<Desc/Clms Page number 1>
KLEPINRICHTING De uitvinding heeft betrekking op een onder invloed van de zwaartekracht werkende klepinrichting voor over-en/of onderdrukbeveiliging in opslagruimten.
In het algemeen bestaat de hierin beschreven uitvoering uit een constructie die twee kleppen bevat, namelijk een onderdrukklep en een overdrukklep, en die "gecombineerde overonderdrukklep" genoemd wordt. Het geheel kan gemonteerd worden op een opslagruimte. Deze combinatie dient enerzijds voor het automatisch ontluchten van de opslagruimte naar de atmosfeer bij het bereiken van een voorafbepaalde overdruk in de opslagruimte en anderzijds voor het aanvoeren van lucht uit de atmosfeer naar de opslagruimte bij het bereiken van een voorafbepaalde onderdruk in de opslagruimte.
Wanneer de druk in de opslagruimte binnen een bepaalde drukzone gelegen is t. o. v. de atmosferische druk, dan blijven de kleppen dicht. De beide kleplichamen zijn dan in aanraking met de klepzittingen.
Zowel de over-als de onderdrukklep kan alleen, met of zonder kanalisatiesysteem, of gecombineerd gebruikt worden.
Deze modulaire opbouw levert volgende combinaties op (Fig. l) * overdrukklep alleen (A) * onderdrukklep alleen (B)
EMI1.1
gecombineerde (A+B) * (A+C) * (B+D) over-onderdrukklep* gekanaliseerde gecombineerde over-onderdrukklep (A+B+C+D) * gecombineerde klep waarvan enkel de overdrukklep gekanaliseerd is (A+B+C) * gecombineerde klep waarvan enkel de onderdrukklep gekanaliseerd is (A+B+D) Een belangrijk kenmerk van de uitvinding bestaat erin dat deze inrichting specifiek ontwikkeld is voor het gebruik op opslagruimten waarin levensmiddelen in bulk en andere produkten in bulk worden opgeslagen die stofvorming veroorzaken.
Dit sluit evenwel niet uit dat de uitvinding ook aangewend kan worden om over-en onderdrukvoorwaarden te verzekeren in opslagruimten en leidingen voor de opslag van gassen, vloeistoffen en niet-stofvormige bulkgoederen, waarvoor de traditionele typen in de handel geschikt zijn.
<Desc/Clms Page number 2>
SPECIFIEKE KENMERKEN VAN DE KLEPINRICHTING. Ten opzichte van het huidige marktaanbod van klepinrichtingen bevat deze uitvinding een aantal karakteristieken die elk afzonderlijk renoverend zijn, en gecombineerd, een unieke inrichting opleveren.
De klepinrichting is bestemd voor over-en/of onderdrukbeveiliging onder invloed van de zwaartekracht in opslagruimten.
Het bijzonderste kenmerk van de uitvinding bestaat hierin dat de symmetrische constructie van de klepinrichting samen met de bijzondere afgeschuinde vorm van kleplichaam (deksel), klepzitting en klepinlaat (schacht) een gecontroleerde stroming bewerkstelligt waardoor het vlinderen van het kleplichaam wordt tegengegaan.
Een maximaal doorstroomdebiet wordt verkregen door minimale turbulenties. Dit wordt bekomen door de speciale vorm van de klepinlaat (schacht) die drie verschillende coniciteiten vertoont.
Het kleplichaam (deksel) dat met diverse kunststof of metaaldichtingen uitgevoerd kan worden heeft aan de zijde van de klepzitting een schuine kant met een helling van 250 tot 400 t. o. v. het dichtingsvlak van de klep (zie figuur 5) om de stroming naar beneden af te buigen. De afschuining vangt aan bij een diameter van 1, 03 to 1, 1 maal de binnendiameter van het kleplichaam t. p. v. de klepzitting en de buitendiameter van het kleplichaam bedraagt 1, 1 tot 1, 2 maal de inwendige diameter van de klepinlaat t. p. v. het dichtingsvlak.
De buitenzijde van de klepinlaat heeft t. p. v. de klepzitting eveneens een schuine kant maar onder een hoek van ongeveer 400 tot 500 t. o. v. het dichtingsvlak van de klep (zie figuur 5).
De combinatie van de hoger vermelde kenmerken zorgt ervoor dat de druk bij maximale lichting van het kleplichaam zo minimaal mogelijk verhoogt t. o. v. de aanspreekdruk.
Verder worden, zowel bij de overdrukklep als bij de onderdrukklep, de klepcreleidincren aan de atmosferische zijde van het kleplichaam (deksel) geplaatst en aldus uit het stofvormig medium gehouden waardoor het slecht functioneren van de klep, door stofophopingen in de klepgeleiding, vermeden wordt.
Vermits tevens de onderdelen voor bevestiging van de klepgeleiding zieh aan de atmosferische zijde bevinden, kan in tegenstelling met de meest gangbare typen geen stofophoping op deze onderdelen ontstaan. Door de speciale wijze van constructie van de binnenzijden van de klephuizen en klepzittingen, die tevens stofophopingen vermijden, is deze inrichting uiterst geschikt voor opslagruimten die regelmatig van produkt wisselen en waarbij menging van oude produktresten met het nieuw opgeslagen produkt niet toegestaan is. Dit geldt tevens voor wat betreft de opslagruimten van levensmiddelen in bulk.
Een draadscherm voorkomt het binnendringen van b. v. vogels onder de afschermkap van het overdrukgedeelte.
Een afschermkap garandeert de goede werking van de overdrukklepinrichting, ongeacht de weersomstandigheden.
<Desc/Clms Page number 3>
BESCHRIJVING VAN DE DIVERSE KLEPONDERDELEN.
De uitvinding zal thans nader toegelicht worden a. h. v. de tekeningen, waarin een uitvoeringsvoorbeeld van een klepinrichting volgens de uitvinding wordt afgebeeld. We onderscheiden :
EMI3.1
N..' ) Kg In inrichting volgens de uitvinding waar duidelijkshalve enkele delen zijn weggelaten, teneinde de inwendige constructie beter te laten zien.
EMI3.2
"Y Y D * De bevat een kleplichaam, dat t. een klepzitting kan bewogen worden.
Het kleplichaam rust op een klepzitting en steekt uit, zowel boven als buiten het vlak van de klepzitting. Aan een van zijn zijden staat het bloot aan de druk die heerst buiten de klepzitting en aan de andere zijde ondervindt het de druk die heerst binnen de klepzitting.
Het kleplichaam is samengesteld uit : * Een dichting die in rusttoestand in aanraking is met de klepzitting.
* Een klepdeksel dat op de dichting is aangebracht en dat om de turbelenties te beperken ter hoogte van de klepzitting, schuin gemaakt is met een helling van 25 tot 350 t. o. v. het dichtingsvlak.
* Een klepschijf waarvan gewicht en hoogte in functie van de drukvoorwaarden berekend worden.
* Een kap die door de schuine aflopende zijden stof- ophopingen vermijdt. Het betreft een kegelvormig geheel dat op de klepschijf bevestigd wordt.
* Een dichtingsring en een tegenplaat op het dragend gedeelte van de centraal geplaatste geleidingsas dragen de vermelde onderdelen in de volgorde waarin ze hierboven werden aangehaald.
* Een geleidingsas waarvan de onderzijde is voorzien van een opening waarin een veiligheidspal aange- bracht wordt. De afstand van de opening met pal tot de onderkant van de geleidingsbus bedraagt 0, 3 tot
0, 4 maal de diameter van de klepinlaat ter plaatse van het dichtingsvlak.
De massabelasting kan aangevuld worden met een veerbelasting die tussen de onderkant van de gelei- dingsbus en de veiligheidspal geplaatst wordt.
De doorlaatsectie wordt berekend in functie van het gevraagde debiet en drukvoorwaarde.
<Desc/Clms Page number 4>
* De klepinrichting heeft een luchtaanvoerkanaal, deel van de onderdrukklep, die op de bodemplaat vast bevestigd wordt. Dit aanvoerkanaal is zadeldakvormig en is voor- zien van een opening die aansluit op de klepinlaat (schacht).
De speciale bouwwijze van de inlaat geeft een goede luchtstroming en zorgt ervoor dat het produkt steeds terug in de opslagruimte of leiding valt waardoor de niet-gewenste stofophopingen in het klephuis vermeden worden. Het aanvoerkanaal kan desgevallend voorzien worden van een aansluitstuk voor kanalisatie.
* De klepinlaat (schacht), deeluitmakend van de onderdruk- klep, is kokervormig en naar de bovenzijde, zowel aan de binnen-als buitenkant, naar de klepzitting toe, gelei- delijk vernauwd. Aan de buitenzijde is de klepinlaat ter plaatse van de klepzitting voorzien van een schuine kant onder een helling van 40 tot 50 . Aan de binnenzijde verloopt de klepinlaat vanaf de onderzijde tot de zit- ting eerst licht conisch onder een hoek van 10 tot 30, om daarna over te gaan op een forse vernauwing van 200 tot 400 t. o. v. de klepas (figuur 5), en uiteindelijk een cilindrische schacht onder 00 heeft tot aan de klepzit- ting met een hoogte van 0, 05 tot 0, 1 maal de diameter van de klepinlaat t. p. v. de klepzitting. De klepinlaat is vast bevestigd op het luchtaanvoerkanaal.
* De klepinrichting bevat verder een bodemplaat die tevens dienst doet als aansluitflens voor de bevestiging op de opslagruimte. De tussenplaat is zodanig uitgevoerd dat aan weerszijde van het luchtaanvoerkanaal twee halve- maanvormige openingen ontstaan, zodanig dat de drukte- stand in de opslagruimte ook deze is welke voorkomt in het klephuis boven het kleplichaam. De afmeting van de twee openingen, die reiken tot tegen de mantel van het klephuis, wordt in functie van het gevraagde debiet van de onderdrukklep berekend, en bij de gecombineerde uit- voering in funktie van het verlangde debiet van zowel overdruk- als onderdrukklep.
EMI4.1
* geleidingsbus wordt vertikaal, centraal gemonteerd t. de klepzitting in de klepinlaat (schacht) zo dicht mogelijk bij het dichtingsvlak door middel van ribben, die tegen de binnenwand van de klepinlaat bevestigd zijn. De geleidingsas van het kleplichaam kan zich hierin enkel vertikaal bewegen. De geleidingsbus wordt aan de atmosferische zijde geplaatst teneinde nadelige stofophopingen te vermijden.
EMI4.2
* klepmantel omkleedt het geheel van bodemplaat, luchttoevoerkanaal, kleplichaam, en geleidingsbus van de onder-
Eendrukklep.
* De klepinrichting bevat ook een bovenflens waarop een blindflens of een tussenflens voor het bevestigen van de overdrukklep.
* Tenslotte heeft de klepinrichting een dichting die tussen de bovenflens en het blinddeksel of tussenflens voor overdrukklep wordt aangebracht, om het klephuis af te dichten.
<Desc/Clms Page number 5>
* Het onderdrukcredeelte van de gecombineerde overonderdrukklep heeft een klepinlaat (schacht) (7) met een ronde vorm en kan in de meest verscheidene materialen uitgevoerd worden. De klepinlaat (7) bevindt zich op het speciaal uitgevoerde luchtaanvoerkanaal (6). Het luchtaanvoerkanaal bevindt zich op de bodemplaat (1), die tevens dienst doet als aansluitflens. De geleidingsbus (14) is centraal bevestigd in de klepinlaat. Hierin kan zich de geleidingsas (13) van het kleplichaam bewegen.
* Het bewegend gedeelte van de onderdrukklep namelijk het kleplichaam bestaat uit de geleidingsas (13) waarop achtereenvolgens een dichtingsring (12), een tegenplaat (9), een dichting (8), een klepdeksel (10), een klepschijf (11) die in functie van de voorafbepaalde druk wordt aangepast en een kap (15).
* Het klephuis is aan de bovenzijde voorzien van een flens (3). De blind-of tussenflens (5) wordt door middel van de dichting (4) op het klephuis luchtdicht bevestigd. Het is tevens mogelijk om twee onderdrukkleppen op mekaar te monteren.
EMI5.1
. D. " : : : : E :. : : i : : : : : : : : : RtJ'E : : : : : : : : R : : : : : : : : : KRUi1. MI : e : : : : : : : : : R De'klepgeI'eTdYng zowel binnen als buiten de klepinlaat geplaatst worden. (figuur 2 en 3) kanOverdrukklep met klepqeleiding buiten de klepinlaat.
* Bij deze klepinrichting bevat het kleplichaam naast een dichting, een klepdeksel en een klepschijf, zoals hoger omschreven, een geleidingsbus die aan de bovenzijde voorzien is van een schroefdraad waarmede men door middel van een moer het kleplichaam samenstelt. De geleidingsbus kan slechts verticaal en om zijn lengteas bewegen over de geleidingsas die tot voorbij het vlak van de dichting komt.
Door de speciale bouwwijze nl. het buiten het produkt houden van de beweegbare delen wordt vermeden dat nade- lige ophopingen van het produkt de goede werking van de klep verstoren.
Tussen geleidingsas en de bovenplaat bestaat de moge- lijkheid om de massabelasting aan te vullen met een veerbelasting.
* De klepinlaat (schacht) is kokervormig en aan de onder- zijde voorzien van een aansluitflens waarin steunassen bevestigd worden die elk afzonderlijk regelbaar zijn t. o. v. de klepinlaat d. m. v. stelschroeven die in de steunassen en in het klephuis bevestigd zijn en die aan
EMI5.2
de bovenzijde in de bovenplaat bevestigd worden d. schroefdraad en moer.
* De aansluitflens aan de onderzijde van het klephuis wordt door middel van bouten, moeren en dichting lucht- dicht bevestigd op de tussenplaat van de onderdrukklep ofwel rechtstreeks op de opslagruimte.
* De klepinlaat (schacht), deeluitmakend van de overdruk- klep, is kokervormig en de bovenzijde, zowel aan de
<Desc/Clms Page number 6>
binnen-als buitenkant, naar de klepzitting toe, gelei- delijk aan vernauwd. Samen met afschuiningen aangebracht aan het kleplichaam idem als beschreven bij de onder- drukklep resulteert dit in een optimale doorstroming omdat de ongewenste turbulenties tot het minimum worden beperkt ter hoogte van de klepzitting en kleplichaam zodat het nadelig vlinderen vermeden wordt.
* De geleidingsas is voorzien van schroefdraad aan de bovenzijde, en is in het centrum van de bovenplaat gemonteerd met een moer, en komt tot onder het vlak van de klepzitting. Over de geleidingsas kan de geleidings- bus slechts verticaal en om zijn lengte-as bewegen.
Maximaal kan de geleidingsbus tot tegen de bovenplaat komen.
* De bovenplaat heeft een ronde vorm waarin het geheel van de steunassen alsook de in het centrum geplaatste gelei- dingsas d. m. v. moeren bevestigd worden.
* Verder wordt een draadscherm voorzien dat tegen de steunassen en tussen de bovenplaat en stelschroeven geplaatst wordt teneinde het binnendringen van ongedier- te te verhinderen.
* Tenslotte wordt een afschermkap d. m. v. dichtingsringen en dopmoeren op de steunassen bevestigd en die door haar speciale bouwwijze ter hoogte van klepzitting en klepli- chaam een optimale uitstroom toelaat.
* In een uitvoering volgens figuur 2 met de klepgeleiding buiten de klepinlaat is het kleplichaam samengesteld uit het klepdeksel (25), voorzien van een geleidingsbus (26) die uitmondt in de klepinlaat (21) waardoor de klepgeleidingsas (27) tot voorbij het dichtingsvlak kan uitgevoerd worden.
Verder bestaat het kleplichaam uit een dichting (28), een tegenplaat (29), de klepschijf (30) en een borgmoer (31).
* De klepinlaat (schacht) (21) is rond van vorm en kan uitgevoerd worden in de meest verscheidene materialen. Aan de onderzijde van de klepinlaat is een aansluitflens (22) voorzien.
De massabelasting kan verder aangevuld worden met een veerbelasting, welke tussen de geleidingsbus (26) en een bovenplaat (32) geplaatst wordt.
* De geleidingsas (27) wordt bevestigd met een borgmoer (33) aan de bovenplaat (32) welke op haar beurt bevestigd wordt aan de steunassen (24) door middel van borgmoeren (35).
De steunassen worden op hun beurt bevestigd in de aansluitflens (22) en door stelschroeven (34) gesteld en gefixeerd t. o. v. de klepinlaat.
* Een draadscherm (36) wordt bevestigd achter de steunassen (24) en geklemd tussen de stelschroeven (34) en de bovenplaat (32).
* De afschermkap (37) wordt bevestigd boven op de steunassen (24) door middel van een dopmoer (38) en een dichtingsring (39).
<Desc/Clms Page number 7>
Overdrukklep met klepqeleidinq binnen de klepinlaat.
* De klepinrichting bevat een geleidingsbus die zich in het klephuis en net onder het vlak van de klepzitting bevindt. Door middel van ribben, die tegen de binnenwand van de klepinlaat (schacht) bevestigd zijn, wordt de geleidingsbus centraal in het klephuis gehouden.
Het kleplichaam kan d. m. v. de geleidingsas vrij in de geleidingsbus bewegen.
* Een afschermkap wordt met bouten en moeren bevestigd op de steunen die aan de buitenkant van de schacht beves- tigd zijn.
* Een ring of draadscherm verhindert het binnendringen van ongedierte onder de afschermkap.
EMI7.1
* de uitvoering volgens figuur 3 met de klepgeleiding binnen de klepinlaat betreft, is centraal in de klepinlaat (1) een geleidingsbus (2) geplaatst. Deze geleidingsbus (2) wordt net onder het vlak van de klepzitting geplaatst en vastgehouden door ribben (4).
De geleidingsas (5) bevindt zich in de geleidingsbus (2) en is aan de onderzijde voorzien van een veiligheidspal (6) dewelke niet alleen belet dat de geleidingsas uit de geleidingsbus kan, maar die tevens de maximum lichting van het kleplichaam begrenst.
Op de geleidingsas (5) wordt in respectievelijke volgorde, een dichtingsring (7), een tegenplaat (8), een dichting (9), een klepdeksel (10) en een klepschijf (11) geplaatst. Het geheel wordt samengehouden door een borgmoer (12).
De afschermkap (14) wordt d. m. v. bouten en moeren (15) op de steunen (16) bevestigd. De steunen (16) zijn bevestigd tegen het klephuis (1).
Een ring (13) wordt tussen de klepinlaat (schacht) (1) en de onderzijde van de afschermkap (14) op de steunen (16) aangebracht teneinde het binnendringen van vogels e. d. te voorkomen.
Het overdrukqedeelte van de gecombineerde over- onderdrukklep (figuur 2) wordt met de aansluitflens (22) boven op de tussenflens (5) gemonteerd d. m. v. zekeringsringen (43), bouten (41) en moeren (42). De verbinding wordt luchtdicht gemaakt
EMI7.2
door middel van een dichting (40).
: //' MRnM De luchtafvoer-en de luchttoevoer noemen we kanalisatie. De klep wordt voorzien van een uitlaatbuis met elk een flens om de verbinding met een leiding mogelijk te maken.
* Voor wat de kanalisatie van de onderdrukklep betreft, is deze voorzien van een inlaatbuis die een verlenging is van de inlaat en die aan de onderzijde gedicht wordt door een plaat die op de aansluitflens van de klep bevestigd wordt.
<Desc/Clms Page number 8>
* De inlaatbuis is zodanig berekend en geplaatst, zodat ze in combinatie met de speciale bouwwijze van de klepinlaat, de aansluitflens, de klepzitting, en het kleplichaam, zorgt voor een goede toevoer van lucht in de opslagruimte.
* De bovenzijde van het klephuis is voorzien van een aansluitflens voor montage van de overdrukklep, met of zonder kanalisatie.
* Voor wat de kanalisatie van de overdruk betreft, is deze voorzien van een aansluitbuis met een flens voor verbin- ding met een afvoerleiding. De kanalisatie wordt door middel van de aansluitflens op de tussenflens geplaatst, waarop ook de overdrukklep bevestigd wordt. Het geheel kan op de al of niet gekanaliseerde onderdrukklep ge- plaatst worden d. m. v. de passende flenzen. Tussen de flenzen bevinden zieh telkens dichtingen.
* De uitlaatbuis is zodanig berekend en geplaatst, zodat ze in combinatie met de speciale bouwwijze van de klepinlaat, de klepzitting en het kleplichaam, zorgt voor een goede uitstroom van de lucht in de afvoerlei- ding.
* In figuur 4 wordt de doorsnede voorgesteld van een klep- inrichting met kanalisatie.
* De kanalisatie bestaat, voor het overdrukgedeel te uit een tussenflens (45) waarop de overdrukklep gemon- teerd wordt, d. m. v. bouten (49), moeren (48) en dichtin- gen (50). Op deze tussenflens (45) wordt aansluitflens (47) bevestigd. Tussen beide flenzen komt een dichting (46). Op de aansluitflens komt de mantel (51) die boven afgedicht is door een plaat (52). De uitlaatbuis (53) is tegen de mantel (51) geplaatst en is voorzien van een aansluitflens (54).
* Het geheel wordt boven op het gekanaliseerde klep- huis van de onderdrukkleu geplaatst d. m. v. aansluitflens (57) en dichting (58) die zieh op de mantel (56) bevin- den. Aan de onderzijde is de mantel (56) geplaatst op de aansluitflens (55). Het verlengd luchttoevoerkanaal (60) is aan de onderzijde afgedicht door bodemplaat (62), en aan het uiteinde voorzien van een flens (61)
Wordt de onderdrukklep afzonderlijk gekanaliseerd ge- bruikt, dan wordt de tussenflens (45) vervangen door een blinddeksel.
<Desc/Clms Page number 9>
WERKING VAN DE GECOMBINEERDE OVER- ONDERDRUKKLEP * De kleplichamen in figuur 2 kunnen belast worden d. m. v. schijven met een verschillende massa. De klepschijf wordt berekend in functie van de toegelaten over-en onderdruk in de opslagruimte en wordt eenmalig ingesteld.
* Wanneer de druk in de opslagruimte gelijk is aan een van de aanspreekdrukken van hetzij de overdrukklep, hetzij de onderdrukklep, dan wordt, naargelang het een over-of onderdruk betreft, de desbetreffende klep ondicht. Bij het verder stijgen van de overdruk of bij het verder dalen van de onderdruk zullen de respectievelijke kleplichamen verder openen totdat de volledige opening van de klep bereikt is.
* Wanneer de druk in de opslagruimte wijzigt en opnieuw de vooraf ingestelde druk bereikt, zal de aangesproken klep sluiten.
* De figuren 6 en 7 stellen een gecombineerde klep in werking voor, respectievelijk bij onderdruk en overdruk.