<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het aanbrengen van een afrolbare bekleding. Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het op een oppervlak aanbrengen van een afrolbare bekleding.
In het bijzonder is de uitvinding bedoeld voor het aanbrengen van waterdichte materiaallagen, bijvoorbeeld op een dak, op de bodem van een waterbekken, enzovoort.
In de eerste plaats is de uitvinding bedoeld voor het aanbrengen van teer-en asfaltprodukten, zoals roofing. Inhet algemeen echter kan zij ook worden aangewend voor het aanbrengen van andere bekledingen, zoals kunststoffolien.
Het gebruik van roofing voor daken, waarbij deze roofing wordt vastgebrand, is algemeen bekend.
Hierbij worden de rollen roofing door middel van een gasbrander aan de onderzijde verhit, waarbij de rol langzaam over het te bedekken oppervlak wordt uitgerold.
Deze verhitting gebeurt tot op heden manueel, met andere woorden door middel van een in de hand gehouden brander, waarbij het van groot belang is dat dit gelijkmatig en over de volledige breedte van de rol gebeurt.
Wanneer voornoemde verhitting niet gelijkmatig is doordat er plaatsen te hard of te weinig worden verhit, zullen na verloop van tijd blazen in het bedekkingsmateriaal ontstaan.
Een ander nadeel verbonden aan het manueel aanbrengen van roofing bestaat erin dat over de verhitte afgerolde stroken dient te worden gelopen, enerzijds, om de rol af te rollen en, anderzijs, om de roofing aan te drukken, waardoor
<Desc/Clms Page number 2>
beschadigingen kunnen optreden, daar de druk uitgeoefend met een voet zeer onregelmatig is.
Nog een nadeel dat verbonden is aan het manueel aanbrengen van roofing en andere bekledingsmaterialen is dat de persoon in kwestie steeds een gebogen en zeer on-ergonomische houding dient aan te nemen.
Eveneens is de kans dat men verbrandingen oploopt reëel.
De huidige uitvinding heeft dan ook een inrichting voor het op een oppervlak aanbrengen van een afrolbare bekleding als voorwerp waarbij de voornoemde nadelen worden beperkt of uitgesloten.
Hiertoe bestaat de uitvinding uit een inrichting voor het aanbrengen van een afrolbare bekleding, daardoor gekenmerkt dat zij in hoofdzaak bestaat uit een geraamte ; middelen om het geraamte manueel voort te bewegen ; en een zieh aan het geraamte bevindende zitting waarin een rol bekledingsmateriaal kan worden aangebracht, zodanig dat deze door het voortbewegen van de inrichting afrolt.
Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de uitvinding beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een zijaanzicht weergeeft van een inrichting volgens de uitvinding ; figuur 2 een zieht weergeeft volgens pijl F2 in figuur
1 ; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 2 ;
<Desc/Clms Page number 3>
figuur 4 een zieht weergeeft gelijkaardig aan dat van figuur 1 doch tijdens het gebruik van de inrichting.
Zoals weergegeven in de figuren 1 tot 4 heeft de uitvinding betrekking op een inrichting 1 voor het op een oppervlak 2 aanbrengen van een afrolbare bekleding 3, zoals roofing of dergelijke.
Volgens de uitvinding bestaat deze inrichting 1 in hoofdzaak uit een geraamte 4 ; middelen 5 om het geraamte 4 manueel voort te bewegen ; en een zieh aan het geraamte 4 bevindende zitting 6 waarin een rol 7 van de aan te brengen bekleding 3 kan worden aangebracht.
Het geraamte 4 bestaat in hoofdzaak uit een rechthoekig kader 8 waartussen de rol 7 kan worden neergelegd. Dit kader 8 kan verstevigd zijn door middel van een vakwerkkonstruktie 9.
De voornoemde middelen 5 om het geraamte 4 manueel voort te bewegen bestaan uit, enerzijds, rolmiddelen 10, en anderzijds, een handvat 11 om de inrichting 1 manueel voort te trekken of te drukken. In het weergegeven voorbeeld bestaat het handvat 11 uit een enkele schuin omhoog reikende buis die aan haar vrije uiteinde is voorzien van een handgreep. In het algemeen echter wordt met het handvat elk element bedoeld dat geëigend is om de inrichting 1 te vertrekken of te verduwen.
De inrichting is bij voorkeur ook nog voorzien van aandrukmiddelen om de afgerolde bekleding 3 aan te drukken op de ondergrond, zoals een aandrukrol 12.
De voornoemde rolmiddelen en de aandrukmiddelen worden bij voorkeur gevormd door dezelfde rol 12.
<Desc/Clms Page number 4>
De voornoemde zitting 6 bestaat bij voorkeur uit een ruimte, of een opening in het geraamte 4, waarin een rol 7 vrij kan worden neergelegd, zodanig dat deze laatste, bij het verplaatsen van de inrichting 1 wordt meegetrokken en afgerold.
Om te bekomen dat de rol 7 gemakkelijk afrolt is de zitting 6 voorzien van drukelementen die de rol 7 voor zieh uit drukken, en die in de weergegeven uitvoeringsvorm bestaan uit aan het geraamte 4 opgehangen, vrij verdraaibare rollen 13 en 14, die evenwijdig zijn aan de aandrukrol 12.
Verder bevat een inrichting 1 volgens de uitvinding bij voorkeur ook middelen 15 om de bekleding 3 aan de ondergrond te bevestigen. In het geval dat de inrichting 1 bedoeld is om te worden aangewend voor het plaatsen van bitumineuze lagen, bestaan deze middelen 15 bij voorkeur uit een of meer branders 16, bijvoorbeeld naast elkaar geplaatste gasbranders die voor de af te rollen rol 7 aan het geraamte 4 zijn aangebracht en naar de rol 7 zijn gericht. De branders 16 zijn bij voorkeur gemonteerd op een gemeenschappelijke leiding 17 die door middel van een leiding 18 doorheen het handvat 11 en een gasdarm 19 op een gasbron, zoals een gasfles 20, kan worden aangesloten.
De branders 16 zijn bij voorkeur hoeksgewijs instelbaar, zodanig dat zij meer of minder naar de ondergrond kunnen worden gericht. Zoals weergegeven in figuur 3 is in het weergegeven voorbeeld de leiding 17 hiertoe wentelbaar in het overige gedeelte van het geraamte 4 gemonteerd en kan in eender welke hoekpositie worden vastgezet, door middel van bouten 21.
Bij voorkeur is het handvat 11 vast aan de leiding 17 verbonden, zodanig dat, na het losmaken van de bouten 21,
<Desc/Clms Page number 5>
de branders 16 onder de gewenste hoek kunnen worden ingesteld door het handvat 11 omhoog of omlaag te wentelen en vervolgens de bouten 21 terug vast te schroeven.
Bovenaan aan het handvat 11 zijn bij voorkeur een aantal bedieningsorganen aangebracht, zoals een bedieningshendel 22 om de gastoevoer aan de branders 16 in en uit te schakelen en/of te regelen en een regelknop 23 of dergelijke om een waakvlam in de branders te regelen.
De inrichting 1 is in de weergegeven uitvoeringsvorm nog voorzien van een aanslag 24 die verhindert dat de rol 7 in het geraamte 4 vooruitrolt zonder dat nog enig kontakt met de rollen 13 en 14 bestaat. Deze aanslag 24 wordt bij voorkeur gevormd door een scharnierend deel 25 dat voorzien is van een haakvormig gedeelte 26 dat over een in de zitting 6 neergelegde rol 7 kan inwerken. Het haakvormig gedeelte 26 is bij voorkeur ook scharnierbaar aan het deel 25 bevestigd en wordt met zijn vrije uiteinden in de richting van de rol 7 gedwongen door middel van een veer 27, zodanig dat dit de vorm van de rol 7 volgt naarmate deze kleiner wordt.
Bij voorkeur is de inrichting 1 ook voorzien van hefmiddelen om, bij aanvang, de inrichting l over een klaargelegde rol 7 te plaatsen. Deze hefmiddelen kunnen bestaan uit een nabij de drukrol 12 aan het geraamte 4 bevestigd handvat 28. In de weergegeven uitvoeringsvorm wordt dit handvat gevormd door een verlenging van het voornoemde scharnierbare deel 25.
Overigens is het geraamte 4 bij voorkeur ook nog voorzien van bijkomende steunmiddelen, zoals een poot 29, tegenoverliggend aan het uiteinde dat gedragen wordt door de aandrukrol 12.
<Desc/Clms Page number 6>
Zoals weergegeven in figuren 1, 2 en 4 kan de inrichting 1 nog worden voorzien van zijdelingse geleidingen voor de rol 7, zoals geleidingsrollen 31 en 32, waardoor vermeden wordt dat de rol 7 in kontakt komt met het kader 8 en de inrichting 1 blokkeert.
Het geraamte 4 bestaat bij voorkeur uit staal of aluminium.
Het kader 8 is bij voorkeur ongeveer 65 op 105 cm groot. De aandrukrol weegt bij voorkeur ongeveer 10 kg en vertoont een diameter van ongeveer 10 cm.
De werking van de inrichting 1 wordt hierna beschreven.
Vooreerst wordt de inrichting 1 door middel van de handvatten 11 en 28 in haar geheel opgetild en met de aandrukrol 12 over een klaargelegde rol 7 geplaatst, zoals in aslijn is weergegeven in figuur 4.
Door vervolgens de waakvlam aan te steken en de branders 16 in te schakelen, en gelijktijdig de inrichting 1 bij het handvat 11 voort te trekken, wordt de bekleding 3 over het oppervlak 2 afgerold. Doordat de onderzijde van de afrollende bekleding 3 wordt warmgeblazen en smelt, wordt een aanhechting met de ondergrond gerealiseerd. De aandrukrol 12 zorgt hierbij voor een efficiënte aandrukking.
Door de bouten 21 los te schroeven kan de hoek van de branders 16 worden ingesteld, waarna deze in een gewijzigde positie kunnen worden vastgezet, zulks in funktie van het beoogde resultaat. In het geval dat een eerste bekledingslaag wordt aangebracht, worden de branders 16 hoofdzakelijk op de rol 7 gericht. In het geval dat een daaropvolgende bekledingslaag wordt aangebracht, worden de branders 16 bij voorkeur iets meer naar beneden gericht, zodanig dat niet alleen de onderzijde van de af te rollen
<Desc/Clms Page number 7>
rol 7, doch ook de bovenzijde van de reeds gelegde laag tot smelten wordt gebracht en een goede aanhechting wordt gerealiseerd.
Het is duidelijk dat de in de inleiding genoemde nadelen van de volledig manuele werkwijze nu totaal kunnen worden uitgesloten. Bovendien laat de inrichting toe eenzelfde oppervlakte te bekleden op een veel kortere tijd dan dit het geval is wannneer dit volledig manueel gebeurt. Tests hebben uitgewezen dat de werktijd tot 2/3 kan worden gereduceerd.
Het is eveneens duidelijk dat de uitvinding in verschillende varianten kan worden gerealiseerd. Zo bijvoorbeeld hoeven de rolmiddelen en de aandrukrol niet noodzakelijk door eenzelfde rol gevormd te zijn. Zo bijvoorbeeld zouden de rolmiddelen uit wielen kunnen bestaan die het geraamte 4 ondersteunen, terwijl de aandrukrol 12 hierachteraan wordt gesleept.
Ook kan het geraamte 4 volledig door rolmiddelen ondersteund zijn, zodat geen hefkracht bij het verrollen dient te worden uitgeoefend.
De middelen 15 voor het verbinden van de bekleding 3 met de ondergrond hoeven niet noodzakelijk uit branders 16 te bestaan, doch kunnen ook uit een mechanisme bestaan dat een andere hechtingstechniek dan vastbranden aanwendt. Bij wijze van voorbeeld zou dit mechanisme kunnen bestaan uit een doseerapparaat dat lijm tussen de bekledingslaag 3 en de ondergrond spuit.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichting voor het
<Desc/Clms Page number 8>
aanbrengen van een afrolbare bekleding kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.