<Desc/Clms Page number 1>
Trage ontsteekinrichting voor een gasgestookt waterverwar- mingstoestel.
De inrichting betreft een trage ontsteekinrichting voor een gasgestookt waterverwarmingstoestel met een gasklep bedienende en van een huis voorziene waterschakelaar, die voorzien is van een door een membraan gescheiden hogedruk-en lagedrukkamer, waarvan de lagedrukkamer enerzijds met het aftapwaternet en anderzijds via een jenturibuis met een warmtewisselaar is verbonden, waarbij van de vernauwingsplaats van de Venturibuis naar de lagedrukkamer een verbindingsleiding bestaat, waarin een smoororgaan is ingevoegd.
Dergelijke trage ontsteekinrichtingen zijn bekend en werken eigenlijk bevredigend.
Met het oog op het feit, dat de gassamenstellingen en gasdrukken af en toe veranderen is een aanpassing van de karakteristiek van de trage ontsteekinrichting aan varierende omstandigheden gewenst. De uitvinding heeft derhalve ten doel om de aangroeisnelheid van de gasdoorstroming, alsook het niveau hiervan te kunnen variëren.
Verder beoogt de uitvinding een afzonderlijke trage ontsteekinrichting te verschaffen, die zonder meer kan worden aangesloten op bestaande waterschakelaars van gasgestookte apparaten.
Volgens de uitvinding wordt het oogmerk hierdoor bereikt, dat de trage ontsteekinrichting een van een knik voorziene karakteristiek (Q=f (t)) vertoont.
Door een dergelijke uitvoering wordt het voordeel bereikt, dat men in het eerste tijdgebied de gasdoorstroming in afhankelijkheid van de tijd zeer snel. laat aangroeien en dat volgens een tweede gebied deze aangroeiing hog zeer langzaam plaatsvindt. Hiermede is een betere aanpassing van de gasdoorstroming aan de gegevensvan de verbrandingswaarde van het gas en van de druk hiervan mogelijk.
In het bijzonder is het doelmatig wanneer de trage ontsteekinrichting zodanig is uitgevoerd, dat zij aan het huis van de waterschakelaar verwisselbaar is aangebracht.
Hierbij is een eenvoudiger verwisseling mogelijk.
Verder is het bijzonder doelmatig, dat het huis van.
<Desc/Clms Page number 2>
de trage ontsteekinrichting voorzien is van een cilindrische, van een schroefdraad voorziene plug en dat in deze piug de ene aansluitleiding als centraal kanaal en de andere als aan de plug open aan de dag tredende gleuf is uitgevoerd.
Het is bijzonder gunstig, dat de beide aansluitleidingen door een door middel van een kleplichaam afsluitbare klepzitting en hiermee parallel liggend door een smoororgaan verbonden zijn, waarbij het smoororgaan instelbaar is en het kleplichaam in drukloze toestand open is en onder invloed van een membraan staat, dat bij een optredend drukverschil het kleplichaam naar de klepzitting doet bewegen.
Verder is het bijzonder gunstig, dat als glijvlak voor de zuiger een kunststofhuls is verschaft, die'in een huisopening is ingebracht.
De uitvinding wordt hieronder nader toegelicht aan de hand van twee uitvoeringsvoorbeelden met verwijzing naar de bijbehorende tekening. Hierin toont :
Figuur vijf een principeschema van een gasgestookt waterverwarmingstoestel, figuur een, twee en drie een uitvoeringsvoorbeeld van een trage ontsteekinrichting, figuur vier een karakteristiek, en figuur zes een verder uitvoeringsvoorbeeld volgens de uitvinding.
In alle zes figuren duiden dezelfde verwijzingscijfers steeds op gelijke constructiedelen.
Het in figuur vijf weergegeven waterverwarmingstoestel 1 bevat een warmtewisselaar 2, die verwarmd wordt door een brander 3, in de gastoevoerleiding 4 waarvan een klep 5 is aangebracht. De warmtewisselaar 2 is aangesloten op een koud waterleiding 6, die door een huis 7 van een. waterschakelaar 8 loopt. Aan de voorloopzijde van de warmtewisselaar 2 is een warmwaterleiding 9 aangesloten, die voert naar een aftapklep 10. Aan het huis 7 van de waterschakelaar 8 is een trage ontsteekinrichting 11 aangesloten via leidingen 12 en 13.
De waterschakelaar 8 vormt in haar huis 7 twee drukkamers 14 en 15, die door een langs hun omtrek drukdicht ingespannen membraan 16 zijn gescheiden, waaraan een membraanschotel 17 is bevestigd, die verbonden is met een regelstang 18, die haar stand overdraagt op de gasklep 5.
<Desc/Clms Page number 3>
De hogedrukkamer 14 wordt doorlopen door een leiding 6, terwijl aan de uitlaatzijde van de kamer 14 in het huis 1 een. Venturibuis 18 is aangebracht, die door de leiding wordt doorlopen. Op de nauwe plaats van de Venturi is de leiding 13 aangesloten, terwijl de leiding 12 is aangesloten op de lagedrukkamer 15 van de waterschakelaar.
Fig. 1 toont meer in detail de uitvoering van de trage ontsteekinrichting. De trage ontsteekinrichting 11 is voorzien van een huis 20, waaruit de beide leidingen 12 en 1-3 treden, die volgens fig. 5 zijn aangesloten op de waterschakelaar. Het huis 20 omvat de totale bouwgroep van de trage ontsteekinrichting en is op niet nader weergegeven wijze buiten aan het huis 7 van de waterschakelaar te bevestigen. In de ruimte binnen het huis 20 bevindt zieh een klepzitting 21, die bestreken wordt door een kleplichaam 22, dat via een stang 23 door een zuiger 24 bedienbaar is. De klepzitting verbindt de beide leidingen 12 en 13 met elkÅaar. Parallel met de klepzitting is een smoororgaan 25 geplaatst.
Parallel met de klepzitting, resp. het smoororgaan is een aandrijf-membraan 26 aangebracht, die met de stang 23 is verbonden.
In een door een wand 27 van de binnenruimte 28 gescheiden gebied 29 is de zuiger 24 gelegerd, waarbij door de wand 27 een niet beslist waterdichte doorvoering 30 is gevormd. De zuiger is in het gebied 29 relatief dicht tegen de binnenwand van het huis gevoerd en is voorzien van één of meer uitsparingen 31, die via de voorzijde en achterzijde van de zuiger hydraulisch met elkaar in verbinding staan. Tegen de openingen ligt een sluitlichaam 32, dat de openingen afdekt. en onder invloed van een terugstelkracht van een drukveer 33 staat, die enerzijds steunt tegen de achterzijde 34 van het huis 20 en anderzijds tegen het sluitlichaam 32 en dit zodanig voorspant, dat de openingen 31 afgesloten zijn.
De voorruimte en achterruimte van de openingen 31 staan met elkaar in verbinding via een omloopkanaal 35, waarvan de dwarsdoorsnede door middel van een instelschroef 36 varieerbaar is.
De werking van de trage ontsteekinrichting is als volgt :
Wanneer de aftapklep 10 wordt geopend zal een waterdoorstroming optreden over de leiding 6 en. de kamer 14,
<Desc/Clms Page number 4>
die de venturibuis 19, de warmtewisselaar 2 en de leiding 9 naar de verbruiksinrichting toe. In de kamer 14 treedt als tevoren een overdruk op, terwijl in de kamer 15 een onderdruk ontstaat, daar zij via de nauwe plaats van de Venturi wordt leeggezogen. Dit leegzuigen vindt eerst snel plaats, daar de leidingen 12 en 13 enerzijds via het spoororgaan 25 en anderzijds via de in de ruststand geopende klep 22, 21 in verbinding staan. In de ruststand drukt namelijk de drukveer 33 zowel de zuiger 24 als het kleplichaam 22 in de openingsstand.
De bij het aftappen werkzaam wordende verschildruk tussen de leidingen 12 en 13 begint evenwel werk- zaam te worden op het membraan 26 en heeft tot gevolg, dat aan het kleplichaam 22 een sluitbeweging begint op te treden. De dwarsdoorsnede van de klepzitting 21 wordt voortdurend versmald, zodat hier aan het begin van het aftappen een smoorwerking ontstaat, die lineair toeneemt. Deze betrek-
EMI4.1
king is voorgesteld in de grafiek volgens figuur tijdstip t1 het openingen van de aftapklep begint en de doorstroming door de klepzitting verloopt volgens de eerste vier, waaropkromme 39 tot aan het tijdstip t2. Op het tijdstip t2 heeft het kleplichaam 22 de zitting 21 bereikt en afgesloten, zodat de verdere stijging volgens de kromme 38 alleen nog door de doorlaatdwarsdoorsnede van het smoororgaan 25 bepaald is.
Het ledigen van de kamer 15 bewerkstelligt een opwaartse beweging van het membraan en derhalve van de stang 18 en een openen van de gasklep. Het openen van de gasklep vindt nu gelijklopend met de kromme 37 plaats, zodat de gasdoorstroming naar de brander van nul toeneemt naar een waarde Q. Het waterverwarmingstoestel, resp. de brander of de klep kunnen zodanig worden ingesteld, dat de waarde Q1 korrespondeert met de overontsteekgasdoorstroming, dit is de gasdoorstroming, die noodzakelijk is om de brander over haar gehele gebied tot branden te brengen. Een hieronderliggende gasdoorstroming brengt het gevaar met zieh mede van een onvolledige gasverbranding, terwijl een hierbovenliggende gasdoorstroming kan leiden tot een ontploffingswerking, daar onnodig veel gas eerst wordt ontstoken.
De verdere stelbeweging wordt dan alleen nog door het smoororgaan 25 beinvloed, hetwelk een langzaam aangroeien van de gasdoorstroming tot aan de nominale doorstroming Q2 volgens
<Desc/Clms Page number 5>
de kromme 38 tot ongeveer een tijdstip t3 bewerkstelligt.
Van belang is nu nog, dat de aangroeihoek van de kromme 39 door het variëren van de vorm van het kleplichaam kan worden beinvloed. Ook de aangroeihoek van de kromme 38 is beinvioedbaar en wel door de grootte van het smoororgaan 25. Wanneer hier een bijregelbaar smoororgaan wordt verschaft is de instelmogelijkheid zonder meer aanwezig. Ook het tijdstip t2 is instelbaar en wel door middel van het door de smoorschroef 36 vrijgelaten oppervlak van het kanaal 29.
Hiermede is een universele bijregelbaarheid en aanpasbaarheid van de trage ontsteekinrichting aan de betreffende gegevens van het apparaat en van het gas mogelijk;
EMI5.1
Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. steunt de. veer 33 niet direkt tegen de achterzijde 34 van het huis 20, doch tegen een uitstekend deel 37 van de zuiger 24. Hierbij werkt deze veer slechts als terugstelveer voor het sluitlichaam 32 en niet tegelijk als terugstelveer voor het kleplichaam, zodat hier een andere veer kan worden verschaft, die beter instelbaar is.
Het in fig. 6 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld toont een ver-gemakkelijkte aansluiting van de gehele trage ontsteekinrichting op de waterschakelaar. Hierbij is voorzien in een plug 40, die aan haar buitenmantel 41 voorzien is van een schroefdraad. De leiding 12 vormt een middenkanaal, terwijl de leiding 13 uitmondt in een ringvormige gleuf 42 in het mantelgebied. Derhalve is het mogelijk, dat het gehele huis 20 in een korresponderend uitgevoerde boring van het huis 7 is in te schroeven en aldus de kanalen in verbinding zijn te brengen met de leidingen 12 en 13.
Bij het in figuur twee weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn ook weer twee afzonderlijke veren 33 en 34 gebruikt, waarbij de zuiger 24 axiaal verschuifbaar gelegerd is op de stang 23.
Bij het in figuur drie weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is de terugstelveer 33 voor het sluitlichaam 32 in de ruimte binnen de zuiger 24 gelegerd en door uitstekende delen 37 geborgd, terwijl de veer 43 aan de buitenzijde van deze uitstekende delen aangrijpt.
Voor het tot een minimum beperken van de wrijving van de zuiger 24 is zij gevoerd in een kunststof huls, die
<Desc/Clms Page number 6>
EMI6.1
20. is in een opening van het huis -conclusies-