveld naar een hoger of lager gelegen speelveld met de beperking van een verschuiving van één rij of één lijn, bijvoorbeeld : spelen van positie Cl op speelveld I naar positie D2 op speelveld II, of slaan van positie G3 op speelveld III naar positie F2 op speelveld II.
Een paard 18 voert volgens de voorgestelde spelregels dezelfde beweging uit als op één niveau maar dan parallel verplaatst, bijvoorbeeld : spelen van positie B1 op speeldveld I naar positie C3 op speelveld II, en slaan van positie A4 op speelveld III naar positie B2 op speelveld II.
De koningin of dame 19 heeft de eigenschappen van de loper 17 en de toren 16 maar kan bovendien een kombinatie aangaan van vertikale en diagonale bewegingen, in elke richting, bijvoorbeeld : spelen van positie Dl op speelveld I naar positie E2 op speelveld II, spelen van positie D1 op speelveld I naar positie D1 op speelveld II ; spelen van positie D1 op speelveld I naar positie D2 op speelveld II, spelen van positie D1 op speelveld I naar positie El op speelveld II, en slaan van positie F3 op speelveld III naar positie F2 op speelveld II.
De koning 20 heeft tijdens het dalen of stijgen dezelfde eigenschappen als die van de toren 16.
Het is duidelijk dat nog andere toegelaten speelmogelijkheden en beperkingen in de spelregels kunnen worden opgenomen.
<Desc/Clms Page number 11>
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke speelinrichting kan in verschillende varianten, afmetingen en vormen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.