BE1009342A3

BE1009342A3 - Verwarmingselement.

Info

Publication number: BE1009342A3
Application number: BE9301270A
Authority: BE
Original assignee: HENCO INDUSTRIES, NAAMLOZE VENNOOTSCHAP; HENCO IND NAAMLOZE VENNOOTSCHA
Current assignee: HENCO INDUSTRIES NV; HENCO IND NAAMLOZE VENNOOTSCHA
Priority date: 1993-11-18
Filing date: 1993-11-18
Publication date: 1997-02-04
Anticipated expiration: 2013-11-18

Abstract

Verwarmingselement, daardoor gekenmerkt dat het is samengesteld uit minstens drie afzonderlijke delen, namelijk een centraal doorstromingsgedeelte (2) en twee hiermee samenwerkende kollektoren (3,4,38).

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  Verwarmingselement. 



  Deze uitvinding heeft betrekking op een verwarmingselement, meer speciaal een radiator, met andere woorden een verwarmingselement van het type waarbij de warmte-energie, opgeslagen in een verwarmingsfluldum, hoofdzakelijk op konvektieve wijze wordt overgedragen aan de koudere omgevingslucht. 



  Men kent reeds een groot gamma verwarmingselementen die in hoofdzaak werken volgens het konvektieprincipe, waarbij het verwarmingsfluldum wordt aangevoerd via een bovenaan gelegen inlaatopening en daarna al dan niet rechtstreeks doorheen het verwarmingselement wordt geleid, waarbij de in het verwarmingsfluldum opgeslagen warmte wordt afgegeven aan de omgeving via konvektie-oppervlakken zoals ribben, lamellen, platen en dergelijke en waarbij het afgekoelde verwarmingsfluldum door een onderaan gelegen uitlaatopening wordt afgevoerd. 



  Het is bekend dat de voornoemde bestaande verwarmingselementen voornamelijk bestaan uit een lichaam in staal dat bovenaan en onderaan voorzien is van de voornoemde inlaatopening en uitlaatopening. Het is dan ook duidelijk dat dergelijke radiatoren het nadeel vertonen dat voor iedere kapaciteit een verschillend radiatorlichaam dient gekonstrueerd te worden. 



  De huidige uitvinding heeft betrekking op een verwarmingselement dat het voornoemde nadeel niet vertoont. 



  Hiertoe betreft de uitvinding een verwarmingselement, daardoor gekenmerkt dat het is samengesteld uit minstens drie afzonderlijke delen, namelijk een centraal 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 doorstromingsgedeelte en twee hiermee samenwerkende kollektoren. Deze konstruktie biedt het voordeel dat een modulaire opbouw mogelijk is, waardoor op eenvoudige wijze radiatoren met verschillende kapaciteiten kunnen worden gebouwd. 



  Bij voorkeur zijn de samenstellende delen, met andere woorden ieder doorstromingsgedeelte en de kollektoren zodanig opgevat dat het verwarmingselement zijdelings kan worden uitgebouwd naarmate behoefte is aan een grotere kapaciteit. 



  In de meest voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt ieder doorstromingsgedeelte gevormd door   één   of meer holle profielen. Hierdoor ontstaat het voordeel dat op zeer eenvoudige wijze radiatoren met verschillende afmetingen kunnen worden vervaardigd, waarbij slechts   een   profiel dient te worden aangemaakt. 



  Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van   geëxtrudeerde   profielen, minstens voor de doorstromingsgedeelten, doch eventueel ook voor de kollektoren. 



  De profielen worden bij voorkeur geëxtrudeerd uit metaal, bijvoorbeeld aluminium. Het gebruik van aluminium biedt ook het voordeel dat een betere   warmtegeleidingscoëfficiënt   dan staal wordt   bekomen.   uit het voorgaande is het duidelijk dat een verwarmingselement, opgebouwd volgens de voornoemde kenmerken van de uitvinding, zeer universeel is. 



  Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoerings- 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 vormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een vooraanzicht weergeeft van een verwarmingselement volgens de uitvinding ; figuur 2 een doorsnede weergeeft volgens lijn II-II in figuur   1 ;   figuur 3 een zieht weergeeft volgens pijl F3 in figuur   1 ;    figuren 4 en 5 op een grotere schaal zichten weergeven van de gedeelten die in figuur 1 met F4 en F5 zijn aangeduid ; figuur 6 nog een verwarmingselement volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 7 een variante weergeeft van het deel dat in figuur 1 met pijl F7 is aangeduid ;

   figuren 8 en 9 doorsneden weergeven volgens lijnen
VIII-VIII en IX-IX in figuur   7 ;   figuur 10 een perspektiefzicht weergeeft van een deel van een verwarmingselement volgens de uitvinding ; figuur 11 een variante weergeeft van het deel dat in figuur 7 is afgebeeld ; figuur 12 een zieht weergeeft volgens pijl F12 in figuur   11 ;   figuren 13 en 14 doorsneden weergeven van twee uitvoeringsvarianten van het gedeelte dat in figuur 11 met F13 is aangeduid ; figuur 15 een doorsnede weergeeft volgens lijn XV-XV in figuur   14 ;   figuur 16 een buitenaanzicht weergeeft van het buisvormig gedeelte dat in figuur 14 met pijl F16 is aangeduid ;

   figuur 17 een doorsnede weergeeft volgens lijn
XVII-XVII in figuur   16 ;   

 <Desc/Clms Page number 4> 

 figuur 18 een variante weergeeft van het gedeelte dat in figuur 14 is afgebeeld ; figuur 19 een verwarmingselement volgens de uitvinding in bovenaanzicht weergeeft ; figuur 20 op een grotere schaal het gedeelte weergeeft dat in figuur 19 met F20 is aangeduid ; figuur 21 een variante weergeeft van het verwarmings- element uit figuur   19 ;   figuren 22 en 23 voor twee varianten analoge zichten weergeven als in figuur   20 ;   figuren 24 tot 27 drie uitvoeringsvormen weergeven van doorstromingsgedeelten van verwarmingselementen vol- gens de uitvinding. 



  Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 5 bestaat het verwarmingselement 1 volgens de uitvinding in hoofdzaak uit minstens drie onafhankelijk vervaardigde en met elkaar verbonden gedeelten, namelijk een centraal doorstromingsgedeelte 2 en twee kollektoren 3 en 4, waarvan bij voorkeur   een   aan de bovenzijde en de tweede aan de onderzijde van het voornoemde doorstromingsgedeelte 2 is gelegen. 



  Zoals weergegeven in de figuren bestaat het centraal doorstromingsgedeelte 2 in hoofdzaak uit een wand 5, die hol en bij voorkeur rechthoekig is uitgevoerd, en waarin een groot aantal vertikale tussenschotten 6 zijn aangebracht, welke over de volledige hoogte van de voornoemde wand 5 ononderbroken doorlopen, één en ander zodanig dat in de wand 5 een aantal parallelle kanalen 7 worden gevormd. 



  Aan   een   zijde 8 van de wand 5 zijn een groot aantal ribben 9 aangebracht, die in deze uitvoering zieh vertikaal 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 uitstrekken en loodrecht gericht zijn op de voornoemde zijde 8. 



  Elke rib 9 vertoont een T-vormige doorsnede en is gevormd uit een wandgedeelte 10, met op het vrije uiteinde hiervan een flens 11, waarbij de respektievelijke flenzen 11 allen op eenzelfde afstand vanaf de wand 5 zijn gelegen en zieh aldus in eenzelfde vertikaal vlak bevinden en waarbij deze flenzen 11 onderling op een kleine afstand van elkaar gelegen zijn. 



  De kollektoren 3 en 4 funktioneren als verdeelstukken en zorgen ervoor dat een cirkulatie doorheen het doorstromingsgedeelte 2 mogelijk is. In hoofdzaak bestaan zij uit een hol lichaam 12 met één of meer verbindingen 13 die bedoeld zijn aan te sluiten op de kanalen 7. 



  Zoals weergegeven in figuren 1 en 5 is minstens één kollektor, in dit geval de onderste kollektor 3, uitgevoerd in de vorm van een toe-en afvoerstuk. Hiertoe bestaat deze uit een lichaam 12 met een aanvoeropening 14 en een afvoeropening 15 voor het verwarmingsfluidum. De aanvoeropening 14 komt uit in een kamer 16 welke via verbindingen 13, in dit geval boringen, in verbinding staat met de eerste twee kanalen 7 van het doorstroomgedeelte 2. 



  De afvoeropening 15 staat in verbinding met een kamer 17 welke zieh uitstrekt onder de overige kanalen 7 van het betreffende doorstroomgedeelte 2. Deze kamer 17 staat via de betreffende verbindingen 13, in dit geval acht boringen, in verbinding met de betreffende kanalen 7 van het doorstroomgedeelte 2. De kamers 16 en 17 zijn van elkaar gescheiden door middel van een tussenwand 18. 



  Zowel de aanvoeropening 14 als de afvoeropening 15 kunnen voorzien zijn van schroefdraad 19, respektievelijk 20, voor 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 de aansluiting van leidingen. Bij voorkeur bevinden deze openingen 14 en 15 zieh ter plaatse van de langszijde van de betreffende kollektor 3. Meer speciaal nog geniet het de voorkeur dat zij, in het geval dat de kollektor 3 zieh onderaan bevindt, naar onder gericht zijn. De afvoeropening 15 bevindt zieh bij voorkeur onmiddellijk naast de aanvoeropening 14. 



  De tweede kollektor 4 is zodanig opgevat dat het verwarmingsmedium afkomstig uit de eerste twee kanalen 7 zieh kan verdelen over de volgende kanalen 7 en zodoende kan   terugvloeien   naar de kamer 17 van de kollektor 3, van waaruit het terug langs de afvoeropening 14 kan wegvloeien. 



  Hiertoe is in het lichaam 12 van deze kollektor 4 een kanaal 21 aangebracht dat via boringen, eveneens aangeduid met 13, in verbinding staat met de respektievelijke kanalen 7. 



  Het verwarmingselement 1 kan eventueel uitgerust zijn met een regelinrichting 22 om de doorstroming doorheen het verwarmingselement 1 te regelen. Zoals is weergegeven in figuur 4 kan deze regelinrichting 22 bestaan uit een ventiel dat in de kollektor 4 is aangebracht. In het weergegeven voorbeeld is het kanaal 21 hiertoe verdeeld in twee kamers 23 en 24, zulks door middel van een tussenwand 25 en is de regelinrichting 22 voorzien van een kleplichaam 26 dat kan samenwerken met een doorgang 27 in de tussenwand 25,   één   en ander zodanig dat deze doorgang 27 in mindere of meerdere mate kan worden afgesloten.

   Het is duidelijk dat de tussenwand 25 zodanig in het kanaal 21 is aangebracht dat de kamer 23 uitsluitend in verbinding staat met de kanalen 7 waarlangs het verwarmingsmedium wordt toegevoerd, terwijl de kamer 24 uitsluitend in verbinding staat met de kanalen 7 waarlangs het verwarmingsmedium terug naar de kollektor 3 dient te worden gevoerd. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



  Zoals weergegeven in figuur 4 mondt het kanaal 21 bij voorkeur uit in het kops uiteinde 28 van de kollektor 4 en wordt aan dit uiteinde afgesloten door het hierin gemonteerd lichaam 29 van de regelinrichting 22. Dit lichaam 29 voorziet in een verbinding tussen het kleplichaam 26 en een bedieningselement 30, zoals een al dan niet gegradueerde draaiknop. Het kan bevestigd zijn door middel van inwendige schroefdraad 31 in het uiteinde van het kanaal 21. 



  Zoals weergegeven in figuur 1 mondt de kamer 17 bij voorkeur uit in het kops uiteinde 32 van de kollektor 3 dat zieh tegenoverliggend aan de aanvoeropening 14 bevindt. 



  Hetzelfde geldt voor het kanaal 21 van de kollektor 4 dat uitmondt in het kops uiteinde 33 dat zieh tegenover liggend aan het voornoemde uiteinde 28 bevindt. In deze uiteinden 32 en 33 zijn verbindingsmiddelen aangebracht, zoals inwendige schroefdraad 34, respektievelijk 35, waarin in dit geval afsluitdoppen 36 en 37 zijn aangebracht. Deze van schroefdraad voorziene uiteinden 32 en 33 laten echter ook toe koppelelementen, zoals moffen en andere accessoires hieraan te bevestigen. 



  Om te voorkomen dat de doorstroming van het verwarmingsfluidum gehinderd wordt door het aanbrengen van zulke accessoires, en om te bekomen dat de lengte van de kollektoren 3 en 4 kan overeenstemmen met de breedte van het centraal doorstromingsgedeelte 2, zijn de verbindingen 13 nabij de uiteinden van de kollektoren 3 en 4, althans waar nodig, schuin ten opzichte van de lengterichting van de kanalen 7 uitgevoerd, zodanig dat deze boringen niet in de schroefdraad 31,34 of 35 uitmonden. 



  Het centraal doorstroomgedeelte 2 is bij voorkeur in zijn geheel gevormd uit een bijvoorbeeld geëxtrudeerd profiel. 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 Bij voorkeur bestaat dit gedeelte 2 uit metaal, en beter nog uit non-ferrometaal, zoals aluminium. 



  De kollektoren 3 en 4 kunnen bestaan uit metaal, zowel non-ferrometaal als staal, of kunststof. In het geval van metaal worden zij bijvoorbeeld door lassen aan het centraal doorstromingsgedeelte bevestigd. In de uitvoeringsvorm van figuren 1 tot 5 worden de kollektoren, welke van over de breedte van het doorstromingsgedeelte 2 doorlopende aanzetstukken zijn voorzien, over de volledige lengte vasten toegelast. 



  De werking van het hiervoor beschreven verwarmingselement 1 kan eenvoudig uit de bijhorende figuren 1 tot 5 worden afgeleid. Zij bestaat erin dat vloeistof langs de aanvoeropening 14 wordt toegevoerd in de kamer 16. Via de hierin uitmondende verbindingen 13 stroomt deze vloeistof omhoog doorheen de eerste twee kanalen 7 om in de kamer 23 uit te monden. Vervolgens stroomt de vloeistof doorheen de doorgang 27 in de kamer 24 om vervolgens langs de overige kanalen 7 terug naar de kollektor 3, meer speciaal de kamer 17 hiervan, te stromen en het verwarmingselement 1 terug te verlaten langs de afvoeropening 15. De stroming kan volledig of gedeeltelijk onderbroken worden door middel van de regelinrichting 22. 



  Het verwarmingselement 1 volgens de uitvinding kan eenvoudig vergroot worden door hier meerdere doorstroomgedeelten 2 aan te bouwen, welke van passende kollektoren 38, meer speciaal in de vorm van doorvoerstukken, zijn voorzien, één en ander zoals afgebeeld in figuur 6. Deze als doorvoerstukken uitgevoerde kollektoren 38 vertonen elk een lichaam 12 dat in dit geval is voorzien van een doorlopend kanaal 39, met aan beide uiteinden schroefdraad 40, respektievelijk 41. Verder zijn 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 deze kollektoren 38 ook voorzien van verbindingen 13, zoals boringen, analoog als beide kollektoren 3 en 4. 



  Alle kollektoren vertonen dus zijdelingse uitgangen waardoor ze zijdelings in elkaars verlengde koppelbaar zijn. 



  De richtingen van de schroefdraad 34,35, 40 en 41 zijn zodanig gekozen dat deze tegengesteld zijn voor twee tegen elkaar gelegen uiteinden van kollektoren. Dit laat toe dat de kollektoren tegen elkaar kunnen aangespannen worden door middel van moffen 42. Deze moffen 42 worden tussen de verschillende delen van het verwarmingselement 1 geplaatst. Door deze moffen 42 vervolgens te verdraaien, worden de betreffende gedeelten tegen elkaar getrokken. De moffen 42 kunnen verdraaid worden door middel van een, vanaf het vrije uiteinde van het geheel doorheen de betreffende kanalen 39 reikend gereedschap. 



  Het is duidelijk dat de uiterste uiteinden afgedicht zijn door middel van doppen 43 en 44 zoals afgebeeld in figuur 6. 



  Opgemerkt wordt dat de bovenste en onderste kollektoren 38 identiek kunnen zijn. 



  In figuren 7,8 en 9 wordt een variante weergegeven van de voornoemde kollektor 4, waarbij de verbindingen 13 in de plaats van boringen nu bestaat uit gleuven, welke respektievelijk met referenties 45 en   46   zijn aangeduid. 



  Het is duidelijk dat de gleuven 45 en 46 in dit geval ook gescheiden zijn door middel van een tussenwand 25. Zulke gleuven 45 en 46 bieden een grotere doortocht dan ronde boringen. 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 



  Op analoge wijze kunnen de voornoemde kollektoren 3 en 38 ook met zulke gleuven in plaats van boringen worden uitgerust. 



  De kollektoren 3,4 en 38 kunnen ook voorzien worden van koelribben. In figuur 10 is een voorbeeld hiervan weergegeven, waarbij een kollektor 38 is voorzien van koelribben 47 die zieh in het verlengde bevinden van de koelribben 9 van het bijhorende centraal doorstromingsgedeelte 2. 



  Zoals weergegeven in figuren 11 en 12 kan ook gebruik gemaakt worden van kollektoren 3, 4 en 38 met individuele aansluitstukken 48, welke elk bedoeld zijn om samen te werken met een kanaal 7 van het bijhorende centraal doorstromingsgedeelte 2. In figuren 11 en 12 bestaan deze aansluitstukken 48 uit ronde tappen met stompe uiteinden 49. 



  Deze uiteinden kunnen aan het centraal doorstromingsgedeelte 2, meer speciaal op de uiteinden van de kanalen 7, worden bevestigd door stomplassen, stuiklassen, elektronenstraallassen, laserstraallassen, schutzgaslassen, lassen door kondensatorontlading, enzovoort. 



  Figuren 11 en 12 maken ook duidelijk dat de voornoemde kollektoren, in het voorbeeld een doorgaande kollektor 38, een lichaam 12 kunnen vertonen dat louter de vorm van een cilindrische buis heeft. 



  De bevestiging van kollektoren 3,4 en 38 met individuele aansluitstukken 48 aan een doorstromingsgedeelte 2 kan van verschillende vorm zijn en hoeft niet noodzakelijk door een las te zijn gevormd. In figuur 13 is dan ook een voorbeeld weergegeven waarbij deze bevestiging 50 gevormd wordt door gebruik te maken van in elkaar passende gedeelten. Hierbij wordt enerzijds in een dichting voorzien doordat het 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 aansluitstuk 48 een tapvormig uiteinde 51 vertoont dat in het betreffende kanaal 7 kan worden geschoven, waarbij de afdichting verzekerd wordt door een of meer 0-ringen 52, in uitsparingen 53, en waarbij het geheel aan elkaar is geklemd doordat de rand 54 van de buisvormige wand 55 van het kanaal 7 in een groef 56 in het uiteinde 51 wordt omgeplooid. 
 EMI11.1 
 



  In figuren 14 en 15 is een variante weergegeven waarbij de dichting gebeurt door middel van één 0-ring 52 en waarbij de onderlinge vergrendeling tussen de betreffende kollektor 38 en het centraal doorstromingsgedeelte 2 gebeurt door middel van een borgelement 57, in dit geval een circlipsklem die in uitsparingen 58 in de wand 55 en in één van voornoemde uitsparingen 53 past. De vorm van de uitsparing 58 is in detail weergegeven in figuren 16 en 17. 



  Opgemerkt wordt dat de aansluitstukken 48 van de uitvoeringsvormen van figuren 13 en 14 identiek zijn. 



  In figuur 18 is nog een variante weergegeven waarbij de verbinding tussen het aansluitstuk 48 en de wand 55 van het kanaal 7 gebeurt door middel van een dichtingselement 59 dat over het volledige uiteinde 51 van het aansluitstuk 48 past. De betreffende kollektor 38 is klemvast op het centraal doorstromingsgedeelte 2 geperst, doordat zowel het uiteinde 51 van het aansluitstuk   48, het   dichtingselement 59 als de binnenzijde van de wand 55 van ieder kanaal 7 geprofileerd zijn, bijvoorbeeld tandvormig. 



  De uitvoeringsvormen van figuren 13 tot 18 laten toe dat de kollektoren 3,4 en 38 uit kunststof kunnen vervaardigd zijn en toch doeltreffend aan een centraal doorstromingsgedeelte 2 uit metaal kunnen worden bevestigd. Deze kombinatie biedt het voordeel dat de kollektoren 3,4 en 38 zeer goedkoop kunnen geproduceerd worden, en de 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 warmte-afgifte van het verwarmingselement 1 toch gegarandeerd blijft doordat het centraal doorstromingsgedeelte 2 uit metaal bestaat. 



  Zoals weergegeven in figuur 19 kan ieder bij een kollektor horend centraal doorstromingsgedeelte 2 ook zijn samengesteld uit afzonderlijke elementen 60. Bij voorkeur wordt   een   element 60 per kanaal 7 voorzien. Zoals afgebeeld in figuren 19 en 20 kan zulk element 60 bestaan uit een enkelvoudige buis 61 welke voorzien is van één of meer koelvinnen 62. In het weergegeven voorbeeld zijn de koelvinnen 62 dwars op de kollektor 38 gericht. Volgens een variante, die niet is weergegeven in de figuren, kunnen de elementen 60 over   90. gedraaid   zijn, zodanig dat een vlakke radiator wordt bekomen, waarbij de aansluitstukken 48 dan wel op een grotere afstand van elkaar worden voorzien. 



  In figuur 21 is een variante weergegeven waarbij de uiteinden van de koelvinnen 62 rechthoekig zijn in plaats van afgerond zoals in figuur 19. 



  Ten einde een betere warmte-overdracht tussen de betreffende buizen 61 en de koelvinnen 62 te bekomen, kan het kontaktoppervlak vergroot worden door de koelvinnen 62 gedeeltelijk aan de vorm van de buizen 61 aan te passen, bijvoorbeeld zoals afgebeeld in figuren 22 en 23. 



  In figuur 24 wordt een centraal doorstromingsgedeelte 2 weergegeven met verschillende delen die door middel van afdekplaten 63 en clipsverbindingen 64 bij elkaar worden gehouden. 



  In figuur 25 wordt nog een   geëxtrudeerd   doorstromingsgedeelte 2 weergegeven dat geschikt is om samen te werken 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 met een kollektor 3,4 of 38 welke van individuele aansluitstukken 48 is voorzien. 



  Figuur 26 geeft nog een variante weer waarbij aan weerszijden van de kanalen 7 koelribben 9 zijn aangebracht. 



  Figuur 27 geeft een variante van de uitvoering van figuur 24 weer, waarbij een andere vorm van clipsverbindingen 64 is aangewend. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijk verwarmingselement kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding, zoals gedefinieerd in bijgaande konklusies, te treden.

Claims

Konklusies 1. - Verwarmingselement, daardoor gekenmerkt dat het is samengesteld uit minstens drie afzonderlijke delen, namelijk een centraal doorstromingsgedeelte (2) en twee hiermee samenwerkende kollektoren (3,4, 38).

2. - Verwarmingselement volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat het modulair is opgebouwd.

3.-Verwarmingselement volgens konklusie 2, daardoor gekenmerkt dat de samenstellende delen ervan, met andere woorden het centraal doorstromingsgedeelte (2) en de kollektoren (3,4, 38) zodanig opgevat zijn dat het verwarmingselement (1) zijdelings modulair kan worden uitgebouwd.

4.-Verwarmingselement volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het centraal doorstromingsgedeelte (2) gevormd is uit minstens een hol profiel, en dat de kollektoren (3,4, 38) tegen of aan de uiteinden hiervan zijn bevestigd.

5.-Verwarmingselement volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat minstens het centraal doorstromingsgedeelte (2) gevormd is uit geextrudeerde profielen.

6.-Verwarmingselement volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het centraal doorstromingsgedeelte (2) bestaat uit metaal. <Desc/Clms Page number 15> 7.-Verwarmingselement volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het centraal doorstromingsgedeelte (2) bestaat uit aluminium.

8.-Verwarmingselement volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de kollektoren (3,4, 38) bestaan uit metaal, al dan niet non-ferro, of kunststof.

9.-Verwarmingselement volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het centraal doorstromingsgedeelte (2) bestaat uit een holle wand (5) waarin een aantal parallelle kanalen (7) zijn gevormd, welke onderling uitsluitend door middel van de kollektoren (3,4, 38) in verbinding staan.

10. - Verwarmingselement volgens konklusie 9, daardoor gekenmerkt dat op de holle wand (5) koelribben (9) zijn aangebracht.

11.-Verwarmingselement volgens konklusie 10, daardoor gekenmerkt dat de kollektoren (3,4, 38) tevens voorzien zijn van koelribben (47).

12.-Verwarmingselement volgens konklusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat aan beide zijden ervan koelribben (9,47) zijn aangebracht.

13.-Verwarmingselement volgens een der konklusies 10,11 of 12, daardoor gekenmerkt dat de koelribben een T-vormige doorsnede vertonen en elk gevormd zijn uit een wandgedeelte (10) dat loodrecht op de wand (5) staat en een loodrecht op dit wandgedeelte (10) bevindende flens (11).

14.-Verwarmingselement volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de hierbij gebruikte <Desc/Clms Page number 16> kollektoren (3, 4, 38) en centrale doorstromingsgedeelten (2) overeenstemmende afmetingen hebben, meer speciaal dat de lengte van de kollektoren (3, 4, 38) gelijk is aan de breedte van de centrale doorstromingsgedeelten (2).

15.-Verwarmingselement volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het één kollektor (3) vertoont die is uitgevoerd in de vorm van een toe-en afvoerstuk, waarbij deze kollektor (3) bestaat uit een lichaam (12) met twee kamers (16,17), waarbij de eerste kamer (16) is voorzien van een aanvoeropening (14) en via een aantal verbindingen (13) kan samenwerken met een gedeelte van het bijhorende centrale doorstromingsgedeelte (2) en waarbij de tweede kamer is voorzien van een afvoeropening (15) en via een aantal verbindingen (13) kan samenwerken met het overige gedeelte van het bijhorende centrale doorstromingsgedeelte (2).

16. - Verwarmingselement volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het is voorzien van een kollektor (4) die is uitgerust met een regelinrichting (22) om de doorstroming doorheen het verwarmingselement (1) te regelen.

17.-Verwarmingselement volgens konklusie 15, daardoor gekenmerkt dat het is voorzien van een kollektor (4) die is uitgerust met een regelinrichting (22) om de doorstroming doorheen het verwarmingselement (1) te regelen ; dat deze kollektor (4) zieh tegenoverliggend aan de kollektor (3) bevindt die is uitgevoerd in de vorm van een toe-en afvoerstuk ; dat de regelinrichting (22) hoofdzakelijk bestaat uit een regelbaar ventiel ; dat dit ventiel is aangebracht in een wand (25) in de eerstgenoemde kollektor (4), waarbij deze wand (25) deze kollektor (4) in twee kamers (23,24) verdeelt ;

en dat een van voornoemde kamers <Desc/Clms Page number 17> (23) uitsluitend in verbinding staat met het gedeelte van het centraal doorstromingsgedeelte (2) dat aangesloten is op de voornoemde eerste kamer (16) van de kollektor (3) die als toe-en afvoerstuk funktioneert, terwijl de andere kamer (24) uitsluitend in verbinding staat met het gedeelte van het centraal doorstromingsgedeelte (2) dat uitgeeft op de voornoemd tweede kamer (17) van de kollektor (3) die als toe- en afvoerstuk funktioneert.

18.-Verwarmingselement volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de kollektoren (3, 4, 38) voorzien zijn van zijdelingse uitgangen die toelaten meerdere kollektoren (3, 4, 38) in elkaars verlengde aan elkaar te koppelen.

19.-Verwarmingselement volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat een aantal kollektoren (38) als doorvoerstukken is uitgevoerd, en hiertoe bestaan uit een lichaam (12) met een doorlopend kanaal (39).

20. - Verwarmingselement volgens een der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de kollektoren (3, 4, 38) voorzien zijn van doorlopende aanzetstukken, voorzien van verbindingen (13) gevormd uit boringen.

21. - verwarmingselement volgens een der konklusies 1 tot 19, daardoor gekenmerkt dat de kollektoren (3, 4, 38) voorzien zijn van doorlopende aanzetstukken, voorzien van verbindingen (13) gevormd uit gleuven (45, 46), welke elk met meerdere kanalen (7) van het centraal doorstromingsgedeelte (2) samenwerken.

22. - Verwarmingselement volgens een der konklusies 1 tot 19, daardoor gekenmerkt dat de kollektoren (3,4, 38) voorzien zijn van individuele aansluitstukken (48), welke <Desc/Clms Page number 18> elk bedoeld zijn om samen te werken met een kanaal (7) van een centraal doorstromingsgedeelte (2).

23.-Verwarmingselement volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat de kollektoren (3,4, 38) aan het bijhorend doorstromingsgedeelte (2) zijn vastgelast.

24.-Verwarmingselement volgens één der konklusies 1 tot 22, daardoor gekenmerkt dat de kollektoren (3,4, 38) en het centraal doorstromingsgedeelte (2) in elkaar passen, onderling zijn afgedicht en ten opzichte van elkaar zijn vastgeklemd.

25.-Verwarmingselement volgens één der voorgaande konklusies, daardoor gekenmerkt dat het centraal doorstromingsgedeelte (2) is samengesteld uit afzonderlijke elementen (60) en dat meerdere van deze elementen (60) op éénzelfde kollektor (3,4, 38) zijn aangesloten.

26.-Verwarmingselement volgens konklusie 25, daardoor gekenmerkt dat de voornoemde afzonderlijke elementen (60) hoofdzakelijk bestaan uit buizen welke voorzien zijn koelvinnen (62).