BE1008769A4 - A weaving method AND WEEFAPPARAAT. - Google Patents

A weaving method AND WEEFAPPARAAT. Download PDF

Info

Publication number
BE1008769A4
BE1008769A4 BE9500221A BE9500221A BE1008769A4 BE 1008769 A4 BE1008769 A4 BE 1008769A4 BE 9500221 A BE9500221 A BE 9500221A BE 9500221 A BE9500221 A BE 9500221A BE 1008769 A4 BE1008769 A4 BE 1008769A4
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
fabric
loom
fabrics
weft
terry
Prior art date
Application number
BE9500221A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Hobson Victor
Hobson Peter David
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Hobson Victor, Hobson Peter David filed Critical Hobson Victor
Application granted granted Critical
Publication of BE1008769A4 publication Critical patent/BE1008769A4/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D39/00Pile-fabric looms
    • D03D39/22Terry looms
    • D03D39/226Sley control
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D27/00Woven pile fabrics
    • D03D27/02Woven pile fabrics wherein the pile is formed by warp or weft
    • D03D27/10Fabrics woven face-to-face, e.g. double velvet
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D39/00Pile-fabric looms
    • D03D39/16Double-plush looms, i.e. for weaving two pile fabrics face-to-face

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)
  • Woven Fabrics (AREA)

Abstract

De uitvinding voorziet in een methode voor het weven van twee of meer weefsels waarbij tenminste een weefsel een Terry--constellatie. Het weven wordt gelijktijdig uitgevoerd op een getouw dat voorzien is van twee inslaginschietmechanismen, die bij voorkeur van het stilstaande type zijn, d.w.z. die gebruik maken van grijpers, waterstraal of luchtstraal-inslag. Het riet wordt loodrecht op het weefsel gehouden. Stikgarens kunnen gebruikt worden die tussen de twee gelijktijdig op het getouw vervaardigde weefsels worden doorgeschoten en deze stikgarens kunnen op het getouw gesneden worden om twee afzonderlijke weefsels te vervaardigen, waarvan elk op een voorzijde een gesneden pool bezit, gevormd door de gescheiden stikkettinggarens.The invention provides a method for weaving two or more fabrics in which at least one fabric has a Terry constellation. Weaving is performed simultaneously on a loom provided with two weft insertion mechanisms, which are preferably of the stationary type, i.e. using grippers, water jet or air jet weft. The reed is held perpendicular to the fabric. Stitching yarns can be used which are interleaved between the two fabrics made simultaneously on the loom and these stitching yarns can be cut on the loom to produce two separate fabrics, each having a cut pile on a front formed by the separate stitching yarns.

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 



  EEN   WEEFMETHODE   EN WEEFAPPARAAT De uitvinding heeft betrekking op het weven van een weefsel met behulp van het "Terry"-procédé, dat wil zeggen, een procédé waarbij er grond-en kettingdraden en inslagdraden voorkomen en waarin het aanslaan zodanig geschiedt dat de inslag enkel in de zoom van het weefsel gedreven wordt bij inslagdraden die door meer dan een cyclus van het weefgetouw gescheiden zijn. Kenmerkend is dat het getouw enkel bij iedere derde inslagdraad (cyclus) de inslag in de zoom drijft, hoewel het getouw zodanig afgesteld kan worden dat de inslag elke tweede inslagdraad in de zoom gedreven kan worden of bij elke vierde of groter aantal inslagdraden. In de praktijk wordt bij bijna alle Terry-weefsels de inslag bij iedere derde of vierde inslagdraad in de zoom geslagen. 



  Als gevolg van de aanslagsequentie vormt de poolketting lussen. Het   Terry-weefprocédé   is welbekend. Een van de doelstellingen van de huidige uitvinding is te zorgen voor een verhoogde produktiesnelheid van met behulp van het Terry-procédé vervaardigde weefsels. Een bijkomende doelstelling bestaat erin voor een methode te zorgen een Terry-weefsel te vervaardigen dat bijzonder goed geschikt is om gebruikt te worden bij de fabricage van samengestelde materialen, bijvoorbeeld materialen waarbij het Terryweefsel met ander materiaal in plaatvorm gecombineerd wordt, zoals dit bijvoorbeeld gebeurt wanneer weefsel als versterking in een kunststofplaat wordt opgenomen. 



  Een bekende methode waarbij een permanent vast riet gebruikt wordt om Terry-weefsels te vervaardigen impliceert dat het geheel van weefsel en grondkettingdraden achtereenvolgens voor-en achterwaarts wordt bewogen. 



  Volgens een eerste aspect van de huidige uitvinding bestaat een methode om weefsel te vervaardigen in het gelijktijdig weven van twee of meer grondweefsels op een getouw dat twee 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 of meer inslaginschietsystemen bezit en het gelijktijdig weven van ketting in tenminste een van de grondweefsels met behulp van een Terry-procédé zoals hier omschreven, bij welk Terry-procédé het riet zieh in loodrechte stand bevindt wanneer de inslagdraden aangeslagen worden. 



  Enkel door ervoor te zorgen dat het riet tijdens het vormen van de groepen"losse"inslagdraden loodrecht staat en ook wanneer deze worden aangeslagen in de "zoom" van het doek bij het aanslaan van   de"vaste"inslagdraden,   is het mogelijk de capaciteit tot het vervaardigen van weefsels volgens de huidige uitvinding volledig te benutten. 



  De huidige uitvinding maakt de noodzaak het geheel van weefsel en grondkettinggarens te bewegen voor het aanslaan, overbodig. 



  De uitvinding omvat het gebruik van om het even welke methode om een Terry-weefeffect te verwezenlijken. 



  Het is doelmatig wanneer ketting een poolketting is. 



  Het is kenmerkend dat het riet "vaste" en "losse" werkwijzen bezit waarin het riet loodrecht staat tijdens het vormen van de groepen"losse"inslagdraden en ook wanneer de groepen "losse" inslagdraden worden aangeslagen in de zoom van tenminste twee weefsels bij het aanslaan van de "vaste" inslagdraden. 



  Bij het Terry-procédé worden voorkeurswijze poollussen vervaardigd op tenminste een voorzijde van het grondweefsel waarin het poolgaren geweven wordt. 



  Het is doelmatig wanneer het riet door een nok wordt aangedreven. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 Bij een Terry-procédé wordt een poolketting doelmatig in elk der grondweefsels ingeweven om op tenminste een voorzijde van elk der grondweefsels poollussen te vervaardigen. 



  Doelmatig omvat de methode het gelijktijdig invoeren van twee of meer inslagdraden in de zoom van het weefsel door gebruik te maken van een riet dat "vaste" en "losse" werkwijzen bezit en het riet in de "vaste" werkwijze enkel voor geselecteerde inslagdraden te gebruiken. 



  Voorkeurswijze geschiedt het aanslaan van de inslagdraden zodanig dat de afstand tussen het riet en de zoom dezelfde is voor beide of alle weefsels bij de "losse" inslagdraden. 



  Dit zal ervoor zorgen dat dezelfde poolhoogte ontstaat aan beide zijden van de weefsels. 



  Dit aspect van de uitvinding kan benut worden om twee of meer geheel van elkaar gescheiden weefsels gelijktijdig te vervaardigen. Volgens een methode om dit aspect van de uitvinding uit te voeren wordt er echter een stikketting tussen twee kettingdraden doorgeschoten, en met de inslagen van de twee weefsels verweven, zodat een samengesteld weefsel vervaardigd wordt, dat twee boven elkaar liggende grondweefsels bezit. Een dergelijk weefsel kan gebruikt worden als een samenstel-bijvoorbeeld door het als een versterking in kunststofmateriaal op te nemen, dat vervolgens tot plaatmateriaal verwerkt wordt, of door het te combineren met stapelvezels. Een dergelijk materiaal is bruikbaar voor thermische of geluidwerende isolatiedoeleinden.

   Naar keuze kan de stikketting tussen de twee grondweefsels gescheiden worden om twee afzonderlijke weefsels te bekomen, in welk geval de gescheiden stikkettinggarens een gesneden pooloppervlak (velours) vormen op elk van de twee grondweefsels. 



  Bij een methode volgens dit aspect van de uitvinding, worden 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 er twee grondweefsels vervaardigd met Terry-poolgarens die geweven zijn om een luspool te vormen op tenminste een voorzijde van elk grondweefsel. Er kunnen bijvoorbeeld Terry-lussen op de voorzijde van het bovenweefsel en aan de rugzijde van het onderweefsel. Naar keuze kan de binding zodanig zijn dat er Terry-lussen ontstaan op de voor-en rugzijde van beide grondweefsels. 



  Bij een andere voorkeurdragende methode volgens dit aspect van de uitvinding worden er twee grondweefsels vervaardigd, met Terry-poolgarens die geweven zijn om op een voorzijde van een van de twee grondweefsels lussen te vormen en in de beide grondweefsels ingeweven stikkettinggarens. De Terryluspool kan bijvoorbeeld enkel op de voorzijde van het bovenweefsel gevormd worden. 



  Wanneer er in twee boven elkaar geplaatste weefsels ingeweven stikkettinggarens gebruikt worden, zullen er zich tweemaal zoveel garens op de kettingboom bevinden, waarbij de garens over de twee grondweefsels verdeeld zijn. Bij wijze van illustratie kan een stikkettinggaren rond twee opeenvolgende inslaggarens in het bovenweefsel gelust worden en daarna rond een inslaggaren in het onderweefsel, terwijl een ernaast liggend kettinggaren rond een inslaggaren in het bovenweefsel en daarna rond twee inslaggarens in het onderweefsel kan worden gelust. 



  Begrepen dient te worden dat telkens wanneer er Terryluspolen vervaardigd worden deze afgesneden kunnen worden om zo een gesneden veloursoppervlak te geven en dat telkens wanneer er stikkettinggarens worden gebruikt die tussen de twee weefsels worden doorgeschoten, deze ongesneden kunnen worden gelaten (om een samengesteld weefsels te leveren) of gescheiden kunnen worden om twee afzonderlijke weefsels met een door het doorsnijden van de stikgarens gevormde veloursachtige pool op de rugzijde van het bovenweefsel en 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 op de voorzijde van het onderweefsel te bekomen. 



  Een samengesteld weefsel kan eveneens gevormd worden uit twee gelijktijdig volgens dit aspect van de uitvinding geweven boven elkaar liggende weefsels, zonder gebruik van stikgarens (of naast het gebruik van stikgarens) door het vormen van Terry-polen op de rugzijde van het bovenweefsel en op de voorzijde van het onderweefsel en deze polen door een cross-over   (Leno)-binding   te verbinden. 



  Volgens een tweede aspect van de uitvinding bestaat een methode om weefsels te vervaardigen uit het gelijktijdig weven van twee of meer grondweefsels op een getouw dat twee of meer inslaginschietsystemen bezit en gelijktijdig een poolketting in tenminste een van de grondweefsels te weven met behulp van een Terry-procédé zoals hierin beschreven, waarbij tijdens dit Terry-procédé stikdraden gevormd worden die tenminste twee van de twee of meer grondweefsels met elkaar verbinden. 



  De methode omvat doelmatig een van de bijkomende stappen van het eerste aspect van de huidige uitvinding. 



  Volgens een derde aspect van de uitvinding omvat een getouw middelen voor het aanvoeren en vak maken bij twee of meer grondkettingen een overeenkomstig aantal inslaginschietmechanismen, zodat het getouw is aangepast voor het gelijktijdig weven van twee of meer weefsels ; middelen om kettingdraden aan te voeren en een rietmechanisme waarbij het getouw is aangepast om het riet loodrecht te houden als de inslagdraden aangeslagen worden. 



  De middelen om kettingdraden aan te voeren bestaan doelmatig 
 EMI5.1 
 uit middelen om poolkettingen aan te voeren. 



  6 Bovendien omvat het getouw doelmatig middelen om het riet op 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 "vaste" of "losse" wijze te laten werken, waarbij het riet loodrecht staat tijdens het vormen van de groepen "losse" inslagdraden en ook wanneer de groepen"losse"inslagdraden worden aangeslagen in de zoom van tenminste twee weefsels wanneer de vaste inslagdraden worden aangeslagen. 



  Het getouw is doelmatig aangepast om Terry-luspolen te vervaardigen bij elk van de inslaginschietstanden. 



  Bovendien omvat het getouw doelmatig een nokkenmechanisme, welk nokkenmechanisme het riet stuurt. 



  Bij voorkeur bezit het getouw middelen voor het monteren van een of meer poolkettingbomen en een spaninrichting voor dergelijke kettingboom (of bomen) naast de spaninrichting voor de grondketting. Het verdient voorts de voorkeur dat het aanslagmechanisme zodanig is dat ervoor gezorgd wordt dat de afstand tussen het riet en de zoom van het doek van beide of van alle weefsels die op het getouw vervaardigd worden dezelfde is bij de "losse" inslagdraden. 



  Het inslaginschietmechanisme is bij voorkeur van het type voor het voorzien van een stilstaande inslagaanvoertype, omdat de afwezigheid van schietspoelen kleine kettingvakopeningen toelaat en dit de toepassing van het Terry-mechanisme op een getouw met twee of meer boven elkaar geplaatste inslagaanvoeren vergemakkelijkt. Wanneer er grijpers gebruikt worden verdient het de voorkeur dat deze van het geef-en-neem-type zijn, waarbij de gever een inslaglus geeft halverwege de rietruimte waar de nemer de lus van de inslagdraad grijpt en deze tot een enkele inslagstreng uittrekt wanneer hij terugtrekt. Maar ook grijpers die bij elke inslag twee inslagstrengen inslaan kunnen worden gebruikt. 



  Inslagdraden kunnen met beide stellen lussen verweven 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 worden. 



  Men zal opmerken dat de methode om op het getouw gelijktijdig twee weefsels te vormen (volgens het eerste aspect van de uitvinding) dezelfde is als deze die conventioneel op een dubbel pluche-getouw gebruikt wordt. Maar de dubbele pluche-methode wordt door de superpositie van een Terry-poolvorming gewijzigd. Een getouw volgens het derde aspect van de uitvinding kan daarom een dubbel pluchegetouw omvatten, gewijzigd door het toevoegen van een mechanisme voor het vormen van Terry-polen, aangepast om op beide inslaginschietmechanismen van het dubbele pluchegetouw te werken.

   Met andere woorden, de beste manier de uitvinding tot uitvoering te brengen bestaat erin een Terrywijziging aan net inschieten van de inslag van een dubbel pluche-getouw aan te brengen, dit zou, althans in theorie, bereikt kunnen worden door een Terry-getouw te wijzigen door er een tweede mechanisme voor het inschieten van de inslag aan toe te voegen en middelen om twee afzonderlijke grondkettingen aan te voeren. 



  Volgens een vierde aspect van de huidige uitvinding omvat een getouw middelen voor het aanvoeren en vak maken van twee of meer grondkettingen ; een overeenkomstig aantal mechanismen voor het inschieten van de inslag, zodat het getouw aangepast is om gelijktijdig twee of meer weefsels te weven ; middelen om de ketting aan te voeren en een Terrymechanisme, waarbij het getouw aangepast is om stikdraden te vormen door gebruik te maken van het Terry-mechanisme en om tenminste twee van de twee of meer grondweefsels te verbinden. 



  Het getouw omvat doelmatig een van bijkomende kenmerken van het derde aspect van de huidige uitvinding. 



  De uitvinding zal beter begrepen worden uit de navolgende 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 omschrijving van verschillende weefselvormingen elk volgens de uitvinding en de methode en het apparaat waarmee ze vervaardigd worden, die hierbij enkel bij wijze van voorbeeld gegeven worden, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen. 



  De afbeeldingen 1 tot 8 tonen elk het inschieten van de 
 EMI8.1 
 inslag door twee weefsels of door een samengesteld weefsel. 



  I Afbeelding 9 is een schematische voorstelling van de werking van een riet volgens de vroegere techniek van het "terugval" type met een enkel weefsel. 



  Afbeelding 10 is een schematische voorstelling van de wijze waarop een riet van het in afbeelding 9 getoonde type zou werken met twee weefsels op het getouw. 



  Afbeelding 11 is een schematische voorstelling van de werking van een riet volgens een aspect van de huidige uitvinding. 



  In afbeelding 1 is een methode afgebeeld voor het gelijktijdig vervaardigen van twee poolweefsels en dit stelt een zeer eenvoudige vorm van de uitvinding voor. Met het doel weefsels te vervaardigen is een dubbel pluche-getouw (niet getoond) gewijzigd om er een Terry-poolbeweging in onder te brengen. 



  Dubbele pluche-getouwen zijn welbekend en hoeven niet tot in de details beschreven te worden. De basiskenmerken waardoor een dubbel pluche-getouw zich onderscheidt zijn de voorzieningen voor het opleggen en remmen van twee grondkettingbomen boven elkaar ; montage- en remmiddelen voor tenminste een stikkettingboom en twee boven elkaar geplaatste mechanismen voor het inschieten van de inslag. 



  Het mechanisme voor het inschieten van de inslag kan een 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 conventioneel mechanisme voor het inschieten van schietspoelen zijn, maar verwacht wordt dat een getouw om de huidige uitvinding tot uitvoering te brengen een stilstaande inslagaanvoer heeft en dientengevolge voorzien zal zijn van een mechanisme voor het inschieten van de inslag van het grijpertype of van inslagmechanismen met lucht-of waterstraal. De precieze vorm van het inschieten van de inslag is niet belangrijk, daar het   essentiële   kenmerk de nauwe verweving van de twee inslagaanvoeren met de respectieve grondkettingen is, om een boven- en onderweefsel te vervaardigen. In afbeelding 1 stelt 10 een bovenweefsel voor en 12 een onderweefsel. 



  Het dubbele pluche-getouw bezit een schietspoelbaan en een riet dat in staat is inslaggarens in de twee weefsels aan te slaan. Indien grijpers, of inslagmechanismen met lucht-of waterstraal worden gebruikt, is een schietspoelbaan niet noodzakelijk, maar het riet is nog wel nodig. Voor de huidige uitvinding wordt een door nokken bediend riet gebruikt dat zijn stand wijzigt tussen het aanslaan van "vaste" en "losse" inslagdraden, om er aldus voor te zorgen dat het zowel bij het "vaste" en "losse" aanslaan loodrecht staat. Er bestaan verschillende Terry-mechanismen die gebruikt kunnen worden, maar het verdient de voorkeur een mechanisme te gebruiken van het soort waarbij het   riet "los"   en "vast" gemaakt wordt door het te besturen via een cross border dobby of een Jacquard. 



  Onder verwijzing naar afbeelding 9 van de volgende tekeningen wordt ereenbekend"terugval"-riet gebruikt voor het vervaardigen van conventionele"Terry"-badstof. 



  Afbeelding 9 toont een weefsel 200 bestaande uit een Terrybadstof. Een riet 202 is bij A afgebeeld in volle aanslagstand en door een streeplijn in B in al zijn terugvalstanden. Ook zijn harnaslissen 204 afgebeeld. 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 Een dergelijk rietmechanisme zou enkel in staat zijn een geringe verhouding van pool tot grondkettingformatie,   b. v.   2 : 1 te vervaardigen wanneer het wordt toegepast voor in vele lagen geweven weefsels zoals hier beschreven. Dit wordt meer gedetailleerd getoond met betrekking tot afbeelding 10 van de tekeningen die volgen, die gelijk is aan afbeelding 9, met uitzondering dat er daar twee lagen weefsels zijn, boven 200 en onder 206. In dit geval, tengevolge van de verminderde afstand van groepen "losse" inslagdraden tot de weefselzoom in het onderdoek 266. 



  Wanneer de verhouding pool tot grondketting toeneemt, zou een onregelmatige verdeling van de poolkettingdraden doorhangen en willekeurig gevormde lussen veroorzaken en ondeugdelijk weefsel tengevolge van de grotere afstand tot de zoom van het weefsel van de"groepen losse"inslagdraden van het weefsel 200. 



  De oplossing voor dit probleem, zoals hierboven vermeld, wordt getoond in afbeelding 11 van de tekeningen die volgen. In afbeelding 11 worden twee doeklagen getoond : boven 210 en onder 212. Een riet 204 is in A afgebeeld in zijn aanslagstand en in B in het equivalent van   zijn "terugval"-   stand, waarbij een streeplijn gebruikt wordt. Voor de volledigheid zijn ook harnaslissen 216 aangeduid. 



  In afbeelding 11 kan men zien dat het riet 214 tijdens zijn werking loodrecht blijft met betrekking tot de weefsels 210 en 212. Meer in het bijzonder is het riet in zijn loodrechte stand geplaatst zowel bij het gedeeltelijk aanslaan van de groepen"losse"inslagdraden en het volledig aanslaan in de zoom van het doek bij de "vaste inslagdraden". Hiermede worden de problemen voorkomen waarnaar hierboven verwezen werd. 



  Een mechanisme, zoals een nokkenmechanisme, voor het produceren van de met betrekking tot afbeelding 11 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 beschreven bewegingen van het riet behoort zeker tot het terrein van iemand die vertrouwd is met het vak. 



  Er werd verwezen naar bevestigingen voor een of meer poolkettingbomen. Bij het tot voorbeeld genomen getouw zijn er voorzieningen voor twee poolkettingbomen en het is een belangrijk kenmerk van de Terry-wijziging dat de poolketting minder strak gespannen is dan de grondkettingen. Het getouw zou evenwel twee grondkettingbomen en een afzonderlijke stikkettingboom kunnen hebben,   d. w. z.   in totaal drie kettingbomen. Bij elke methode waarbij de twee grondweefsels niet aan elkaar gestikt worden, kunnen de poollussen vanuit de stikketting gevormd worden. Waar echter de twee grondweefsels aan elkaar gestikt zijn, zou een bijkomende Terry-kettingboom noodzakelijk zijn. 



  Extra Terry-harnaslissen zijn voorzien om de Terry-ketting vanaf de poolbo (o) m (en) te bedienen. 



  De methode om de twee weefsels 10 en 12 te weven zal nu worden beschreven. Alle kettinggarens 14,22, 24 en 28 kunnen door nokken, een dobby of een jacquard gestuurd worden. Inslaggarens 16 worden vanuit een stilstaande inslagaanvoer aangevoerd en worden verweven met de grondkettinggarens 14. Men zal opmerken dat bij deze bijzondere binding enkele van de grondkettingen over twee 
 EMI11.1 
 inslaggarens (aangeduid met flotteren en dan onder een enkel inslaggaren (aangeduid met terwijl de andere kettinggarens onder twee inslaggarens ("1" doorgaan en dan over het inslaggaren "3".

   Nu is de dobby die het riet stuurt zodanig opgesteld dat het riet dat de 
 EMI11.2 
 inslag in het bovenweefsel 10 aanslaat na de inslaginschietingen elke inslaginschieting Daarom liggen de inslaggarens    "los" is,"2" los   in het vak tot ze "vast" aangeslagen worden, in welke fase alle drie de inslaggarens "1", "2" en "3" door 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 het riet in de zoom van het doek gedreven worden. De grondketting 14 is zo zwaar aangespannen dat hij bij het "vaste" aanslaan door her riet glijdt en met de inslaggarens een conventioneel bij 18 aangeduid grondweefsel zonder pool vormt. 



  Poolkettinggaren 20 van de poolkettingboom wordt ook met het inslaggaren 16 geweven in dit speciale weefsel flotteert de 
 EMI12.1 
 poolketting over de inslagen onder de inslaggarens Nu worden bij het inslaggarens in de zoom van het doek gedreven en omdat de poolketting 20 slechts licht aangespannen is, wordt hij met de inslaggarens "2" en "3" naar voren getrokken en tot een lus 24 gevormd, waar hij over de inslagen "3" en "1" flotteert. Dit is de Terry-methode voor het vormen van lussen en deze resulteert in het vormen van poollussen op de voorzijde van het bovenweefsel 10. 



  Gelijktijdig met de vorming van het bovenweefsel 10, wordt door precies hetzelfde procédé het onderweefsel 12 vervaardigd-door het gebruik van grondkettingdraden 24, inslagdraden 26 en een poolketting 28 - behalve dat in dit geval de poolketting onder de grondketting flotteert en de luspool dus gevormd wordt'op de achterzijde van het onderweefsel. Men zal opmerken dat het Terry-mechanisme eenvoudiger is wanneer het "vaste" aanslaan in samenhang geschiedt en het is van belang dat de afstand tussen de overeenkomstige bovenste en onderste inslaggarens en hun respectieve zomen bij de"losse"inslagdraden gelijk zijn. 



  Aldus worden er twee luspoolweefsels gelijktijdig op hetzelfde getouw vervaardigd, wat het produktieproces zeer versnelt. 



  Afbeelding 2 toont twee afzonderlijke luspoolweefsels 30 en 32 die vervaardigd worden op hetzelfde soort getouw zoals 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 dat beschreven voor de fabricage volgens afbeelding 1 en het vormen van het grondweefsel geschiedt op precies dezelfde wijze als beschreven onder verwijzing naar afbeelding 1 en behoeft daarom niet herhaald te worden. Er is eveneens een poolgaren 34 dat overeenkomt met het poolgaren 20 in afbeelding 1 en dat met behulp van het   Terry-weefprocédé tot   een luspool op de voorzijde van het bovenweefsel 30 gevormd wordt. Er is verder een luspool 36 die identiek is aan de onder verwijzing naar afbeelding 1 beschreven luspool 28, en die met behulp van het   Terry-weefprocédé   tot een luspool op de achterzijde van het onderweefsel 32 gevormd wordt. 



  Daarbij is er echter een verdere poolketting 38 die met behulp van het Terry-procédé verweven is met de inslaggarens van het bovenweefsel 30, zoals aangeduid in afbeelding 2 en tegenover de poolketting 34. Bijgevolg flotteert de poolketting 38 onder de   inslaggarens "3" en "1" en   wordt dan over het inslaggaren "2" gebracht en terug onder de volgende   inslaggarens "3" en "1",   zodat het lussen vormt op de achterzijde van weefsel 30 identiek met de door de poolketting 34 op de voorzijde van dat weefsel gevormde lussen. Er is eveneens een verdere poolketting 40 die bij het Terry-procédé in het onderweefsel 32 geweven wordt, tegenover de poolketting 36, zodat hij bij het Terryweefprocédé tot een luspool op de voorzijde van het onderweefsel 32 gevormd wordt. 



  Men zal derhalve opmerken dat er bij de in afbeelding 2 getoonde methode op het getouw gelijktijdig twee weefsels worden vervaardigd en dat elk daarvan aan beide voorzijden een luspool heeft. 



  In afbeelding 3 is het vormen van twee grondweefsels 50 en 52 aangeduid die op dezelfde wijze geweven worden als de onder verwijzing naar afbeelding 1 beschreven grondweefsels 10 en 12. Er is eveneens een poolketting 54 die op dezelfde wijze als de in afbeelding 1 getoonde poolketting 20 in het 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 bovenweefsel 50 geweven wordt, om een Terry-luspool op de voorzijde van het bovenweefsel te vormen. Bij deze methode is er echter een extra stel kettinggarens 55 die geweven worden waarbij harnaslissen met een lange slag toegepast worden, zoals gebruikt in conventionele dubbele pluche- getouwen, zodat ze verweven kunnen worden met de inslagen van de twee grondweefsels 50 en 52.

   Bij het in afbeelding
3 getoonde voorbeeld strekt de ketting 55 zich over de   inslag 11211 van   het bovenweefsel 50 uit, daarna onder. de   inslagen "3" en "1" van   het onderweefsel 52, en terug over de volgende   inslag "2" van   het bovenweefsel. Aldus worden er stikgarens 57 voorzien die zich uitstrekken tussen de twee weefsels 50 en 52, en zo twee weefsels tot een samengesteld weefsel vormen. Er dient echter opgemerkt te worden dat bij deze speciale constructie er zich geen Terry- poollussen op het onderweefsel 52 bevinden. 



   Het door de in afbeelding 3 afgebeelde methode gevormde samengestelde weefsel is geschikt om in samengestelde weefselstructuren te worden opgenomen, zoals die verkregen worden bij gebruik van samengesteld weefsel als versterking in platen uit kunststofmateriaal. Het gebruik van een samengesteld weefsel geeft een zeer goede versterking en dient meer in het bijzonder om weerstand te bieden aan splijten van het afgewerkte weefsel. De Terry-pool 54 wordt bijzonder geschikt geacht om te dienen als weerstand tegen het splijten van de bovenste lagen van het afgewerkte samengestelde materiaal. 



  Men zal opmerken dat wanneer bij het volgens de in afbeelding 3 getoonde methode gefabriceerde samengestelde weefsel de stikgarens 57 tussen de twee grondweefsels 50 en
52 gescheiden worden het gevolg is dat er twee weefsels vervaardigd worden, waarvan het onderweefsel eenvoudig een voorzijde met een gesneden velourspool heeft, terwijl het bovenweefsel een voorzijde met een Terry-luspool en een 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 achterzijde met een gesneden velourspool heeft. 



  Afbeelding 4 toont nog een andere methode om een dubbel weefsel te vervaardigen, dat ook weer een bovenste grondweefsel 60 heeft en een onderste grondweefsel 62, geweven op dezelfde wijze als de met verwijzing naar afbeelding 1 beschreven grondweefsels 10 en 12. Het bovenweefsel heeft ook een Terry poolketting 64, zodanig geweven dat er lussen op de voorzijde van het bovenweefsel ontstaan en dat het onderweefsel 62 een Terry-ketting 66 heeft die zodanig geweven is dat er een luspool op de achterzijde van het onderweefsel 62 ontstaat. Tot dat punt is de vorming van twee weefsel daarom identiek met deze beschreven onder verwijzing naar afbeelding 1. De twee weefsels zijn echter door een stikdraad 68 verbonden, die volgens dezelfde methode geweven is als deze beschreven onder verwijzing naar de stikketting 55 in afbeelding 3.

   Derhalve wordt er een samengesteld weefsel uit twee lagen vervaardigd, dat gebruikt kan worden als versterking in andere materialen, of dat gescheiden kan worden om twee weefsels te geven, elk met een luspool aan een voorzijde en een velourspool aan de andere zijde. 



  Afbeelding 5 toont een weefsel dat een verdere ontwikkeling is van dat afgebeeld in afbeelding 4. Het heeft weer grondweefsels 70 en 72 en Terry-poolkettinggarens 74 en 76 op dezelfde wijze in de grondweefsels geweven als beschreven onder verwijzing naar afbeelding 1. Bij deze methode zijn er echter twee stikkettingen 78 en 80 die op tegenovergestelde wijze worden geweven. De stikketting 78 wordt op dezelfde manier geweven als die van de in afbeelding 3 getoonde stikketting 57, maar de stikketting 80 wordt tegenovergesteld geweven, dat wil zeggen dat hij over de   inslagen "3" en "1" van   het bovenweefsel 70 en onder de   inslag "2" van   het onderweefsel 72 geflotteerd wordt.

   De daaruit voortkomende combinatie van twee weefsels is 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 gelijkaardig aan de in afbeelding 4 getoonde, behalve dat zij het dubbele aantal stikgarens 78 en 80 bezit die zieh uitstrekken tussen het boven-en onderweefsel. 



  In afbeelding 6 wordt nog een andere weefselvorming getoond waarbij er sprake is van een bovengrondweefsel 90 en een ondergrondweefsel 92, met een in het bovenweefsel 90 geweven Terry-poolketting 94 om lussen te voorzien op de voorzijde van het bovenweefsel 90. Er is eveneens een stikgaren 96 dat op gelijkaardige wijze als het onder verwijzing naar afbeelding 3 beschreven stikgaren 56 geweven is, met uitzondering dat bij deze constructie het stikgaren onder de 
 EMI16.1 
 inslagen het onderweefsel 92 en over de inslag van het bovenweefsel geflotteerd wordt, zodat de betrekking van de stikgarens waar deze tussen de twee weefsels kruisen tot deze van de door de poolketting 94 gevormde lussen lichtjes verschilt van deze afgebeeld in afbeelding 3. 



   Afbeelding 7 toont de vorming van een dubbel weefsel dat bestaat uit een bovenweefsel 100 en een onderweefsel 110, een bovenste Terry-ketting 112 en een onderste Terry-ketting
114, die allemaal op dezelfde manier geweven zijn zoals , beschreven onder verwijzing naar afbeelding 1. Er is eveneens een stikketting 116 die in dezelfde formatie geweven is als de in afbeelding 6 getoonde stikketting 96, om te voorzien in stikgarens die zieh tussen de grondweefsels uitstrekken en die dezelfde betrekking tot de door de poolketting 112 gevormde pool hebben als deze getoond in afbeelding 6. 



   Tenslotte toont afbeelding 8 een samenstelling met twee weefsels bestaande uit een bovenweefsel 120 en een onderweefsel 130, die elk een respectieve Terry-poolketting
122 en 132 hebben maar in deze constructie zijn er twee stikkettingdraden 134 en 136, waarbij de kettingdraad 134 op 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 precies dezelfde manier geweven wordt als de onder verwijzing naar afbeelding 7 beschreven kettingdraad 116 en waarbij de stikkettingdraad 134 tegenover de stikkettingdraad 134 geweven wordt, zodat hij over de   inslagen "1" en "2" van   het bovenweefsel en onder de   inslagen "3" van   het onderweefsel flotteert. 



  Men zal opmerken dat in al deze voorbeelden waarbij stikdraden twee of meer weefsels verbinden, wanneer deze draden slecht licht aangespannen zijn, deze op precies dezelfde manier door het aanslaan van de "vaste inslag" naar voren worden getrokken als de garens die de Terry"-lussen vormen. Aldus wordt een gecontroleerd aantal stikdraden in het uit twee of meer lagen, bestaande doek opgenomen, waardoor de lagen door een gecontroleerd aantal uit elkaar getrokken kunnen worden, terwijl ze met elkaar verbonden blijven.

   Daardoor kunnen er door het inschieten van inslagdraden om enkel met de stikdraden verweven te worden 
 EMI17.1 
 voor het aanslaan- inslag", niet enkel stikdraden maar"stikselweefsels"gevormd worden die in wezen normaal ten opzichte van de hoofdweefsels liggen wanneer deze laatste uit elkaar getrokken worden, ofschoon ze tijdens het weven bijna evenwijdig aan deze liggen. 



  Op deze manier kan, wat een driedimensionaal geweven weefsel wordt, in een in elkaar gezakte vorm gemaakt worden in de ruimte tussen de laatste aangeslagen vaste inslag en de volgende vaste inslag die aangeslagen moet worden. 



  Door middel van bekende middelen als "vak maken", kunnen extra hoog aangespannen kettinggarens tussen de weefsellagen gelegd worden die door   de"stikselweefsels"lopen   en door deze op afstand gehouden worden. 



  Vermeld werd dat het Terry-mechanisme van het getouw door een cross border dobby gestuurd wordt, zodat wanneer er voor 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 een van de in de afbeeldingen 1 tot 8 getoonde weefsels geen kettinglussen nodig zijn   (d. w. z.   bij een cross border tussen twee lengten poolweefsel), wordt het riet bij elk aanslaan "vast" gemaakt, zodat er geen pool gevormd wordt.

   In het geval van die weefsels waar er stikgarens in het cross border gedeelte zijn, zal het noodzakelijk zijn dat de slag van de harnaslis die een dergelijke stikketting sturen gewijzigd wordt, zodat hij enkel deelneemt aan de vorming van een van de boven-en onderweefsels. 
 EMI18.1 
 t Al de in de afbeeldingen 1 tot 8 getoonde constructies maken gebruik van de gewone driedraads Terry structuur, maar er dient wel te worden verstaan dat gelijkaardige effecten bekomen kunnen worden met de vierdraads en andere minder gangbare Terry-structuren. Een vierdraads Terry-constructie is meer open dan een driedraads structuur en daardoor kunnen meer inslagdraden per duim ingeschoten worden waardoor een dichter doek vervaardigd kan worden.

   Bij voorbeeld een driedraads structuur die 14 rijen lussen per duim bevat heeft 42 inslagdraden per duim, terwijl een vierdraads structuur die 14 rijen lussen bevat 56 inslagdraden per duim zal hebben. 



  In om het even welk van de constructies waarbij stikkettingen toegepast worden wordt de verhouding stikketting tot grondketting bepaald door de loodrechte afstand tussen het onderste kettingvak van het bovenweefsel en het bovenste kettingvak van het onderweefsel. De verhouding van de Terry-pool tot de stikketting zal   variëren   naargelang de gewenste effecten in het afgewerkte weefsel. 



  Alle kettinggarens, stikgarens inbegrepen, waar hierboven naar verwezen werd kunnen door nokken, een dobby of een Jacquard worden gestuurd. 



  We vestigen de aandacht van de lezer op alle verhandelingen 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 en documenten die gelijktijdig met of eerder dan deze specificatie in samenhang met deze toepassing ingediend werden, en die toegankelijk zijn voor openbaar onderzoek met deze specificatie en de inhoud van al dergelijke verhandelingen en documenten wordt hierin door referentie opgenomen. 



  Alle in deze specificatie openbaar gemaakte kenmerken (alle bijgaande conclusies, het uittreksel en de tekeningen inbegrepen) en/of alle stappen van om het even welke methode of procédé ook die als zodanig openbaar gemaakt zijn, kunnen tot elke combinatie worden samengevoegd, uitgezonderd combinaties waar tenminste enige van dergelijke kenmerken en/of stappen wederzijds exclusief zijn. 



  Elk in deze specificatie openbaar gemaakt kenmerk, kan door alternatieve hetzelfde, gelijkwaardige of gelijkaardige doel dienende kenmerken vervangen worden, tenzij uitdrukkelijk anderszins bepaald werd. Derhalve, tenzij uitdrukkelijk anderszins bepaald werd, is elke openbaar gemaakte eigenschap slechts een voorbeeld van een algemene reeks van gelijkwaardige of gelijkaardige kenmerken. 



  De uitvinding is niet bepaald tot de details van de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden. De uitvinding strekt zieh uit tot elke nieuwe, of elke nieuwe combinatie van de in deze specificatie (alle bijgaande conclusies, het uittreksel en de tekeningen inbegrepen) openbaar gemaakte eigenschappen, of tot alle nieuwe, of elke nieuwe combinatie van de stappen van elke methode of procédé als zodanig openbaar gemaakt.



    <Desc / Clms Page number 1>
 



  The invention relates to the weaving of a fabric by means of the "Terry" process, that is to say, a process in which ground and warp threads and weft threads occur and in which the impact occurs only in the seam of the fabric is driven on weft threads separated from the loom by more than one cycle. Typically, the loom only drives the weft into the seam with every third weft thread (cycle), although the loom can be adjusted so that the weft can be driven into the seam every second weft thread or every fourth or greater number of weft threads. In practice, with almost all Terry fabrics, the weft is struck in the hem with every third or fourth weft thread.



  Due to the stop sequence, the pile chain forms loops. The Terry weaving process is well known. One of the objects of the present invention is to provide an increased production rate of fabrics made by the Terry process. An additional objective is to provide a method to produce a Terry fabric which is particularly well suited for use in the manufacture of composite materials, for example materials where the Terry fabric is combined with other material in plate form, such as this occurs when fabric is incorporated in a plastic sheet as reinforcement.



  A known method in which a permanent solid reed is used to manufacture Terry fabrics implies that the whole of fabric and ground warp threads is sequentially moved back and forth.



  According to a first aspect of the present invention, a method of fabric manufacturing consists of simultaneously weaving two or more base fabrics on a loom that holds two

  <Desc / Clms Page number 2>

 or more weft insertion systems and the simultaneous weaving of warp in at least one of the base fabrics using a Terry process as defined herein, in which Terry process the reed is perpendicular when the weft threads are struck.



  Only by ensuring that the reed is perpendicular during the formation of the groups of "loose" weft threads and also when these are struck in the "seam" of the fabric when the "fixed" weft threads are struck can it be possible to fully utilize the fabrication of fabrics of the present invention.



  The present invention obviates the need to move the whole of fabric and warp yarns for setting.



  The invention includes the use of any method to achieve a Terry weaving effect.



  It is effective when the chain is a pole chain.



  Typically, the reed has "solid" and "loose" methods in which the reed is perpendicular during formation of the groups of "loose" weft threads and also when the groups of "loose" weft threads are struck in the seam of at least two fabrics at the tightening the "fixed" weft threads.



  In the Terry process, pile loops are preferably made on at least one front of the base fabric in which the pile yarn is woven.



  It is effective when the reed is driven by a cam.

  <Desc / Clms Page number 3>

 In a Terry process, a pile warp is effectively woven into each of the base fabrics to produce pile loops on at least one front of each of the base fabrics.



  Advantageously, the method involves simultaneously inserting two or more weft threads into the seam of the fabric using a reed having "solid" and "loose" methods and using the reed in the "fixed" method only for selected weft threads .



  Preferably, the weft threads are struck so that the distance between the reed and the hem is the same for both or all fabrics at the "loose" weft threads.



  This will ensure that the same pile height is created on both sides of the fabrics.



  This aspect of the invention can be utilized to simultaneously manufacture two or more completely separate fabrics. However, according to a method of carrying out this aspect of the invention, a stitching chain is interposed between two warp threads and interwoven with the wefts of the two fabrics to produce a composite fabric having two superposed base fabrics. Such a fabric can be used as an assembly - for example, by incorporating it as a reinforcement in plastic material, which is subsequently processed into sheet material, or by combining it with staple fibers. Such a material is useful for thermal or sound-proofing insulation purposes.

   Optionally, the stitching chain between the two base fabrics can be separated to obtain two separate fabrics, in which case the separated stitching yarns form a cut pile surface (velor) on each of the two base fabrics.



  In a method according to this aspect of the invention,

  <Desc / Clms Page number 4>

 two base fabrics made with Terry pile yarns that are woven to form a loop pile on at least one front of each base fabric. For example, there may be Terry loops on the front of the top fabric and on the back of the bottom fabric. Optionally, the binding can be such that Terry loops are formed on the front and back of both base fabrics.



  In another preferred method according to this aspect of the invention, two base fabrics are produced, with Terry pile yarns woven to form loops on one face of one of the two base fabrics and stitch warp yarns woven into both base fabrics. For example, the Terrylus pole can only be formed on the front of the upper fabric.



  When using knitted warp yarns woven into two superimposed fabrics, there will be twice as many yarns on the warp beam, the yarns being distributed over the two base fabrics. By way of illustration, a stitch warp yarn can be looped around two consecutive weft yarns in the top fabric and then around a weft yarn in the bottom fabric, while an adjacent warp yarn can be looped around a weft yarn in the top fabric and then around two weft yarns in the bottom fabric.



  It should be understood that each time Terry loop poles are manufactured they can be cut to give a cut velor surface and that whenever stitch warp yarns are used that are passed between the two fabrics, they can be left uncut (to provide a composite fabric ) or can be separated around two separate fabrics with a velor-like pile formed by cutting the stitching yarns on the back of the upper fabric and

  <Desc / Clms Page number 5>

 on the front of the lower fabric.



  A composite fabric may also be formed of two fabrics woven superimposed simultaneously according to this aspect of the invention, without using stitching yarns (or in addition to using stitching yarns) by forming Terry poles on the back of the upper fabric and on the front of the lower fabric and these poles by connecting a crossover (Leno) bond.



  According to a second aspect of the invention, a method of manufacturing fabrics consists of simultaneously weaving two or more base fabrics on a loom having two or more weft shooting systems and simultaneously weaving a pile warp into at least one of the base fabrics using a Terry fabric. process as described herein, wherein during this Terry process stitching threads are formed which connect at least two of the two or more base fabrics.



  The method effectively includes one of the additional steps of the first aspect of the present invention.



  According to a third aspect of the invention, a loom means for feeding and sectioning two or more ground chains includes a corresponding number of weft insertion mechanisms so that the loom is adapted to weave two or more fabrics simultaneously; means for feeding warp threads and a reed mechanism with the loom adapted to keep the reed perpendicular when the weft threads are struck.



  The means for supplying warp threads exist efficiently
 EMI5.1
 from means for supplying pile chains.



  6 In addition, the loom efficiently includes means for raising the reed

  <Desc / Clms Page number 6>

 "solid" or "loose" mode, wherein the reed is perpendicular during formation of the groups of "loose" weft threads and also when the groups of "loose" weft threads are struck in the seam of at least two fabrics when the solid weft threads are excited.



  The loom is effectively adapted to manufacture Terry loop poles at each of the impact shot positions.



  In addition, the loom expediently comprises a cam mechanism, which cam mechanism controls the reed.



  Preferably, the loom includes means for mounting one or more pile warp beams and a tensioning device for such warp beam (or trees) adjacent to the ground chain tensioning device. It is further preferred that the stop mechanism be such as to ensure that the distance between the reed and the hem of the fabric of both or all fabrics made on the loom is the same with the "loose" weft threads.



  The weft insertion mechanism is preferably of the type for providing a stationary weft feeder type because the absence of shuttle coils allows for small chain box openings and this facilitates the application of the Terry mechanism on a loom with two or more weft feeders superposed. When using grippers it is preferable that they are of the give-and-take type, with the giver giving a weft loop midway through the reed space where the taker grabs the weft loop and pulls it into a single weft strand as it retracts . But also grippers that strike two weft strands with each weft can be used.



  Weft threads can intertwine with both sets of loops

  <Desc / Clms Page number 7>

 turn into.



  It will be noted that the method of simultaneously forming two fabrics on the loom (according to the first aspect of the invention) is the same as that conventionally used on a double plush loom. But the double plush method is changed by the superposition of a Terry pile formation. A loom according to the third aspect of the invention may therefore include a double plush loom modified by adding a Terry pile forming mechanism adapted to act on both weft insertion mechanisms of the double plush loom.

   In other words, the best way to practice the invention is to make a Terry change to just inserting the weft of a double plush loom, this could, at least in theory, be achieved by modifying a Terry loom by adding a second weft insertion mechanism and means for feeding two separate earth chains.



  According to a fourth aspect of the present invention, a loom includes means for feeding and boxing two or more ground chains; a corresponding number of weft insertion mechanisms so that the loom is adapted to weave two or more fabrics simultaneously; chain feeding means and a Terry mechanism, wherein the loom is adapted to form threads using the Terry mechanism and to connect at least two of the two or more ground fabrics.



  The loom effectively includes one of additional features of the third aspect of the present invention.



  The invention will be better understood from the following

  <Desc / Clms Page number 8>

 description of different fabric formations each according to the invention and the method and apparatus with which they are manufactured, which are given here by way of example only, with reference to the accompanying drawings.



  Figures 1 to 8 each show the insertion of the
 EMI8.1
 weft through two fabrics or through a composite fabric.



  Figure 9 is a schematic representation of the operation of a prior art "fallback" type reed with a single fabric.



  Figure 10 is a schematic representation of how a reed of the type shown in Figure 9 would work with two fabrics on the loom.



  Figure 11 is a schematic representation of the operation of a reed according to an aspect of the present invention.



  Figure 1 shows a method for simultaneously fabricating two pile fabrics and this represents a very simple form of the invention. For the purpose of manufacturing fabrics, a double plush loom (not shown) has been modified to accommodate a Terry pile motion.



  Double plush looms are well known and need not be described in detail. The basic features that distinguish a double plush loom are the provisions for laying and braking two chainstay booms one above the other; mounting and braking means for at least one stitch warp beam and two superimposed mechanisms for inserting the weft.



  The weft insertion mechanism may be one

  <Desc / Clms Page number 9>

 Conventional shooter insertion mechanism, but it is expected that a loom to practice the present invention will have a stationary weft feed and will consequently be provided with a gripper type weft insertion mechanism or air-impact weft mechanisms. or water jet. The precise shape of inserting the weft is not important, since the essential feature is the close interweaving of the two weft feeds with the respective base chains to produce an upper and lower fabric. In Figure 1, 10 represents an upper fabric and 12 represents a lower fabric.



  The double plush loom has a shuttle coil and a reed capable of striking weft yarns in the two fabrics. If grippers, or air or water jet impact mechanisms are used, a shuttle is not necessary, but the reed is still required. For the present invention, a cam-operated reed is used that changes its position between the "fixed" and "loose" weft threads, thus ensuring that it is perpendicular in both the "fixed" and "loose" wefts. There are several Terry mechanisms that can be used, but it is preferable to use a mechanism of the kind in which the reed is "loosened" and "fixed" by controlling it through a cross border dobby or a Jacquard.



  Referring to Figure 9 of the following drawings, a known "fallback" reed is used to make conventional "Terry" toweling.



  Figure 9 shows a fabric 200 consisting of a Terry toweling. A reed 202 is shown at A in full stop position and through a dashed line at B in all of its fallback positions. Harness loops 204 are also shown.

  <Desc / Clms Page number 10>

 Such a reed mechanism would only be able to maintain a small ratio of pile to ground chain formation, b. v. 2: 1 when used for multi-layer woven fabrics as described herein. This is shown in more detail with respect to Figure 10 of the drawings that follow, which is similar to Figure 9 except that there are two layers of fabrics there, above 200 and below 206. In this case, due to the reduced spacing of groups "loose" weft threads to the fabric seam in the lower fabric 266.



  As the pile to warp ratio increases, an irregular distribution of the pile warp threads would sag and cause randomly formed loops and inadequate fabric due to the greater distance to the hem of the fabric of the "groups of loose" weft threads 200.



  The solution to this problem, as noted above, is shown in Figure 11 of the drawings that follow. In Figure 11, two fabric layers are shown: top 210 and bottom 212. A reed 204 is depicted in A in its stop position and in B in the equivalent of its "fall back" position, using a dashed line. Harness loops 216 are also indicated for completeness.



  In Figure 11, it can be seen that the reed 214 remains perpendicular to the fabrics 210 and 212 during its operation. More specifically, the reed is placed in its perpendicular position both when the groups of "loose" weft threads are partially engaged and the fully tap into the seam of the fabric at the "fixed weft threads". This avoids the problems referred to above.



  A mechanism, such as a cam mechanism, for producing the picture 11

  <Desc / Clms Page number 11>

 described movements of the reed certainly belongs to the domain of someone who is familiar with the trade.



  Reference was made to mountings for one or more pool warp beams. In the example of the loom, there are provisions for two pile warp beams, and it is an important feature of the Terry change that the pile warp is less tight than the ground chains. However, the loom could have two chainstring booms and a separate stitch chain boom, d. w. z. a total of three warp beams. In any method where the two base fabrics are not stitched together, the pile loops can be formed from the stitch chain. However, where the two ground fabrics are stitched together, an additional Terry warp beam would be necessary.



  Additional Terry harness loops are provided to operate the Terry chain from the pool tree (s).



  The method of weaving the two fabrics 10 and 12 will now be described. All warp yarns 14, 22, 24 and 28 can be controlled by cams, a dobby or a jacquard. Weft yarns 16 are supplied from a stationary weft feed and are interwoven with the warp yarns 14. It will be noted that with this particular bond some of the warp threads over two
 EMI11.1
 weft yarns (denoted by fluttering and then under a single weft yarn (denoted by while the other warp yarns pass under two weft yarns ("1" and then over the weft yarn "3").

   Now the dobby that controls the reed is arranged in such a way that the reed that the
 EMI11.2
 weft in the upper fabric 10 after weft insertions each weft insertion Therefore the weft yarns are "loose", "2" loose in the compartment until they are stuck "fixed", in which phase all three weft yarns "1", "2" and "3" through

  <Desc / Clms Page number 12>

 the reed be driven into the seam of the cloth. The ground warp 14 is tensioned so much that it slides through reed during the "fixed" attachment and forms with the weft yarns a conventional weave without a pile, indicated at 18.



  Pile warp yarn 20 of the pile warp beam is also woven with the weft yarn 16 in this special weave the
 EMI12.1
 pile warp over the wefts under the weft yarns Now the weft yarns are driven into the seam of the cloth and because the pile warp 20 is only slightly tightened, it is pulled forward with the weft yarns "2" and "3" and formed into a loop 24 where it floats over the "3" and "1" wefts. This is the Terry method of forming loops and it results in the formation of pile loops on the front of the upper fabric 10.



  Simultaneously with the formation of the top fabric 10, the same fabric produces the bottom fabric 12 using ground warp threads 24, weft threads 26 and a pile warp 28 - except that in this case the pile warp floats under the soil warp and thus the loop pile is formed on the back of the lower fabric. It will be noted that the Terry mechanism is simpler when the "fixed" weft is done in conjunction, and it is important that the distance between the corresponding top and bottom weft yarns and their respective hems on the "loose" weft threads be the same.



  Thus, two loop pile fabrics are manufactured simultaneously on the same loom, which greatly accelerates the production process.



  Figure 2 shows two separate loop pile fabrics 30 and 32 fabricated on the same type of loom as

  <Desc / Clms Page number 13>

 that described for the manufacture according to figure 1 and the formation of the base fabric is done in exactly the same manner as described with reference to figure 1 and therefore need not be repeated. There is also a pile yarn 34 corresponding to the pile yarn 20 in Figure 1 and which is formed into a loop pile on the front of the upper fabric 30 using the Terry weaving process. There is further a loop pole 36 which is identical to the loop pole 28 described with reference to Figure 1, which is formed into a loop pole on the back of the bottom fabric 32 using the Terry weaving process.



  In addition, however, there is a further pile warp 38 which is interwoven with the weft yarns of the upper fabric 30 by the Terry process, as shown in Figure 2 and opposite the pile warp 34. Consequently, the pile warp 38 floats below the weft yarns "3" and " 1 "and is then passed over the weft yarn" 2 "and back under the next weft yarns" 3 "and" 1 "so that it loops on the back of fabric 30 identical to the one formed by the pile warp 34 on the front of that fabric loops. There is also a further pile warp 40 which is woven into the bottom fabric 32 in the Terry process, opposite the pile warp 36 so that it is formed into a loop pile on the front side of the bottom fabric 32 in the Terry weaving process.



  It will therefore be noted that in the method shown in Figure 2, two fabrics are simultaneously manufactured on the loom, and each has a loop pole on both sides.



  Referring to Figure 3, the formation of two base fabrics 50 and 52 are woven in the same manner as the base fabrics 10 and 12 described with reference to Figure 1. There is also a pile warp 54 acting in the same manner as the pile warp 20 shown in Figure 1. in the

  <Desc / Clms Page number 14>

 upper fabric 50 is woven to form a Terry loop pile on the front of the upper fabric. In this method, however, there is an additional set of warp yarns 55 that are woven using long-stroke harness loops, as used in conventional double plush looms, so that they can be interwoven with the wefts of the two base fabrics 50 and 52.

   When in the picture
3 shown, the warp 55 extends over the weft 11211 of the upper fabric 50, then below. the wefts "3" and "1" of the lower fabric 52, and back over the next weft "2" of the upper fabric. Thus, stitching yarns 57 are provided which extend between the two fabrics 50 and 52, thus forming two fabrics into a composite fabric. It should be noted, however, that with this special construction, there are no Terry pile loops on the bottom fabric 52.



   The composite fabric formed by the method shown in Figure 3 is suitable for incorporation into composite fabric structures, such as those obtained when using composite fabric as reinforcement in plastic material plates. The use of a composite fabric gives very good reinforcement and more particularly serves to resist splitting of the finished fabric. The Terry pool 54 is considered particularly suitable to serve as a resistance to the splitting of the top layers of the finished composite material.



  It will be noted that when using the composite fabric fabricated by the method shown in Figure 3, the stitching yarns 57 between the two base fabrics 50 and
52, as a result of which two fabrics are manufactured, the lower fabric of which simply has a front with a cut velor pile, while the upper fabric has a front with a Terry loop pile and a

  <Desc / Clms Page number 15>

 back with a cut velor spool.



  Figure 4 shows yet another method of manufacturing a double fabric, which again has an upper base fabric 60 and a lower base fabric 62 woven in the same manner as the base fabrics 10 and 12 described with reference to Figure 1. The top fabric also has a Terry pile warp 64 woven to form loops on the front of the top fabric and the bottom fabric 62 to have a Terry warp 66 woven to form a loop pile on the back of the bottom fabric 62. To that point, the formation of two fabric is therefore identical to that described with reference to Figure 1. However, the two fabrics are joined by a stitching thread 68 woven by the same method as that described with reference to the stitching chain 55 in Figure 3.

   Therefore, a two-ply composite fabric is produced, which can be used as reinforcement in other materials, or can be separated to give two fabrics, each with a loop pile on one front and a velor pile on the other.



  Figure 5 shows a fabric that is a further development from that depicted in Figure 4. It has again woven base fabrics 70 and 72 and Terry pile warp yarns 74 and 76 in the base fabrics in the same manner as described with reference to Figure 1. In this method however, there are two stitch chains 78 and 80 which are woven in the opposite manner. The stitch warp 78 is woven in the same manner as that of the stitch warp 57 shown in Figure 3, but the stitch warp 80 is woven oppositely, i.e., over the wefts "3" and "1" of the upper fabric 70 and below the weft. "2" of the bottom fabric 72 is floated.

   The resulting combination of two tissues is

  <Desc / Clms Page number 16>

 similar to the one shown in Figure 4 except that it has double the number of stitching yarns 78 and 80 extending between the top and bottom fabrics.



  Figure 6 shows yet another fabric formation involving a top fabric 90 and a bottom fabric 92, with a Terry pile warp 94 woven into the top fabric 90 to provide loops on the front of the top fabric 90. There is also a stitching yarn 96 which is woven in a manner similar to the stitching yarn 56 described with reference to Fig. 3, except that in this construction the stitching yarn under the
 EMI16.1
 wefts, the bottom fabric 92 and is floated over the weft of the top fabric, so that the relationship of the stitching yarns where they cross between the two fabrics to that of the loops formed by the pile warp 94 differs slightly from those shown in Figure 3.



   Figure 7 shows the formation of a double weave consisting of an upper fabric 100 and a lower fabric 110, an upper Terry chain 112 and a lower Terry chain
114, all of which are woven in the same manner as described with reference to Figure 1. There is also a stitching chain 116 woven in the same formation as the stitching chain 96 shown in Figure 6, to provide stitching yarns extending between the base fabrics and having the same relation to the pile formed by the pile chain 112 as those shown in Figure 6.



   Finally, Figure 8 shows a two-weave composition consisting of an upper fabric 120 and a lower fabric 130, each of which has a respective Terry pile warp
122 and 132 but in this construction there are two stitch warp threads 134 and 136, with the warp thread 134 on

  <Desc / Clms Page number 17>

 is woven in exactly the same manner as the warp thread 116 described with reference to Fig. 7 and the stitch warp thread 134 is woven opposite the stitch warp thread 134 so that it passes over the wefts "1" and "2" of the upper fabric and under the wefts "3" of the lower tissue floats.



  It will be noted that in all of these examples where stitching threads connect two or more fabrics, when these threads are poorly tensioned, they are pulled forward in exactly the same way by applying the "fixed weft" as the yarns that the Terry "- Thus, a controlled number of stitching threads are incorporated into the two or more layer fabric, allowing the layers to be pulled apart by a controlled number while remaining bonded together.

   Therefore, by inserting weft threads, it is only possible to interweave with the stitch threads
 EMI17.1
 for the stop weft ", not only stitching threads but" stitching fabrics "are formed which are essentially normal to the main fabrics when the latter are pulled apart, although they are almost parallel to them during weaving.



  In this way, what becomes a three-dimensional woven fabric, can be collapsed in the space between the last stuck solid weft and the next solid weft to be struck.



  By means of known means such as "make-up", extra high-tensioned warp yarns can be placed between the fabric layers that run through the "stitching fabrics" and are kept at a distance.



  It has been reported that the loom's Terry mechanism is controlled by a cross border dobby, so when is there for it?

  <Desc / Clms Page number 18>

 In one of the fabrics shown in Figures 1 to 8, no chain loops are required (i.e., in the case of a cross border between two lengths of pile fabric), the reed is "fixed" at each strike so that no pile is formed.

   In the case of those fabrics where there are stitching threads in the cross border portion, it will be necessary to change the stroke of the harness loop sending such a stitching chain so that it only participates in the formation of one of the top and bottom fabrics.
 EMI18.1
 t All the constructions shown in Figures 1 to 8 use the common three-wire Terry structure, but it should be understood that similar effects can be obtained with the four-wire and other less common Terry structures. A four-thread Terry construction is more open than a three-thread structure, allowing more weft threads per inch to be inserted, allowing for a denser fabric.

   For example, a three-ply structure containing 14 rows of loops per inch has 42 weft threads per inch, while a four-ply structure containing 14 rows of loops per inch will have 56 weft threads per inch.



  In any of the constructions using stitch chains, the ratio of stitch chain to root chain is determined by the perpendicular distance between the lower chain pocket of the upper fabric and the top chain compartment of the lower fabric. The ratio of the Terry pile to the stitch chain will vary according to the desired effects in the finished fabric.



  All warp yarns, including stitching threads referred to above, can be controlled by cams, a dobby or a Jacquard.



  We draw the reader's attention to all discourses

  <Desc / Clms Page number 19>

 and documents filed contemporaneously with or earlier than this specification in connection with this application, and which are open to public research with this specification and the contents of all such treatises and documents are hereby incorporated by reference.



  All features disclosed in this specification (all appended claims, extract and drawings included) and / or all steps of any method or process, which have been disclosed as such, can be combined into any combination, except combinations where at least some of such features and / or steps are mutually exclusive.



  Any feature disclosed in this specification may be replaced by alternative features that have the same, equivalent, or similar purpose, unless expressly provided otherwise. Therefore, unless expressly stated otherwise, each published property is only an example of a general set of equivalent or similar features.



  The invention is not limited to the details of the previous embodiments. The invention extends to any new, or any new combination of the properties disclosed in this specification (all appended claims, including the abstract and the drawings), or any new, or any new combination of the steps of any method or process made public as such.


    

Claims (1)

CONCLUSIES 1. - Een methode om weefsel te vervaardigen bestaande uit het gelijktijdig weven van twee of meer grondweefsels op een getouw dat twee of meer inschietsystemen bezit en het gelijktijdig weven van ketting in tenminste een van de grondweefsels met behulp van een Terry-procédé zoals hier omschreven, bij welk Terry-procédé het riet zieh in loodrechte stand bevindt wanneer de inslagdraden aangeslagen worden. CONCLUSIONS 1. - A method of fabric manufacturing consisting of simultaneously weaving two or more base fabrics on a loom having two or more sowing systems and simultaneously weaving warp in at least one of the base fabrics using a Terry process as here with which Terry process the reed is perpendicular when the weft threads are struck. 2.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens conclusie 1, waarbij een ketting een poolketting is. A fabric manufacturing method according to claim 1, wherein a chain is a pile chain. 3.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens conclusie 1 of conclusie 2, waarbij het riet"vaste"en"losse" werkwijzen heeft en waarbij het riet loodrecht staat tijdens het vormen van de groepen"losse"inslagdraden en eveneens wanneer de groepen"losse"inslagdraden aangeslagen worden in de zoom van de minstens twee weefsels bij het aanslaan van de "vaste" inslag. A fabric manufacturing method according to claim 1 or claim 2, wherein the reed has "solid" and "loose" methods and wherein the reed is perpendicular during formation of the groups of "loose" weft threads and also when the groups " loose "weft threads are struck in the seam of the at least two fabrics when the" fixed "weft is struck. 4.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij met behulp van het Terryprocédé poollussen vervaardigd worden op tenminste een voorzijde van het grondweefsel waarin het poolgaren geweven wordt. A method of fabric manufacturing according to any one of the preceding claims, wherein pile loops are produced on at least one front of the base fabric in which the pile yarn is woven using the Terry process. 5.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het riet door nokken wordt bediend. A method of fabric manufacturing according to any of the preceding claims, wherein the reed is operated by cams. 6.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij met behulp van een Terryprocédé een poolketting in elk van de grondweefsels geweven wordt om op tenminste een voorzijde van elk van de <Desc/Clms Page number 21> grondweefsels poollussen te vervaardigen. A method of fabric manufacturing according to any one of the preceding claims, wherein a pile warp is woven into each of the base fabrics using a Terry process to form on at least one front of each of the  <Desc / Clms Page number 21>  fabric weave pile loops. 7.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens een van de voorgaande conclusies, die het gelijktijdig inbrengen van twee of meer inslagdraden in de zoom van het weefsel omvat door gebruik te maken van een riet dat "vaste" en "losse" werkwijzen bezit en waarbij het riet enkel bij geselecteerde inslagdraden in de "vaste" werkwijze gebruikt wordt. A method of fabric manufacturing according to any of the preceding claims, comprising the simultaneous insertion of two or more weft threads into the seam of the fabric using a reed having "fixed" and "loose" methods and the reed being used only in selected "weft" threads in the "solid" process. 8.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens conclusie 6, waarbij het aanslaan van de inslag zodanig geschiedt dat de afstand tussen het riet en de zoom dezelfde is voor beide of alle weefsels bij de "losse" inslagdraden. A fabric manufacturing method according to claim 6, wherein the taping of the weft is such that the distance between the reed and the hem is the same for both or all of the fabrics at the "loose" weft threads. 9.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een stikketting tussen de twee grondkettingen doorgeschoten wordt en verweven met de inslagen van de twee weefsels, zodat een samengesteld weefsel vervaardigd wordt dat uit twee boven elkaar liggende weefsels bestaat. A method of fabric manufacturing according to any one of the preceding claims, wherein a stitching chain is interleaved between the two root chains and interwoven with the wefts of the two fabrics, to produce a composite fabric consisting of two superimposed fabrics. 10.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens conclusie 9, waarbij de stikketting tussen de twee grondweefsels gescheiden wordt om twee afzonderlijke weefsels te vervaardigen waarbij de gescheiden stikkettinggarens op elk van de twee grondweefsels een gesneden pooloppervlak vormen. A fabric manufacturing method according to claim 9, wherein the stitching chain is separated between the two base fabrics to produce two separate fabrics, the separated stitching yarns forming a cut pile surface on each of the two base fabrics. 11.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens conclusie 6 of een van de conclusies 7 tot 10 voorzover zij van conclusie 6 afhankelijk zijn, waarbij de poolgarens geweven worden om Terry-lussen te vormen op de voorzijde van het bovenweefsel en de achterzijde van het onderweefsel. EMI21.1 I 12.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens conclusie 6 of een van de conclusies 7 tot 10 voorzover zij <Desc/Clms Page number 22> van conclusie 6 afhankelijk zijn, waarbij de poolketting geweven wordt om Terry-lussen te vormen op de voor-en achterzijde van beide grondweefsels. A fabric manufacturing method according to claim 6 or any of claims 7 to 10 as far as they depend on claim 6, wherein the pile yarns are woven to form Terry loops on the front of the upper fabric and the back of the fabric. lower tissue.  EMI21.1  12. A fabric manufacturing method according to claim 6 or any one of claims 7 to 10 as far as they are  <Desc / Clms Page number 22>  depend on claim 6, wherein the pile warp is woven to form Terry loops on the front and back of both base fabrics. 13.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens een van de conclusies 1 tot 10, waarbij twee grondweefsels vervaardigd worden, met Terry-poolgarens geweven om lussen te vormen op een voorzijde van een van de twee grondweefsels en in beide grondweefsels geweven stikkettinggarens. A fabric manufacturing method according to any one of claims 1 to 10, wherein two base fabrics are made, woven with Terry pile yarns to form loops on one face of one of the two base fabrics and stitch warp yarns woven in both base fabrics. 14.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij stikkettinggarens gebruikt worden die in de twee boven elkaar liggende grondweefsels geweven worden, waarbij er twee of meer stikkettingen zijn, dat wil zeggen kettingen die verschillende verwevingspatronen met de twee stellen inslaggarens hebben. A method of fabric manufacturing according to any one of the preceding claims, using stitch warp yarns woven into the two superimposed base fabrics, wherein there are two or more stitch warps, i.e., chains that have different interweaving patterns with the two have weft yarns. 15.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens conclusie 1 of conclusie 2, waarbij een Terry-luspool gevormd wordt op de achterzijde van het bovenweefsel en op de voorzijde van het onderweefsel en deze lussen door een cross over (Leno) soort weven verbonden worden. A fabric manufacturing method according to claim 1 or claim 2, wherein a Terry loop pile is formed on the back of the top fabric and on the front of the bottom fabric and these loops are joined by a cross over (Leno) type of weaving . 16.-Een methode om weefsel te vervaardigen bestaande uit het gelijktijdig weven van twee of meer grondweefsels op een getouw dat twee of meer inslaginschietsystemen bezit en het gelijktijdig weven van poolketting in tenminste een van de grondweefsels met behulp van een Terry-procédé zoals hier omschreven, welk Terry-procédé stikdraden vormt die tenminste twee van de twee of meer grondweefsels verbinden.   A fabric manufacturing method consisting of simultaneously weaving two or more base fabrics on a loom having two or more weft shooting systems and simultaneously weaving pile warp into at least one of the base fabrics using a Terry process as defined herein which Terry process forms threads connecting at least two of the two or more base fabrics. 17.-Een methode om weefsel te vervaardigen volgens conclusie 16, waarbij de methode de bijkomende stappen van een van de conclusies 1 tot 15 omvat. A fabric manufacturing method according to claim 16, wherein the method comprises the additional steps of any one of claims 1 to 15. 18.-Een getouw dat middelen omvat voor het aanvoeren en vak <Desc/Clms Page number 23> maken van twee of meer grondkettingen ; een overeenstemmend aantal inslaginschietmechanismen, zodat het getouw aangepast is voor het gelijktijdig weven van twee of meer weefsels ; middelen tot het aanvoeren van kettingen en een rietmechanisme waarbij het getouw aangepast is om het riet loodrecht te houden wanneer de inslagdraden aangeslagen worden. 18.-A loom that includes means for supply and box  <Desc / Clms Page number 23>  making two or more ground chains; a corresponding number of weft insertion mechanisms so that the loom is adapted to weave two or more fabrics simultaneously; means for feeding chains and a reed mechanism wherein the loom is adapted to keep the reed perpendicular when the weft threads are struck. 19.-Een getouw volgens conclusie 19 waarbij de middelen tot het aanvoeren van kettingen bestaan uit middelen voor het aanvoeren van poolkettingen. A loom according to claim 19, wherein the means for supplying chains consists of means for supplying pile chains. 20.-Een getouw volgens conclusie 18 of conclusie 19, dat verder bestaat uit middelen om het riet in "vaste" en "losse" werkwijze te laten werken, waarbij het riet loodrecht is tijdens het vormen van de groepen "losse" inslagdraden en ook wanneer de groepen"losse"inslagdraden aangeslagen worden in de zoom van tenminste twee weefsels bij het aanslaan van de vaste inslag. A loom according to claim 18 or claim 19, further comprising means for operating the reed in "fixed" and "loose" processes, the reed being perpendicular during formation of the groups of "loose" weft threads and also when the groups of "loose" weft threads are struck in the seam of at least two fabrics when the solid weft is struck. 21.-Een getouw volgens een van de conclusies 18 tot 20, waarbij het getouw aangepast is om een Terry-luspool te produceren bij elk van de inslaginschietstanden. A loom according to any of claims 18 to 20, wherein the loom is adapted to produce a Terry loop pole at each of the impact shooting positions. 22.-Een getouw volgens een van de conclusies 18 tot 21, waarbij het getouw bovendien nog een nokmechanisme omvat, welk nokmechanisme het riet bestuurt. A loom according to any one of claims 18 to 21, wherein the loom further comprises a cam mechanism, which cam mechanism controls the reed. 23.-Een getouw volgens een van de conclusies 18 tot 22, dat montagemiddelen bezit voor een of meer poolkettingbomen en een aanspanvoorziening voor dergelijke poolkettingbo (o) m (en), apart van de aanspanvoorziening voor de grondketting. 23. A loom according to any one of claims 18 to 22, which has mounting means for one or more pile warp beams and a tightening device for such pile warp beam (s), separate from the tightening device for the ground chain. 24.-Een getouw volgens een van de conclusies 18 tot 23, waarbij het aanslagmechanisme geschikt gemaakt is om ervoor <Desc/Clms Page number 24> te zorgen dat de afstand tussen het riet en de zoom van het doek van beide of alle weefsels die op het getouw vervaardigd worden dezelfde is bij alle "losse" inslagdraden. A loom according to any one of claims 18 to 23, wherein the stop mechanism is adapted to fit  <Desc / Clms Page number 24>  ensure that the distance between the reed and the hem of the fabric of both or all fabrics made on the loom is the same with all "loose" weft threads. 25.-Een getouw volgens een van de conclusies 18 tot 24, dat bestaat uit een dubbel pluche-getouw, gewijzigd door de toevoeging van een Terry-poolvormingsmechanisme aangepast om op beide inslaginschietmechanismen van het dubbele pluchegetouw te werken. A loom according to any one of claims 18 to 24, consisting of a double plush loom modified by the addition of a Terry pile-forming mechanism adapted to act on both weft insertion mechanisms of the double plush loom. 26.-Een getouw dat middelen omvat voor het aanvoeren en vak maken van twee of meer grondkettingen ; een overeenkomstig aantal inslaginschietmechanismen, zodat het getouw is aangepast voor het gelijktijdig weven van twee of meer weefsels ; middelen voor het aanvoeren van ketting en een Terry-mechanisme, waarbij het getouw aangepast is om stikdraden te vormen waarbij gebruik gemaakt wordt van het Terry-mechanisme om tenminste twee van de twee of meer grondweefsels te verbinden. 26.-A loom comprising means for feeding and making two or more ground chains; a corresponding number of weft insertion mechanisms so that the loom is adapted to weave two or more fabrics simultaneously; chain feeding means and a Terry mechanism, the loom being adapted to form threads using the Terry mechanism to connect at least two of the two or more ground fabrics. 27.-Een getouw volgens conclusie 26, waarbij het getouw de bijkomende kenmerken van een van de conclusies 18 tot 25 bezit. A loom according to claim 26, wherein the loom has the additional features of any of claims 18 to 25.
BE9500221A 1994-03-16 1995-03-14 A weaving method AND WEEFAPPARAAT. BE1008769A4 (en)

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
GB9405128A GB9405128D0 (en) 1994-03-16 1994-03-16 Method of weaving and weaving apparatus

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1008769A4 true BE1008769A4 (en) 1996-08-06

Family

ID=10751949

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9500221A BE1008769A4 (en) 1994-03-16 1995-03-14 A weaving method AND WEEFAPPARAAT.

Country Status (3)

Country Link
BE (1) BE1008769A4 (en)
DE (1) DE19509272A1 (en)
GB (2) GB9405128D0 (en)

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0859075A1 (en) * 1997-02-08 1998-08-19 Günne Webmaschinenfabrik GmbH &amp; Co. KG Use of a terry loom
FR2897368A1 (en) * 2006-02-14 2007-08-17 Descamps Sas Soc Par Actions S TEXTILE ARTICLE WITH A JACQUARD PATTERN.
CN110820140B (en) * 2019-12-12 2024-04-26 江苏莱纳多智能装备有限公司 Beat-up weft insertion transmission mechanism arranged on two sides

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE522862C (en) * 1930-03-28 1931-04-16 Mech Plueschweberei G M B H Process for the production of push studs in double plush fabrics
DE2507478A1 (en) * 1975-02-21 1976-08-26 Guesken Fa J Pile fabrics prepd by weaving two fabrics simultaneously - by weaving pile loops between a pair of backings
DE3205227A1 (en) * 1982-02-13 1983-08-25 Mertens & Frowein Gmbh & Co Kg Maschinenfabrik, 5620 Velbert Shuttleless double weaving machine with double grippers
DE8903745U1 (en) * 1989-03-25 1989-05-11 Parabeam B.V., Helmond Body protectors

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3788359A (en) * 1972-07-10 1974-01-29 Rockwell International Corp Loom reed motion
DE2744795C2 (en) * 1977-10-05 1979-08-02 Lindauer Dornier Gesellschaft Mbh, 8990 Lindau Process for the single-layer production of double-pile fabrics

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE522862C (en) * 1930-03-28 1931-04-16 Mech Plueschweberei G M B H Process for the production of push studs in double plush fabrics
DE2507478A1 (en) * 1975-02-21 1976-08-26 Guesken Fa J Pile fabrics prepd by weaving two fabrics simultaneously - by weaving pile loops between a pair of backings
DE3205227A1 (en) * 1982-02-13 1983-08-25 Mertens & Frowein Gmbh & Co Kg Maschinenfabrik, 5620 Velbert Shuttleless double weaving machine with double grippers
DE8903745U1 (en) * 1989-03-25 1989-05-11 Parabeam B.V., Helmond Body protectors

Also Published As

Publication number Publication date
DE19509272A1 (en) 1995-10-12
GB2287479B (en) 1997-12-10
GB9405128D0 (en) 1994-04-27
GB2287479A (en) 1995-09-20
GB9504297D0 (en) 1995-04-19

Similar Documents

Publication Publication Date Title
Unal 3D woven fabrics
CN1800463B (en) Process for weaving fabrics and shaggy fabrics
US7287553B2 (en) Leno cloth as well as method and weaving machine for production thereof
KR100491512B1 (en) Woven 3d fabric material and a device for producing it
EP1900861B1 (en) Method for weaving a fabric and fabric woven according to such a method
JPH0598538A (en) Method for weaving three-dimensional fabric having different cross-sectional shape
JP2001513855A (en) 3D woven fabric with net-like structure
US7431055B2 (en) Method for weaving fabrics with areas having a corded structure with a large variety of colour effects
CN101861419A (en) Textile-reinforced composites with high tear strength
US10019A (en) Improvement in the manufacture of plain and figured fabrics
CN104775223A (en) Method for weaving pile fabrics and pile fabric with shadow cut pile zones
CA2455835C (en) Tetraxial fabric and machine for its manufacture
Khokar Noobing: A nonwoven 3D fabric-forming process explained
CN113564798B (en) Jacquard jacquard craft mesh with comb sandwich jacquard edges and manufacturing method thereof
BE1008769A4 (en) A weaving method AND WEEFAPPARAAT.
BE1012004A3 (en) METHOD FOR MANUFACTURING OF A POOL WITH TISSUE coarse pile warp threads.
CN216274615U (en) Sandwich jacquard lace jacquard process screen cloth with pattern comb
US3625260A (en) Fabrics with intricate pile arrangements
CN1594696B (en) Method of manufacturing a face to face pile fabric on a double-plush loom
JP4099739B2 (en) A method of weaving a gauze towel in a normal towel fabric weaving mechanism
JPH08504896A (en) METHOD AND APPARATUS FOR PRODUCING CARPET
US20070048491A1 (en) Water resistant carpet and method of manufacture the same
CN115161852B (en) Preparation method of three-dimensional woven spacer fabric for reinforcing weft yarn binding
JPH0241436A (en) Multiple warp woven fabric ground, weaving thereof, weaving machine capable of weaving said fabric ground and heald for weaving said fabric ground
JPH04119146A (en) Weaving of solid woven fabric and weaving device

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: HOBSON PETER DAVID

Effective date: 19980331

Owner name: HOBSON VICTOR

Effective date: 19980331