<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze en inrichting voor het vervangen van een doekboom bij weefmachines.
Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het vervangen van een doekboom bij weefmachines, meer speciaal om een doekboom te vervangen door een lege doekboom.
In het bijzonder betreft zij een werkwijze en inrichting die het voordeel bieden dat de vervanging van de doekboom relatief eenvoudig kan worden uitgevoerd, waarbij geen extra aandrukrol of andere middelen voor het opstarten van het wikkelen, zoals bijvoorbeeld kleefband, haakjes, aanzuigopeningen, enz. vereist zijn.
Deze werkwijze en inrichting bieden ook het voordeel dat tijdens de vervanging van de doekboom verder kan geweven worden.
Hiertoe bestaat de werkwijze volgens de uitvinding hoofdzakelijk in het uit een wikkelinrichting wegnemen
<Desc/Clms Page number 2>
van een te vervangen doekboom ; het tegen het weefsel drukken van een lege doekboom en het tegen een geleiding die zieh volgens de breedte van het weefsel uitstrekt, brengen van de lege doekboom zodanig dat het weefsel over de geleiding is omgebogen, zieh langsheen het grootste gedeelte van de lege doekboom uitstrekt, en zieh over de geleiding heen met tussensluiting van het tussenliggende reeds over de geleiding omgebogen weefsel naar de wikkelinrichting uitstrekt ; het vrijmaken van het gedeelte van het weefsel dat zieh volgens de bewegingsrichting van het weefsel voorbij de lege doekboom bevindt ;
het aandrijven van de lege doekboom zodat het gedeelte van het weefsel dat zieh volgens de bewegingsrichting van het weefsel voorbij de lege doekboom bevindt tussen het weefsel dat zieh naar de wikkelinrichting uitstrekt wordt gewikkeld ; en het in de wikkelinrichting plaatsen van de lege doekboom.
Bij voorkeur wordt het weefsel gespannen gehouden doordat de te vervangen doekboom wordt weggenomen en pas wordt los gesneden van zodra de lege doekboom met de voornoemde geleiding kontakt maakt.
Om de voornoemde werkwijze te realiseren wordt volgens. de uitvinding gebruik gemaakt van een inrichting die hoofdzakelijk bestaat uit middelen voor het uit een
<Desc/Clms Page number 3>
wikkelinrichting wegnemen van een te vervangen doekboom ; een geleiding die zich volgens de breedte van het weefsel uitstrekt ; middelen om de lege doekboom tegen het weefsel en tegen de geleiding te brengen, zodanig dat het weefsel over de geleiding is omgebogen, zich langsheen het grootste gedeelte van de omtrek van de lege doekboom uitstrekt, en zich over de geleiding heen, met tussensluiting van het tussenliggende reeds over de geleiding omgebogen weefsel naar de wikkelinrichting uitstrekt en voor het in de wikkelinrichting plaatsen van de lege doekboom ;
middelen voor het vrijmaken van het gedeelte van het weefsel dat zich volgens de bewegingsrichting van het weefsel voorbij de lege doekboom bevindt ; en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de lege doekboom.
Bij voorkeur bestaat de voornoemde geleiding uit een lat die bevestigd is op verende boogvormige tussenstukken.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoering- vormen beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een inrichting volgens de
<Desc/Clms Page number 4>
uitvinding weergeeft ; figuren 2 tot 6 verschillende stappen van de werkwijze volgens de uitvinding weergeven voor het gedeelte dat in figuur 1 met F2 is aangeduid ; figuren 7 tot 9 voor verschillende standen op een grotere schaal een zicht weergeven van het gedeelte dat in figuur 6 met F7 is aangeduid ; figuur 10 schematisch nog een stap van de werkwijze weergeeft ; figuur 11 een praktische uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ;
figuren 12 en 13 zichten weergeven volgens pijlen F12 en F13 in figuur 11 : figuur 14 een zieht weergeeft volgens pijl F14 in figuur 13 ; figuur 15 een doorsnede weergeeft volgens lijn XV-XV in figuur 14 ; figuur 16 een zicht weergeeft volgens pijl F16 in figuur 11 ; figuur 17 een variante van de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuren 18 tot 20 de inrichting van figuur 17 in verschillende standen weergeven ; figuur 21 een variante weergeeft van het gedeelte dat in figuur 7 met F21 is aangeduid.
<Desc/Clms Page number 5>
In figuur 1 zijn schematisch een weefmachine 1 en een inrichting 2 volgens de uitvinding weergegeven. Zoals bekend wordt het geproduceerde weefsel 3 opgewikkeld op een doekboom 4 ten einde een doekrol 5 te vormen.
De doekboom 4 kan zoals weergegeven in figuur 1 in een afzonderlijke wikkelinrichting 6 van de weefmachine 1 zijn aangebracht, waarbij de doekboom 4 ondersteund wordt door middel van twee steunrollen 7 waarvan minstens een wordt aangedreven.
Volgens een variante kan de wikkelinrichting 6 voor de doekboom 4 ook rechtstreeks in het frame 8 van de weefmachine 1 worden aangebracht.
EMI5.1
.,.
Wanneer de doekboom 4 dient vervangen te worden, wordt deze weggenomen en vervangen door een lege doekboom 9.
Volgens de huidige uitvinding gebeurt dit zoals schematisch is weergeven in de figuren 2 tot-10.
Duidelijkheidshalve zijn in deze figuren een aantal delen van de inrichting niet weergegeven, dewelke achteraf aan de hand van een praktische uitvoeringsvorm van de inrichting verder worden beschreven.
Zoals weergegeven in figuur 2 wordt ten einde de werkwijze volgens de uitvinding te realiseren, gebruik
<Desc/Clms Page number 6>
gemaakt van een transportelement 10 voor het aanvoeren van de lege doekboom 9 en het wegnemen van de volle doekboom 4. Een essentieel element hierbij bestaat in een geleiding 11 die zich dwars ten opzichte van het weefsel 3 uitstrekt en die vast aan het transportelement 10 is bevestigd.
Zoals weergeven in figuur 3 wordt volgens een eerste stap van de werkwijze de te vervangen, doorgaans volle doekboom 4 uit de wikkelinrichting 6 weggenomen en in het transportelement 10 geplaatst. Het weefsel 3 tussen de wikkelinrichting 6 en de volle doekboom 4 blijft hierbij gespannen gehouden.
In een volgende stap wordt de lege doekboom 9 zoals weergegeven in figuur 4 tegen het gespannen weefsel gedrukt, op een plaats tussen de weefmachine en de voornoemde weggenomen doekboom 4, en samen met dit weefsel over de rand van de geleiding 11 gebracht zodat een toestand ontstaat zoals weergegeven in figuur 5.
Hierbij kan weefsel 3 ontnomen worden vanaf de doekrol 5.
Vervolgens wordt de volle doekboom 4 vrijgemaakt.
Hiertoe wordt, althans volgens de weergegeven uitvoeringsvorm, het weefsel 3 tussen de geleiding 11 en de volle doekboom 4 doorgesneden door middel van een
<Desc/Clms Page number 7>
snijinrichting 12, dit bijvoorbeeld zo dicht mogelijk bij de geleiding 11. Hierbij wordt zoals weergegeven in figuur 6 een vrij uiteinde 13 aan het weefsel 3 dat in verbinding staat met de weefmachine gevormd.
Zoals weergegeven in figuur 7 strekt het weefsel 3 zieh hierbij vanaf het vrije uiteinde 13 uit naar de geleiding 11, is over de vrije rand hiervan omgebogen over nagenoeg 180 graden, en strekt zieh vervolgens langsheen de omtrek van de lege doekboom 9 en terug over de geleiding 11 heen, met tussensluiting van het tussenliggende reeds over de geleiding omgebogen weefsel 3, naar de weefmachine 1, en meer speciaal naar de wikkelinrichting 6, uit. De lege doekboom 9 wordt hierbij met een welbepaalde kracht Fl tegen de geleiding 11 gedrukt.
De tussensluiting van het voornoemde tussenliggende weefsel 3 wordt bekomen doordat het weefsel 3 dat zieh naar de wikkelinrichting 6 van de weefmachine 1 uitstrekt met een bepaalde kracht F2 drukt op het voornoemde tussenliggende weefsel 3, meer speciaal op het gedeelte 14 van het weefsel 3 dat zieh bevindt tussen de geleiding 11 en het gedeelte 15 van het weefsel 3 dat zieh naar de wikkelinrichting 6. uitstrekt.
<Desc/Clms Page number 8>
In een volgende stap wordt de lege doekboom 9 aangedreven volgens een opwikkelzin A zodat het weefsel 3 op de lege doekboom 9 wordt gewikkeld. Uiteraard is de opwikkelzin A van de lege doekboom 9 gelijk aan de opwikkelzin van de doekboom in de wikkelinrichting 6.
Hierbij wordt het tussenliggende gedeelte 14 van het weefsel 3 ter plaatse van de geleiding 11 door de wrijving met het hierover liggende gedeelte 15 meegevoerd, zoals is weergegeven in de figuren 8 en 9, waardoor het vrije uiteinde 13 op de lege doekrol 9 wordt gewikkeld. Het tussenliggende gedeelte 14 wordt hierbij meegenomen door het gedeelte 15 doordat de wrijving tussen het gedeelte 14 en het gedeelte 15 groter is dan de wrijving tussen het gedeelte 14 en de geleiding 11. Het is duidelijk dat de voornoemde wrijvingen hierbij ontstaan door de voornoemde tussensluiting van het gedeelte 14.
Uiteindelijk wordt de lege doekboom 9 terug in de wikkelinrichting 6 geplaatst terwijl hij volgens de opwikkelzin A wordt aangedreven om, zoals weergegeven in figuur 10, het weefsel 3 tussen de lege doekboom 9 en de weefmachine 1 gespannen te houden. Het is duidelijk dat de lege doekboom 9 in dit geval reeds voorzien is van enkele wikkelingen. Vervolgens kan de volle doekboom 4 worden afgevoerd door middel van het transportelement 10.
<Desc/Clms Page number 9>
Een praktische uitvoeringsvorm van de voornoemde inrichting 2 wordt hierna beschreven aan de hand van de figuren 11 tot 16.
De inrichting bestaat hierbij minstens uit middelen voor het afvoeren van een te vervangen doekboom 4 en voor het toevoeren van een lege doekboom 9 bij een weefmachine 1 ; een geleiding 11 die zich dwars ten opzichte van het weefsel 3 uitstrekt ; middelen om de lege doekboom 9 opeenvolgend tegen het weefsel 3 en de geleiding 11 te brengen, zodanig dat het weefsel 3 over de geleiding 11 is omgebogen, zich langsheen het grootste gedeelte van de omtrek van de lege doekboom 9 uitstrekt, en zich over de geleiding 11 heen, met tussensluiting van het tussenliggende reeds over de geleiding 11 omgebogen weefsel 3 naar de weefmachine 1 uitstrekt ; middelen voor het vrijmaken van het gedeelte van het weefsel 3 dat voorheen naar de volle doekboom 4 werd geleid ; en aandrijfmiddelen 16 voor het aandrijven van de lege, nog in de weefmachine 1 aan te brengen doekboom 9.
De middelen voor het afvoeren van de volle doekboom 4 en het toevoeren van een lege doekboom 9 bestaan in de weergegeven uitvoeringsvorm uit het voornoemde transportelement 10, alsmede uit een of meerdere mechanismen, enerzijds, om een te vervangen doekboom 4 uit de weefmachine 1, meer speciaal de wikkelinrichting
<Desc/Clms Page number 10>
6, weg te nemen en in het transportelement 10 te plaatsen, en anderzijds, om een lege doekboom 9, dewelke aanwezig is in een houder of magazijn 17 in het transportelement 10, in de plaats van de volle doekboom 4 in de weefmachine l, meer speciaal in de wikkelinrichting 6, aan te brengen. Volgens figuur 11 worden hiertoe twee afzonderlijke mechanismen 18 en 19 aangewend.
Het transportelement 10 bestaat hierbij uit een wagentje dat wordt aangedreven door een motor 20. Uiteraard is het geheel hierbij voorzien van de nodige middelen om het transportelement 10 op te roepen en te positioneren tot voor de wikkelinrichting 6 waarin zich de te vervangen doekboom 4 bevindt. Deze middelen kunnen bijvoorbeeld bestaan in een detektor 21 aan de wikkelinrichting 6 om een volle doekboom 4 waar te nemen, een centrale stuureenheid 22 die via een induktieve rail 23 en een detektor 24 in het transportelement 10 in verbinding Staat met een stuureenheid 25 die de motor 20 en de mechanismen 18 en 19 beveelt.
In het geval dat een volle doekboom 4 is gevormd levert de detektor 21 een signaal af waardoor het transportelement 10 automatisch naar de betreffende weefmachine 1 beweegt, waarbij het de induktieve rail 23 volgt.
<Desc/Clms Page number 11>
Het voornoemde mechanisme 18 om de volle doekboom 4 af te voeren bestaat bijvoorbeeld uit twee teleskopische armen 26, die horizontaal uitschuifbaar zijn, en een aandrijving 27 waarmee de armen 26 vertikaal kunnen worden verplaatst. Aan de uiteinden van de armen 26 zijn zittingen 28 aangebracht waarin een doekboom 4 kan worden opgenomen. Het mechanisme 18 laat toe dat de armen 26 met de zittingen 28 onder de uiteinden van de doekboom 4 worden gepresenteerd.
Door de armen 26 omhoog te verplaatsen wordt de doekboom 4 uit de wikkelinrichting 6 van de weefmachine 1 gelicht, en door het inschuiven van de teleskopische armen 26 wordt deze doekboom 4 in het transportelement 10 geplaatst.
Het voornoemde mechanisme 19 om een lege doekboom 9 in de weefmachine 1 en meer speciaal in de wikkelinrichting 6 aan te brengen bestaat bij voorkeur uit twee teleskopsiche armen 29 die aan een uiteinde 30 scharnierbaar aan het frame 31 van het transportelement 10 zijn bevestigd en die aan het andere uiteinde 32 elk voorzien zijn van een grijpelement 33 voor het vastnemen en verplaatsen van de lege doekboom 9. De teleskopische armen 29 kunnen hierbij worden verdraaid door middel van drukcilinders 34 of dergelijke.
<Desc/Clms Page number 12>
De grijpelementen 33 kunnen zoals weergeven in de figuren 13 tot 15 bestaan uit een haakvormig gedeelte 35 met een opening 36 waarin het uiteinde van een doekboom 9 past en een vergrendelingselement 370m te beletten dat een in het haakvormige gedeelte 35 aangebracht uiteinde van de doekboom 9 hieruit loskomt. De vergrendelingselementen 37 kunnen hierbij bestaan uit sleden die verschuifbaar zijn in geleidingen 38 in de armen 29 en die worden verplaatst door middel van drukcilinders 39.
De voornoemde middelen om de lege doekboom 9 tegen het weefsel 3 te drukken en tegen de geleiding 11 te brengen zijn in de in figuren "11 tot 15 weergegeven uitvoeringsvorm tevens gevormd door het reeds beschreven mechanisme 19. Het is immers duidelijk dat het mechanisme 19 zowel toelaat een lege doekboom 9 uit het magazijn of de houder 17 te nemen, als deze te verplaatsen zoals is afgebeeld in de figuren 4,5 en 10.
De voornoemde geleiding 11 bestaat zoals weergegeven in de figuren 7,8, 9, 11 en 12 bij voorkeur uit een dunne lat die voorzien is van een glad oppervlak en die door middel van boogvormige tussenstukken 40 aan het frame 31 van het transportelement 10 is bevestigd. De tussenstukken 40 kunnen hierbij al dan niet verend zijn.
<Desc/Clms Page number 13>
De elasticiteit van de tussenstukken 40 laat toe dat bij het aandrukken van de doekboom 9 volgens de toestand van figuur 7 de geleiding 11 en de doekboom 9 over hun volledige lengte met elkaar in kontakt komen en dat uitlijningsfouten worden gekompenseerd. De lat die de geleiding 11 vormt, kan volgens een variante bestaan uit een bladveer.
De voornoemde middelen voor het vrijmaken van het weefsel 3 van de volle doekboom 4 bestaan volgens figuren 11 en 12 uit een snijinrichting 12 die parallel aan de geleiding 11 werkzaam is. Hiertoe is deze snijinrichting 12 aan de onderzijde van de tussenstukken 40 bevestigd. Zij bestaat hoofdzakelijk uit een V-vormig mes 41 dat zoals schematisch is weergegeven in figuur 16 door middel van een kabel 42 en een motor 43 kan worden verplaatst. Het weefsel 3 komt bij het uitvoeren van de voornoemde werkwijze automatisch in het bereik van de snijinrichting 12. Bij het inschuiven van de teleskopische armen 26 wordt de doekboom 4 immers afgerold terwijl hij zich in de zittingen 28 bevindt, waardoor het weefsel 3 gespannen blijft. Het is duidelijk dat om het weefsel 3 gespannen te houden er een zekere wrijving nodig is tussen de doekboom 4 en de zittingen 28.
Ook bij het aandrukken van de lege doekboom 9 tegen het weefsel 3 blijft dit laatste
<Desc/Clms Page number 14>
gespannen zodat dit zich uiteindelijk altijd van de onderzijde van de geleiding 11 naar de volle doekboom 9 uitstrekt en steeds in het bereik van de snijinrichting 12 komt.
De voornoemde aandrijfmiddelen 16 bestaan uit een motor 44, bijvoorbeeld een elektrische motor, waarmee een in de grijpelementen 33 aangebrachte doekboom 9 kan worden verdraaid. Zoals weergegeven in de figuren 13 tot 15 is de motor 44 aan een van de armen 29 van het mechanisme 19 bevestigd en drijft een slipkoppeling aan die bijvoorbeeld gevormd is door een aandrijfwiel 45 dat kan samenwerken met een wiel 46 op de doekboom 9. Het aandrijfwiel 45 kan hierbij bestaan uit een rubber wieltje, terwijl het wiel 46 een glad oppervlak kan vertonen.
Het is duidelijk dat alle aandrijfmiddelen, zoals de motors 20,43 en 44, de teleskopische armen 26 en 29 en de drukcilinders 34 en 39 zodanig worden bevolen door middel van de stuureenheid 25 dat de cyclus zoals afgebeeld in de figuren 1 tot 10 automatisch wordt uitgevoerd.
Opgemerkt wordt dat nadat de toestand van figuur 5 is verwezenlijkt, het weefsel 3 los komt te hangen zoals
<Desc/Clms Page number 15>
met streeplijn X in figuur 6 is aangeduid, althans toch wanneer geen extra spanmiddelen zijn voorzien en wanneer verder geweven wordt met de weefmachine 1. Omwille van deze reden geniet het de voorkeur dat de geleiding 11 bovenaan het frame 31 is bevestigd, waardoor het eigen gewicht van het weefsel 3 dan in de nodige spankracht voorziet om zoals weergegeven in figuur 8 het gedeelte 14 tijdens het oprollen mee te voeren. De opening 47 van de boogvormige tussenstukken 40 is dan ook naar boven gericht.
In figuren 17 tot 20 wordt een variante weergegeven voor het vervangen van een doekboom 4 die in een wikkelinrichting 6 is aangebracht die gemonteerd is in het frame 8 van de weefmachine 1. Het verschil met de hiervoor besproken uitvoeringsvorm bestaat erin dat de opwikkelzin B in zulk geval doorgaans tegengesteld is aan de opwikkelzin A bij een afzonderlijke wikkelinrichting 6. De geleiding 11 en de tussenstukken 40 moeten dan ook passend staan opgesteld.
Bij de uitvoeringsvorm van de figuren 17 tot 20 bevindt de geleiding 11 zich onderaan het transportelement 10, terwijl de houder 17 voor de lege doekboom 9 bovenaan is gesitueerd. De opening 47 van de boogvormige tussenstukken 40 is naar onderen gericht.
<Desc/Clms Page number 16>
Bij wijze van voorbeeld worden de middelen voor het afvoeren van de te vervangen doekboom 4 en voor het toevoeren van de lege doekboom 9 aan de weefmachine 1, alsmede de middelen om de lege doekboom 9 opeenvolgend tegen het weefsel 3 en de geleiding 11 te brengen gevormd door eenzelfde mechanisme 48. Dit mechanisme 48 bestaat uit twee vouwbare armen 49 die scharnierbaar aan het frame 31 zijn bevestigd. Elke arm is hierbij scharnierbaar en kan respektievelijk aangedreven worden door middel van aandrijfmechanismen 50 en 51. Het vrije uiteinde van elk van beide armen 49 is voorzien van een grijpelement 33 zoals afgebeeld in figuren 13 tot 15.
De snijinrichting 12 is nu aan de bovenzijde van de boogvormige tussenstukken 40 gemonteerd.
Tevens is de inrichting voorzien van een aandrijving 52 om de te vervangen doekboom 4 te verdraaien wanneer deze in het transportelement 10 is geplaatst. Zoals weergegeven in de figuren 17 tot 20 kan deze aandrijving bestaan uit een elektrische motor 53, een overbrenging 54 en een slipkoppeling 55. De slipkoppeling 55 kan bestaan uit een rubber wieltje 56 dat met een steunrol 57 voor de te vervangen doekboom 4 samenwerkt.
<Desc/Clms Page number 17>
De steunrol 57 maakt deel uit van een steun 58 die speciaal bedoeld is om de te vervangen doekboom 4 in aan te brengen nadat hij uit de weefmachine 1 is weggenomen.
Om de positie van de lege doekboom 9 duidelijk weer te geven zijn de armen 49 in de figuren 19 en 20 slechts gedeeltelijk afgebeeld.
De werking van de inrichting kan eenvoudig uit de verschillende standen van figuren 17 tot 20 worden afgeleid.
Volgens figuur 17 wordt de volle doekboom 4 door het mechanisme 48 vastgenomen. Hierna wordt hij verplaatst en in de steun 58 aangebracht, waarbij een toestand ontstaat als weergegeven in figuur 18 waarna het mechanisme 48 zich naar de houder 17 beweegt om een lege doekboom 9 vast te nemen.
De lege doekboom 9 wordt zoals weergegeven in figuur 19 tegen het weefsel 3 gedrukt en in de opening 47 van de boogvormige tussenstukken 40 gebracht. Vervolgens wordt de lege doekboom 9 tegen de geleiding 11 gedrukt. Hierbij wordt het weefsel 3 steeds gespannen gehouden door de aandrijving 52 in te schakelen.
<Desc/Clms Page number 18>
Vervolgens wordt het weefsel 3 losgesneden van de volle doekboom 4 door middel van de voornoemde snijinrichting 12. Onmiddellijk hierna wordt de lege doekboom 4 aangedreven zodanig dat het weefsel 3 wordt opgewikkeld op een analoge wijze zoals is weergegeven in de figuren 7,8 en 9.
In dit geval zijn de tussenstukken 40 bij voorkeur
EMI18.1
"erend uitverend uitgevoerd en kan de lege doekboom 9 tegen de veerkracht in door het opwikkelen van de volle doekboom 4 tegen de geleiding 11 worden gespannen. Dit biedt het voordeel dat het weefsel 3 dat zich van de lege doekboom 9 naar de weefmachine 1 uitstrekt door het terugveren van de tussenstukken 40 een tijdlang gespannen blijft, zelfs wanneer tijdens het vervangen van de doekboom wordt verder geweven. De veerkracht vervangt hierbij als het ware de kracht die in de uitvoeringsvorm van figuur 7 geleverd wordt door het eigen gewicht van het weefsel 3.
Het is duidelijk dat de aandrijving van de lege doekboom 9 door de motor 44 niet noodzakelijk via de voornoemde slipkoppelingen dient te gebeuren. Hiertoe kan ook gebruik gemaakt worden van bijvoorbeeld een tandwieloverbrenging of dergelijke. Hierbij bestaat het aandrijfwiel 45 bijvoorbeeld uit een tandwiel dat kan
<Desc/Clms Page number 19>
samenwerken met een wiel 46 op de doekboom 9 dat in dit geval bestaat uit een tandwiel, en bestaat de motor 44 bijvoorbeeld uit een motor die een konstant koppel levert.
In figuur 21 is een variante weergegeven waarbij de geleiding 11 gevormd wordt door een lat 59 die voorzien is van draaibaar in deze lat 59 aangebrachte naalden 60, waarbij deze naalden 60 aangebracht zijn aan de zijde 61 van de lat 59 die gericht is naar het weefsel 3 dat zich naar de wikkelinrichting 6 uitstrekt. Hierdoor wordt de wrijving tussen het gedeelte 14 en de geleiding 11 verminderd, hetgeen het meenemen van het gedeelte 14 door het gedeelte 15 bevordert.
Het is duidelijk dat de geleiding 11 niet noodzakelijk vast aan het frame van het transportelement 10 dient bevestigd te worden maar dat de geleiding 11 eveneens vast kan bevestigd worden aan het frame van een ander element zoals bijvoorbeeld de wikkelinrichting 6 van de weefmachine 1.
Het is duidelijk dat de breedte van de inrichting volgens de uitvinding kan aangepast worden aan de breedte van de betreffende te vervangen doekboom.
<Desc/Clms Page number 20>
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijze en inrichting voor het vervangen van een doekboom bij weefmachines kan volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.