NL9500493A

NL9500493A - Catheter met lichtgeleider.

Info

Publication number: NL9500493A
Application number: NL9500493A
Authority: NL
Inventors: Hendrikus Cornelis Ligtenberg; Marcel Gerhard Haan; James Ernest Leone
Original assignee: Cordis Europ
Priority date: 1995-03-13
Filing date: 1995-03-13
Publication date: 1996-10-01
Also published as: CA2170444A1; EP0732086A1; US5997570A

Description

CATHETER MET LICHTGELEIDER

De uitvinding heeft betrekking op een catheter die op gebruikelijke wijze een slangvormig basislichaam met een distaai en een proximaal einde omvat en aan het distale einde een ballonorgaan draagt.

Het ballonorgaan omgeeft een einddeel van het basislichaam en wordt daardoor gesteund.

Bij de balloncatheter volgens de uitvinding strekt zich van het proximale einde naar het distale einde een lichtgeleider uit. Deze lichtgeleider heeft een lichtafgevend einddeel dat zich in het inwendige van het ballonorgaan bevindt. Het lichtafgevende einddeel is in het ballonorgaan aan het basislichaam bevestigd, teneinde dit in de ballon te fixeren.

De lichtgeleider heeft aan het proximale einde van de catheter een lichtopnemend einde, waarin licht kan worden ingestraald, dat bij het lichtafgevend einddeel wordt uitgestraald.

Deze balloncatheter volgens de uitvinding is in het bijzonder geschikt om daarmee een stent van onder licht-invloed, in het bijzonder onder invloed van UV-licht uithardend materiaal, in het lichaam van een patiënt aan te brengen. Deze stent wordt voor het inbrengen in samengeknepen toestand om het niet—geexpandeerde ballonorgaan aangebracht. In deze toestand wordt het distale einde van de catheter bij de patiënt ingebracht, waarbij de ballon en daarmee de stent, op de juiste plaats in de bloedbaan van de patiënt wordt gemanoeuvreerd. Door vervolgens het ballonorgaan te doen expanderen, door in het inwendige daarvan gas of een vloeistof onder druk toe te voeren, wordt de stent geëxpandeerd. Door vervolgens de ingebrachte stent te belichten met door het lichtafgevende einddeel afgegeven licht, hardt het materiaal van de stent uit en deze blijft vervolgens in de uitgeharde, geëxpandeerde toestand in het lichaam van de patiënt achter.

Het is van belang dat het lichtafgevende einddeel nauwkeurig in het ballonorgaan wordt gepositioneerd, teneinde een nauwkeurige en juiste belichting van het uithardende materiaal te bereiken.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm omvat het basislichaam van de catheter een buitenste slangvormig lichaam en een in een lumen daarvan opgenomen binnenste slangvormig lichaam en is het lichtafgevende einddeel van de lichtgeleider bevestigd aan het binnenste slangvormige lichaam. De lichtgeleider kan zich daarbij tezamen met het binnenste slangvormige lichaam door het lumen van het buitenste slangvormige lichaam uitstrekken.

Een geschikte andere uitvoeringsvorm is gekenmerkt in conclusie 4. Het lichtafgevende einddeel kan hierbij nauwkeurig in de ballon worden gefixeerd. Door het verwijderen van ten minste een gedeelte van de lumen begrenzende buitenwand van de catheter wordt een soort bedding verkregen die bij kan dragen aan het op zijn plaats houden van de stent, bij het inbrengen daarvan.

Bij voorkeur wordt de lichtgeleider aan het basislichaam bevestigd, door lijmen.

Teneinde te verzekeren dat rondom de omtrek van de ballon een gelijkmatige belichting optreedt, wordt bij voorkeur de maatregel van conclusie 6 toegepast. Het door de lichtgeleider afgegeven licht wordt gedeeltelijk binnenin de ballon gereflecteerd. Hierdoor wordt ook het gedeelte van de ballon dat zich in de schaduw van het basislichaam bevindt, goed belicht.

De uitvinding wordt verder toegelicht in de volgende beschrijving aan de hand van de bijgevoegde figuren.

Figuur 1 toont gedeeltelijk schematisch een balloncatheter volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 2 toont het distale einde van een balloncatheter volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Figuur 3 toont een doorsnede volgens III-III in fig. 2.

De catheter 1 van fig. 1 omvat een slangvormig basislichaam 2 met aan een proximaal einde, dat wil zeggen het einde dat bij toepassing buiten het lichaam van een patiënt blijft, een aansluitorgaan 3.

Aan het tegenoverliggende, distale einde is een ballonorgaan 4 aangebracht, dat een einddeel van het basislichaam 2 omgeeft.

Het basislichaam is opgebouwd uit een buitenste slangvormig orgaan 5 en een in een lumen 9 daarvan opgenomen binnenste slangvormig orgaan 6. Het binnenste slangvormige orgaan heeft eveneens een lumen 7, waardoorheen zich op bekende wijze een leiddraad kan uitstrekken.

Het binnenste slangvormige orgaan 6 is aan zijn einde verbonden met een cathetereinddeel 8, waarin het leid— draadkanaal 7 doorloopt.

Het ballonorgaan 4 is met zijn relatief distale einde bevestigd aan het cathetereinddeel 8 en met zijn relatief proximale einde aangebracht op het einde van het buitenste slangvormige orgaan 5.

Tezamen met het binnenste slangvormige orgaan 6 strekt zich door het lumen 9 van het buitenste slangvormige orgaan 5 een lichtgeleider 12 uit. Deze strekt zich uit van het proximale einde tot aan het distale einde, zodat dit een gedeelte 15 omvat dat zich onbedekt in het ballonorgaan 4 bevindt.

Het proximale einde van de lichtgeleider 12 heeft een lichtopnemend einde 13 waarin, door middel van een schematisch weergegeven lichtbron 14 licht in de lichtgelei— der 12 ingestraald kan worden. Dit ingestraalde licht plant zich in de lichtgeleider 12 voort tot in het lichtafgevende einddeel 15. Dit lichtafgevende einddeel 15 is bij voorkeur zodanig bewerkt, bijvoorbeeld geslepen, dat het ingestraalde licht over het gehele einddeel 15 radiaal wordt uitgestraald. Het einddeel 15 is met het basislichaam 2 en in het bijzonder het binnenste slangvormige orgaan 6 daarvan verbonden door lijmverbindingen 16.

Het ballonorgaan 4 is bij voorkeur zodanig uitgevoerd dat het door het lichtafgevende einddeel 15 uitgestraalde licht gedeeltelijk wordt gereflecteerd en gedeeltelijk wordt doorgelaten. Door de gedeeltelijke reflectie zou het inwendige van het ballonorgaan 4 over zijn gehele omtrek gelijkmatig worden belicht, ook in het gedeelte dat zich in de directe schaduw van het basisdeel bevindt. In fig. 1 is dat het onderste gedeelte. Een gelijkmatige verlichting over de gehele omtrek van de ballon 4 is gewenst om zodoende een gelijkmatige belichting van de uit te harden stent te verkrijgen en daarmee een gelijkmatige uitharding van deze stent.

Het ballonorgaan 4 wordt geëxpandeerd door in het inwendige daarvan een vloeistof of gas onder druk toe te voeren. Dit geschiedt via de resterende doorsnede van het lumen 9, dat in verbinding staat met de aansluiting 10 van het aansluitorgaan 3. Het aansluitorgaan 11 staat in verbinding met het leiddraadkanaal 7. Deze aansluiting 11 omvat een afdichting zodat de leiddraad afgedicht doorgevoerd kan worden.

Van een andere uitvoeringsvorm van de catheter zoals aangeduid met het verwijzingscijfer 20, is in fig. 2 slechts het distale einddeel weergegeven. De catheter 20 omvat een basislichaam 21 dat, zoals fig. 3 meer in detail laat zien, twee lumens 23, 24 omvat. Het lumen 23 strekt zich tot aan het uiterste distale einde uit en dient voor het daarin opnemen van een leiddraad.

Door het lumen 24 strekt zich een lichtgeleider 25 uit.

Zoals fig. 2 laat zien is de het lumen 24 begrenzende buitenwand van het basislichaam 21 in het zich in het ballonorgaan 22 uitstrekkende einde gedeeltelijk verwijderd, zodat een "bed" 26 is gevormd waarop het lichtafgevende einddeel 27 van de lichtgeleider 25 is bevestigd. Deze bevestiging is hier ook uitgevoerd door middel van lijm 28.

Ook het lichtafgevende einddeel 27 is zodanig be werkt dat een radiale lichtafgifte optreedt, teneinde een gelijkmatige verlichting over de gehele lengte te verkrijgen.

De lichtgeleider kan uit een lichtgeleidend monofilament of uit een vezelbundel bestaan. Ook kan een combinatie worden toegepast. Bijvoorbeeld kan het lichtafgevende einddeel 27 uit één stuk bestaan, dat op lichtdoorlatende wijze verbonden is met een zich vanaf het proximale einde uitstrekkende vezelbundel.

Claims

1. Catheter omvattende een slangvormig basislichaam met een distaai en een proximaal einde en een aan het distale einde aangebracht, een einddeel van het basislichaam omgevend ballonorgaan, waarbij ten minste één lichtgeleider zich uitstrekt van het proximale naar het distale einde en nabij het distale einde een zich in het inwendige van het ballonorgaan bevindend lichtafgevend einddeel heeft, waarbij het lichtafgevende einddeel aan het basislichaam is bevestigd.

2. Catheter volgens conclusie 1, waarbij het basislichaam een buitenste slangvormig lichaam en een in een lumen daarvan opgenomen binnenste slangvormig lichaam omvat en het lichtafgevende einddeel van de lichtgeleider aan het binnenste slangvormige lichaam is bevestigd.

3. Catheter volgens conclusie 2, waarbij de lichtgeleider zich te zamen met het binnenste slangvormige lichaam door het lumen van het buitenste slangvormige lichaam uitstrekt.

4. Catheter volgens conclusie l, waarbij de lichtgeleider zich door een lumen van het basislichaam uitstrekt en een dit lumen begrenzende buitenwand van het basislichaam in het zich in het ballonorgaan uitstrekkende einddeel ten minste gedeeltelijk verwijderd is.

5. Catheter volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de bevestiging van de lichtgeleider door lijmen is verkregen.

6. Catheter volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij het ballonorgaan zodanig is uitgevoerd dat door het lichtafgevende einddeel afgegeven licht gedeeltelijk wordt gereflecteerd en gedeeltelijk wordt doorgelaten.