<Desc/Clms Page number 1>
Nestbare krat.
Deze uitvinding heeft betrekking op nestbare kratten, met andere woorden kratten die minstens gedeeltelijk in elkaar kunnen aangebracht worden.
In de eerste plaats is de uitvinding bedoeld voor nestbare kratten van het bakvormige type.
Meer speciaal worden hiermee kratten bedoeld waarvan de hoogte ongeveer overeenstemt met de helft van de breedte en met ongeveer 1/3 van de lengte.
In het algemeen echter beperkt de aanvrage zieh niet tot voornoemd type van kratten. In wezen kan de uitvinding worden toegepast in allerlei types van kratten, met andere woorden bij elk recipient dat enigzins de vorm van een bak vertoont.
De voornoemde kratten van het hogergenoemde type worden veel-vuldig aangewend voor het transport van tuinbouwprodukten, vooral voor voedingsprodukten.
Belangrijk bij het gebruik van zulke kratten, is dat zij in lege toestand zodanig in elkaar kunnen worden genest, dat zij een minimum aan plaats innemen om de transportkosten van de lege kratten te minimaliseren, doch dat zij gelijktijdig zodanig zijn opgebouwd dat het in deze kratten beschikbare volume tevens maximaal is.
Bij de bekende kratten konvergeren de zijwanden naar onder toe en komen de zijwanden van de bovenste krat tijdens het nesten tegen de binnenzijden van de zijwanden van de zieh eronder bevindende krat te liggen.
<Desc/Clms Page number 2>
Een nadelig gevolg van deze vorm van nestbaarheid bestaat er evenwel in dat het in de krat beschikbare volume hierdoor wordt beïnvloed.
De uitvinding beoogt niet alleen een krat die een optimale nestbaarheid kombineert met een absoluut minimaal ruimteverlies aan de binrenzijde, maar die tevens het voordel biedt dat een eventuele verhoging van de wanddikte van de zijwanden geen vergroting impliceert in hun koniciteit, zoals dat wel het geval is bij een klassieke nestbare krat.
De uitvinding beoogt eveneens een manier van nesting die toelaat om kratten van verschillende hoogten interstapelbaar en internestbaar te maken, hetgeen niet kan bij de klassieke nestbare kratten.
De uitvinding heeft tot doel de invloed van de nestbaarheid op het beschikbare volume te minimaliseren en naargelang de uitvoeringsvorm zelfs volledig uit te sluiten.
Hiertoe bestaat de uitvinding in een nestbare krat, gevormd door een bodem en zijwanden,-daardoor gekenmerkt dat een of meer van de zijwanden wandgedeelten vertonen die bij het nesten van zulke kratten minstens gedeeltelijk lateraal in elkaar passen.
Doordat de wanden hierbij niet meer voor elkaar doch in elkaar komen te zitten bij het nesten, verdwijnt de noodzaak om schuine zijwanden aan te wenden en kan door het gebruik van vertikale zijwanden of zijwanden met een grotere helling dan tot op heden mogelijk was plaats in de krat wordt uitgespaard.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm. vertoont
<Desc/Clms Page number 3>
zulke krat verder het kenmerk dat de betreffende zijwanden onderste wandgedeelten en bovenste wandgedeelten vertonen, waarbij de onderste wandgedeelten van de bovenste krat bij het nesten van twee van dergelijke kratten in de bovenste wandgedeelten van de onderste krat passen, waarbij deze wandgedeelten minstens gedeeltelijk zijdelings naast elkaar komen te liggen.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna als voorbeeld zonder enig beperkend karakter een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een krat volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 de achterzijde van de krat uit figuur 1 weergeeft ; figuren 3,4 en 5 zichten weergeven volgens pijlen
F3, F4 en F5 in figuur 1 ; figuur 6 op een grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 5 met F6 is aangeduid ; figuur 7 een doorsnede weergeeft volgens lijn VII-VII in figuur 6, op een iets kleinere schaal ; figuren 8,9 en 10 doorsneden weergeven volgens lij- nen VIII-VIII, IX-IX en X-X in figuur 7 ; figuur 11 op een kleine schaal weergeeft hoe twee kratten van de uitvinding boven elkaar dienen te worden gepositioneerd om in elkaar te passen ;
figuur 12 op een grotere schaal de kratten uit figuur
11 weergeeft, in geneste toestand ; figuren 13 en 14 doorsneden weergeven volgens lijnen
XIII-XIII en XIV-XIV in figuur 12 ; figuur 15 een doorsnede weergeeft volgens lijn XV-XV in figuur 14 ; figuren 16 en 17 uitvergrotingen weergeven van de gedeelten die in figuur 13 met F16 en F17 zijn aangeduid ;
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 18 een doorsnede weergeeft volgens lijn XVIII-
XVIII in figuur 12 ; figuur 19 twee kratten zoals afgebeeld in figuur 1 weergeeft in gestapelde toestand ; figuur 20 op een grotere schaal een doorsnede weer- geeft volgens lijn X-X in figuur 19.
Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 5, heeft de uitvinding betrekking op een nestbare krat l, gevormd door een bodem 2 en zijwanden 3-4-5-6.
Het bijzondere van de uitvinding bestaat erin dat de krat 1 een of meer zijwanden bezit, in dit geval de zijwanden 3 en 4, die wandgedeelten 7-8 vertonen, waarbij deze wandgedeelten 7-8 van geneste kratten l, zoals verder nog aan de hand van de tekeningen zal worden toegelicht, minstens gedeeltelijk en bij voorkeur volledig lateraal in elkaar passen.
Zoals zichtbaar in de vergrotingen van de figuren 6 tot 10, worden deze wandgedeelten per zijwand, respektievelijk 3-4, bij voorkeur gevormd door onderste wandgedeelten 7 en bovenste wandgedeelten 8.
Deze wandgedeelten 7-8 zijn bij voorkeur gesitueerd tussen een kraag 9, die de bovenrand van de krat 1 vormt, en de rand 10 van de bodem 2, die gevormd is door een al-dan niet geperforeerde plaat, en zijn ten opzichte van de kraag 9 naar binnen en ten opzichte van de bodem 2 naar buiten versteld.
Ten einde te bekomen dat de wandgedeelten 7-8 van geneste kratten lateraal in elkaar kunnen passen is, zoals duidelijk zichtbaar in de figuren l, 2 en 7, volgens de weergegeven voorkeurdragende uitvoeringsvorm, ieder betreffend onderste wandgedeelte 7 voorzien van uitsparingen 11 die
<Desc/Clms Page number 5>
naar onder toe open zijn, met ertussen gelegen materiaalgedeelten 12, en is ieder betreffend bovenste wandgedeelte 8 eveneens voorzien van uitsparingen 13 die naar boven toe open zijn, met ertussen gelegen materiaalgedeelten 14.
De uitsparingen 11 en 13 zijn zodanig ten opzichte van elkaar aangebracht dat, bij het nesten van twee van dergelijke kratten 1, de materiaalgedeelten 12 van het onderste wandgedeelte 7 van de ene krat in de uitsparingen 13 zullen passen van het bovenste wandgedeelte 8 van de overeenstemmende zijwand 3 of 4 van de andere krat.
Zoals weergegeven in de figuren 1, 2 en 7, zijn de wandgedeelten 7-8, en meer speciaal de materiaalgedeelten 12 en 14, bij voorkeur vingervormig, waarbij de breedte van deze vingers bij voorkeur gelegen is tussen 0, 5 en 1 cm.
De korte opeenvolging van deze vingervormigen gedeelten biedt de voordelen dat de krat 1 niet onnodig verzwakt wordt, en dat geen grote openingen in de zijwanden 3-4 ontstaan, zodat relatief kleine produkten in de krat 1 kunnen gestockeerd worden zonder dat zij via de openingen in de zijwanden 3-4 hieruit kunnen vallen.
De vrije uiteinden 15-16 van de materiaalgedeelten 12 en 14 zijn bij voorkeur afgerond, om het ineenschuiven bij het nesten te vergemakkelijken.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn, ten einde optimaal plaats in de krat 1 ter beschikking te hebben, de onderste en bovenste wandgedeelten, respektievelijk 7 en 8, in hetzelfde vlak gelegen. Meer speciaal nog geniet het de voorkeur dat deze wandgedeelten 7-8, al dan niet in kombinatie met het kenmerk dat zij in eenzelfde vlak gelegen zijn, vertikaal gericht zijn ten opzichte van de bodem 2.
Zoals weergegeven in de figuren 8 en 9, is de krat 1 vol-
<Desc/Clms Page number 6>
gens de uitvinding bij voorkeur nog voorzien van gedeelten 17-18 die als afstandshouders funktioneren en die bij het ineenpassen een zijdelingse speling bieden. De gedeelten 17 bevinden zieh tussen de kraag 9 en de bovenzijde van de wandgedeelten 8, en de gedeelten 18 bevinden zieh tussen de bodem 2 en de onderzijde van de wandgedeelten 7. Volgens een variante is het niet uitgesloten dat slechts een van de gedeelten, hetzij 17, hetzij 18, aanwezig is.
De betreffende zijwanden, in dit geval de zijwanden 3 en 4, en meer speciaal de hierin aangebrachte voorzieningen die de laterale ineenpassing toelaten, zijn bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat bij het nesten van twee van dergelijke kratten 1 de bovenste krat met de onderzijde van haar kraag 9 op de bovenzijde van de kraag 9 van de onderste krat steunt.
In het geval van een rechthoekige krat 1, zoals afgebeeld in de figuren, zullen bij voorkeur minstens de zijwanden 3-4 van de twee langste zijden voorzien zijn van wandgedeelten 7-8 zoals voornoemd.
In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm zullen de korte zijden daarentegen in elkaar passen door middel van een klassieke nesting.
Opgemerkt wordt dat de wandgedeelten 7-8 die lateraal in elkaar kunnen passen zieh bij voorkeur uitstrekken over de volledige of nagenoeg volledige lengte van de betreffende zijwanden 3-4, met uitzondering van in deze zijwanden 3-4 aangebrachte opstaande stijlen 19.
Alhoewel niet noodzakelijk, zal de krat 1 doorgaans zodanig uitgevoerd zijn dat zij in funktie van haar positie ten opzichte van een zieh eronder bevindende gelijkaardige krat ofwel nestbaar is, ofwel stapelbaar is, zulks door de
<Desc/Clms Page number 7>
keuze van de posities van de stijlen 19 in de zijwanden 3- 4 en/of 5-6, waarbij onderaan deze stijlen 19 vergrendelingslipjes 20 zijn aangebracht, terwijl bovenaan in de kraag 9 positioneermiddelen, in de vorm van openingen 21, zijn voorzien.
De krat 1 is bij voorkeur eendelig uit kunststof gespoten.
Het gebruik van zulke krat l, meer speciaal het nesten en het stapelen ervan, is verduidelijkt in de figuren 11 tot 20.
Om twee kratten 1 te nesten, worden zij, zoals gedeeltelijk is weergegeven in figuur 11, op dezelfde wijze boven elkaar gepositioneerd. Door de bovenste krat 1 in de onderste te laten zakken, schuiven de materiaalgedeelten 12 in de uitsparingen 13 en schuiven de wandgedeelten 7 van de bovenste krat en de wandgedeelten 8 van de onderste krat lateraal in elkaar, zoals weergegeven in de figuren 12 tot 15.
Zoals zichtbaar in figuur 12, rusten de kratten 1 dan met hun kragen 9 op elkaar.
Zoals weergegeven in de figuren 13 en 14, zorgen de gedeelten 17 en 18 ervoor dat de zijwanden 3 en 4 van de bovenste krat 1 met enige speling tussen de kraag 9 van d bovenste krat 1 past en de bodem 2 van de bovenste krat 1 met enige speling tussen de zijwanden 3-4 van de onderste krat 1 kan schuiven, waardoor uitgesloten wordt dat de kratten 1 bij het nesten in elkaar geklemd raken. Deze spelingen, die aange-duid zijn met Sl en S2 zijn duidelijk zichtbaar in de figuren 16 en 17.
Figuur 18 toont hoe de stijlen 19 evenwel op klassieke wijze in elkaar nesten. Het is echter niet uitgesloten om
<Desc/Clms Page number 8>
deze stijlen ook zodanig uit te voeren dat zij volgens de voornoemde wijze in elkaar nesten.
Om de kratten 1 te stapelen, worden zij onderling over 180 graden verdraaid, zoals afgebeeld in figuur 19. Hierbij passen de vergrendelingslipjes 20 van de bovenste krat 1 op een klassieke wijze in de openingen 21 van de onderste krat 1, zoals afgebeeld in figuur 20.
Om de positie van de kratten 1 in een eerste oogopslag te kunnen herkennen, kan aan de bovenzijde een merkteken aangebracht zijn, zoals bijvoorbeeld de in figuur 3 weergegeven reeks rillen 22.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de alsvoorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke nestbare krat kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader-van de uitvinding te treden.