NL9500442A - Slangepomp. - Google Patents

Description

Slangepomp.

De uitvinding heeft betrekking op een slangepomp overeenkomstig de aanhef van conclusie 1.

Vele slangepompen zijn bekend waarmee een mediumstroom in een kanaal, veelal een rubberen slang of vergelijkbaar, wordt opgewekt zonder dat een aandrijvend element, uitgezonderd de kanaalwand, in rechtstreeks contact met het voort te stuwen medium treedt. Daartoe wordt het kanaal afwisselend tussen aandrijfelementen en tegenhoudelementen samengedrukt of -geknepen en weer vrij gegeven om in de oorspronkelijke stand terug te keren zodat een "peristaltische" beweging van de kanaalwand ontstaat en het zich daarin bevindende medium dientengevolge door het kanaal heen wordt voortgestuwd.

Bij de bekende slangepomp is het daaraan uitvoeren van onderhouds-of reparatiewerkzaamheden lastig. Ook is het lastig, de bekende slangepomp op juiste werking te inspecteren. Ook zijn onderdelen van de bekende slangepomp aan relatief sterke slijtage onderhevig. Voorts bestaat de bekende slangepomp uit relatief veel onderdelen waarmee een kostbare vervaardiging gemoeid is.

De onderhavige uitvinding beoogt, een verbeterde slangepomp.

Hiertoe wordt voorgesteld een slangepomp welke voldoet aan de combinatie van maatregelen zoals opgesomd in de bijgevoegde conclusie. In de volgconclusies zijn voordelige uitvoeringsvarianten van de uitvinding nader toegelicht.

Op de eerste plaats, wordt met de uitvinding bereikt dat het kanaal (veelal een rubberen slang of equivalent) gemakkelijk uit de slangepomp kan worden weggenomen of daarin kan worden geplaatst. Voor bijvoorbeeld medische toepassingen kan daarmee een aanzienlijke besparing op bijvoorbeeld onderhoud- en reparatiewerkzaamheden worden bereikt. Immers moet in dat verband de slang regelmatig worden vervangen/gereinigd (gedesinfecteerd), gezien de hoge eisen die gesteld worden aan de hygiëne en de lekdicht, terwijl slangepompen in de medische wereld op grote schaal worden toegepast voor bijvoorbeeld nierdialysedoeleinden, maar bijvoorbeeld ook voor enterale of parentale toedieningen. Op grond van kosten- en milieuoverwegingen bestaat de wens voor een telkens opnieuw te gebruiken slangepomp waarvan slechts een minimumaantal, het liefst geen enkel, onderdelen voor het hergebruik vervanging vereist. Ook voor andere toepassingsgebieden buiten de medische wereld biedt de uitvinding door de gemakkelijke uitwisselbaarheid van de slang belangrijke voordelen. Daarnaast wordt tevens hiermee een voordeel bereikt bij de assemblage van de slangepomp volgens de uitvinding door de fabrikant.

Door de aanwezigheid van het venster is het ook eenvoudig mogelijk, de slangepomp op juiste werking te controleren.

Door het tegenhoudelement in de behuizing te integreren wordt verder een produktievoordeel bereikt, en wordt ook voorkomen dat het tegenhoudelement, in vergelijking met een uitvoering als afzonderlijk onderdeel, niet verloren kan gaan, bijvoorbeeld bij onderhoud- of reparatiewerkzaamheden. Ook is op die manier op eenvoudige wijze betrouwbaar de afstand tussen het aandrijfelement en het tegenhoudelement in te stellen, welke automatisch bereikt wordt wanneer de behuizing is gesloten, gereed voor werking. Op geschikte wijze kan de behuizing uit slechts twee afzonderlijke delen zijn samengesteld, hetgeen onder andere gunstig is voor zijn vervaardiging. Door die afzonderlijke behuizingdelen schuivend in elkaar passend uit te voeren kan tegelijkertijd het tussen het aandrijfelement en het tegenhoudelement vrij geven van het pompkanaal voor zijn uitwisseling worden bereikt. Daartoe kunnen die afzonderlijke behuizingdelen met groef en veer verschuivend in elkaar passend zijn uitgevoerd, of aan die groef- en veer equivalente middelen bezitten om hetzelfde verschuifbaar in elkaar grijpen te bereiken. Ten behoeve van de smering tussen het aandrijfelement en het pompkanaal (de slang) verdient het voorts de voorkeur, de slangepomp uit te rusten met een smeerorgaan dat in glijdend of wrijvend contact staat met het aandrijfelement. Op die manier wordt het aandrijfelement voortdurend gesmeerd, zodat een voortdurende smering tussen de slang en het aandrijfelement bestaat, hetgeen veroudering (slijtage) verregaand kan beperken. Zelfs wanneer bij de bekende slangepomp het aandrijf element één of meer vrij roterende en met de slang in aangrijping gebrachte rollen bezit, is de slijtage van de bekende slangepomp nog aanzienlijk wegens onvoldoende (in de tijd gegarandeerde) smering tussen het aandrijfelement en het pompkanaal.

Door van de verschuifbaar in elkaar grijpende behuizingdelen één deel uit te rusten met uitstekende nokken welke komen te grijpen in corresponderende uitsparingen in het andere behuizingdeel kan een betrouwbare onderlinge standvergrendeling worden gewaarborgd waarbij slechts een minimumaantal additionele verbindingsmiddelen (schroeven, bouten, moeren, snaptongen en dergelijke) vereist zijn om de behuizingdelen, bij voorkeur gemakkelijk, losneembaar aan elkaar te bevestigen. Met die in uitsparingen grijpende nokken kan tevens een betrouwbaar aanslagmiddel worden bereikt voor het nauwkeurig en betrouwbaar en reproduceerbaar instellen van de vereiste tussenruimte tussen het aandrijfelement en het tegenhoudelement voor de goede werking van de slangepomp, zonder dat omslachtige insteloperaties aan de slangepomp vereist zijn. Voorts is met schuivend in elkaar grijpende behuizingdelen een bijzonder fraai uiterlijk voor de slangepomp te bereiken.

In het hiernavolgende wordt de uitvinding nader toegelicht aan de hand van een niet-beperkend uitvoeringsvoorbeeld onder verwijzing naar de bijgevoegde tekeningen. Hierbij toont:

Figuur 1 een aanzicht in perspectief van de slangepomp volgens de uitvinding;

Figuur 2 een aanzicht in perspectief, gezien vanaf de achterzijde, van een eerste behuizingdeel van de slangepomp van figuur 1; en

Figuur 3 een aanzicht in perspectief, onder dezelfde hoek als in figuur 1, van een tweede behuizingdeel van de slangepomp met verdere, zich daarin bevindende, onderdelen.

De slangepomp 1 in figuur 1 is samengesteld uit twee afzonderlijke behuizingdelen 2, 3 welke nader zijn toegelicht in figuur 2 respectievelijk figuur 3. Het behuizingdeel 2 bepaalt grotendeels de voorwand 4 en de bovenwand 5 van de behuizing 1. In de voorwand 4 draagt het behuizingdeel 2 een venster 6, waardoorheen het inwendige van de behuizing zichtbaar is. Voorts draagt de voorwand 4 van het behuizingdeel 2 bij de onderkant een bout 7, waarmee de voorwand 4 vastgeschroefd wordt aan de onderwand 8 aan het tweede behuizingdeel 3 (schroefgat 9). De bout 7 is daartoe door een gat 10 in de voorwand 4 gestoken. Aan zijn bovenwand 5 draagt dit eerste behuizingdeel 2 voorts twee ter weerszijden uitstekende nokken 11 waarvan de functie verderop zal worden toegelicht. Met uitzondering van die nokken 11 is het eerste behuizingdeel 2 smaller uitgevoerd dat het tweede behuizingdeel 3. Het eerste behuizingdeel 2 bezit voorts twee tegenover elkaar gelegen "valse" zijwanden 12, welke bij samenstelling met het tweede behuizingdeel 3 vrijwel volledig worden afgedekt door de "echte" tegenover elkaar gelegen zijwanden 13 van het tweede behuizingdeel 3. De wanden 12 bepalen aan de binnenzijde een boogdeel 14 welke fungeert als tegenelement, zoals verderop nog nader wordt toegelicht. Tenslotte draagt de voorwand 4 van het eerste behuizingdeel 2 aan zijn onderrand een naar binnen uit de voorwand 4 uitstekende lip 15, waarvan de functie verderop nog nader wordt toegelicht.

Het tweede behuizingdeel 3 bezit voorts een steunplaat 16 om de slangepomp 1 bijvoorbeeld te bevestigen. In het tweede behuizingdeel 3 is een rotatie-element 17 opgenomen. Deze is samengesteld uit twee met tussenruimten opgestelde schijven 18 (slechts één zichtbaar) van ongeveer gelijke diameter welke coaxiaal zijn opgesteld en rond hun rotatieas zijn aangedreven, met daartussen drie rollen 19. Deze rollen 19 zijn over gelijke hoekafstanden langs de omtrek van de schijven 18 verdeeld opgesteld en zijn elk vrij roteerbaar rond een lagerpen 20, waarvan de uiteinden telkens aan de omtrek in de schijven 18 zijn ondersteund. Elke rol 19 steekt iets buiten de omtrek van de schijven 18 uit, zoals weergegeven. Rondom het rotatie-element 17, en telkens in contact met tenminste één van de rollen 19, is een slang 21 aangebracht in een open lusvorm. Deze slang 21 is hol en vervaardigd van rubberachtig of daarop gelijkend, elastisch verend materiaal. De slang 21 is met zijn uiteinden aangesloten op een toe- respectievelijk afvoerstomp 22. Zoals blijkt uit figuur 3, is de slang 21, maar ook het rotatie-element 17, gemakkelijk toegankelijk wanneer het eerste behuizingdeel 2 is weggenomen. Direct onder het rotatie-element 17 is een smeervlek 23 opgesteld. Dit smeervlek 23 steekt vanaf de steunplaat 16 naar binnen in de behuizing uit. Het smeervlek 23 bezit een gekromde contour welke een cirkelboogdeel beslaat en waarvan de vorm aangepast is aan de door de buitenkant van de rollen 19 beschreven omtreksbaan. Het smeervlak 23 bezit een geschikte bekleding (niet getoond) welke een smeermiddel afgeeft. De opstelling is zodanig, dat het smeervlak 23 telkens in glijdend of wrijvend contact treedt met een daarlangs bewegende rol 19, zodat telkens wat smeermiddel van het smeervlak 23 op de respectieve rol 19 wordt overgedragen. Ook kan het smeervlak 23 geschikt zijn om tegelijkertijd verontreinigingen van de daarlangs bewegende respectieve rol 19 te verwijderen. Beneden het smeervlak 23 en beneden het schroef gat 9 bevindt zich in de onderwand 8 van het tweede behuizingdeel 3 een trap of sprong 24. Die trap 24 is zodanig, dat de lip 15 aan het eerste behuizingdeel 2 daarin komt te grijpen bij de samenstelling volgens figuur 1. Aan de bovenzijde, dat wil zeggen aan de zijde tegenover de trap 24, is in de beide tegenover elkaar gelegen zijwanden 13, grenzend aan de steunplaat 16, telkens een uitsparing 25 uitgevoerd, voor het daarin opnemen van een nok 11 (zie figuur 1). Elke uitsparing 25 is naar boven toe geopend in de richting evenwijdig aan het vlak waarin de slang 21 is gelegen. Met andere woorden zijn de uitsparingen 25 geopend in de richting waarin het eerste behuizingdeel 2 uit het tweede behuizingdeel 3 kan worden geschoven (zie pijl λ in figuur 1).

Wanneer de beide behuizingdelen 2, 3 in elkaar zijn gepast (figuur 1), is het eerste behuizingdeel 2 met de nokken 11, de lip 15 en de bout 7 gefixeerd ten opzichte van het tweede behuizingdeel 3. Door losschroeven van de bout 7 kan aan de onderzijde de voorwand 4 iets naar buiten uit de behuizing 1 worden getrokken, zodat de lip 15 vrij komt van de trap 24. Daarna kan het eerste behuizingdeel 2 in de richting van de pijl A (figuur 1) ten opzichte van het tweede behuizingdeel 3 worden verschoven zodat de nokken 11 uit de respectieve uitsparingen 25 komen, en daarna het eerste behuizingdeel 2 geheel kan worden verwijderd. De "valse" wanden 12 passen nauwsluitend tussen de zijwanden 13 en zorgen daarbij voor een betrouwbare en nauwkeurige schuifgeleiding. Tegelijkertijd bepalen die "valse" zijwanden 12 met hun binnenzijde 14 een tegenhoudelement voor de slang 21. Aldus wordt de slang 21 opgesloten gehouden tussen het rotatie-element 17 en de binnenzijde 14 van die zijwanden 12. Met de rollen 19 wordt de slang 21 periodiek tegen de binnenzijde 14 samengedrukt, hetgeen de vereiste "peristaltische" pompbeweging opwekt. Door de nauwkeurige en betrouwbare geleiding van de wanden 12 en 13 onderling, en door de eenduidige aanslagwerking tussen de nokken 11 en de uitsparingen 25 is telkens, zonder omslachtige instelbewerkingen, de juiste tussenruimte tussen het rotatie-element 17 en het tegenhoudelement 14 (de binnenzijde van de wanden 12) te bereiken, en daarmee de geschikte opsluiting van de slang 21. Na het openen van de behuizing door het wegnemen van het behuizingdeel 2 kan de slang 21 gemakkelijk worden ontkoppeld van de stompen 22 en vervolgens in radiale richting ten opzichte van het rotatie-element 17 worden verwijderd. Voor een verdere nauwkeurige geleiding kunnen de wanden 12, 13 aan hun respectieve naar elkaar gekeerde vlakken zijn voorzien van een veer-en-groef-samenstel voor het bereiken van een vergrendeld verschuifbaar in elkaar grijpen. In dat geval kan dan, uitgaande van figuur 1, de voorwand 4 aan zijn onderrand, na verwijderen van de bout 7, niet meer iets naar buiten uit de behuizing worden getrokken om de lip 15 vrij van de trap 24 te krijgen. In dat geval vormt de lip 15 een snaptong en zou de bout 7 ook achterwege kunnen worden gelaten. Met een afzonderlijk gereedschap zal die lip 15 dan uit aangrijping met de trap 24 worden gebracht. Doordat de voorwand 4 aan de onderzijde verder doorloopt dan de "valse" zijwanden 2, valt de voorwand 4 iets over de onderwand 8 (zie figuur 1), hetgeen voordelig is voor een aantrekkelijk uiterlijk van de behuizing. Ook gunstig voor een aantrekkelijk ui terlijk is, dat de voorwand 4 aanzienlijk smaller uitgevoerd is dan de breedte-afmeting bepaald door de buitenzijden van de tegenover elkaar gelegen zijwanden 13, en die zijwanden 13, of daarmee verbonden verdere delen, eveneens een deel van de voorwand 4, maar ook van de bovenwand 5, bepalen, bijvoorbeeld met aantrekkelijke facetvorm 26, gevormd in overeenstemming met de vorm van de nokken 11.

Claims (10)

1. Slangeporap met een behuizing voorzien van een kanaal met buigzame wanden opgesteld tussen een aandrijfelement en een tegenhoudelement, welk tegenhoudelement eveneens een aandrijfmiddel kan zijn, waarbij het aandrijf element en het tegenhoudelement zodanig zijn gevormd en samenwerken met dat kanaal om een stroming op te wekken van een zich in dat kanaal bevindend medium, met het kenmerk, dat het tegenhoudelement en/of het aandrijfelement zodanig zijn uitgevoerd dat zij uiteen zijn te bewegen voor het vrijgeven van dat kanaal zodat dat kanaal tussen het aandrijf element en het tegenhoudelement uit is te weg te nemen.

2. Slangepomp volgens conclusie 1, waarbij het tegenhoudelement onderdeel is van de behuizingwand.

3. Slangepomp volgens conclusie 1 of 2, waarbij de tussenruimte tussen het tegenhoudelement en het aandrijf element in hoofdzaak in radiale richting aanpasbaar is om dat kanaal in een richting in hoofdzaak loodrecht op die radiale richting tussen het aandrijfelement en het tegenhoudelement uit weg te nemen.

4. Slangepomp volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het tegenhoudelement onderdeel is van twee onderling dwars opgestelde wandelementen waarvan althans een der wandelementen verschuifbaar geleid is aan de behuizing.

5. Slangepomp volgens conclusie 4, waarbij die wandelementen een boven- of onderwand respectievelijk zijwand van de behuizing bepalen en die boven- of onderwand verschuifbaar is geleid aan verdere zijwanden van die behuizing.

6. Slangepomp volgens een der voorgaande conclusies, waarbij dat kanaal in een open lus rond het aandrijf element is geleid en is gelegen in een vlak in hoofdzaak evenwijdig aan de richting waarin de afstand tussen het aandrijfelement en het tegenhoudelement aanpasbaar is.

7. Slangepomp volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een der wanden van de behuizing een venster bevat waardoorheen het aandrijfelement zichtbaar is.

8. Slangepomp volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het aandrijfelement wrijvend of glijdend contact maakt met een smeerorgaan voor gesmeerd contact tussen het aandrijfelement en dat kanaal.

9. Slangepomp volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de behuizing samengesteld is uit twee afzonderlijke delen welke door middel van groef- en veerbindingen verschuifbaar in elkaar grijpend zijn te brengen, waarbij het ene behuizingdeel het aandrij£element en het kanaal draagt, en het andere behuizingdeel het tegenhoudelement draagt en waarbij die behuizingdelen in hoofdzaak evenwijdig aan de richting waarin de tussenruimte tussen het tegenhoudelement en het aandrijfelement aanpasbaar is, verschuifbaar in elkaar grijpend zijn geleid.

10. Slangepomp volgens conclusie 9, waarbij, betrokken op de richting waarin de behuizingdelen onderling verschuifbaar zijn, een van de behuizingdelen smaller is uitgevoerd en aan één zijde of ter weerszijden locaal opzij uitstekende vergrendelorganen bezit, elk geschikt voor ingrijpen in een respectieve uitsparing in het andere behuizingdeel, welke respectieve uitsparing in de richting evenwijdig aan het vlak waarin de behuizingdelen onderling verschuifbaar zijn, geopend is maar in een richting loodrecht daarop niet.